• No results found

1. FINANCIëLE VERANT-

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "1. FINANCIëLE VERANT- "

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

,~~

r-rT

" . 1

Deze ,schets van beleid" is op- geteld door de wetenschappe- lijke instituten van de KVP, de AR? en de CHtJ, resp.:

het Centrum voor Staatkundige Vorming,

de dr. A. Kuyperstichting de Jhr. mr. A. F. de Savornin Lohmonstichting.

Bij de samenstelling van deze schets is gebruik gemaakt van de afzonderlijke programs van de drie partijen en van het Ge- - meenschappelijk Urgentiepro- gram voor de periode 1971-1975.

In deze schets zijn tevens nieu- we denkbeelden en opvattingen binnen de drie partijen ver- werkt. Mede op basis van deze schets is het Gemeenschappe- lijk manifest 1972 van AR?, CHTJ en KVP opgesteld.

De partijbesturen van ARP, CRU en KVP hebben deze schets naast de nog von krocht zijnde programs - be- stempeld tot handleiding voor de Kamerfracties bij het te voeren beleid in 1973 en volgen- de jaren.

-

OOR W

1. FINANCIëLE VERANT-

WOORDING

1. Dit program wordt geschreven terwijl het bestaande nog maar

taa1 ui;'ua

uitvoering ervan is ontijdig afge- broken, dooi'dat de parlementaire basis oniviel aan het kabinet dal ons bestaande program groten- deels tot regeringsprogram had gemaakt. Dit brengt mee dat een aantal van onze programpunten, waarvan al een aanzet in het re- geringsprogram gegeven is, voor wat de kosten betreft is ingebouwd in de begrotingsramingen voor de toekomstige jaren. Deze punten zal men terugvinden in dit nieuwe program. Voor andere onderdelen zuilen financieringsbronnen moe- ten worden aangehoord.

2. Meer nog dan bij de vorige verkiezingen is het duidelijk ge- worden, dat de overheid, bij het aanboren van financieiingsbron- nen, afhankelijk is van de bereid- heid in de particuliere sector, een deel van de inkomensigroei aan de collectieve voorzieningen ten goe- de te laten komen. Meer ook dan te voren zijn wij ervan doordron- gen, dat het bij de collectieve voorzieningen niet alleen gnat om zaken van de overheid, maar ook om het terrein van de sociale ver- zekeringen. Meer dan ooit besef- fen wij dat er een keuze gemaakt moet worden tussen collectieve voorzieningen en vrij besteedbaar inkomen. Het kan niet allemaal tegelijk.

3. Mede tegen deze achtergrond is dit program geschreven. Daar- bij is gepoogd ten aanzien van nieuwe wensen, met het oog op de budgettaire situatie, soberheid te betrachten. Desondanks dient thans reeds, bij de introductie, er op gewezen te worden, dat zelfs de sober gehouden wensen in de komende regeringsperiode slechts verwerkelijkt kunnen worden, -in- dien wij - ieder voor zich en als volksgemeenschap - de moed en de vindingrijkheid opbrengen, ons bestaande uitgavenpatroon te her- ijken op zijn betekenis voor de zich wijzigende maatschappelijke omstandigheden. Mede via de weg

van herwaardering van de geves- tigde maatschappelijke orde en van het in deze maatschappelijke orde besloten uitgavenpatroon, moeten wij ruimte vrij maken voor voorzieningen, die wij voor de huidige generatie en voor de toekomencle van het hoogste ge- wicht achten. Daarbij staat niet minds r op inn' spel dan di' moge- lijkheid om hedendaagse proble- men aan te vatten, zoals de be- scherming van ons levensmilieu, het inbouwen van een welzijnsdi- mensie in het overheidsbeleid, het recht doen aan hen die in onze he- dendaagse samenleving tot de verdrukten en achterblijvers beho- ren. Er zullen ombuigingen in het beleid nodig zijn. Niet alleen nu, niet alleen voor deze keer, maar blijvend. Niet alleen op. financlhel- technische gronden, maar als ui- ting van een gezindheid, van de wil, om onze zich vernieuwende inzichten met betrekking tot het functioneren van onze maatschap- pij, in ons eigen levenspatroon en in ons staatsbestel gestalte te ge- ven.

4. Bij dat alles speelt de inflatie ons parten. Voor wat de overheid betreft, haar kosten stijgen zelfs sneller dan die van de particuliere sector. Want de uitgaven van de overheid bestaan voor een groter deel uit salarissen - die sneller stijgen dan de prijzen, zonder een aanmerkelijke stijging van de ar- beidsproduktiviteit en verder voor een groot deel uit woningen en andere bouwwerken, waarvan de. kosten eveneens sterker oplo- pen dan het gemiddelde prijspeil.

Om het voorzieningenpeil reëel gelijk te houden, moet de overheid dus meer uitgeven dan bedrijven of gezinnen, wat stijging van de belastingdruk veronderstelt. Wil men het reële voorzieningenpeil niet alleen handhaven, maar om- hoog brengen, dan vraagt dat een nog sterkere verhoging van de fi- nanciële lasten die op de bevol- king gelegd worden. Dit schept voor de overheid de verplichting in haar eigen apparaat de doelma- tigheid voortdurend kritisch te be- zien,

5. Tot hoever kan een regering daarmee gaan? Het komend jaar zal de drukstijging van belastin- gen n sociale premies zover

gaan, dat er vrijwel geen ruimte voor reële groei van de particulie- re bestedingen over zal blijven.

Dat kan niet van jaar tot jaar herbaald worden. Wij zullen die drukstijging voor het komende Jaar moeten accepteren, maar witten er met alle kracht naar

dt ci,e €ijende inn te.

--duosc-n wordt. )rtl is al in ee plannen van de huidige regering ingebouwd. Dc bedoeling daarvan is, de stijgingspercentages van de overheidsuitgaven elk jaar te ver- lagen. Wij willen daarmee door- gaan tot er een redelijk stijgings- tempo is bereikt. Toch zal verho- ging van de belastingdruk onver- mijdelijk zijn, die echter, in com- binatie met de stijging van de premies voor de sociale verzeke- ringen, niet zo hoog zal kunnen zijn, dat enige reële stijging van de particuliere inkomens duur- zaam onmogelijk wordt. Wij den- ken aan een jaarlijkse verzwaring van de belastingdruk van aanvan- kelijk 0,50/u, met de bedoeling dit percentage in de volgende jaren geleidelijk terug te buigen.

