• No results found

De democrati- sering van de jaren zestig heeft hiertoe onbedoeld bijgedragen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De democrati- sering van de jaren zestig heeft hiertoe onbedoeld bijgedragen"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SOCIAUSMI

IN DIMOCRATII

DOCUME~TATIECENTRUM NEDERLANDSE POLITIEKE

PARTIJEN

1 402 Staat en burger Ivo Samkalden

De kabinetsformatie: hoe het sneller en beter kan

socialisme en democratie, nummer 9,

De kabinetsformaties verlopen steeds moeizamer. De democrati- sering van de jaren zestig heeft hiertoe onbedoeld bijgedragen.

De auteur ziet mogelijkheden tot verbetering en vooral versnelling van de procedure. Enkele van zijn aanbevelingen kunnen in de nu lopende formatie hun waarde al bewijzen.

Democratisch-socialisme 411 Joyce Outshoorn

De sociaal-democratie en het vrouwenvraagstuk

Feminisme en socialisme gaan niet probleemloos samen. Een his- torische analyse van de wijze waarop de sociaal-democratie tegen het vrouwenvraagstuk heeft aangekeken, laat dit zien. Over de be- perktheid van het gelijkheidsdenken en de noodzaak van een par- tijdiscussie over het sekse-geslachtssysteem.

Politieke verhoudingen

424 W. Derksen, J. J. Cieraad, 0. Delsman, G. Klaver, M. I. Mens- Hess

Zakelijke samenwerking van PvdA en VVD in het lokaal bestuur In de landspolitiek zijn PvdA en VVD als water en vuur. Een for- mele opheffing van de blokkade door de socialisten heeft daaraan nog niet veel veranderd. Op gemeentelijk niveau blijkt echter soms heel goed samengewerkt te kunnen worden. Met liberalen kun je tenminste afspraken maken. Een bericht over de 'basis' met mo- gelijke nationale reikwijdte.

Staat en burger 434 M. 8. W. Biesheuvel

Problemen met de Antidiscriminatiewet

De Wet gelijke behandeling zal het Staatsblad wel niet halen. Het CDA, geschrokken van de reacties van de achterban op het voor- ontwerp, geeft de voorkeur aan de pastor boven de politie. En dat terwijl de wet juist niet in sancties voorziet. Waarom niet naar het Amerikaanse model gekeken.

441 WBS-nieuws Boeken

443 André van der Louw over De kunst van het socialisme 446 Th. van Lier over De toekomst van de sociale zekerheid

Pen op papier

september 1982 449 Johan S. Wijne over het noodzakelijke debat over de PvdA

(2)

staat en burger

socialisme en democratie, nummer 9, september 1982

Ivo Samkalden

De kabinetsformatie: hoe het sneller en beter kan

In de parlementaire democratie zoals die zich bij ons heeft ontwikkeld, be- horen de burgers het recht te hebben op algemene verkiezingen, die perio- diek - om de vier jaar - worden gehouden. Daardoor wordt de samenstel- ling van de Tweede Kamer - volksvertegenwoordiging bij uitstek - om de vier jaar vernieuwd. Deze grondregels, in 1922 gecompleteerd met het al- gemeen kiesrecht, behoorden al gedurende meer dan honderd jaar tot ons grondwettelijk stelsel. Buiten de Grondwet om ontstond de verhouding tus- sen de rechtstreekse periodieke verkiezingen van de Tweede Kamer en de samenstelling van de ministerraad, het kabinet zeggen wij meestal, waar- van de leden aan die Kamer verantwoording afleggen over het regerings- beleid.

De politieke grondslag van die verhouding ontstond al in de tweede helft van de negentiende eeuw toen de regel werd gevestigd, dat de minister- raad die, na de algemene verkiezingen te hebben uitgelokt, niet het ver- trouwen van de Tweede Kamer bleek te hebben, moest aftreden. Dat be- ginsel werd in 1866 gevestigd zonder iets te veranderen aan de procedure van benoeming en ontslag van ministers door de Koning 'naar welgevallen' (art. 86 G.W., tot op de dag van heden). Het behelsde de negatieve kant van de verhouding tussen de volksvertegenwoordiging en het kabinet: het laatste treedt af als het geen vertrouwen bij het parlement blijkt te hebben.

