• No results found

Fieldlab Papendal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Fieldlab Papendal"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Fieldlab Papendal

Het ontwerp van een hightech sportaccommodatie.

Instelling: Rijksuniversiteit Groningen

Opleiding: Bedrijfskunde

Cluster: Business Development

1e begeleider: Drs. F.P. Bakker

2e begeleider: Prof. Dr J.J. van der Werf

Afstudeerbedrijf 1: TNO

Onderdeel: Sport

Begeleider: R. Wijlens, M.Sc. Afstudeerbedrijf 2: NOC*NSF

Onderdeel: kennismanagement

Begeleider: Drs. N. van Veldhoven

Auteur: R. Roosenboom

Studentnummer: 1273809

Plaats: Groningen

Datum: 20 feb. 07

De Auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van dit afstudeeronderzoek. Het auteursrecht van dit afstudeeronderzoek berust bij de auteur.

(3)

Inhoudsopgave

1. INLEIDING ... 4 2. ONDERZOEKSOPZET... 6 §2.1PROBLEEMSTELLING... 6 §2.2METHODOLOGIE... 8 3. DEFINITIEBEPALING ...14

4. PROGRAMMA’S VAN EISEN ...15

§4.1SPORT...15

§4.2KENNISINSTELLINGEN...15

§4.3BEDRIJFSLEVEN...16

§4.4CONFLICTEN TUSSEN DE PROGRAMMA’S VAN EISEN ...17

§4.5GECOMBINEERDE PROGRAMMA VAN EISEN EN WENSEN...20

5. SOFT SYSTEM METHODOLOGY ...22

§5.1MOTIVATIE...22 §5.2ROOT DEFINITIONS...22 §5.3INBRENG ONDERZOEKER...26 6 ONTWERP ...34 §6.1 INTEGRATOR VS. PLANNER...34 §6.2 DE INTEGRATOR...34 §6.3PLANNING EN EXPLOITATIE...37 §6.4MARKETINGSTRATEGIE...38 §6.5VOORZIENINGEN...40

§6.6STRATEGISCH KADER EN STRUCTUUR...42

§6.7OVERZICHT...44

7 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ...45

8 REFLECTIE ...50

9 BIBLIOGRAFIE ...52 10 BIJLAGEN ... FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD. §10.1BIJLAGE I:RESPONDENTEN DEELVRAAG 1...FOUT!BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD. §10.2BIJLAGE II:RESPONDENTEN DEELVRAAG 2 ...FOUT!BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD. §10.3BIJLAGE IIIFIELDLAB FOLDER...FOUT!BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD. §10.4BIJLAGE VVOORBEELDVRAGEN DEELVRAAG 2 ...FOUT!BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

(4)

1. Inleiding

Enkele jaren geleden is bij een aantal partijen uit de sport, het bedrijfsleven en de kennisinstellingen geconstateerd dat het benutten van kansen, op het gebied van de ontwikkeling van nieuwe materialen, voedingsmiddelen, meetapparatuur, accommodaties en accessoires, te moeizaam verloopt1.

Volgens deze partijen is de belangrijkste reden hiervoor, dat er een gerichte koppeling ontbreekt tussen de in ruime mate aanwezige, maar gefragmenteerde sport- kennisinfrastructuur, de behoefte van de sport en kansen van het bedrijfsleven2.

Naar aanleiding van deze problematiek is het programma “Samen voor Goud” opgestart door TNO en NOC*NSF, waarin kansrijke gebieden en de daarvoor noodzakelijke kennisinfrastructuur benoemd zijn. Uit dit programma is gebleken dat veel kansen nog niet optimaal benut worden. Er zou behoefte zijn aan een duurzame structuur in de driehoek sport, bedrijfsleven en kennisinstellingen, waardoor de kennisbasis versterkt kan worden en kansen, behoeftes en beschikbare kennis beter benut kunnen worden.

Deze behoefte heeft geleid tot de ontwikkeling van het concept InnoSport NL, door TNO Sport en NOC*NSF. Dit concept moet bijdragen aan de ontwikkeling van innovatieve concepten, processen, systemen en producten die onderscheidend zijn in functionaliteit en prestaties en leiden tot versterking van de concurrentiepositie van sport en bedrijfsleven.

Binnen InnoSport NL zal de samenwerkingsdriehoek sport – bedrijfsleven – kennis vorm gegeven worden. Eén van de middelen die binnen InnoSport NL van belang wordt geacht: zijn de zogenaamde fieldlabs. Fieldlabs zijn moderne veld laboratoria waar getraind wordt door sporters en waar onderzoek gedaan kan worden door het bedrijfsleven en de kennisinstituten in samenwerking met de sport.

Gezien de vele verschillende facetten van verschillende sporten zullen er meerdere soorten fieldlabs opgericht worden, waar in verschillende settings verschillende onderzoeken gedaan kunnen worden. In dit rapport zal het fieldlab Papendal centraal staan. Papendal staat te boek als het main fieldlab, omdat op dit sportcomplex verschillende sporten worden uitgeoefend.

De vraag is nu hoe dit fieldlab het beste vorm gegeven kan worden, zodat de samenwerking tussen de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven tot stand kan komen. Waardoor het fieldlab zowel nu als in de toekomst kan bijdragen aan de vraaggestuurde ontwikkeling van innovatieve concepten, processen, systemen en producten, die onderscheidend zijn in functionaliteit en prestaties.

Dit rapport zal daarom antwoord geven op de volgende vraagstelling:

“Hoe kijken de verschillende stakeholders in de praktijk aan tegen het verschijnsel fieldlabs, en op welke wijzen kan het fieldlab Papendal vorm gegeven worden binnen dit kader van verwachtingen?” In deze rapportage zal de beantwoording van deze vraagstelling stapsgewijs behandeld worden. In hoofdstuk twee wordt beschreven hoe de deelvragen bijdragen aan de beantwoording van de centrale vraagstelling en wordt tevens beschreven welke onderzoeksmethodes gebruikt zijn om de deelvragen te beantwoorden.

In de hoofdstukken drie tot en met zes wordt ingegaan op de inhoudelijke beantwoording van de deelvragen. Hoofdstuk drie stelt de werkdefinitie, die gebaseerd is op de beelden van de initiatiefnemers, die gedurende het onderzoek gehanteerd is vast. In hoofdstuk vier worden de

1 InnoSport NL september 2005 2 InnoSport NL september 2005

(5)

verwachtingen van de verschillende stakeholders vertaald in programma’s van eisen en wensen. Welke vervolgens worden geanalyseerd en gecombineerd tot één programma van eisen en wensen. Dit gecombineerde programma van eisen en wensen vormt samen met de verzamelde data en verschillende theoretische modellen de input voor het conceptuele model in hoofdstuk vijf.

Op basis van het conceptuele model en het programma van eisen en wensen worden in hoofdstuk zes de verschillende subsystemen ontworpen, die samen het uiteindelijke ontwerp vormen. Op basis van de voorgaande hoofdstukken wordt vervolgens in hoofdstuk zeven de vraagstelling beantwoord.

Tenslotte wordt in hoofdstuk acht een reflectie gegeven over de totstandkoming van de onderzoeksresultaten.

(6)

2. Onderzoeksopzet

§ 2.1 Probleemstelling

2.1.1 Doelstelling

De doelstelling van dit onderzoek is:

“Het adviseren van TNO & NOC*NSF over het ontwerp van het fieldlab Papendal binnen het kader van verwachtingen van de verschillende stakeholders en de exploiteerbaarheid.”

2.1.2 Vraagstelling en deelvragen

Om de doelstelling te halen zal de volgende vraagstelling gehanteerd worden:

“Hoe kijken de verschillende stakeholders in de praktijk aan tegen het verschijnsel fieldlabs, en op welke wijzen kan het fieldlab Papendal vorm gegeven worden binnen dit kader van verwachtingen?” Het eerste deel van deze vraagstelling inventariseert de beelden die de stakeholders hebben van het fieldlab. Deze beelden zijn van belang, omdat ze aangeven wanneer het voor de stakeholders interessant is gebruik te maken van het fieldlab. In het tweede deel wordt bekeken of en hoe deze beelden samen kunnen gaan in één of meerdere ontwerpen van het fieldlab. Wanneer een dergelijk ontwerp mogelijk is, is het voor de verschillende stakeholders interessant om hier gebruik van te maken.

Om eerst een duidelijk beeld te krijgen van het begrip fieldlab moet hier meer informatie over verzameld worden. Uit deze informatie behoefte ontstaat de eerste deelvraag:

Deelvraag 1: Wat wordt er in de praktijk onder een fieldlab verstaan?

Deze deelvraag levert een werkdefinitie op die gebaseerd is op de beelden die de initiatiefnemers bij een fieldlab hebben. Deze definitie vormt de basis voor het vervolg van het onderzoek.

De verschillende stakeholders hebben mogelijk een ander beeld bij het fieldlab en op welke wijze het voor hen iets kan betekenen. De volgende deelvraag zal leiden tot een beeld van de verwachtingen van deze stakeholders:

Deelvraag 2: Wat zijn de verwachtingen van de stakeholders –sport, bedrijfsleven en kennisinstituten- met betrekking tot het fieldlab Papendal?

Deze vraag kan pas gesteld worden wanneer er een eenduidige definitie van het begrip fieldlab beschikbaar is.