6. De drukverzwaring moet in gelijke male hij de directe en de indirecte belastingen tot stand ko- men. Anders verwijderen wij ons te ver van de verhoudingen in de andere landen van de Europese Gemeenschappen - ook van En- geland en Denemarken - en wordt de Nederlandse concurren- tiepositie in de waagschaal ge- steld.

De automatische verzwaring van druk, die in de loon- en inkom- stenbelasting optreedt door het en- kele feit van prijsstijgingen, dient in beginsel jaarlijks te worden ge- corrigeerd. Indien dit in enig jaar binnen de overige doelstellingen van het beleid niet kan worden gerealiseerd en derhalve een ver-

zwaring van de druk der loon- en inkomstenbelasting noodzakelijk is, moet hij de keuze tussen het niet of niet volledig doorgaan van de inflatiecorrectie en een zelf- standige verhoging van de tarie- ven van deze belastingen in het bijzonder worden gelet op de be- langen van de lagere inkomens- groepen. Daarnaast zullen verho- gingen van de omzetbelasting en de accijnzen - de laatste In Bene- lux-overleg - alsmede van enige kleinere belastingen nodig zijn.

7. Verder gaan wij er van uit dat de premiedruk van de sociale ver- zekeringen jaarlijks met maxi- maal 0,75% van het nationaal In- komen zal toenemen. Ook dit per- centage houdt al de taak in om het huidige stijgingstempo, dat ho- ger ligt, naar beneden te brengen.

Darvoo: zal nauw mye -'.-g rc51g zji, Lusselx ee ,-erkieid e thi o,L ganen van de sociale verzekering, te voeren op de grondslag van ad- viezen van de Sociaal Economi- sche Raad, met name die inzake de programmering van de sociale verzekering op lange termijn. Ook i0 deze sector zal er naar gezocht moeten worden, de stijging van de kosten in de hand te houden onder meer dooi eisen van doelmatig- heid voortdurend in het oog te houden. Daarnaast wordt het steeds meer noodzakelijk, de maatschappelijke betekenis van onderdelen van ons stelsel van so- ciale zekerheid - mede in relatie tot de daaraan verbonden kosten

- af te wegen tegen het belang van de uitbouw van nieuwe, drin- gende sociale voorzieningen el- ders.

8. Het bovenstaande betekent, dat de komende jaren In het teken van de matiging zuilen staan. Dat zal zo zijn voor de overheid en de sociale verzekering. Matiging zal tevens, gevraagd moeten worden van de particuliere sector. De overheid kan echter niet met suc- ces een matiging dwingend opleg.

gen die in dc samenleving geen weerklank vindt. Er zal daarom in onze samenleving overeenstem.

ming moeten worden bereikt.

Daartoe moet de overheid In over- leg treden met de organisaties van het bedrijfsleven, met als doel, het eens te worden over wat het algemeen belang eist en de beperkingen die de particuliere sector daartoe In zijn bestedingen moet aanvaarden, aangaande zo- wel de consumptie als dc investe- ring. In dat overleg moet de over.

held, voorzover het algemeen be- lang dat, toelaat, van haar kant aandacht geven aan de wensen, die het bedrijfsleven koestert inza- ke delen van haar beleid, die de bedrijfsgenoten raken. -

9. Mislukking van dit overleg be tekent inflatie. De oorzaak van de inflatie is immers geen andere

(2)

dan een strijd om de verdeling van de nationale produktie; bin- nen de particuliere sector onder meer tussen degenen die willen consumeren en hen die willen in- vesteren. Wij vinden het hoog tijd worden het strijdperk om te vor- men in een conferentietafel, al- thans voor wat de grote lijnen van de ontwikkeling aangaat. Dat moet het eerste doel van dit over- leg zijn. Het tweede doel moet zijn, het overleg uitbouwen tot een sociaal-economische p.rogrammé- ring op lange termijn, die de overheid opstelt in samenwerking 'met alle betrokkenen, het georga-

niseerde bedrijfsleven, de organen van de sociale verzekering en an- dere instellingen wier invloed op de sociaal-economische ontwikke- ling van betekenis is. De omvang van de overheidsuitgaven en de fi- nanciering ervan moeten een plaats in die programmering vin- den.

II. ALGEMENE ZAKEN

I. De voorbereiding, vorming en uitvoering van het regeringsbeleid als totaliteit blijken steeds minder berekend om het hoofd te bieden aan de eisen, die in de huidige sa- menleving aan het overheidsbe- stuur worden gesteld. Daarom is het dringend nodig een proces op gang te brengen tot verbetering en modernisering van het over- heidehandelen, inclusief de depar- tementale indeling.

Daarbij zal de democratische in- spraak tot zijn recht moeten ko- men, met inachtneming van de ei- sen die het functioneren van een doeltreffend overheidsapparaat stelt (zie ook VII, 1).

2. De burger heeft recht op infor- matie over het door de overheid gevoerde en te voeren beleid. Een wet openbaarheid van bestuur moet daarin voorzien en de uitzon- deringen aangeven.

Deze wet dient zo spoedig moge- lijk bij het parlement te worden ingediend.

III. SURINAME EN DE

NEDERLANDSE ANTILLEN

1. In overleg met Suriname en de Nederlandse Antillen moet Ne- derland er naar streven dat deze landen op korte termijn de soeve- reiniteit naar volkenrecht verkrij- gen.

2. De Nederlandse bereidheid om bij te dragen aan de economische, culturele en maatschappelijke ont- wikkeling van deze landen dient onverkort gehandhaafd te blijven.

IV. BUITENLANDSE ZAKEN

Verenigde Naties

I. Bijdragen tot versterking van de Verenigde Naties, niet alleen Ier wille van de vrede In de we- reld, maar ook om internationale

problemen, zoals de bedreiging van het leefmilieu aan te vatten.

Streven naar verbetering van de werkwijze van de VN en naar evenredige financiële bijdragen van de lid-staten.

2. Versterking van de vrede be- warende functie van de VN via aanvaarding door zoveel mogelijk landen van de verplichte rechts- macht van het Internationale Hof en doelmatige recrutering, oplei- ding en Inzet van vredesmachten.