In de twintigste eeuw heeft dit constitutioneel gewoonterecht zich uitgebreid tot de positieve zijde: na algemene verkiezingen moet worden gezorgd voor een kabinet dat voldoende steun in het parlement zal verwerven. Deze uit- breiding heeft ertoe geleid dat het zittende kabinet ter gelegenheid van de periodieke algemene verkiezingen 'demissionair' wordt, de ministers 'stellen hun portefeuilles ter beschikking van de Koningin'. En dat blijven ze tot na de verkiezingen de nieuwe regeringsploeg door de Koningin is benoemd, dat wil zeggen tot na de formatie van het nieuwe kabinet. Dat het nu zo gaat bij de periodieke verkiezingen, heeft op zijn beurt weer gevolgen ge- had voor het tussentijds aftreden van het kabinet. Vroeger redeneerde men: de Kamer is voor vier jaar gekozen; een kabinetscrisis na twee jaar behoeft pas tot nieuwe verkiezingen te leiden als men er bij de aanstonds te starten politieke onderhandelingen niet in slaagt een kabinet te formeren, dat óók - of wederom - de steun van een voldoende meerderheid in het parlement zal krijgen. Deze zienswijze ziet er - met het oog op het snel oplossen van de kabinetscrisis - vrij gezond uit. Maar ze hield geen stand tegen het in de jaren zestig gegroeide democratiebesef. Het tussentijds veranderen van de politieke grondslag van een kabinet dat op de basis van de verkiezingsuitslag zou zijn geformeerd, werd gevoeld als een nauwelijks verborgen vorm van kiezersbedrog: eerbiediging van de stem van de kie- zers zou meebrengen, dat die tussentijdse verandering van grondslag pas zou kunnen plaatsvinden na vervroegde verkiezingen. Zo werd het kabinet- Cals in 1965 het laatste 'tussentijdse en op andere politieke grondslag' ge- formeerde kabinet zonder dat eerst vervroegde verkiezingen werden ge- houden. Sindsdien werden de niet-gelijmde oplossingen voor een kabinets-

(3)

staat en burger

socialisme en democratie, nummer 9, september 1982 403

crisis pas na vervroegde algemene verkiezingen gezocht en gevonden.

Ofschoon men wel waardering kan hebben voor de uitbreiding die raadple- ging van de kiezers door deze verandering heeft gekregen, is het onmis- kenbaar dat de oplossingen van kabinetscrises dientengevolge worden ver- traagd. Als men er van uitgaat dat in de tijdsspanne van demissionaire of interimkabinetten ingrijpende politieke beslissingen en belangrijke staatkun- dige veranderingen slechts bij uitzondering tot stand komen, dan moet men

- zij het ongaarne - de toename van die perioden 'zonder echte beleids- vorming' als negatief effect registreren. Reden temeer om te trachten bij de kabinetsformatie zelf tijdverlies zoveel mogelijk te voorkomen.

Steeds langer durende formaties

Helaas doet de ervaring met de kabinetsformaties in de jaren 1970 tot 1982 vrezen, dat het tijdsbeslag groter in plaats van kleiner zal worden.

Van de vier formaties, die van 1971, van 1972/'73 van 1977 en van 1981, zijn de laatste drie de recordhouders in tijdsduur te zamen met de formatie in 1956, die toen als een hoogst betreurenswaardige uitzondering, niet als richting bepalend werd beschouwd.

Verschillende factoren dragen tot deze ontwikkeling bij:

De kring der onderhandelaars is geschakeerder geworden. Naast dege- nen die door de Tweede-Kamerfracties daartoe zijn aangewezen, treden ook partij-instanties als beoordelaars van voorlopige onderhandelingsresul- taten op. Willen de onderhandelaars zich bij die 'verantwoording' gesterkt weten door de plenaire fractie, dan zullen zij die fractie eerder en langer bij gewichtige momenten in het onderhandelingsproces moeten betrekken.

Het meebeoordelen door partij-instanties kan gezien worden als een gevolg van het accentueren van de betekenis van de kiezers-uitspraak, die het nodig maakt om het verkiezingsprogramma meer dan vroeger tot toets- steen van de onderhandelingsresultaten te maken. Heeft men dat eenmaal aanvaard - vroeger was men meer doordrongen van de noodzaak om in de staatkundige verhoudingen in ons land compromissen te sluiten ten be- hoeve van deelname aan een coalitie-kabinet - dan is het optreden van een partij-instantie, die intern met de bewaking van het program is belast, niet onverklaarbaar.

De geringere stabiliteit van de financieel-economische toestand van ons land in dit decennium is nog belangrijker als oorzaak van de complicaties in de kabinetsformatie dan de hierboven beschreven intern-politieke factoren.

Het kost de onderhandelaars grotere moeite om inzicht te krijgen in de pro- blemen en in de voorzieningen die daartegen door het optredend kabinet getroffen zullen moeten worden. Vooral het feit, dat het tijdstip van de pe- riodieke verkiezingen tegenwoordig geen garantie biedt dat die voorzienin- gen tijdig in de begroting voor het komende jaar getroffen kunnen worden, is in dit opzicht van bijzonder belang. In de Grondwet is de dag waarop de ontwerp-begrotingen moeten worden ingediend, bepaald op de derde dins- dag van september. Als de nieuwe Grondwet dit organisatorische punt aan de Wet overlaat, zal de praktijk dunkt mij niet veranderen. De Kieswet be- paalt de datum voor de periodieke algemene verkiezingen in het algemeen op een woensdag van 22 tot 28 mei. Formaties van kabinetten na algeme- ne verkiezingen kostten gemiddeld in de jaren tussen 1959-1981 zo onge- veer tien à twaalf weken, dat is in elk geval meer dan twee maanden. Van- af de verkiezingsdatum gerekend is het dan begin augustus. De ontwerp- Rijksbegroting voor het volgend jaar zit dan al in elkaar. De meeste beslis- singen daaromtrent worden in juli genomen: In 1956, 1973, 1977 en 1981 ging het tijdsbestek van de formatie royaal over de maanden juli en augus·

tus heen. In tijden, die moeilijke en ingrijpende beslissingen noodzakelijk

(4)

staat en burger

socialisme en democratie, nummer 9, september 1982

404

maken, ontstaan daardoor heel ongewenste vertragingen, die soms langer dan een jaar doorwerken.