Het bedrijfsleven, de sport en de kennisinstituten worden door de initiatiefnemers gezien als de stakeholders van het fieldlab. Het is daarom van belang om hun verwachtingen, in de vorm van een programma van eisen en wensen, mee te nemen in het ontwerp van het fieldlab.

Het is mogelijk dat de verwachtingen van de stakeholders niet goed samen gaan. Door de verwachtingen van de stakeholders te structureren en naast elkaar te leggen kan het gebied afgebakend worden waarbinnen het fieldlab vorm gegeven kan worden. De volgende deelvraag leidt tot de afbakening van dit gebied:

Deelvraag 3: Wat is het gebied waarbinnen het fieldlab vorm gegeven kan worden?

Op basis van de afbakening kan bepaald worden of en hoe het fieldlab vorm gegeven kan worden, waarbij aan de verwachtingen van de stakeholders voldaan wordt. De programma’s van eisen van de stakeholders vormen hierbij de performance criteria.

(7)

De laatste deelvraag zal leiden tot een invulling van de ontwerpmogelijkheden van het fieldlab: Deelvraag 4: Op welke wijzen kan het fieldlab binnen dit kader vorm gegeven worden?

Het gaat hier om een concrete invulling van één of meerdere ontwerpen die binnen het vastgestelde kader vorm gegeven worden.

De beantwoording van de vierde deelvraag geeft een antwoord op het tweede deel van de vraagstelling: de wijzen waarop het fieldlab vorm gegeven kan worden binnen het kader van verwachtingen.

Op basis van de verschillende ontwerpen kan advies gegeven worden aan NOC*NSF en TNO over het ontwerp van het fieldlab Papendal.

Figuur 2.1: volg tijdelijk schema

In het figuur geeft de grijze pijl het verloop van de tijd weer. Te zien is dat de beantwoording van de deelvragen elkaar opvolgen in de tijd. Dit is noodzakelijk omdat de output van de deelvragen de input vormt voor de opvolgende deelvragen. De gecombineerde output van alle deelvragen vormt de uiteindelijk input voor de conclusie.

2.1.3 Stakeholders

Met de sport zal in dit verslag verwezen worden naar alle actoren die een directe relatie hebben met de beoefening van sport:

1 (top)sporters 2 sportbonden 3 trainers 4 coaches 5 sportverenigingen 6 NOC*NSF.

Met het bedrijfsleven wordt in dit verslag verwezen naar de gezamenlijke bedrijven, ofwel de privé-sector. Tenslotte wordt met de kennisinstellingen in dit verslag verwezen naar instellingen die zich primair bezig houden met het vergaren van kennis. De universiteiten en organisaties zoals TNO vallen onder deze categorie. Organisaties die zich tijdelijk bezig houden met het vergaren voor kennis voor bijvoorbeeld een nieuw product vallen hier niet onder.

(8)

§ 2.2 Methodologie

§ 2.2.1 Vertaling in stappenplan

In dit onderzoek zijn een aantal stappen gevolgd die hebben geleid tot de beantwoording van de deelvragen en daarmee tot de beantwoording van de vraagstelling. In figuur 2.1 zijn deze stappen weergegeven.

Omdat er binnen de documentatie van InnoSport NL geen exacte definitie van het begrip fieldlab bestaat en het vermoeden heerst dat men in de praktijk een eigen beeld of definitie had geformuleerd, is er besloten om de werkdefinitie te baseren op de beelden vanuit de praktijk. Om hier een duidelijk beeld over te kunnen vormen zijn er interviews afgenomen.

Op basis van de opgestelde werkdefinitie zijn de verwachtingen van de stakeholders over het fieldlab Papendal geïnventariseerd door de stakeholders te interviewen. De respondenten is gevraagd welke functies het fieldlab in hun ogen zou moeten vervullen en hoe dit vervolgens hen ingevuld zou moeten worden3.

Op basis van deze interviews is voor elke groep stakeholders een programma van eisen en wensen, ten aanzien van het fieldlab Papendal, opgesteld welke vervolgens puntsgewijs tegenover elkaar zijn gezet om potentiële conflicten te benoemen. Hieruit is een gecombineerd programma van eisen en wensen ontstaan met kennis over potentiële conflictsituaties. Dit gecombineerde programma van eisen en wensen vormt de afbakening waarbinnen het fieldlab vorm gegeven kan worden om aan de verwachtingen van alle stakeholders te voldoen.

Dit gecombineerde programma van eisen en wensen vormt samen met de conceptuele modellen, vanuit de toepassing van Soft System Methodology (SSM), de input voor het ontwerp. Binnen SSM is gebruik gemaakt van verschillende casestudies en modellen over soortgelijke samenwerkingsverbanden, om deze met de gepercipieerde werkelijkheid te vergelijken. Het gebruik van dergelijke casestudies en modellen ligt hier voor de hand omdat de relaties tussen het bedrijfsleven en universiteiten complex kunnen zijn4. Ook met betrekking tot de relaties met de sport en de overige stakeholders is het gebruik van casestudies en modellen interessant. Door de modellen en casestudies ontstaan extra inzichten die aan de beantwoording van het ontwerpvraagstuk kunnen bijdragen.

In het ontwerp wordt zodoende rekening gehouden met de verwachtingen uit de praktijk en met relevante theorieën en modellen. Het ontwerp vormt de basis voor de conclusies en aanbevelingen richting NOC*NSF en TNO.

3 Voorbeeldvragen zijn opgenomen onder bijlage V 4 Reams, 1986, Phillips, 1991

(9)

Figuur 2.2: stappenplan

In het figuur is te zien welke stappen er doorlopen worden en welke output deze stappen hebben. De output van een stap staat onder de dubbele streep in de ballonnen.

§ 2.2.2 toelichting dataverzameling Groepen en subgroepen

Binnen dit onderzoek wordt gesproken over drie groepen stakeholders: de sport, het bedrijfsleven en de kennisinstellingen (zie §2.1.3). Er wordt gesproken over groepen, omdat het verzamelingen zijn van actoren die op basis van hun core business sterke overeenkomsten vertonen. Binnen dit onderzoek worden uitspraken gedaan over subgroepen binnen deze groepen. Deze subgroepen zullen hieronder nader besproken worden.

De eerste subgroep wordt gevormd door de initiatiefnemers van InnoSport NL uit de groepen de kennisinstellingen en de sport: de personen binnen TNO en NOC*NSF die betrokken waren bij de oprichting van InnoSport NL. Deze subgroep was van belang voor het opstellen van de werkdefinitie binnen het onderzoek, omdat dit de enige partijen waren die betrokken waren bij de oprichting van InnoSport NL en daarmee de meeste die kennis hadden van het begrip fieldlab zoals dit binnen InnoSport NL bedacht is.

Bij het opstellen van de programma’s van eisen van de drie groepen stakeholders was het van belang om uitspraken te kunnen doen over drie groepen: de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven.

Bij de subgroep de sport gaat het over alle actoren die gebruik willen en of kunnen maken van het fieldlab om hun sportieve prestaties te verbeteren. Het gaat hier zodoende over alle sporters met de daaraan verbonden coaches, trainers, sportverenigingen bonden en overige overkoepelende organisaties (zoals NOC*NSF).

Deze groep kon niet verder afgebakend worden, omdat nog niet bekend was welke sporten er precies deel uit gaan maken van het fieldlab Papendal. De groep de sport is hierdoor niet verder

(10)

onderverdeeld in relevante en niet relevante subgroepen, binnen dit onderzoek worden zodoende uitspraken gedaan over de gehele groep de sport.

Deze groep bestond dus uit alle actoren uit de sport die in potentie gebruik kunnen maken van het fieldlab, wat deze subgroep erg interessant maakte voor het opstellen van het programma van eisen en wensen van de sport.

Binnen de groep ‘de kennisinstellingen’ is ervoor gekozen om alleen te kijken naar alle faculteiten bewegingswetenschappen van de universiteiten en alle organisaties die zich primair bezig houden met de ontwikkeling van kennis die mogelijk van toepassing is op de sport. Hiervoor is gekozen omdat er op voorhand geen indicatie was dat de overige kennisinstellingen interesse zouden hebben in het fieldlab.

Voor deze hele subgroep kan het fieldlab interessant zijn vanwege hun relatie met de sport, dit vormde zodoende een zeer relevante subgroep om uitspraken over te kunnen doen. Bij de gesprekken met bedrijven werd duidelijk dat technische universiteiten in het kader van productontwikkeling ook in de subgroep opgenomen hadden kunnen worden. Op dat moment was het onderzoek echter al zo ver gevorderd dat hier geen tijd meer voor was.

Binnen de groep ‘het bedrijfsleven’ is er voor gekozen om alleen te kijken naar de bedrijven uit de privé sector die zich bezig houden met sportgerelateerde producten en diensten, omdat verondersteld werd dat niet sportgerelateerde bedrijven geen interesse hadden in het meten op een sportlocatie. Een probleem bij de afbakening van deze subgroep was dat de relatie tussen de producten en diensten van een bedrijf en sport niet altijd evident is.

Door de relatie van de producten en diensten met de sport was dit een zeer relevante subgroep voor het opstellen van het programma van eisen en wensen.

Door het onderverdelen in subgroepen kon er veel tijd worden bespaard doordat er geen interviews afgenomen hoefde te worden bij partijen die niet relevant leken. Dit was van belang omdat er binnen dit onderzoek niet voldoende tijd beschikbaar was om met meer partijen te spreken. Een belangrijk nadeel hiervan is dat er nu mogelijk niet met partijen gesproken is die in de toekomst graag gebruik willen maken van het fieldlab, waardoor het ontwerp mogelijk niet aansluit op hun verwachtingen. Het fieldlab zou op die manier verminderd interessant kunnen zijn voor deze partijen.