3. Waarborging van de rechten van de mens, ook In concrete situ- aties, om.. door aanstelling van een Hoge. Commissaris. Steun aan de bestrijding van rassendiscrimi- natie en van andere schendingen van de rechten van de mens.

4. Instelling 'van nieuwe gezags- organen op het gebied van het leefmilieu, de exploitatie van de zeebodem en het ruimte-onder- zoek.

5- Toelating tot de VN van de verdeelde landen (Duitsland, Ko- rea en Vietnam).

Wapenbeheersing

G. Actieve inzet van Ned' ' - als lid van de Ontivaperu ,. - missie in Genève - ter beheer- sing en vermindering van de be- wapening, met name van de mid- delen tot massale vernietiging. In dit kader streven naar overeen- komsten:

- waarbij de ontwikkeling, de produktie en het gebruik van bio- logische en chemische wapens worden verboden;

ter beëindiging van de produk- tie van kernwapens en ter vermin- dering van de bestaande voorra- den;

- tot volledige stopzetting van kernproeven;

- om bepaalde gebieden kern- wapenvrij te maken of te houden (regio's, oceaanbodem, ruimte).

Oost-West-verhouding en. NAVO 7, De ontspanning tussen Oost en West in het kader van de NAVO en de Europese Gemeenschappen bevorderen door een Europese Veiligheidsconferentie die zich ontwikkelt tot een orgaan , voor permanent overleg, niet als uitein- delijk doel een geheel Europa om- vattend veiligheidssysteem dat be- rust op deugdelijke garanties.

3. In NAVO-verband streven naar overeenstemming tussen Oost en West over wederzijdse, evenwichtige verminderingen van strijdkrachten (MRFR).

9. Versteviging van de betrekkin- gen tussen Oost en West op poli- tick, economisch en cultureel ge- bied.

10. Volkenrechtelijke erkenning

- in bondgenootschappelijk ver- band - van de DDR.

11. Lid blijven van de NAVO, als onmisbaar instrument ter voorko- ming van oorlog en ter bevorde- ring van de. ontspanning tussen Oost en West. Intussen blijven streven naar een Europees of mondiaal veiligheidssysteem ter vervanging van de bondgenoot- schappen.

12. Permanente druk op Grieken- land en Portugal om te komen tot democratisering en - in het geval van Portugal - tot dekolonisatie.

Voor-komen, dat wapens uit NA-

VO-landen worden gebruikt in ko- loniale conflicten.

Europese Gemeenschappen 13. Versterking van de positie van de Europese Commissie. Ver- betering van de werkwijze en be- sluitvorming van de ministerraad.

Democratisering van de Gemeen- schappen door budgettaire en wet- gevende bevoegdheden en recht- streekse verkiezing van het Euro- pees Parlement.

14. Politieke samenwerking in het kader van de Gemeenschaps- instellingen.

15. Bijdragen aan de totstandko- ming van een economisch-mone- taire unie, aan de vorming van een gemeenschappelijke politiek op regionaal, sociaal, Industrieel, vervoers- en milieugebied, alsme- de een harmonisatie van het fisca- le en mededingingsbeleid en van het beleid inzake de arbeidsvoor- waarden.

16. Bevorderen, dat de EG zich dienstbaar maakt aan de toenade- ring tussen Oost en West en aan de vermindering van de tegenstel- lingen tussen rijke en arme Ian- den.j Streven nar een gemeen- schappelijk ontwikkelingsbeleid, gericht op verwezenlijking en ver- betering van de Ontwikkelingt- strategie van de Verenigde Na- ties. Daartoe onder meer de afzet van produkten uit ontwikkelings- landen op de Europese markt ver- gemakkelijken.

17. Samenwerking, mits in NA- VO-verband, van de EG-landen op het gebied van logistiek en con- ventionele bewapening. Geen Westeuropese kernmacht.

Zuidelijk Afrika en ludo-China 18. Initiatieven ontwikkelen, on-

der meer in het kader van de Verenigde Naties, om de dekoloni- satie van zuidelijk Afrika te be- spoedigen.

19. Humanitaire hulp voor de slachtoffers van koloniale en apartheidspolitiek; steun aan ac- ties van organisaties gericht op het lenigen van de nood van de be- volkingen in, van het koloniale re- gime bevrijde, gebieden.

ZO. Volkenrechtelijke erkenning van Noord-Vietnam. Krachtige be- vordering van plannen voor de wederopbouw van geheel Indo-Chi- na.

Internationaal cultureel beleid 21. Bevordering van een actief internationaal cultureel beleid, 22. Voorrang voor een verder- gaande culturele samenwerking tussen België en Nederland, onder moer door:

instelling van een Nederlands- Belgische raad voor de Neder- landse taal en letteren, met een vast secretariaat;

- verdergaande culturele inte- gratie niet het Nederlands-talige deel van België, en nauwe samen- w'exking op het terrein van de in- ternationale culturele betrekkin- gen;

- spoedige oprichting van een Nederlands cultureel instituut in Brussel, in samenwerking met de bevoegde Belgische autoriteiten;

- wederzijdse erkenning van on- derwijsdiploma's.

23. Intensivering van de culturele samenwerking met Indonesië.

V. ONTWIKKE- LNGSBELEID

1. Actief bijdragen aan recht- vaardiger internationale economi- sche structuren, onder meer via grondstoff enovereenkomsten en verruiming van vooe'keu.rstarieven voor produkten uit ontwikkelings- landen. Een en ander vooral be- vorderen in de Europese Gemeen- schappen.

2. De financiële hulp uit de alge- mene middelen - in overeenstem- nilng met de Ontwikkelingsstrate- gie van de Verenigde Naties -

opvoeren tot tenminste 0,7% van het bruto nationaal produkt tegen marktprijzen, in de vorm van fei- telijke uitgaven, en vervolgens zo mogelijk verder verhogen.

3. In beginsel dient de hulp die Nederland rechtstreeks verleent, ongebonden te zijn. Ook overigens aandacht schenken aan verdere opvoering van de ,,kwaiiteit" van de hulp.