Tenslotte is het bij de laatste formaties opgevallen dat er behoefte be- staat aan strakkere spelregels voor het formatieproces dan men vroeger dacht nodig te hebben: te denken valt aan de aanwijzing van informateurs en hun taakomschrijving; te denken valt ook aan de combinatie van func- ties in het demissionaire kabinet en in de leiding van een bij de formatie betrokken kamerfractie met de functie van formateur of informateur. Maar ook de 'nieuwe' ontwikkelingen na 1965, hierboven aangeduid, moeten worden bezien.

Verkiezingen verplaatsen naar maart

Verbetering van de procedure der kabinetsformatie en strakkere spelregels bij de uitvoering daarvan moeten beginnen bij het verplaatsen van de perio- dieke algemene verkiezingen naar een vroeger tijdstip in het jaar. Daartoe is geen Grondwetswijziging nodig, wel een wijziging van de Kieswet. Houdt men de verkiezingen eind maart, dan zou men ook moeten zorgen voor een vervroegde Voorjaarsnota en een vervroegd Centraal Economisch Plan, de stukken die inzicht verschaffen in de financieel-economische situa- tie van de Staat op een tijdstip waarop in het verkiezingsjaar de kabinets- formatie op handen is. Die documenten, die in gewone jaren door het kabi- net aan de Tweede Kamer worden gezonden ter bespreking van eventuele bijsturingen van het beleid in het kader van de lopende begroting, zouden in het verkiezingsjaar, eventueel aangevuld met beslispunten als bouwste- nen voor de begroting van het komende jaar en met ambtelijke suggesties tot 'heroverweging', moeten dienen om de onderhandelaars over een re- geerakkoord het noodzakelijke inzicht te verschaffen. Daartoe zouden zij begin april moeten verschijnen. De aard van de Voorjaarsnota zou door die bestemming veranderen, omdat het wel vervaardigd is onder verantwoorde- lijkheid van het zittende kabinet, maar zou moeten dienen ter voorbereiding van beslissingen bij de vorming van het nieuwe kabinet. Het overleg over het regeerakkoord zou echter op deze zakelijke grondslag aanzienlijk ver- gemakkelijkt kunnen worden en het gevaar voor te optimistische uitgangs- punten voor het regeringsbeleid in de komende jaren zou belangrijk worden verkleind. De vervroeging van de verkiezingen beoogt het verschaffen van beslissingsmogelijkheid over de komende begroting aan het nieuwe kabi- net, mits de formatie wordt bekort tot een periode van uiterlijk drie maan- den na de verkiezingen. Een kabinet dat voor of op 28 juni kan optreden, bevindt zich in die situatie, maar het zou eerder kunnen wanneer ook de spelregels voor het formatieproces worden verscherpt èn in de praktijk in acht genomen.

Spelregels

Spelregels in het staatkundig bestel zijn niet in wettelijke vorm vastgelegde afspraken. Zij zijn niet groot in aantal, maar zij zijn belangrijk in het verkeer tussen parlement en regering en binnen de werking van het parlement.

Zo is het nog geen spelregel, dat de lijsttrekker van de partij, die uit de ver- kiezingen het grootste aantal kamerzetels heeft verworven, de eerste for- matie-opdracht krijgt. Het is een mogelijkheid, maar geen vast gebruik.

Voor een lijsttrekker, die liever eerst nog even de kat uit de boom wil kij- ken, of die liever eerst anderen het concept van een regeerakkoord wil la- ten maken en verdedigen, zijn er uitwegen. Die bestaan uit de keuze van een andere formateur uit de eigen kring, die echter geen minister-president behoeft te worden, of de keuze van een of meer formateurs uit de partijen, die al vóór de verkiezingen tot samenwerking bij de kabinetsformatie had-

(5)

staat en burger

socialisme en democratie, nummer 9, september 1982 405

den besloten, of in de aanwijzing van een informateur of van informateurs.