Wanneer er in het vervolg van dit verslag gesproken wordt over ‘de sport’, ‘het bedrijfsleven’ en ‘de kennisinstellingen’ dan worden daar de hierboven beschreven subgroepen mee bedoeld.

Respondenten

Voor het bepalen van de werkdefinitie is er voor gekozen om met alle initiatiefnemers te spreken; het betreft hier 10 respondenten5. Hierbij werd aangenomen dat de respondenten verschillende

invalshoeken hadden, omdat elke respondent bij een aparte afdeling en of organisatie werkte wat richting gaf aan hun invalshoeken. Door met alle initiatiefnemers te spreken konden zoveel mogelijk invalshoeken in de definitie mee genomen worden. Dit was van belang omdat de werkdefinitie een belangrijke basis vormt voor de rest van het onderzoek.

Voor het opstellen van de programma’s van eisen en wensen van de sport, het bedrijfsleven en de kennisinstellingen is er voor gekozen om de trendsetters te interviewen. Dit zijn de partijen die al betrokken zijn bij het fieldlab en hier zodoende ideeën hebben. Het nemen van steekproeven binnen de subgroepen was niet relevant, omdat de ideeën over het fieldlab nog geen eigenschappen zijn van de gehele subgroepen. Dit laatste komt doordat een groot deel van de subgroepen nog geen kennis hebben van het fieldlab en hier zodoende geen ideeën over zullen hebben.

Deze ideeën zullen voor een groot deel ingegeven worden door de trendsetters, omdat deze hier wel ideeën over hebben en de fieldlabs waarschijnlijk als eerste zullen gaan gebruiken. Het interviewen

(11)

van deze trendsetters was daarom zeer relevant.

Omdat het gezien de beschikbare tijd niet mogelijk was om grote hoeveelheden respondenten te interviewen is er voor gekozen om binnen de sport een redelijk hoog aggregatieniveau te hanteren, door alleen met actoren binnen NOC*NSF te spreken. NOC*NSF wordt hierbij gezien als het coördinerende sportorgaan van Nederland waar bijna alle sporten onder vallen. Binnen NOC*NSF is er gesproken met zes respondenten: de hoofden van alle bij het fieldlab betrokken programma’s (zoals topsport en innovatie). Van deze actoren werd verondersteld dat zij representatief waren voor de gehele subgroep, omdat de respondenten binnen hun programma’s veel kennis hadden over de sporten binnen de subgroep. Op die manier kon een zo breed mogelijk beeld gevormd worden met redelijk weinig respondenten6.

Bij ‘de kennisinstellingen’ is er voor gekozen om te spreken met drie respondenten7. Uit eerdere

gesprekken, voor het opstellen van de werkdefinitie en met de opdrachtgevers, kwamen alleen deze actoren naar voren als partijen die al betrokken waren bij het fieldlab en zodoende als trendsetter gezien konden worden. Deze actoren waren binnen hun organisatie vaak één van de weinigen die daadwerkelijk betrokken waren bij het fieldlab. Wanneer er meerdere betrokkenen waren binnen een organisatie is er voor gekozen om te spreken met betrokken actoren op een zo hoog mogelijk organisatieniveau. Van deze actoren werd verondersteld dat zij voor de hele organisatie konden spreken, zodat er volstaan kon worden met één respondent per organisatie.

Door te spreken met respondenten verbonden aan de universiteiten en overige kennisinstellingen (zoals TNO) kon er een beeld gevormd worden over de ideeën van de respondenten, dat representatief was voor de subgroep.

Bij ‘het bedrijfsleven’ is er gesproken met drie respondenten: drie actoren uit het MKB. Tevens zijn er pogingen ondernomen om met het grootbedrijf te spreken, maar dit is niet gelukt. Dit heeft als gevolg dat de resultaten van dit onderzoek geen betrekking hebben op het grootbedrijf. Ook binnen het bedrijfsleven ging het om de trendsetters binnen de subgroep. Deze partijen kwamen naar voren als trendsetters in de eerdere gesprekken over de definitiebepaling en de opdrachtgevers. Ook binnen de bedrijven is gesproken met één respondent waarvan verondersteld werd dat ze voor de hele organisatie konden spreken, concreet betekende dit dat er telkens gesproken is met de directie.

Gezien het feit dat er binnen de subgroepen geen steekproeven getrokken zijn, maar met de trendsetters gesproken is, zijn de resultaten niet noodzakelijk representatief voor de subgroepen. De resultaten zijn echter wel van belang, omdat de ideeën van de trendsetters wel invloed hebben op de ideeën van de subgroepen wanneer het fieldlab ook voor hen concreet wordt.

Wanneer er met meer trendsetters gesproken was (bijvoorbeeld op een lager aggregatieniveau) had er een nauwkeuriger beeld kunnen ontstaan over de ideeën van deze actoren, dit was echter gezien de beschikbare tijd niet mogelijk.

Type dataverzameling

Om tot een werkdefinitie te komen zijn er individuele, semi-gestructureerde interviews afgenomen om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de ideeën van alle betrokken individuen waardoor er zoveel mogelijk aspecten van het begrip geïnventariseerd konden worden.

Achteraf gezien was het organiseren van een brainstormsessie met dezelfde respondenten een goed alternatief geweest. Dit was echter, binnen de planning van het onderzoek, nagenoeg onmogelijk in verband met de drukke bezetting van de respondenten.

Om per subgroep een programma van eisen en wensen op te kunnen stellen zijn er individuele, semi-gestructureerde diepte interviews afgenomen. Hierdoor kon per respondent een duidelijk beeld verkregen worden over de gewenste functionele invulling van het fieldlab.

6 Zie bijlage II voor alle respondenten en hun functies. 7 Zie bijlage II

(12)

Volgorde

Bij het opstellen van de programma’s van eisen en wensen waren drie verschillende groepen van belang. Hier zal besproken worden in welke volgorde met de respondenten gesproken is en waarom. Er is als eerst met de respondenten uit de subgroep ‘de sport’ gesproken, omdat de sport één van de initiatiefnemers en eigenaar is van de sportaccommodatie. De sport heeft daarom veel invloed op het uiteindelijke programma van eisen. De inzichten die bij de sport opgedaan werden konden vervolgens mee worden genomen naar gesprekken met de overige stakeholders waar de ideeën van de sport getoetst konden worden.

Er is als laatste met de respondenten uit de subgroep ‘het bedrijfsleven’ gesproken, omdat in de eerste interviewronde het idee is ontstaan dat het bedrijfsleven in de implementatiefase wellicht een belangrijke rol konden vervullen. De voornaamste reden hiervoor was de aanname dat het bedrijfsleven over de meeste financiële middelen beschikte die in het fieldlab geïnvesteerd konden worden. Door als laatste met het bedrijfsleven te spreken konden de inzichten van zowel de sport als de kennisinstellingen aan het bedrijfsleven voorgelegd worden. De interviews met het bedrijfsleven waren hierdoor het meest concreet, wat waardevolle inzichten heeft opgeleverd voor de afbakening. De mogelijkheid om de ideeën van voorgaande partijen mee te kunnen nemen naar opvolgende gesprekken vormde de voornaamste reden om de interviews na elkaar af te nemen. Een nadeel hiervan was dat de later verkregen inzichten niet aan alle partijen voorgelegd kon worden. Hierdoor zijn mogelijk bepaalde potentiële conflicten niet aan het licht gekomen en vormen ook geen onderdeel van het ontwerp. Gezien de beschikbare tijd voor het onderzoek was het echter niet mogelijk om deze terugkoppeling te realiseren, wat het beste was geweest omdat zo mogelijk meer conflicten aan het licht gekomen waren.

§ 2.2.3 Toelichting Analyse

Bij het opstellen van de werkdefinitie zijn de verschillende aspecten van het begrip fieldlab opgenomen, wanneer hier bij de meerderheid van de gevraagde respondenten consensus over was. Op basis van de interviews met de sport, het bedrijfsleven en de kennisinstellingen is er per groep stakeholders inzicht verkregen over de functionele omschrijving en invulling van het fieldlab Papendal. Op basis hiervan is er, ten aanzien van het fieldlab Papendal, per subgroep een programma van eisen en wensen opgesteld. De eisen en wensen van de respondenten zijn hierin opgenomen wanneer er bij de meerderheid van de gevraagde respondenten consensus heerste over het betreffende punt. Indien bepaalde partijen afwijkende eisen of wensen hadden die in het verlengde lagen van hun afwijkende core business ten opzichte van andere respondenten, dan zijn deze opgenomen in het programma van eisen en wensen wanneer deze niet in conflict waren met de andere punten.

De eisen vormen de minimale normen waaraan het fieldlab volgens de betreffende partij moet voldoen, terwijl er bij de wensen meer speelruimte was. De wensen vormen geen minimale normen waaraan het fieldlab moet voldoen, maar zijn wel van invloed op de aantrekkelijkheid van het fieldlab.