4. Volmondige erkenning van de grote betekenis van het ontwikke- lingswerk van particuliere organi- saties zonder winstoogmerk (voor- al missie en zending); verbetering en uitbreiding van het systeem van medefinanciering van dit werk door de overheid.

5. Bijdragen aan de oplossing van het bevolkingsprobleem - maar uitsluitend als een ontwikke- lingsland er om vraagt en de ei- gen verantwoordelijkheid van de ouders wordt gerespecteerd - door opstelling van plannen voor geboorteregeling en hulp bij de uitvoering daarvan.

6. Actieve steun voor regeringen en bewegingen die de positie van de minstbedeelden proberen te verbeteren, in het bijzonder in La- tijns Amerika.

Vi. JUSTITIE

Vernieuwing strafrecht

I. Een systematische heroriënta- tie omtrent de strafwaardigheid van bepaalde gedragingen.

2. De strafbepalingen inzake ti- mulerende en verdovende midde- len, voorzover deze het gebruik betreffen, op basis van weten- schappelijke inzichten herzien (zie XVI 4).

3. Meer gedragswetenschappelijk onderzoek naar de oorzaken vrn criminaliteit; voorlichting aan het publiek over de mogelijkheden tot preventie; versterking van perso- nele en materiële toerusting van

de politie, vooral van de recher- che.

4. De menswetenschappen in de rechtspraak integreren, o.a. door ook beoefenaren van die weten- schappen te doen deelnemen aan de rechtspleging.

5. De leeftijdsgrens voor de zit- tende magistratuur terugbrengen tot 65 jaar.

6. Tegemoetkoming in de schade aan slachtoffers van misdrijven Verbetering van de schadevergoe- ding aan mensen die ten onrechte van hun vrijheid zijn beroofd.

7. Ruimere mogelijkheden schep- pen tot het toepassen van andere

trafsancties dan vrijheidsbene-

(3)

ming. De voorlopige hechteni3 kortwieken. Het beleid en de wet telijke bepalingen ten aanzien van korte gevangenisstraffen daar- heen leiden, dat deze met name voor hen die voor de eerste keer veroordeeld zijn, zo min mogelijk ten uitvoer worden gelegd.

8. voorlopige invrijheidstelling voor lang gestraften mogelijk ma-

ken bij algemeen wettelijke maat- regel.

Gevangeniswezen

9. voortzetting van het beleid met betrekking tot de verbetering van de bouwkundige en materiële voorzieningen voor het gevange- niswezen en de psychopatenz'org.

Inspraak van het personeel in ver- band met het te voeren beleid.

10. Meer iuimte voor experimen- ten met moderne executievormen, o.a. half open en open inrichtin- gen, speciale inrichtingen voor jeugdigen, opdat de gestraften straks weer aan het maatschappe- lijk proces kunnen deelnemen zon- der dat dit leidt tot onaanvaardba- re risico's voor de maatschappij.

Rechtsbijstand

11. Rechtsbijstand voor alle ver- dachten aan wie tijdens het voor- bereidend onderzoek in strafzaken de vrijheid wordt ontnomen.

12. Aanvulling, eventueel vervan- ging van de bestaande voorzienin- gen voor het verlenen van rechts- bijstand en het integreren van het maatschappelijk-juridisch advies.

ex bijstandswerk in sociale dienst- verleningscentra.

13. Ook aan gastarbeiders de mo- gelijkheid geven kosteloze rechts- bijstand te ontvangen.

Jeugdbescherming en cxdopti 14. Op korte termijn een beleids- plan voor de kinderbescherming opstellen, gericht op een integra- tie van de huidige kinderbescher- mingszorg in de totale jeugdwel- zijnszorg en op een vervanging van de justitiële basis.

15. Afschaffing centrale adoptie- raad; verkorting van de adoptie- procedure, ook voor buitenlandse pleegkinderen door terugbrenging van de wettelijk vereiste verzor- gingstermijn tot één jaar. Bij be- leid en uitvoering blijvende in- schakeling van het particulier ini- tiatief.

Overige beleidspunten

16. Bescherming van de burger tegen inbreuk op de privacy. In- vóering van een algemene wet ter bescherming van de computerpri- vacy.

17. Versnelling van de civiele pro- cedure. J.

18. Verlaging van de leeftijd voor meerderjarigheid tot 18 jaar.

19. Wettelijke regeling van het stakingsrecht. Daarnaast ook aan- dacht voor vormen van bem;dde- hag en overleg.

20. Verbeteringen in het arbeids- recht; met name het ontslagrecht, opzegtermijnen en loonvorderin- gen bij faillissement, beperking wettelijke aansprakelijkheid van de 'werknemer voor fouten in dienstverband en concurrentiebe- ding.

Ontslagverbod voor huwende en

•zwangere werkneemsters.

VII. BINNEN-

LANDSE ZAKEN

Staotkündige vernieuwing

1. Het accent dient te vallen op Wetgevende arbeid ter vernieu- wing van ons staatsbestel. De be- staande wetgeving blijkt namelijk steeds vaker ontoereikend om de staatkundige en bestuurlijke pro- cessen van de 'hedendaagse sa- menleving richting en leiding te geven.

Daartoe:

a. bevordering van een algehele grondwetsherziening;

b. ingrijpende herziening van de gehele bestuurlijke organisatie (zie ook II, 1).

2. Deze vernieuwing dient zoda- nig tot stand te komen dat vanaf het begin een zo groot mogelijke meerderheid van het Nederlandse volk haar medebetrokkenheid tot gelding kan brengen.

3. De voorstellen over de klassie- ke grondrechten, gedaan in het Tweede rapport van de staatscom- missie Cals-Donner, in beginsel aanvaarden, in de grondwet ook de sociale grondrechten opnemen.

4. De invloed van de kiezer op de samenstelling van het kabinet ver- groten en verdergaande verbrok- keling in het parlement door te veel kleine partijen tegengaan.

Het land indelen in een beperkt aantal kiesdistricten. Elk van de- ze districten levert een aantal le- den voor de Tweede' Kamer. Bin- nen de districten worden de zetels naar regels van evenredige verte- genwoordiging toegewezen.

5'. De leeftijdsgrens van het pas- sief kiesrecht wordt verlaagd tot 21 jaar.'