Wanneer blijft een lijsttrekker, ook al heeft zijn partij bij de verkiezingen het grootste aantal zetels verkregen of behouden, bij de formatie nog liever even op de achtergrond? Daar kunnen natuurlijk verscheidene redenen voor zijn, maar die houden dan toch meestal verband met zijn eigen positie in het staatkundig bestel, buiten die van lijsttrekker van zijn partij. Was hij bijvoorbeeld al minister-president in het demissionaire kabinet en hebben de verkiezingen in totaal een duidelijke vermindering teweeg gebracht van het door de kiezers in dat kabinet gestelde vertrouwen, dan kan het voor de hand liggen om de lijsttrekker van de partij die bij de verkiezingen de grootste zetelwinst behaalde, een formatie-opdracht te geven. Maar ook dit is alleen maar een mogelijkheid, geen ongeschreven prioriteit: De Koningin ontvangt een reeks adviezen, waarvan slechts de adviezen van de fractie- voorzitters uit de Tweede Kamer openbaar worden. Zij heeft vrijheid van keuze, maar men mag aannemen, dat zij twee overwegingen zeer zwaar laat wegen: ten eerste de urgentie om het land weer een volwaardig kabi- net te verschaffen en ten tweede het belang, dat dat kabinet een brede, al- thans ruim voldoende steun in het parlement zal verwerven. De eerste overweging zou kunnen meebrengen, dat er bij voorkeur zo spoedig moge- lijk een formateur wordt aangewezen; de tweede overweging leidt ertoe al- leen een formateur aan te wijzen die een redelijke kans heeft met zijn for- matiepoging te slagen. Om in zijn onderhandelingen te slagen moet een formateur, tevens lijsttrekker van zijn fractie, niet door te veel tegenstrijdige loyaliteiten worden gebonden. Daardoor wordt soms gewild, maar soms ook ongewild, zijn onderhandelingsvrijheid beperkt. Vroeger kon een 'zitten- de' demissionaire minister-president niet als onderhandelaar namens zijn fractie optreden. Dat werd uitgesloten door het feit, dat ministers in de praktijk niet tegelijk kamerlid plachten te zijn.

Sinds de grondwetsherziening van 1938 kwam de verenigbaarheid voor ten hoogste drie maanden na de toelating tot lid in art. 99 (sinds 1953: art.

1 06) van de Grondwet te staan.

De praktijk van deze combinatie gold ook voor de minister-president. Maar tot 1981 heeft ze er niet toe geleid dat de minister-president ook optrad als onderhandelaar voor zijn fractie. Dat lijkt ook logisch: als onderhandelaar voor zijn nieuwe fractie zou hij zich niet gebonden moeten achten aan standpunten in de vorige periode door het onder zijn leiding staande kabi- net ingenomen. Maar als (demissionair) minister-president is hem dat niet goed mogelijk zonder de loyaliteit verschuldigd aan kabinetsbeslissingen uit het recente verleden te verzaken. Ambieert hij ook het minister-president- schap in het nieuw te vormen kabinet - zelfs als dit op andere politieke grondslag wordt gevormd dan het voorgaande - dan wordt zijn positie als onderhandelaar voor zijn fractie nog bezwaarlijker. Hij heeft dan ook nog 'loyaliteiten' tegenover zijn toekomstige regeringspartners. De formatie van 1981 heeft daar sterk onder te lijden gehad. De demissionaire of de beoog- de minister-president onderhandelde op het Binnenhof, de lijsttrekker begaf zich meestal naar ver van het Binnenhof gelegen plaatsen om daar aan zijn eigen standpunten uiting te geven. Verwarring bleef niet uit. Voor de formatie van september 1982 moet men het ergste vrezen als ook de loya- liteit aan het buitenlands beleid hem nog parten zal spelen en hem tevens de gelegenheid zal geven om naar meer en verderaf gelegen plaatsen te gaan waar 'lijsttrekkers-uitspraken' kunnen worden gedaan.

De in 1977 gevolgde lijn, toen de zittende minister-president als onderhan- delaar voor zijn fractie werd vervangen door de plaatsvervangend voorzitter zou een algemeen gevolgde spelregel moeten worden. De fractie behoort door de loyaliteiten van de demissionaire en de beoogde minister-president

(6)

staat en burger

socialisme en democratie, nummer 9, september 1982

406

niet te worden bezwaard bij de bepaling van haar politieke standpunten ten behoeve van de kabinetsformatie.

Gebruik informateurs beperken

Er is zowel in 1977 als in 1981 vrij veel gebruik gemaakt van 'informateurs'.

Zij hadden meest tot taak de weg voor een formateur te effenen. Dat kan natuurlijk onder omstandigheden nodig zijn. Maar men moet zich wel reali- seren, dat die effening dikwijls vertraging teweeg brengt. De 'informateur' is geen formateur, maar hij neemt wel diens plaats in. Krijgt hij een speciale opdracht, dan ligt de formatie voor het overige stil, totdat de informateur zijn opdracht heeft uitgevoerd. Dat kan belangrijk tijdverlies meebrengen. In 1981 konden de informateurs Lubbers en De Koning wel programma's ver- gelijken en wensenlijsten opstellen, maar aan onderhandelingen over een regeerakkoord kon pas gewerkt worden toen, na een periode van 30 mei tot 7 juli, bereikt werd dat ook de PvdA Van Agt aanvaardbaar achtte als minister-president van een kabinet van CDA, PvdA en 0'66.