De drie programma’s van eisen en wensen zijn per eis en wens tegenover elkaar gezet waardoor potentiële conflicten benoemd konden worden. Wanneer er geen conflicten waren konden beide eisen of wensen overgenomen worden in het gecombineerde programma van eisen en wensen. Indien er wel sprake was van een (potentieel) conflict moest er bepaald worden of dit één van beide eisen of wensen uitsloot van het gecombineerde programma of dat de beide punten onder bepaalde voorwaarden opgenomen konden worden. Hierbij is rekening gehouden met de rol van de betreffende stakeholder.

§ 2.2.4 Theoretisch kader

Een expert benadering was in het geval van de ontwikkeling van het fieldlab niet mogelijk, omdat het gaat over een verzameling actoren die er, op basis van hun belangen, voor kiezen om gebruik te maken van het fieldlab of niet. Het is daarom van belang om een fieldlab te ontwerpen waar zoveel mogelijk stakeholders zich in kunnen vinden.

(13)

die relevant zijn voor (probleem) situaties in de echte wereld. Deze modellen worden vergeleken met de percepties over de echte wereld van de betrokken actoren. Door deze vergelijking ontstaat een beeld van de benodigde acties die kunnen leiden tot een verbetering van de huidige situatie. Wanneer deze acties zijn uitgevoerd kan dit proces weer herhaald worden, omdat de huidige situatie veranderd is. Dit proces wordt hieronder weergegeven in figuur 2.3.

Figuur 2.3: basisvorm SSM van Checkland 1990

Om dit model te kunnen volgen dienen er een aantal activiteiten uitgevoerd te worden: 1 Het structureren van de real world situation

2 Het zoeken van relevante theorieën en modellen bij de gestructureerde situatie 3 Het opstellen van de CATWOE8 en root definitions

4 Het maken van één of meerdere conceptuele modellen.

5 Het vergelijken van de conceptuele modellen met de gestructureerde real world situation. 6 Acties ondernemen om de probleemsituatie te veranderen.

De CATWOE en root definitions zijn een verbale omschrijving van de emergente eigenschappen die de verschillende systemen volgens de stakeholders zou moeten hebben9. Op basis van deze root

definitions kunnen de conceptuele modellen opgesteld worden. De conceptuele modellen zijn een conceptuele invulling van de ‘human activity systems’. Dit zijn verzamelingen van activiteiten die zo verbonden zijn dat ze een betekenisvol geheel vormen, Ze worden opgesteld om aan de eisen van het core system image te voldoen (emergent properties, layered structure, process of communication and control) welke nodig is om het systeem te laten werken10.

Deze conceptuele modellen zijn tevens gebaseerd op relevantie theorieën en modellen waardoor de modellen een wetenschappelijk onderbouwde basis hebben.

Door de conceptuele modellen met de systemen in werkelijkheid te vergelijken (die in dit geval nog niet bestaan) kunnen er acties opgesteld worden om de situatie te verbeteren (tot een fieldlab te komen). Deze acties kunnen leiden tot het uiteindelijke ontwerp van het fieldlab en vormen zodoende basis voor het advies aan NOC*NSF en TNO.

8 Customers, Actors, Transformation process, Weltanschauung, Owners, Environmental constraints 9 Pidd p137

(14)

3. Definitiebepaling

“Wat wordt er in de praktijk precies onder een fieldlab verstaan?” In dit hoofdstuk wordt de werkversie van het begrip fieldlab besproken.

Binnen de groep respondenten11 heerst er consensus over de primaire en de secundaire functies van

het fieldlab. Volgens hen is een Fieldlab primair een (deel van een) sportaccommodatie waar sporters trainen, waarbij de prioriteit bij de topsport ligt. De secundaire functionaliteit van het fieldlab bestaat volgens de respondenten uit de mogelijkheid om rondom één of meerdere sporten aan de sporters te kunnen meten, op basis waarvan nieuwe kennis, producten en diensten ontwikkeld en getoetst kunnen worden. De vraag van de sport dient hierin volgens de respondenten centraal te staan.

Fieldlabs bevinden zich hiermee in een gebied tussen laboratoria en veldexperimenten, oftewel in het gebied tussen volledig gecontroleerde omstandigheden en (zeer) beperkte controleerbare omstandigheden. Doordat er hightech meetvoorzieningen aanwezig zijn waarmee beter in het veld gemeten kan worden wordt de noodzaak om alle omstandigheden te controleren kleiner. In het lab probeert men immers de werkelijkheid te simuleren. Door de hightech meetvoorzieningen wordt de afstand tussen het lab en het veld verkleind.

veld laboratorium

Fieldlab

Figuur 3.1 positie fieldlabs.

Binnen de groep respondenten was er geen consensus over de rol van de breedtesport op het fieldlab. Enerzijds zou de breedtesport geen toegang krijgen tot fieldlab faciliteiten anderzijds draagt de breedtesport bij aan de exploitatie.

Om niet teveel beperkingen te creëren voor de exploitatie mogelijkheden, door de breedtesport geheel uit te sluiten, maar toch enigszins te voldoen aan de gedachte dat de breedtesport geen toegang krijgt, is er voor gekozen om de prioriteit bij de topsport te leggen. Op deze wijze wordt de breedtesport niet uitgesloten, maar is de rol hiervan wel ondergeschikt ten opzichte van de topsport.

11 Zie bijlage I

(15)

4. Programma’s van eisen

Op basis van de interviews binnen de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven kon per groep stakeholders een programma van eisen opgesteld worden. Deze programma’s van eisen en wensen geven de verwachtingen van de stakeholders weer (zie deelvraag 2, §2.1 ). Binnen deze programma’s van eisen en wensen wordt onderscheid gemaakt tussen randvoorwaarden en wensen. De randvoorwaarden vormen de harde eisen ten aanzien van het fieldlab terwijl het er bij de wensen vooral om voorkeuren gaat die het fieldlab interessanter maken.

§ 4.1 Sport Randvoorwaarden: A. Doelgroep

Het fieldlab is voor de topsport, zoals bedoeld door NOC*NSF.

B. Accommodatietype

Het fieldlab is een sportaccommodatie ingericht met sportfaciliteiten voor één of meerdere sporten.

C. Vraagsturing

Er worden op het fieldlab Kennis- en productontwikkelingsactiviteiten ingezet vanuit de vraag van de sport.

D. Exploitatie

Het fieldlab moet exploitabel zijn; er mag geen exploitatietekort zijn.

E. Bijdrage aan prestatieverbetering

Op het fieldlab moet de sport zijn prestaties kunnen verbeteren om een concurrentievoordeel te krijgen.

Wensen:

F. Bijdrage aan de ontwikkeling van sportgerelateerde producten.

Het fieldlab draagt bij aan de ontwikkeling van nieuwe sportgerelateerde (innovatieve) producten.

G. Bijdrage aan de ontwikkeling van sportgerelateerde kennis.

Het fieldlab draagt bij aan de ontwikkeling van sportgerelateerde kennis.

H. Gamelikeness

Op het fieldlab kan onder zeer realistische omstandigheden sport specifiek gemeten worden; dit worden gamelike omstandigheden genoemd.

I. Testfaciliteit productontwikkeling

Het bedrijfsleven probeert haar nieuwste sportgerelateerde producten uit op het fieldlab, waardoor de sport hier toegang toe krijgt.

§ 4.2 Kennisinstellingen Randvoorwaarden:

A. Kennisontwikkelingfaciliteit

Op het fieldlab wordt nieuwe kennis ontwikkeld en getest in een gamelike setting.

B. Onderzoek aan topsport

Op het fieldlab doet men onderzoek doen aan de (semi-)topsport, zoals bedoeld door NOC*NSF. Wensen:

C. Contact bedrijfsleven

Op het fieldlab ontmoet men het bedrijfsleven.

D. Interactie met topsport

Op het fieldlab krijgt men feedback van de (semi)topsport.

E. Onderzoeksinfrastructuur

Het fieldlab beschikt over infrastructuur om onderzoek te doen.

F. Bijdrage aan ideeën voor vervolgonderzoek

(16)

G. Vraagsturing

Op het fieldlab kan men werken vanuit de vraag van de sport.

H. Associatie mogelijkheden

De relatie met het fieldlab kan gebruikt worden in de uitstraling van de kennisinstellingen.

I. Tot elkaar komen partijen

Het fieldlab brengt sporters en onderzoekers dichter bij elkaar.

J. Bijdrage aan structureel contact

Op het fieldlab is het contact met andere stakeholders structureel vorm gegeven. Additionele wensen:

K. Koppeling onderwijs

Het fieldlab kan aan onderwijs gekoppeld worden.

L. Testfaciliteit productontwikkeling

Op het fieldlab kan men nieuwe producten ontwikkelen en testen.

Er wordt hierboven gesproken over additionele wensen, omdat er binnen de kennisinstellingen bepaalde actoren additionele ideeën hebben, die het gevolg zijn van een afwijkende core business. Omdat de wensen aanvullend zijn op de gedeelde wensen en hier niet mee conflicteren zijn ze opgenomen in het bovenstaande programma van eisen en wensen.

§ 4.3 Bedrijfsleven Randvoorwaarden:

A. Onderzoek aan topsport

Op het fieldlab werkt de (semi-)topsport, zoals bedoeld door NOC*NSF, mee aan onderzoek.

B. Onderzoeksinfrastructuur

Het fieldlab beschikt over een infrastructuur die praktijkonderzoek mogelijk maakt. Additionele randvoorwaarden:

C. Contact sport

Op het fieldlab staan bedrijven in contact met sporters. Wensen:

D. Contact bedrijven

Op het fieldlab ontmoet men andere bedrijven.