6. Ter verkorting en vereenvoudi- ging van het proces van politieke beleidsvorming dient in de Eerste Kamer de behandeling van begro- tingshoofdstukken en van wets- ontwerpen slechts op aanvraag van een bepaald aantal leden plaats te vinden.

7. Instelling van de functie van ombudsman op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau.

8. Een algemene beroepsmogelijk- held tegen beschikkingen van de lagere overheid. Versnelling van de bestaande beroepsprocedures.

9. Subsidiëring van het werk van politieke partijen.

Bestuurlijke organisatie

10. Ingrijpende herziening van de gehele bestuurlijke organisatie:

- gemeenten bij of krachtens de Wet opnemen in gewesten waar- binnen zij als zelfstandige be- stuurseenheden blijven functione- ren. Hierbij ligt de primaire ver- antwoordelijkheid hij de centrale overheid. Voldoende en tijdige in- spraak voor de gemeenten;

- herverkaveling van taken tus- sen rijk, provincies en gemeenten.

Zij alien dragen taken en be- voegdheden aan de gewesten over;

- de bestuurlijke en financiële autonomie van de gewesten waar- borgen. Instelling van' een gewest- fonds. rechtstreekse verkiezingen van de gewestraden;

- in het kader van de bestuurlij- ke organisatie ook de positie en

het aantal van de provincies her- zien;

- treffen van voorzieningen, op- dat het vervullen van het lidmaat- schap van de gemeenteraad, niet feitelijk wordt belemmerd;

- daadwerkelijke aandacht voor de binnengemeentelijke decentra- lisatie.

11. Een doelgericht en samenhan- gend beleid van de rijksoverheid om de leefbaarheid van onze ste- den te garanderen. Daartoe onder meel- een onderzoek instellen of, en zo ja hoe de Financiële Ver- houdingswet 1960 aangepast moet worden ten behoeve van de pro- blematiek van de grote stad.

12. Benoeming van de Commissa- ris der Koningin door de Kroon na overleg met Provinciale Staten.

Benoeming van de burgemeester door de Kroon na overleg met de gemeenteraad en met Gedeputeer- de Staten.

Politie

13. De 'korpsen van rijks- en ge- meentepolitie verenigen in één landelijk politie-apparaat, dat in --e- gedecentraliseerde organisatie ndetworpen blijft aan een effec- tieve democratische controle.

Daarbij ruimte voor gespeciali- seerde eenheden De burgemees- ter blijft verantwoordelijk voor de handhaving van de tpenbare orde.

VIII. ONDERWIJS EN WETEN-

SCHAPPEN

Algemeen

1. Het beleid is erop gericht, door een samenhangend geheel van voorzieningen iedereen de gele- genheid te geven, zowel binnen als buiten de school deel' te nemen aan onderwijs dat bij zijn belang- stelling past, zijn talenten tot opti- male ontplooiing brengt en vormt tot een kritisch bewustzijn van mens en samenleving.

2. Deze opzet vereist de totstand- koming van een nationaal plan op lange termijn voor het gehele on- derwijs en de totale vorming, waarbij inbegrepen aandacht voor de financieringsaspecten. Het is in

dit verband gewenst op korte ter- mijn de financiële consequenties per onderwijssector te berekenen.

Mede op basis daarvan zal de concrete prioriteitsstelling van het hier voorgestelde beleid worden bepaald.

3. De overheid respecteert de vrijheid van onderwijs. Gelijkstel- ling de facto van openbaar en bij- zonder onderwijs, mede bij stich- ting en exploitatie van schoolad- viesdiensten en andere hulpinstan- ties en randdiensten,

4. Gestreefd wordt naar een on- derwijsstructuur die meer dan thans gebaseerd is op een vloeien- der overgang tussen de verschil- lende onderwijssectoren.

- Bevordering van de integratie van kleuter- en basisonderwijs alsmede totstandbrenging van hierop gerichte experimenten.

Hierbij staat niet de leeftijd, maar de continuiteit in de ontwik- keling van de leerling centraal.

- Bevordering ook van de samen- hang en samenwerking tussen de vormen van onderwijs voor 12- tot 15-jarigen.

- Wetenschappelijk verantwoorde experimenten met de midden- school.

- De sterk groeiende deelname aan het onderwijs (democratise- ring), de idee van ,,leren leven le- venslang" (education permanente) alsmede financiële overwegingen maken het wenselijk et afstands- onderwijs (schriftelijke cursus, cursussen via radio en tv) te be- vorderen. In dit kader aandacht voor oprichting van eed bpen uni- versiteit.

5. De overlegstructuur tussen overheid en onderwijswereld dient te worden verbeterd (van distribu- tief beleid naar participatiebeleid;

nationaal onderwijsplan).

- De overheid stelt voldoende middelen daartoe ter beschikking aan de partners in het (beleids- voorbereidende) overleg.

- Een zo 'oecl mogelijke in- spraak van alien, die bij het on- derwijs betrokken zijn. Ter bevor- dering van die inspraak: aanpas- sing van de bestuursvorm van de verschillende onderwijsinstituten tot en met het secundaire niveau.

(4)

6. Toegankelijkheid van het on- derwijs.

De overheid zorgt dat In geen ge- val de financiële situatie, waarin de onderwijsvragende verkeert voor hero doorslaggevende reden wordt, om van deelname aan dat onderwijs af te zien. De voorlich- ting (buy, via televisie inzake stu- die- en beroepskeuze wordt uitge- breid en verbeterd.

7. Van groot belang Is een verbe- tering van de samenhang tussen de verschillende opleidingen en uitbreiding van her- en bijscho- lingsmogelijkheden.

Inrichting en toerusting der oplei- dingen dient zodanig te zijn, dat zij zich richt op een professionele taakuitoefening van de onderwijs- gevende.

Hierbij wordt veel aandacht gege- ven aan:

stroomlijning van de onder- wijskundige voorbereiding (en);

evenwicht tussen vaktechni- sche en didactische voorbereiding;

- verbetering van de samen- hang tussen de eerstegraadsoplel- dingen binnen het postsecundais onderwijs;

- het gradenstelsel en de proble.

matlek van de dubbele bevoegd- heid.