Ook als er geen beperkte opdracht wordt gegeven kunnen 'informateurs' niet verwachten, dat zij alle onderhandelingen over betwiste standpunten tot een eindoplossing kunnen brengen. Dat bleek óók in de formatie van 1981, nadat de op 10 juli met Van Thijn uitgebreide informateursploeg op 3 augustus haar arbeid voltooide. De twee formateurs Kramers en Van Thijn, die toen het formatiewerk moesten afronden, kwamen na twee weken (4-19 augustus) tot de teleurstellende ontdekking, dat er een nieuwe informatie nodig was om alsnog gebleken fundamentele meningsverschillen te over- bruggen. Dit scheen De Gaay Fortman te gelukken na een informatieperio- de van elf dagen. Op 2 september werd Van Agt tot formateur aangewe- zen. De nieuwe ministers traden aan op 9 september. Maar op de derde dinsdag kwam wel een door het demissionaire kabinet voorbereide begro- ting bij de Tweede Kamer, maar nog géén regeringsverklaring. Een nieuwe 'informatiefase' - nu van de economen Halberstadt en De Galan - was nodig om het kabinet in staat te stellen in november met de regeringsver- klaring naar buiten te komen.

Is deze opeenvolging van min of meer op zichzelf staande informatie- èn formatie-opdrachten nu werkelijk nodig? Er zou een belangrijke tijdsbespa- ring verkregen kunnen worden als er tijdens een formatie-opdracht onder- handelingsbevoegdheden voor speciale problemen verleend konden wor- den aan daartoe door de Koningin aan te wijzen personen, die - onder verantwoordelijkheid van de formateur - zich aan de oplossing van die problemen zetten, daartoe met de - eventueel ook gespecialiseerde - vertegenwoordigers van de onderhandelingspartners besprekingen zouden kunnen voeren, terwijl aan de overige kwesties, waarvoor overeenstem- ming moet worden bereikt bij een kabinetsformatie, gewoon doorgewerkt wordt.

Formateurs hebben natuurlijk nu al de mogelijkheid om adviezen in te win- nen, maar die adviseurs hebben geen eigen functie in de formatie. Als er meer formateurs zijn of worden aangewezen, hebben zij ook de mogelijk- heid tot verdeling van het werk, maar hun verantwoordelijkheid blijft geza- menlijk en voor de gehele formatie-opdracht. Dat is bij een informateur voor een bepaald onderwerp niet het geval. Deze heeft zelfstandige onderhan- delingsbevoegdheid voor zijn deel van de opdracht. Het is niet mijn bedoe- ling om uitsluitend informateurs een rol te laten spelen voor de oplossing van speciale problemen, want er kunnen zeker momenten optreden - zoals bij de val van het tweede kabinet-Van Agt - waarop oplossingen van een crisis in verscheidene richtingen mogelijk zijn. Dan kan het aanbeveling verdienen het onderzoek naar die verschillende mogelijkheden aan een -

(7)

staat en burger

socialisme en democratie, nummer 9, september 1982

407

niet bij de crisis betrokken - politicus-buitenstaander als informateur op te dragen. Maar na de periodieke verkiezingen, als de Tweede Kamer op- nieuw is samengesteld, als de verkiezingsprogramma's in de loop van de campagne al vergeleken zijn, als de voorkeuren van partijen met betrekking tot de onvermijdelijke coalitie-vorming uitgesproken zijn en als uit de verkie- zingsuitslag de algemene oriëntatie van de kiezers valt af te lezen, dan moet het formatieproces door de leidende politici worden ingezet. Zij moe- ten zich daarop ook hebben voorbereid. Bij het aanvaarden van het lijst- trekkerschap moet de bereidheid om, als de verkiezingsuitslag dat mee- brengt, een leidende rol bij de kabinetsformatie te spelen, zijn inbegrepen.

En die bereidheid omvat tevens de redelijke verwachting, dat een positief resultaat spoedig zal zijn bereikt en een politiek stabiele toekomst tegemoet zal gaan. Zou die redelijke verwachting er niet zijn, dan zou de formatieop- dracht ook niet aanvaard mogen worden. Zij is gegeven tegen een staats- rechtelijke achtergrond, die is opgetrokken teneinde te bevorderen dat een kabinet, dat aan de gestelde verwachtingen voldoet, vóór eind juni is gefor- meerd. Zou dat niet mogelijk zijn, dan zou die teleurstelling snel moeten blijken, opdat de termijn van drie maanden voor de gehele formatieduur niet wordt overschreden. Formateurs van de laatste jaren zullen er weer aan moeten wennen dat formatiepogingen geteld moeten worden in weken en niet meer in maanden.