E. Contact kennisinstellingen

Op het fieldlab ontmoet men kennisinstellingen.

F. Aanwezigheid concurrenten

Op het fieldlab zijn geen directe concurrenten aanwezig.

G. Bijdrage aan structureel contact

Op het fieldlab is de ontmoeting met de andere stakeholders is structureel.

H. Showcase mogelijkheden

Het fieldlab kan als showcase gebruikt worden.

I. Associatie mogelijkheden

De associatie met het fieldlab kan men zinvol gebruiken in de exposure.

Er wordt hierboven gesproken over additionele randvoorwaarden, omdat deze randvoorwaarde niet voor de gehele groep stakeholders geldt, maar slechts voor een beperkt aantal partijen uit het bedrijfsleven. Dit heeft te maken met verschillen in de markt waarop de bedrijven opereren. Omdat het gaat om een aanvullende randvoorwaarde die niet in conflict is met de andere punten is de randvoorwaarde opgenomen.

(17)

§ 4.4 Conflicten tussen de programma’s van eisen

De verschillende programma’s van eisen zijn puntsgewijs tegenover elkaar gezet om te bepalen in hoeverre deze eisen naast elkaar gehandhaafd kunnen worden. Onderstaand zal dit per twee stakeholders in een matrix weergegeven worden.

Alleen de conflicten zullen besproken worden, omdat daarbij bepaald moet worden in hoeverre de eisen opgenomen kunnen worden in het gecombineerde programma van eisen. De overige eisen kunnen direct overgenomen worden, omdat die elkaar niet bijten.

Figuur 4.1: sport vs. Kennisinstellingen

In het figuur staan de zwarte blokjes voor potentiële conflicten tussen de punten op de x en y as.

De grijze blokjes geven aan de dat punten met elkaar overeenkomen of in elkaar verlengde liggen.

De witte blokjes geven aan dat er geen relatie lijkt te zijn tussen de punten.

De letters S en K geven weer bij welke partij het punt hoort. S staat voor sport en K voor kennisinstelling

De indeling van het figuur is arbitrair.

Conflict 1

In bovenstaande matrix is te zien dat een aantal van de eisen of dimensies van de sport en de kennisinstellingen mogelijk met elkaar in conflict zijn.

De potentiële conflictgebieden (As, Bk) en op de rijen Bs en Es ontstaan doordat het fieldlab

verschillende doelen dient voor de sport en de kennisinstellingen:

1 de sport wil op het fieldlab sporten om de prestaties te verbeteren;

2 de kennisinstellingen willen er onderzoek doen om de kennisbasis te verbreden.

Deze activiteiten kunnen vaak niet gelijktijdig plaats kunnen vinden, omdat de lab- en sportvoorzieningen met elkaar geïntegreerd zijn. In sommige gevallen is het echter mogelijk om deze activiteiten te combineren, bijvoorbeeld wanneer de sport geen hinder ondervindt van de metingen. Of dergelijke combinaties mogelijk zijn zal van keer tot keer bekeken moeten worden. Men is hierbij afhankelijk van de bereidheid van de sport om mee te werken. Waarbij opgemerkt kan worden dat deze waarschijnlijk hoger is wanneer dit de sporter ook (op de korte termijn) iets oplevert.

Een belangrijke factor hierbij is dat de ontwikkeling van kennis een van de dimensies is in het programma van eisen van de sport. Hierdoor kan verondersteld worden dat de sport bereid is om hieraan mee te werken.

De oorsprong van deze macht aan de kant van de sport heeft te maken met de randvoorwaarden van de sport: dat het fieldlab primair een sportaccommodatie is waar de topsport prioriteit heeft. Deze randvoorwaarden worden gehandhaafd omdat de sport een erg belangrijke partij is als initiatiefnemer en eigenaar van de sportaccommodatie. Zonder de steun van deze partij zal het fieldlab Papendal simpelweg nooit bestaan.

Al deze punten zullen daarom gehandhaafd worden binnen het gecombineerde programma van eisen en wensen. Binnen het ontwerp dient er een balans gemaakt te worden waarbij de sport prioriteit heeft, maar de overige partijen ook hun doelen kunnen behalen. Door een dergelijke ontwerpbeslissing kan er een structurele oplossing gegeven worden voor dit conflict.

Conflict 2

Op de rij van Cs zijn ook enkele potentiële conflicten terug te vinden. Deze hebben betrekking op de

vraagsturing tegenover het toelaten van onderzoek dat niet op de vraag van de sport gebaseerd is. De sport verwacht dat op het fieldlab alleen onderzoek gedaan wordt wat aansluit op de vraag van de sport.

(18)

wanneer ze bijvoorbeeld meer fundamenteel onderzoek uit willen voeren. Dit zou er toe kunnen leiden dat men zich meer op hun eigen (field)lab gaat richten (die tevens in ontwikkeling zijn), waardoor de kennisinstellingen in minder mate op het fieldlab aanwezig zijn.

De vraagsturing van de sport is een centraal punt op het fieldlab en vormt een van de randvoorwaarden van de sport en zal daarom niet geschrapt worden. In het kader van de aantrekkelijkheid voor de kennisinstellingen en de exploitatie is het echter verstandig om hier niet te zwart wit in te zijn. De eis zal daarom worden gehanteerd met de gedachte dat het handelen vanuit de vraag van de sport andere input niet hoeft uit te sluiten wanneer hier ruimte voor is. De oplossing voor dit conflict is enerzijds structureel: sturing vanuit de vraag, en anderzijds een management probleem: ‘wanneer kan niet sport gerelateerde input wel toegelaten worden?’ .

Conflict 3

De punten Es en Hk conflicteren mogelijk met elkaar. Het gaat hierbij om het concurrentievoordeel

van de sport tegenover de exposure mogelijkheden van de productontwikkelende kennisinstellingen.

Voor de kennisinstellingen kan internationaal gebruik van het fieldlab leiden tot exposure in het buitenland, waardoor eventueel producten of diensten in het buitenland afgezet kunnen worden. De sport zal producten en technologieën waarmee men denkt een concurrentievoordeel te kunnen behalen echter niet open stellen voor gebruik door buitenlanders, waardoor de exposure mogelijkheden van de kennisinstellingen beperkt worden.

De sport ziet het fieldlab als een belangrijk concurrentiemiddel en zal dit concurrentiemiddel zodoende niet opgeven. Zodoende zal met betrekking tot deze eis weinig ingeleverd worden, de sport is immers de eigenaar van het fieldlab en kan zodoende bepalen wie er gebruik van maakt. Dit betekent niet dat er voor de kennisinstellingen geen exposure mogelijkheden zijn via het fieldlab, maar deze worden wel sterk beperkt wanneer het gaat om exposure naar het buitenland. Wanneer de sport het gebruik echter van producten echter niet beperkt is de exposure via het fieldlab nog steeds interessant, daarom zal de dimensie alsnog opgenomen worden in het gecombineerde programma van eisen. De oplossing voor dit conflict is structureel en zal als zodanig in het ontwerp verwerkt moeten worden.

Figuur 4.2

Matrix sport vs. Bedrijfsleven: S voor sport en B voor bedrijfsleven

Conflict 4

In de rij van Bs en Es tegenover Ab speelt hetzelfde conflict als bij de sport en de kennisinstellingen

beide willen activiteiten uitvoeren die vaak niet gecombineerd kunnen worden. Ook in dit geval is het van belang dat de eis van de sport de voorkeur krijgt: het is primair een sportaccommodatie voor de topsport.

Productontwikkeling is niet alleen een eis van het bedrijfsleven, maar vormt tevens een dimensie voor de sport. De sport verwacht door de ontwikkeling van nieuwe producten een concurrentievoordeel te kunnen krijgen.

Ook hier kunnen beide activiteiten in sommige gevallen prima gecombineerd worden en kan de sport aangeven in hoeverre ze hiertoe bereid is (afhankelijk van wat het de sport oplevert). De

(19)

combinatie mogelijkheden zullen zodoende van keer tot keer bekeken een aangestuurd moeten worden. Dit vraagt om management activiteiten in het ontwerp.

Beide eisen kunnen opgenomen worden in het gecombineerde programma van eisen, onder voorbehoud dat er een management activiteit in het ontwerp wordt opgenomen. Door deze managementfunctie hoeven de punten niet te conflicteren, waardoor ze samen in het programma van eisen en wensen opgenomen kunnen worden.

Conflict 5

Het punt Is is mogelijk in conflict met punt Fb. Het gaat hier aan de ene kant om de aanwezigheid van

de innovaties van het bedrijfsleven op het fieldlab. Aan de andere kant gaat het om de aanwezigheid van directe concurrenten, welke het fieldlab minder interessant maken voor de betreffende bedrijven.

Voor de sport geldt ‘hoe meer bedrijven hun nieuwste sportgerelateerde innovaties (en concepten) meenemen naar het fieldlab om ze daar uit te proberen, hoe beter’. Men verwacht hier namelijk gebruik van te kunnen maken om zodoende de prestaties te kunnen verbeteren. Zolang het gaat over bedrijven met een andere focus is dit tevens interessant voor het bedrijfsleven. De aanwezigheid van directe concurrenten maakt het minder interessant om daar hun innovaties uit te proberen.