Sectoren

8. Kleuter en. Basisonderwijs. Bui- tengewoon onderwijs.

- Bevordering van Integratie van kleuter- en basisonderwijs op de wijze vermeld onder 4. De ver- laging van de leerlingenschaal in deze sector heeft prioriteit. Een eerste aanzet tot voorzieningen voor peuters.

- Speciale aandacht voor het on- derwijs aan degenen die te kam.

pen hebben met een sociale, gees- telijke of lichamelijke handicap.

Vaststelling van een vergoedings- regeling voor vervoerskosten van kinderen die een school voor bui- tengewoon onderwijs bezoeken.

9. Voortgezet onderwijs

Aanvullend op hetgeen is opge- merkt over de onderwijsstructuur bovendien nog aandacht voor:

- voltooiing van het 4-jarig La- ger Beroepsonderwijs In 1975.

- verlenging van de brugperio- de,

- onderzoek naar de functie van de examens;

het ongedeelde VWO.

10. Werkende jongeren

Hoge prioriteit voor de vorming van de werkende jeugd. De over- heid richt haar aandacht op:

- een zo snel mogelijk uitbrei- ding van de partiële leer- en var- mlngsplicht tot 2 dagen per week voor de 15 en 16-jarigen en ver- volgens een dag per week voor, die 17-jarigen voor wie in het voorafgaande cursusjaar reeds een partiële leerplicht van twee dagen gold;

- de hiervoor noodzakelijke be- geleidende financiële maatrege- len;

- de kwalitatieve en sociaal-eco- nomische aspecten van deze on- derwijsvorm.

De partiële leer- en vormings- plicht dient uit te monden in par- ticipatieonderwijs-. Daarom dient voor alles te worden bevorderd dat deze onderwijs-vorm wordt ge-

ln4egreerd in het totale voortge- zette onderwijs.

11. Wetenschappelijk onderwijs en Hoger Beroepsonderwijs.

De ontwikkelingen in het postse- cundaii-e onderwijs - met name de zeer sterke stijging in deelna- me - maken essentiële verande- ringen in deze sector nodig.

De volgende maatregelen worden voorgestaan:

herstructurering van het we- tenschappelijk onderwijs onder verkorting van de studieduur. De- ze herstructurering dient er mede op gericht te zijn, de universiteit In staat te stellen ook In de toe- komst als centrum van weten- schapsbeoefening te functioneren;

- de taakstellingen van weten- schappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs worden op ei-

-kaar afgestemd;

- doorvoering van een admini- stratief en organisatorisch kader dat een verantwoorde planning van het postsecundair onderwijs mogelijk maakt;

- studiefinanciering;

Met inachtneming van het onder ii gestelde zal worden ggsr- d naar een stelsel van studielenin- gen voor studerenden aan instel- lingen van Hoger Beroepsonder- wijs en Wetenschappelijk Onder- wijs, dat en verantwoorde bijdra- ge vormt in de onderwijskosten en de kosten van levensonderhoud.

Van dit stelsel zal deel uitmaken een terughetalingsregeling geba- seerd op de draagkracht van het inkomen, dat na beëindiging van de studie wordt verdiend.

12. Wetenschapsbeleid crc weten- schappelijk onderzoek.

De overheid bevordert het funda- menteel en toegepast wetenschap- pelijk onderzoek. Haar beleid is tevens gericht op een zo verant- woord mogelijke besteding van de voor wetenschappelijk onderzoek bestemde middelen.

Zij bevordert hiertoe onder meer:

- vorming van uitbouw van lan- delijke samenwerkingsverbanden van wetenschappelijke onderzoe- kers die om. tot taak hebben de wetenschappelijke activiteiten te evalueren en te coördineren;

- de totstandkoming van een-

voudige administratieve procedu- res, die voor het beleid noodzake- lijke informatie verschaffen en een doelmatige controle. mogelijk maken;

- evenwichtige verdeling tussen universitaire en niet-universitaire instituten van de voor weten- schappelijk onderzoek beschikbare gelden.

IX. DEFENSIE

I. Spoedige vaststelling van een nieuw, meerjarig defensieplan.

In afwachting hiervan de defensie- uitgaven handhaven op het huidi- ge peil. Het uiteindelijke budget voor de Nederlandse bijdrage aan de bondgenootschappelijke defen- sie bepalen met inachtneming van onze taak in NAVO-verband, als- mede met de andere prioriteiten van de Nederlandse samenleving.

2. Binnen de defensie-inspanning meer nadruk leggen op de inzet- baarheid dan op de omvang van de strijdkrachten.

3. De Nederlandse bijdrage van de gemeenschappelijke verdedi- ging in het verband van de NAVO dient te passen in de strategie van het aangepaste antwoord en moet derhalve met- name voldoen aan hoge eisen van moreel, inzetbaar- heid, mobiliteit, uitrusting en ge- oefendheid.

4. Bevordering van verdergaande samenwerking tussen de krijgs- machtdeien (zee-, land- en lucht- macht) in Nederland en in de NA-

\O, en integratie van diensten en opleidingen.

5. Streven naar vervanging van een aanzielijk deel van het dienst- plichtig personeel door vrijwilli- gers.

G. Verkorting -van de ,,diensttijd'' (eerste oefentijd) tot 12 maanden, zo nodig met uitzondering van dienstplichtige officieren en onder- officieren en van bepaalde catego-

rieën specialisten.

7. De rechtspositie van de dienst- plichtigen wettelijk regelen. Ver- dere verbetering van het leef- en werkklimaat in de krijgsmacht en van de inspraakmogelijkheden daartoe.

8. Voortgaande vernieuwing van

het militaire tuchtrecht en straf- procesrecht. Integratie van de mi- litaire rechtspraak in de gewone rechtbanken, door instelling van militaire kamers met een civiele meerderheid. De rechtsmacht van de militaire kamers beperken tot de delicten omschreven In het Wetboek van Militair Strafrecht.

9. Uitbreiding van de Wet Gewe- tensbezwaren Militaire Dienst tot hen die onoverkomelijke gewe- tensbezwaren hebben tegen ge- b-ruik van ABC-wapens.

X. VOLKS-

HUISVESTING EN RUIMTELIJKE

ORDENING

Volkshuisvesting

1. De woningnood Is thans beperkt tot de minst draagkrachtigen en tot speciale groepen in bepaalde gebieden van ons land. Aan dit on- recht een einde te maken is een hoge prioriteit van regeringsbe- leid.