Terughoudendheid tegenover de buitenwacht

Er is ongetwijfeld meer nodig om het gestelde doel te bereiken. De lengte van formatiepogingen is recht evenredig met de hang naar publiciteit over wat er tijdens die pogingen gebeurt - hoe en waarover wordt onderhan- deld, wat er wordt 'weggegeven' en welke winstpunten worden behaald.

Die hang naar publiciteit bederft in toenemende mate het klimaat omdat elk van de onderhandelende partijen - lijsttrekkers, fractiebureaus of fracties

- een eigen voorstelling pleegt te geven van het formatieverloop. Forma- teurs en informateurs hebben zich dientengevolge verplicht gezien over hun eigen gesprekken met onderhandelaars ook meer dan vroeger mede- delingen te doen. Op zichzelf is daar geen bezwaar tegen, maar het roept, naar mate de onzekerheid over het resultaat langer duurt, bij partij-instan- ties in toenemende mate de behoefte op aan duidelijke informatie over de stand van zaken. Het is alles heel begrijpelijk, maar het leidt helaas dikwijls tot openbare discussies over aangelegenheden waarover nog onderhan- deld wordt en tot onrijpe uitspraken van niet-onderhandelende partij-instan- ties, die dan weer het begin vormen van een snel werkend escalatieproces, dat het eindresultaat heel negatief beïnvloedt. Ik herinner aan het effect van de uitspraken over zetelverdeling en persoonsnamen aan het eind van de mislukte formatie van 1977 en in het algemeen aan uitspraken van partijor- ganen gedurende de onderhandelingen, die de vorm krijgen van een 'steun in de rug' van de eigen onderhandelaars, maar het effect hebben van een steen door de ruit van de wederpartij in het formatieproces. Al naar gelang van de opzet waarmee het middel gekozen werd, kan men het dan effect- vol of effectbedervend vinden, maar bevorderlijk voor een positief resultaat van de formatie-poging kan men het moeilijk noemen.

Wil men bewust meewerken aan de bekorting van ons veel te lang durend proces van kabinetsformatie, dan moet er ruimte komen voor grotere terug- houdendheid bij tussentijdse uitspraken van zowel individuele deelnemers aan de onderhandelingen, als van daarbij betrokken kamerfracties en van alleen indirect betrokken instanties van politieke partijen. Maar om dat in redelijkheid te kunnen verlangen, moeten de onderhandelaars zorgen voor het vermijden van prealabele voorwaarden. Bij het begin van de formatie

(8)

staat en burger

socialisme en democratie, nummer 9, september 1982

408

ligt een programmatische verkenning tussen eventuele coalitiepartners zo voor de hand dat niet tot die verkenning behorende onderwerpen naar een later stadium van het overleg verwezen moeten worden. Als het normaal zou worden om in de eerst aangewezen formateur een mogelijke minister- president te zien, dan moet ook een prealabele voorwaarde als de aan- vaarding van deze figuur als premier achterwege kunnen blijven.

Dat bij de programmatische verkenning wèl prioriteiten kunnen worden ge- steld, ligt voor de hand. Daar zullen wellicht de voor het komende rege- ringsbeleid belangrijkste programmatische verschillen toe behoren. De al of niet oplosbaarheid van die verschillen kan beslissend zijn voor de formatie.

Misschien zou men - als men zich in de tijdsduur van de formatiepoging geheel vrij voelde - er de voorkeur aan geven zulke verschillen pas te be- spreken als er al over een groot aantal punten overeenstemming zou zijn bereikt. Als overeenkomstig hetgeen hier wordt voorgesteld die vrijheid niet langer zou bestaan, moeten die belangrijkste verschilpunten het eerst aan- gevat worden en overbrugbaar blijken. Mededelingen daaromtrent van of namens de formateur zullen dan zeker niet uitblijven. Dan kunnen ook vraagstukken als de zetelverdeling en de verdeling van portefeuilles met enige gerustheid tegemoet worden gezien. Toch lijkt het soms of ook op deze punten nogal eenzijdig bepaalde voorkeuren bestaan. Het spel van boompje verwisselen tussen Van Agt en Lubbers - de een twee jaar pre- mier en dan buitenlandse zaken en de ander twee jaar buitenlandse zaken en dan premier - waarover Het Parool onlangs berichtte, zou in die rich- ting kunnen wijzen. Laten wij het maar niet hopen.

De conclusies samengevat

De voorstellen, die hierboven werden gedaan tot verbetering van ons stel- sel van kabinetsformatie, hebben allereerst betrekking op de kabinetsfor- maties na de periodieke verkiezingen voor de Tweede Kamer. Zij kunnen, met uitzondering van de voorstellen onder 1 en 2, analogisch worden toe- gepast op alle kabinetsformaties, die plaatsvinden na kamerontbinding en nieuwe verkiezingen. Zij zijn bewust niet geschreven voor het formatiepro- ces na een tussentijdse kabinetscrisis. Want als gevolg van het na de val van het kabinet-Cals aanvaarde stelsel zullen kabinetsformaties zonder voorafgaande uitspraak van de kiezers beperkt blijven tot uiteenlopende vormen van lijmpogingen (waarbij ook wijzigingen in de personele samen- stelling niet uitgesloten zijn). Dat stadium voor de crisis is zozeer verbon- den met de onmiddellijke oorzaÇtk van die crisis, dat institutionele spelre- gels voor de te ondernemen lijmpogingen moeilijk in abstracta te geven zijn.