Door de aanwezigheid van één bedrijf kan het fieldlab mogelijk niet beschikken over de producten van een ander, waardoor de sport op het fieldlab achter kan komen liggen op hun concurrenten. De punten zullen in het gecombineerde programma van eisen opgenomen, omdat het conflict niet op hoeft te treden. Deze punten kunnen echter alleen samen opgenomen worden in het programma van eisen en wensen wanneer er in het ontwerp specifieke management activiteiten ontworpen worden om met dergelijke conflicten om te gaan.

Conflict 6

Bij Es tegenover Ib gaat het over het concurrentievoordeel van het fieldlab tegenover de exposure

van het bedrijfsleven in het buitenland.

Via buitenlandse sporters op het fieldlab kan het bedrijfsleven exposure krijgen in het buitenland. Wanneer de sport het gebruik van bepaalde voorzieningen door buitenlandse sporters verbiedt beperkt dit de potentiële exposure voor het bedrijfsleven.

Het concurrentievoordeel is voor de sport erg belangrijk en met de sport als belangrijke partij zal deze dimensie in het gecombineerde programma van eisen opgenomen worden.

Omdat er geen sprake is van een structureel conflict kan het andere punt ook opgenomen worden in het programma van eisen. Dit conflict vraag zodoende om managementactiviteiten binnen het ontwerp.

Figuur 4.3

Matrix kennisinstellingen vs. Bedrijfsleven: k voor kennisinstellingen en b voor bedrijfsleven.

(20)

Conflict 7

Bij de punten Ak en Bk tegenover Ab gaat het over het niet goed samengaan van productontwikkeling

en onderzoek. Net als het niet goed samengaan van sporten en onderzoek.

Activiteiten in het kader van productontwikkeling kunnen de sportactiviteiten verstoren. Ook hier is het aan de sport om te beoordelen in hoeverre dit het geval is en in hoeverre men dit accepteert, waarbij de potentiële uitkomst voor de sport wederom meespeelt.

De punten zijn niet structureel met elkaar in conflict en er is zelfs een gemeenschappelijk belang wat betreft de ontwikkeling van producten, beide punten zullen daarom in het gecombineerde programma van eisen opgenomen worden. Bij het ontwerp zal de balans tussen sporten, onderzoek en productontwikkeling, gemanaged moeten worden.

Conflict 8

Bij de punten Ak, Ck en Ek tegenover Fb gaat het aan de ene kant over de wens van de

kennisinstellingen om (de producten van) het bedrijfsleven te ontmoeten. Aan de andere kant de wens van het bedrijfsleven om geen directe concurrenten op het fieldlab tegen te komen.

Zoals eerder aangegeven kan dit er toe leiden dat het fieldlab wat betreft de onderzoek- of meetinfrastructuur achter komt te lopen. Dit maakt het fieldlab voor de kennisinstellingen minder interessant, omdat zij onderzoek willen doen met het nieuwste van het nieuwste (zolang deze betrouwbaar zijn) in een gamelike setting, omdat innovatie producten bijdragen aan de gamelike mogelijkheden. Omdat de punten niet structureel met elkaar in conflict zijn zullen beide punten in het gecombineerde programma van eisen opgenomen worden. In het ontwerp zal dit spanningsveld gemanaged moeten worden.

§ 4.5 Gecombineerde programma van eisen en wensen

De bovenstaande analyse heeft duidelijk gemaakt dat de meeste punten uit de programma’s van eisen en wensen naast elkaar gehanteerd kunnen worden in een gecombineerd programma van eisen en wensen. Dit gecombineerde programma vormt de afbakening van het gebied waarbinnen het fieldlab Papendal vorm gegeven dient te worden (deelvraag 3, §2.1).

Bij het combineren van de programma’s van eisen zijn een aantal punten met elkaar samengevoegd om het programma van eisen bondig en duidelijk te maken. Het ging hierbij over of exact dezelfde punten of punten die erg veel op elkaar leken, hierbij is het karakter van elk punt behouden.

Randvoorwaarden a. Doelgroep

Het fieldlab is voor de topsport, zoals bedoeld door NOC*NSF.*

b. Accommodatietype

Het fieldlab is een sportaccommodatie ingericht met sportfaciliteiten voor één of meerdere sporten.*

c. Vraagsturing:

Er worden op het fieldlab Kennis- en productontwikkelingsactiviteiten ingezet vanuit de vraag van de sport.*

d. Exploitatie

Het fieldlab moet exploitabel zijn; er mag op geen exploitatietekort zijn.

e. Bijdrage aan prestatieverbetering

Op het fieldlab moet de sport zijn prestaties kunnen verbeteren om een concurrentievoordeel te krijgen.*

f. Gamelikeness

Op het fieldlab kan onder zeer realistische omstandigheden sport specifiek gemeten worden; gamelike omstandigheden.*

g. Onderzoeksinfrastructuur

Het fieldlab beschikt over een infrastructuur die praktijkonderzoek mogelijk maakt.

h. Onderzoek aan topsport

Op het fieldlab werkt de (semi-)topsport, zoals bedoeld door NOC*NSF, mee aan onderzoek.*

i. Contact sport

(21)

Wensen:

j. Bijdrage aan de ontwikkeling van sportgerelateerde kennis.

Het fieldlab draagt bij aan de ontwikkeling van sportgerelateerde kennis.

k. Onderzoeksinfrastructuur:

Het fieldlab beschikt over infrastructuur om onderzoek te doen.*

l. Bijdrage aan de ontwikkeling van sportgerelateerde producten.

Op het fieldlab kunnen het bedrijfsleven en de kennisinstellingen nieuwe producten ontwikkelen en testen.*

m. Showcase mogelijkheden

Het fieldlab kan als showcase gebruikt worden.

n. Contact andere:

Op het fieldlab ontmoeten de stakeholders elkaar.

o. Aanwezigheid concurrenten

Op het fieldlab zijn geen directe concurrenten aanwezig.*

p. Bijdrage aan structureel contact

Op het fieldlab is het contact tussen de stakeholders structureel vorm gegeven.

q. Interactie met topsport

Op het fieldlab krijgen de kennisinstellingen feedback van de (semi)topsport.*

r. Bijdrage aan ideeën voor vervolgonderzoek

Op het fieldlab doen de kennisinstellingen ideeën op voor vervolg onderzoek.

s. Vraagsturing

Op het fieldlab kunnen de kennisinstellingen werken vanuit de vraag van de sport.

t. Associatie mogelijkheden

Via het fieldlab krijgt men exposure.*

u. Tot elkaar komen partijen

Het fieldlab brengt sporters en onderzoekers dichter bij elkaar.

v. Koppeling onderwijs

Het fieldlab kan aan onderwijs gekoppeld worden.

Dit is het programma van eisen en wensen waaraan het fieldlab Papendal volgens de respondenten moet voldoen, wil het voor deze partijen interessant zijn. Hierbij zijn vooral de randvoorwaarden belangrijk. De randvoorwaarden beschrijven een aantal normen waaraan het fieldlab minimaal moet voldoen; het ontwerp moet aan deze normen voldoen en kan hier niet van afwijken. Wijkt het ontwerp hier wel vanaf dan wordt dit ontwerp niet als een fieldlab gezien door alle relevante subgroepen en voldoet het ontwerp dus niet.

Op de wensen kan gescoord worden en de totale score zal van invloed zijn op de interesse die de stakeholders in het fieldlab hebben. De wensen kunnen in tegenstelling tot de randvoorwaarden gemanaged worden. Dit betekent dat er een redelijk groot gebied bestaat waarbinnen de verschillende partijen tot consensus kunnen komen, waardoor er ruimte is voor politieke processen om tot deze consensus te komen. Het is hierbij goed denkbaar dat er gebruik gemaakt wordt van een integrator functie die bijdraagt aan het totstandkomen van deze consensus. Met betrekking tot de randvoorwaarden zijn dergelijk processen en consensus nadrukkelijk niet aan de orde.

Het gecombineerde programma van eisen en wensen vormt de basis voor de ontwerpfase. Bij de punten waar een * achter staat is bij het ontwerp extra aandacht nodig, omdat deze punten mogelijk conflicten vertonen met andere.

(22)

5. Soft System Methodology

In dit hoofdstuk zal er in het kader van Soft System Methodology een conceptueel model opgesteld worden, welke samen met het programma van eisen de input zal vormen voor het ontwerp. § 5.1 Motivatie

Uit de voorgaande hoofdstukken is gebleken dat:

1 er sprake is van een problematische ontwerp situatie;

2 er geen gemeenschappelijke definitie van de situatie bestaat; 3 dat de situatie voor alle betrokkenen een andere betekenis heeft; 4 dat de betekenissen van de betrokkenen kunnen botsen;

5 dat de betekenissen van de betrokkenen ook in het verlengde van elkaar kunnen liggen; 6 dat er een ontwerp moet komen welke de situatie verbetert;

7 de betrokkenen moeten leren omgaan met de problematische situatie.

Op basis van deze constateringen is er voor gekozen om SSM op het ontwerpvraagstuk toe te passen om meer inzicht in de situatie te krijgen en mogelijk tot een oplossing te komen voor de ‘probleemsituatie’.

§ 5.2 Root definitions

Om tot goed geformuleerde ‘root definitions’ te komen is het volgens Smyth en Checkland van belang om de elementen uit CATWOE duidelijk voor ogen te hebben12, de root definitions kunnen

zodoende aan de hand van CATWOE gecontroleerd worden.

Root defintions worden door Checkland en Scholes als volgt omschreven13:

A root definitions expresses the core purpose of purposeful activity system. That core purpose is always expressed as a transformations process in which some entity, the ‘input’, is changed, or transformed, into some new form of that same entity, the output.