2. Krachtige bevordering van de doorstroming, waarbij in het bij- zonder een taak ligt voor gemeen- tebesturen en woningbouwcorpora- ties.

3. Teneinde de minst-draagkrach- tigen het meest te helpen is het niet alleen nodig dat het bouwen van nieuwe woningen wordt voort- gezet. In toe-ne.mnde mate moet de nadruk op de verbetering van ou- de woningen en wijken komen te liggen.

4. Een systeem van individuele huursubsidies dient te waarborgen dat deze subsidies in beginsel slechts worden verleend aan dege- nen die tijdelijk of blijvend niet in staaf zijn uit eigen middelen de kostprijshuur te betalen.

5. Het huurbeleid moet gericht blijven op het bereiken van kost- prijs, huren, o.a, dooi- het handha- ven van de wettelijk vastgelegde jaarlijkse huuraanpassing en de geleidelijke uitbreiding van de huurliberalisatie.

6. De woningproduktie moet ge- richt zijn op een verschuivend meerjarenprogramma van in uit- voering te nemen woningen, waar- aan de omvang mede bepaald dient te worden door de aandacht die wordt gegeven aan woningver- betering en krotopruiming.

7. Naast kwantiteit zijn kwaliteit en voldoende variatie belangrijke aspecten van het woningbouwbe- leid.

Ruimtelijke ordening Nationaal ruimtelijk beleid 8. Doelstelling: het vinden van een evenwicht tussen de beroeps- bevolking en de werkgelegenheid enerzijds en het sociaal-dulturele leven en het milieu anderzijds.

9. De overheid dient In de komen- de jaren een spreidingsbeleid te voeren dat in grote lijnen overeen- stemt met hetgeen hierover in de nota's Noorden des lands 1972, Zuid-Limburg en de nota over de spreiding der rijksdiensten is ver- vat (zie ook XII, 3).

10. In een nationaal zeehavenbe- leid dient de overheid 'n even- wichtige verdere ontwikkeling van

(5)

de grote zeehavens te stimuleren.

Het accent zal de komende jaren moeten liggen op het Scheldebek- ken en op het Noorden van het land (Eemshaveñ). (Zie XI, 11)

Besluitvorming en wetgeving 11. De coördinerende bevoegdhe- den van de Minister voor de Ruimtelijke Ordening, waarbij te- vens de relatie met het milieube- leid wordt geregeld, in de wet vastleggen.

12. Bij het vaststellen van natio- nale facet- en provinciale plannen streven naar coördinatie in EEG- verband.

13. In de in voorbereiding zijnde wettelijke regeling betreffende de nationale bestemmingen dient een geintegreerde en open besluitvor- ming te worden gegarandeerd voor alle regeringsbeslissingen die bepalend zijn voor de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid.

14. Bij het opstellen van ruimtelij- ke ordeningsplannen door de lage- re overheden dient vooral in de voorbereidingsfase de inspraak van de betrokken burgers te wor- den gegarandeerd. Tevens dienen deze plannen in het kader van hét goedkeuringsbeleid door het be- trokken toezicht koudende over- heidsorgaan sneller te worden af- gedaan.

15. Een stringente grondpolitiek is onontbeerlijk om ten aanzien van de ruimtelijke ordening een goed beleid te kunnen voeren. Grond- speculatie moet worden tegenge- gaan. Daartoe een voork-ooprecht voor de gemeenten.

Stedelijke gebieden

16. Er dient een ruimtelijke plan- ning op gang te komen, die de ex- plosieve stedelijke ontwikkeling

goed begeleidt. Met name de span- ningen tussen stedelijke uit- breiding en te gebruiken landelijk gebied dienen te worden vermin- derd of opgeheven door een inte- grale, planmatige aanpak van de Inrichting van stedelijk en lande- lijk gebied op gewestelijk niveau.

17. Totstandkoming van een wet op de stadsvernieuwing op grond waarvan stadsvernieuwingsgebie- den kunnen worden aangewezen waarvoor speciale faciliteiten gel- den op het gebied van regelingen en financiering (voorkooprecht en gedoogplicht in verband met wo- ningverbetering).

18. Bestrijding van de congestie in het Westen van het land door een doetreffend inrichtingsbeleid, waaronder inhalen van achter- stand in de infracstructuur, bevor- dering openbaar vervoer en o.m.

een regionaal vergunningenstelsel ten aanzien van bedrijfsvestigin- gen.

19. Gelegenheid scheppen voor voldoende recreatie In de wijken

van grote bevolkingscentra en op niet te grote afstand daarvan (zie XV, 14).

20. Bij reconstructie van stac!s- en dorpskernen en bij uitbreiding van woonkernen aandacht besteden aan economisch verantwoorde vestigingmogelijkheden voor de- tailhandel, ambacht en dienstver- lening.

Landelijke gebieden

21. Instandhouding van behoorlij- ke oppervlakten van aaneengeslo- ten open gebied tussen de woon- kernen, zowel ten behoeven van agrarische produktie als uit een oogpunt van recreatie. Het land- schapsbeleid zal op deze beide functies moeten worden afgestemd (wettelijke regeling van de inrich- ting van nationale landschapspar- ken). De overheid zal een aldus in- gerichte . groene ruimte" tot stand moeten brengen door be- stemmingsplannen, aankopen en zo nodig onteigening.

22. Totstandkoming van een land- inrichtingswet, op grond waar- van op evenwichtige wijze de be- langen van landbouw, recreatie,

natuurbescherming en milieube- heer hij de ruimtelijke inrichting van de landelijke gebieden kan worden behartigd (zie ook XIII, 8).

23. Als het noodzakelijk is aan het gebruik van gronden beperkingen op te leggen of deze gronden zelfs geheel aan hun eerdere bestem- ming te onttrekken, client aan de desbetreffende eigenaren, huur- ders, pachters en werknemers zo- veel mogelijk genoegdoening te worden verschaft, bijv. in de vorm van verplichte aankoop, het sluiten van een beheersovereen- komst, of in het algemeen schade- loosstelling.