De bedoeling van de voorstellen is niet alleen om de kabinetsformaties voor welke ze bestemd zijn te versnellen, maar ook om ze meer structuur te geven door ontwikkeling van in de praktijk zo nauwkeurig mogelijk te vol- gen spelregels en - tenslotte - om het proces van onderhandelingen doorzichtiger te maken, zodat het verloop ervan beter toegankelijk wordt voor het na afloop afleggen van verantwoording tijdens het debat over de regeringsverklaring. Door de grillige afwisseling van informaties en forma- ties dreigt die verantwoording immers danig in het gedrang te komen.

Bij de beschouwing van de hieronder te geven samenvatting van de voor- stellen, kan er van worden uitgegaan dat ze geen uitputtende regeling be- ogen en dat de uitkomst ook blijft afhangen van de medewerking van de bij formaties betrokken fracties en politieke partijen.

1 . Vervroeging van de periodieke verkiezingen van de Tweede Kamer van eind mei naar eind maart. Wijziging van de Kieswet is daartoe noodzakelijk.

(9)

staat en burger

socialisme en democratie, nummer 9, september 1982

409

2. Aanpassing van de Voorjaarsnota in het jaar van de periodieke verkie- zingen tot Oriëntatienota bestemd voor de onderhandelaars bij de kabinets- formatie; daartoe dient aanvulling plaats te vinden met suggesties voor de begroting van het komende jaar en met heroverwegingen voor de middel- lange termijn. De Oriëntatienota moet begin april worden uitgebracht.

3. Beperking van het inschakelen van informateurs in het begin van de formatie na verkiezingen, omdat deze inschakeling pleegt te leiden tot ver- lenging van het formatieproces.

4. Streven naar de aanwijzing van formateurs, waarbij de lijsttrekker van de partij die het grootste aantal leden van de Tweede Kamer heeft verwor- ven, het eerst in aanmerking komt. Dit beginsel kan uitzondering lijden in een aantal gevallen. Zo kan het voor de hand liggen om de lijsttrekker van de partij die de grootste zetelwinst heeft verkregen en dientengevolge een belangrijke invloed op de coalitievorming kan uitoefenen, als formateur aan te wijzen. Het is echter wel van belang dat de omstandigheid, die afwijking van de hoofdregel nodig maakt, in het aanwijzingsbesluit van de formateur wordt vermeld ter wille van de democratische verantwoording van het for- matieproces in zijn geheel.

5. In de loop van de kabinetsformatie kan inschakeling van een informa- teur of van informateurs wenselijk blijven: bijvoorbeeld indien een door de verkiezingsuitslag aanvaardbaar schijnende coalitievorming is mislukt om onvoldoende duidelijke redenen of zonder dat een andere coalitie voor de hand ligt. De informatie dient dan om opheldering te verkrijgen, opdat weer een formateur kan worden aangewezen. Het is ook mogelijk dat een spe- ciaal probleem rijst, dat een speciaal onderzoek naar mogelijke oplossingen nodig maakt. Dan moet een informateur aangewezen kunnen worden, die belast wordt met dat onderzoek. Hij moet daartoe ook onderhandelingen kunnen voeren en daarover op de gebruikelijke wijze rapporteren onder de verantwoordelijkheid van de formateur, die derhalve zijn arbeid aan de for- matie in het algemeen niet behoeft te onderbreken.

6. Lijsttrekkers zijn meestal tevens eerste onderhandelaar en woordvoer- der van hun fractie. Als formateur of informateur moeten zij die functies overdragen ter vermijding van een conflict van loyaliteiten. Hetzelfde be- hoort te gelden voor de combinatie van het minister-presidentschap - en het ministerschap - en de zojuist genoemde fractiefuncties. De loyaliteit verschuldigd ook jegens een demissionaire coalitie behoort voor hen te prevaleren boven hun wensen of hun pleidooi voor het eigen partijprogram voorzover dat van het regeerakkoord, waarvoor zij (nog steeds) verant- woordelijk zijn, afwijkt. In de kabinetsformatie 1981 is met deze spelregels onvoldoende rekening gehouden.

7. De vorming van een coalitie wordt allereerst plausibel gemaakt door het via onderhandelingen vinden van oplossingen voor de (relevante) pro- grammatische verschillen tussen de fracties die zich over de coalitievor- ming moeten uitspreken. Het op de voorgrond plaatsen van beslissingen (positieve en negatieve!) over personen en hun (eventuele) functie in het komende kabinet schept verwarring en onduidelijkheid.

Ook met deze spelregel is in de formaties van 1977 en 1981 onvoldoende rekening gehouden.