De programma’s van eisen uit het voorgaande hoofdstuk zijn als uitgangspunt genomen bij het opstellen van de root definitions van de verschillende partijen.

Volgens Pidd focussen root definitions zich idealiter op één transformatieproces14, daarom is er per

transformatieproces een root definition opgesteld. Deze root definitions zullen hieronder per groep stakeholders besproken worden. De root definitions vormen de basis voor het opstellen van de conceptuele modellen in paragraaf 5.3. Voorafgaand aan de root definitions wordt de CATWOE gegeven, zodat de root definitions gecontroleerd kunnen worden.

§ 5.2.1 Sport

Het systeem van de sport behelst voor de sport drie transformatieprocessen. De belangrijkste is dat de huidige prestaties, door middel van de meetmogelijkheden, op het fieldlab verbeterd kunnen worden. De overige twee transformatieprocessen betreffen de ontwikkeling van meer nieuwe kennis en producten, die de sporter kan gebruiken om haar prestaties te verbeteren.

De sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven profiteren van dit systeem en zijn zodoende de customers: de sport verbetert haar prestaties, de kennisinstellingen doen meer nieuwe kennis op en het bedrijfsleven kan betere producten ontwikkelen. Dit zijn tevens de actoren die onderdeel uitmaken van het systeem. Dit systeem is er op gericht om op sport niveau de concurrentie bij te blijven of bij te houden.

Root definitions sport:

1. Een systeem in eigendom van de sport met daarin de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, om onder gamelike omstandigheden extra inzicht te krijgen in de prestaties zodat de prestaties verbeterd

12 Checkland, Smyths: 1976 13 Checkland, Scholes: 1990 14 Pidd, M: 1996

(23)

kunnen worden. Dit systeem is nodig om de concurrentie kunnen voor te blijven of bij te houden. Transformatie: inzichten Æ meer inzichten

2. Een systeem in eigendom van de sport met daarin de sport om door training haar prestatieniveau te kunnen verbeteren en of behouden. Dit systeem is nodig om mee te kunnen blijven draaien op topsport niveau.

Transformatie: prestatie niveau Æ verbeterd prestatie niveau

3. Een systeem in eigendom van de sport met daarin de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, om onder gamelike omstandigheden meer sportgerelateerde kennis te vergaren zodat op basis hiervan de prestaties verbeterd kunnen worden. Dit systeem is nodig om de concurrentie voor te kunnen blijven of bij te houden.

Transformatie: sportgerelateerde kennis Æ meer sportgerelateerde kennis

4. Een systeem in eigendom van de sport met daarin de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, om onder gamelike omstandigheden nieuwe producten te ontwikkelen welke de sporter kan gebruiken om de prestaties te verbeteren. Dit systeem is nodig om de concurrentie voor te kunnen blijven of bij te houden. Transformatie: behoefte aan nieuwe producten Æ die behoefte vervuld

§ 5.2.2 Kennisinstellingen

Het systeem van de kennisinstellingen kent als voornaamste transformatieprocessen het vergroten van de kennisbasis, het opdoen van meer ideeën voor onderzoek, het ontstaan van meer samenwerkingsverbanden met andere partijen en het aan kunnen bieden van vernieuwend onderwijs. Voor kennisinstellingen als TNO is het transformatieproces waarbij meer nieuwe producten worden ontwikkeld tevens belangrijk.

De customers van dit systeem zijn de kennisinstellingen die nieuwe kennis opdoen, meer ideeën voor onderzoek krijgen, vernieuwend onderwijs kunnen bieden en producten kunnen ontwikkelen. De sport kan het onderzoek en de producten van de kennisinstellingen gebruiken om de prestaties te verbeteren. En het bedrijfsleven kan de kennis gebruiken in de ontwikkeling van hun producten of de producten samen met de kennisinstelling ontwikkelen. Deze customers zullen tevens als actoren optreden binnen het systeem.

Voor de kennisinstellingen betekent dit dat ze meer geprofileerd worden op de internationale kenniskaart, doordat ze vernieuwend onderzoek kunnen doen.

Root definitions kennisinstellingen:

1. Een systeem in eigendom van de kennisinstellingen met daarin de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, om de onder gamelike omstandigheden meer kennis te ontwikkelen door samenwerking met de topsport waardoor de kennisbasis van de kennisinstellingen vergroot wordt. Dit systeem is nodig in het kader van de core business van de kennisinstellingen: het vergaren van kennis.

Transformatie: kennisbasis Æ grotere kennisbasis

2. Een systeem in eigendom van de kennisinstellingen met daarin de sport en de kennisinstellingen, om de onder gamelike omstandigheden studenten onderzoek te laten doen zodat de universiteit beter onderwijs kan aanbieden. Dit systeem is nodig in het kader van het aanbieden van onderwijs mogelijkheden binnen de universiteiten.

Transformatie: onderwijs Æ beter onderwijs

3. Een systeem in eigendom van de kennisinstellingen met daarin de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, om deze ‘Actoren’ structureel te ontmoeten zodat er samenwerkingsverbanden kunnen ontstaan. Dit systeem is nodig omdat samenwerking tussen de stakeholders een positieve invloed heeft op het bereiken van hun doelen.

Transformatie: actoren alleen Æ actoren samen

4. Een systeem in eigendom van de kennisinstellingen met daarin de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, om onder gamelike omstandigheden meer producten te kunnen ontwikkelen. Dit systeem is

(24)

nodig om organisaties zoals TNO bij te staan bij de ontwikkeling van nieuwe producten en technologieën. Transformatie: producten in portfolio Æ meer producten in portfolio

5. Een systeem in eigendom van de kennisinstellingen met daarin de sport en de kennisinstellingen, om onderzoek te doen vanuit de vraag van de sport waardoor men meer ideeën kan opdoen voor (vervolg) onderzoek. Dit systeem is nodig om de kennisinstellingen vernieuwend onderzoek uit te kunnen laten voeren.

Transformatie: ideeën voor onderzoek Æ meer ideeën voor (vervolg) onderzoek

6. Een systeem in eigendom van de kennisinstellingen met daarin de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, om meer positieve exposure te krijgen richting het buiten en binnenland. Dit systeem is nodig voor de profilering van de kennisinstellingen ten aanzien van vernieuwend sport gerelateerd onderzoek en voor de aantrekkelijkheid (goede) studenten.

Transformatie: exposure in binnen en buitenland Æ meer exposure in binnen en buitenland § 5.2.3 Bedrijfsleven

Het systeem van het bedrijfsleven kent als voornaamste transformatieproces het verbeteren van producten en concepten door deze in de praktijksituatie onder te brengen en te volgen, of de werking van de producten te bewijzen door ze in de praktijksituatie onder te brengen, waardoor de positieve exposure van het bedrijfsleven vergroot kan worden en het bedrijfsleven kan beter handelen vanuit de vraag van de sport. Het bedrijfsleven, de kennisinstelling en de sport zijn de customers van dit systeem. Het bedrijfsleven kan betere vraag gestuurde producten ontwikkelen en geniet meer exposure. De sport kan gebruik maken van de nieuwe producten om haar prestaties te verbeteren en de kennisinstellingen kunnen de producten gebruiken om nieuwe kennis te ontwikkelen.

Root definitions bedrijfsleven:

1. Een systeem in eigendom van het bedrijfsleven met daarin de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, om onder gamelike omstandigheden producten en concepten in de praktijk in te kunnen brengen zodat men betere producten kan ontwikkelen door de feedback van de topsport. Dit systeem is nodig om door de ontwikkeling van vernieuwende en betere producten de concurrentie het hoofd te bieden. Transformatie: ongeteste producten Æ geteste producten

2. Een systeem in eigendom van het bedrijfsleven met daarin de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, om deze ‘Actoren’ structureel te ontmoeten zodat ze elkaar kunnen inspireren en er samenwerkingsverbanden kunnen ontstaan. Dit systeem is nodig om de, voor alle betrokkenen, lucratieve samenwerkingsverbanden tot stand te laten komen.

Transformatie: actoren alleen Æ actoren samen

3. Een systeem in eigendom van het bedrijfsleven met daarin de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, om de exposure te verbeteren zodat er bij andere (klanten) een positievere beeldvorming ontstaat over het bedrijf en haar producten. Dit systeem is nodig om een positief beeld te creëren onder de potentiële klanten van het bedrijfsleven zodat het bedrijfsleven haar producten makkelijker kan afzetten. Transformatie: exposure Æ verbeterde exposure

4. Een systeem in eigendom van het bedrijfsleven met daarin de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, om een showcase te hebben in een topsportpraktijk situatie, zodat hun klanten de producten in werking kunnen zien. Dit systeem is nodig om de klanten van het bedrijfsleven te overtuigen van de kwaliteit van hun producten zodat er meer producten afgezet kunnen worden. Dit is minder interessant wanneer er ook concurrenten op het fieldlab aanwezig zijn.

Transformatie: behoefte om werkende producten te kunnen laten zien aan klanten Æ die behoefte vervuld § 5.2.4 Bundeling root definitions

Tussen de root definitions van de stakeholders zijn duidelijke verschillen te zien met betrekking tot de transformatieprocessen en de bestaansreden van deze processen. Er zijn echter ook een aantal

(25)

overlappingen terug te vinden:

ƒ Definitie drie van de sport, één en twee van de kennisinstellingen vertonen grote overeenkomsten met elkaar: het gaat om de ontwikkeling van nieuwe kennis.