XI. VERKEER EN WATERSTAAT

1. In ons dichtbevolkte land is er een grote behoefte aan goede ver- keers- en vervoersvoorzieningen.

Toch zal in de komende jaren slechts een uiterst beperkt deel tot stand kunnen komen van al datge- ne wat wij ten aanzien van ver- keer en- vervoer zouden wensen.

De meest knellende problemen zijn op het ogenblik:

- de verkeers.. en vervoerssitua- tie in de bevoikingsagglorneraties en -

- de verkeersveiligheid.

Derhalve zal in de komende parle- mentaire periode op deze twee ge- bieden het accent moeten vallen.

2. Voor het behoud van de grote culturele en economische waar- den, welke In de steden zijn verte- genwoordigd, Is een verbetering van de stedelijke Infrastructuur

van primaire betekenis. In de gro- te compact gebouwde steden bete- kent dit vooral een belangrijke verbetering van de infrastructuur van het openbaar vervoer. Deze verbetering zal in samenhang moeten worden gezien met de vor- ming an stadsgewesten.

3. De structurele verbetering van de verkeers- en vervoerssituatie in .-de dichtstbevolkte delen van het land door middel van hoge in- vesteringen in het openbare ver- 'oer vergt een structurele herzie- ning van de rijksbijdragen ten be- hoeve van het verkeer en vervoer in en om de steden. De 500/0 bij- drage ten behoeve van de investe- ringen in het openbare vervoer zal derhalve geleidelijk verhoogd moeten worden.

4. In het kader van een goede spreiding van de bevolking en de werkgelegenheid dienen de ver- keersverbindingen van minder dicht bevolkte gebieden met de Randstad te worden verbeterd.

Toch zal dit slechts geleidelijk uit- gevoerd kunnen worden, vanwege de prioriteit die aan de stedelijke pThbicniatiek moet worden toege- kend.

S. Ter ontlasting van de steden en wegen, en als bijdrage tot de mi- leubescherming, de verkeersveilig- heid en de ruimtelijke ordening bevordering van het openbaar vervoer in het algemeen.

Bijdragen van overheid in de te- korten van de landelijke, regi- onale en stedelijke vervoersbedrij- ven. Stimuleren van een efficiënte werkwijze bij deze bedrijven, zon- der daarbij hun sociale dienstver- lenende functie uit het oog te ver- liezen.

6. Vanwege de prioriteit voor het openbaar vervoer dient de aanleg en verbetering van autowegen te worden getemperd, 001e al bete- kent dit ongerief voor de particu- liere automobilist en vrachtver- voerder.

7. Instelling van een algemeen verkeers- en vervoersfonds, waarin o.a. de financiering van de verkeers- en vervoersvoorzienin- gen wordt geregeld. - 8. Ten behoeve van deverkeers- veiligheid:

- beïnvloeding van de mentaliteit bij het deelnemen aan het ver- keer;

- speciale aandacht voor de vei- ligheid van kinderen en bejaar- den;

- intensivering van het verkeers-

onderwijs. te beginnen bij het kleuteronderwijs;

- verplichte periodieke keuring van motorvoertuigen;

- coördinatie van de hulpverle- ning bij ongevallen;

- intensieve controle op verkeers- gedrag;

- realisatie net van praatpalen;

- minimum-snelheden op auto- snelwegen;

- bezinning op maximum- snelhe-den;

- betere verkeersbegeleiding ten behoeve van optimaal gebruik van het wegennet.

9. Goederenvervoer: gelijke start- en concurrentievoorwaarden voor het goederenvervoer per spoor, over de weg, te water en door de lucht.

10. Snelle beslissing inzake tweede nationale luchthaven.

Voorzieningen ter beperking van vervuiling en geluidshinder. Een vijfde start- en landingsbaan op Schiphol is pas aanvaardbaar als voldoende is gewaarborgd dat dit niet zal leiden tot een toeneming van de geluidshinder.

11. In het kader van een nationaal zeehavenbeleid een evenwichtige verdere ontwikkeling van de grote zeehavens. Accent op Scheldebek- ken en op 't Noorden/Eenisha- ven (zie ook X 10).

XII. ECONO- MISCHE ZAKEN

Algemeen economisch beleid 1. In ons economisch beleid dient het accent te vallen op de volgen- de doelstellingen:

- economische bedrijvigheid die dienstbaar is aan en niet strijdig i5 met welvaart en welzijn;

de zorg voor voldoende en kwa- litatief aanvaardbare werkgele.

genheid;

- het bevorderen van een betere arbeidsverdeling in de wereld als geheel, om. door geleidelijke aan- passing van onze eigen economi- sche structuur.

2. Alleen die economische groei dient bevorderd te worden, die voldoet aan de voorwaarde dat:

- de verontreiniging van ons leef- milieu binnen verantwoorde gren- zen wordt gehouden; -

— de economische macht voldoen- de gespreid is en verantwoord wordt gebruikt, mede uit een oog- punt van interne bedrijfsdemocra- tie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo laten inwoners van sommige gemeenten hun private bezittingen inmiddels voor een groot deel privaat beveiligen, leveren supermarktketens een bijdrage aan de veiligheid in

Wij pleiten ervoor dat u in uw begroting extra middelen reserveert voor de hulp aan inwoners met financiële problemen, voor het vroeger opsporen van deze groep en voor uitbreiding

2 Een herijking van het subsidieprogramma welzijn en de kosten van maatschappelijk vastgoed, middels een optimalisatie in volume, eigendom, bezetting, beheer en exploitatie van

Een herijking van het beleid op het terrein van maatschappelijke voorzieningen en accommodaties en een vertaling van deze visie in concrete projecten voor de korte en

De beleidskaders in dit projectplan hebben betrekking op voorzieningen en accommodaties met de functies primair onderwijs en kinderopvang, jeugd en jongeren, welzijn en

Mensen die zelf de regie kunnen voeren, komen vanaf 1 mei 2015 niet meer in aanmerking voor huishoudelijke hulp.. Ter compensatie heeft de Minister een budget beschikbaar

De Drentse gemeenten maken zich grote zorgen over de maatschappelijke effecten van deze financiële tekorten en hebben behoefte aan meer inzicht in de consequenties voor

Een hoge brug (zie figuur 1.5) brengt hogere kosten met zich mee dan een lage brug, maar daar staat tegenover dat minder brugopeningen noodzakelijk zijn er dus minder wachttijden