ƒ Hetzelfde gaat op voor definitie vier van de sport, definitie vier van de kennisinstellingen en definitie één van het bedrijfsleven: de ontwikkeling van nieuwe producten.

ƒ Definitie drie van de kennisinstellingen en definitie twee van het bedrijfsleven komen tevens met elkaar overeen: het fieldlab is een systeem om de andere stakeholders te ontmoeten. ƒ Tenslotte komen definitie zes van de kennisinstellingen en definitie drie van het bedrijfsleven

met elkaar overeen: via het systeem verkrijgt men positieve exposure.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat de transformatieprocessen grotendeels gelijk zijn, maar de doelen en de motieven van de eigenaren niet. Dit betekent dat er met één transformatieproces doelen van verschillende partijen behaald kunnen worden, ongeacht de motieven die de partijen hiervoor hebben. De doelen hoeven ook niet exact hetzelfde te zijn om door één transformatieproces behaald te worden. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen drie verschillende situaties:

A. De doelen staan volledig haaks op elkaar staan B. De doelen kunnen volledig overeenkomen.

C. Tenslotte kunnen de doelen in het gebied hier tussen liggen. In een dergelijke situatie zijn de doelen niet volledig tegengesteld, maar ook niet helemaal hetzelfde.

In situatie A. is de kans bijzonder groot dat er niet met één transformatieproces volstaan kan worden, omdat de verschillende doelen een dusdanige andere aanpak vragen dat deze niet te combineren zijn. In de tweede situatie (B.) is de kans zeer groot dat met één transformatieproces volstaan kan worden, de partijen hoeven elkaar in een dergelijke situatie alleen maar te vinden. Om de partijen elkaar te laten vinden kan enige coördinatie van een externe partij uitkomst bieden, die de partijen eigenlijk aan maar elkaar hoeft voor te stellen; coördinatiebehoefte. In de laatste situatie (C.) is niet direct voor de hand liggend om gebruik te maken van één transformatieproces, maar het kan ook zeker niet uitgesloten worden omdat er wel mogelijkheden zijn. In een dergelijke situatie is daarom het goed denkbaar dat de partijen tot elkaar kunnen komen door zich aan elkaar aan te passen en hierbij mogelijk te schikken. De partijen hoeven in een dergelijk geval hun motieven of doelen niet aan te passen, maar wellicht enkele veranderingen in het transformatieproces. Hierdoor blijft het transformatieproces voor alle partijen zinvol. In tegenstelling tot situatie B waarbij de partijen alleen bij elkaar gebracht moeten worden en sprake is van een lage afstemmingsbehoefte, heeft deze situatie een hoge afstemmingsbehoefte omdat het transformatieproces afgestemd moet worden op de doelen van twee partijen.

Door het projectmatige karakter van een groot deel van de transformatieprocessen (kennisontwikkeling, productontwikkeling, etc) zijn de coördinatiebehoefte en de afstemmingsbehoefte geen eenmalige behoeftes, omdat ze bij elk samenwerkingsproject afhankelijk van situatie B of C weer opspelen. Dit vraagt zodoende om een structurele vervulling van deze behoeftes.

Bovenstaande kwam al eerder naar voren uit de analyse van het programma van eisen en wensen, waar gebleken is dat sommige punten in het verlengde van elkaar liggen of elkaar versterken zoals ook blijkt uit de bovenstaande groepering van root definitions. Uit diezelfde analyse is tevens gebleken dat sommige eisen en of wensen niet goed samen gaan.

Wanneer deze systemen voor de overeenkomende root definitions gevormd zijn blijven er nog een aantal op zich zelfstaande definities over: één en twee van de sport, vijf van de kennisinstellingen vier van het bedrijfsleven. Het gaat hierbij respectievelijk om het meten van de prestaties, trainen, ideeën voor vervolg onderzoek en showcase mogelijkheden.

(26)

§ 5.3 Inbreng onderzoeker

In deze paragraaf worden twee relevante systemen besproken die volgens de onderzoeker voor verbetering van de situatie kunnen leiden: het integrerende systeem (zie § 5.3.1) en het planningssysteem (zie § 5.3.5).

§ 5.3.1 integrerend systeem

Bij bijna alle root definitions die in paragraaf 5.2 besproken zijn is een zekere vorm van samenwerking tussen de stakeholders van belang. De root definitions ‘één en twee’ van de sport, ‘zes’ van de kennisinstellingen en ‘drie’ van het bedrijfsleven vormen hierop de uitzondering. Omdat deze partijen elkaar in een groot deel van de gevallen nog niet bekend zijn met elkaar is het in de eerste plaats zaak om deze partijen tot elkaar te laten komen of brengen; de coördinatiebehoefte. Niet alle partijen hoeven echter tot elkaar te komen, omdat ze voor elkaar geen toegevoegde waarde hebben. Dit betekent dat dit proces op enige wijze gecoördineerd dient te worden; de coördinatiebehoefte (zie §5.2.4), zodat de relevante partijen elkaar kunnen ontmoeten waardoor de samenwerking vorm gegeven kan worden.

De betrokken partijen zullen echter verschillende doelen en motieven hebben en andere randvoorwaarden stellen aan de samenwerkingsprojecten. Om de samenwerking succesvol te laten verlopen is het daarom van belang om deze doelen, motieven en randvoorwaarden goed te communiceren naar de overige partijen zodat wederzijdse aanpassing en schikking plaats kan vinden. Door deze wederzijdse aanpassing en schikking kan het transformatieproces zo vorm gegeven worden dat elke partij het project bevredigd kan afsluiten. Het gaat hier over de afstemmingsbehoefte (zie §5.2.4).

Verschillende partijen met verschillende doelen en motieven moeten dus tot elkaar zien te komen op het fieldlab om samen tot samenwerkingsprojecten over te kunnen gaan die voor alle betrokkenen meerwaarde heeft. Het gaat hier feitelijk om het koppelen van vraag en aanbod van verschillende partijen en wederzijdse aanpassing van de betrokken partijen. Omdat er op het fieldlab herhaaldelijk samenwerkingsprojecten plaats zullen vinden zal er regelmatig behoefte zijn aan de genoemde coördinatie en afstemming. Een integrerend systeem met grote kennis van de doelen en de transformatieprocessen van de verschillende partijen kan hierbij helpen en zodoende de situatie verbeteren. Dit systeem staat zodoende tussen de verschillende partijen in, koppelt ze aan elkaar, en helpt ze om tot consensus te komen om samen hun doelen te bereiken.

§ 5.3.2 root definitions

Op basis van het voorgaande kan vastgesteld worden dat een integrerend systeem verbetering kan bieden. Een dergelijk systeem kan er voor zorgen dat relevante partijen elkaar makkelijker kunnen ontmoeten en dat de belangen van alle partijen uit de opvolgende samenwerking behartigd worden door wederzijdse aanpassing of afstemming. Om dit te kunnen bereiken dient dit systeem een aantal activiteiten te behelzen welke hieronder in root definitions benoemd worden.

1. Een systeem in eigendom van het fieldlab met daarin de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, om de vraag van de sport te koppelen aan relevante kennisinstellingen en bedrijven zodat de sport toegang krijgt tot betere producten en kennis. Dit systeem is nodig om de prestaties van de sport te verbeteren. Transformatie: losse vraag Æ die vraag gekoppeld aan relevante partijen.

2. Een systeem in eigendom van het fieldlab met daarin de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, om de sportgerelateerde input van de kennisinstellingen en het bedrijfsleven te koppelen aan de sport en/ of kennisinstellingen zodat er producten en concepten in de praktijk gebracht kunnen worden. Dit systeem is nodig om betere producten te kunnen ontwikkelen.

Transformatie: losse sportgerelateerde producten input Æ die input gekoppeld aan relevante partijen 3. Een systeem in eigendom van het fieldlab met daarin de sport, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven,

om de sportgerelateerde input van de kennisinstellingen te koppelen aan de sport zodat er onderzoek in de praktijk gedaan kan worden. Dit systeem is nodig om nieuwe kennis te kunnen ontwikkelen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Alleen voor de implementatie van bepaalde verplichtingen uit de richtlijn tot wijziging van de EU-richtlijn betreffende afvalstoffen zijn wijzigingen op wetsniveau nodig?. De

Het tweede Beest in Openbaring (“Uit de aarde”, de Antichrist) 2 bezit een absolute godsdienstige macht, naast de politieke macht die het heeft, maar ook de economische macht zal

Transformatieprocessen van woonmilieus zijn complexe processen. Om de gestelde doelen te bereiken in het transformatieproces van het woonmilieu in Noorderpark-Oost is integrale

Een van de reacties van de organisaties waar de problematiek minder heftig was, was dat er vanuit de jongeren nu de behoefte was ontstaan om nog meer workshops te gaan volgen over

Dit helpt partners om elkaar niet te verliezen in de dynamiek binnen en tussen de organisaties, maar ook om met elkaar te bepalen in welke fase van ontwikkeling men zich bevindt

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met

In het jaar 1696 werd in het Duitse Giessen een zekere Frie- drich Thoms geboren. 17 Zijn vader was kastelein van de uit- spanning Zum wilden Mann, en boven zijn stand getrouwd met

Hoewel er met het overgangsrecht van artikel 22.32 voor is gezorgd dat bestaande wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten geen dode letter worden in het