8. Naleving van deze spelregels dient ook door partijen die naar deelne-

(10)

staat en burger

socialisme en democratie, nummer 9, september 1982

ming aan een regeringscoalitie streven, te geschieden. Dit houdt in dat zij hun oordeel over een formatiepoging eerst na atloop daarvan uitspreken.

Van het doorkruisen van in gang zijnde onderhandelingen zijn uitsluitend negatieve effecten te verwachten. Niet alleen voor de formatie zelf en voor de duur ervan, maar ook voor de partij in kwestie! Ook dat bewees de er- varing in menige recente kabinetsformatie.

Ivo Samkalden was minister van Justitie in de jaren 1956-1958 en 1965- 1966. Van 1967 tot 1977 was hij burgemeester van Amsterdam.

(11)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 9, september 1982

Joyce Outshoorn

De sociaal-democratie en het vrouwenvraagstuk 1

'De onderdrukking van vrouwen zit diep; gelijke betaling, gelijk werk en alle vrouwelijke politici van de wereld zullen de wortels van het seksisme niet kunnen uitroeien'. 2

De invloed van het feminisme is niet meer uit de PvdA weg te denken.

Kwesties als de abortuswetgeving en de individualisering van de sociale zekerheid waren op het congres van 1981 even hete hangijzers als de kernbewapening en de kerncentrales. In het beginselprogramma van 1977 komen diverse alinea's voor over gelijke rechten, de waarde van huishou- delijk arbeid en 'roldoorbreking'. In het verkiezingsprogramma Weerwerk ( 1981) vindt men het terug in de passages over de herverdeling van arbeid binnens- en buitenshuis. Toch heeft de PvdA in haar ideologie en in haar politieke eisen maar de helft van het 'vrouwenvraagstuk' vertaald. De op- lossing ervan wordt voornamelijk gezocht in het doorbreken van de seksue- le arbeidsdeling. De problematiek rond de (seksuele) macht van mannen over vrouwen, waaronder ik seksueel geweld tegen vrouwen en de macht over de voortplanting reken, is tot nu toe buiten de aandacht van de PvdA gebleven. In dit artikel zal ik deze stelling uitwerken. Om te beginnen zal ik in het kort een drietal visies aanduiden die in de loop der jaren door de fe- ministische politieke filosofie op het 'vrouwenvraagstuk' zijn ontwikkeld. Ik spreek met opzet over het 'vrouwenvraagstuk', omdat termen als 'achter- stelling', 'discriminatie', 'onderdrukking' al ideologisch geladen zijn en bin- nen een bepaalde visie thuis horen. Vervolgens zal ik het sociaal-democra- tisch denken over het 'vrouwenvraagstuk' nagaan vanaf de oprichting van de SOAP in 1894 tot in het heden en aan de hand van de feministische tra- ditie analyseren.

Een drietal visies

De oudste visie, die ik hier het 'gelijke rechten'-denken zal noemen, stamt uit de achttiende eeuw en is onderdeel van de radicaal-democratische tra- ditie van de Verlichting. Kern van dit denken is dat wordt uitgegaan van het individu, waaraan bepaalde grondrechten toekomen. De eerste feministen die voor vrouwen dezelfde rechten als voor mannen eisten en opkwamen voor het vrouwenkiesrecht, wilden in feite niets anders dan dat de indivi- dualistische principes van de Verlichting ook op vrouwen van toepassing zouden zijn. Het gaat hier in wezen om een revolutionaire gedachte, want de uitwerking ervan betekende (en betekent!) dat men af moest van de heersende idee als zouden vrouwen eigenlijk het eigendom zijn van haar vader of echtgenoot. De vader, of oudste man, of echtgenoot was in die denkwijze het hoofd van het gezin en de natuurlijke behartiger van de be- langen van het gezin naar buiten. Waarmee de fictie werd hooggehouden.

Alsof er geen belangentegenstellingen binnen het gezin zouden bestaan.

Een voorbeeld van dit denken is te vinden in het 'huismannenkiesrecht', dat in de vorige eeuw, als een alternatief werd aangedragen voor het bestaan-

(12)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 9, september 1982

de (mannen) censuskiesrecht en voor de voorstellen voor een algemeen kiesrecht.

De gelijke-rechtentraditie is nog steeds niet volledig uitgewerkt. Het is ook allesbehalve een gladlopend eenlijnig proces geweest van geen rechten voor vrouwen naar steeds meer gelijkheid. Anderzijds is er steeds kritiek geuit op de gelijke-rechtenidee, zowel van socialistische als van feministi- sche zijde. Zo wijzen feministen er tegenwoordig op dat binnen dit denken de man steeds als de vanzelfsprekende norm geldt. De gelijke-rechtenge- dachte kan bijvoorbeeld leiden tot het voorstel tot opheffing van het verbod op nachtarbeid voor vrouwen, waardoor vrouwen onder het mom van gelij- ke rechten in dezelfde slechte positie zouden worden gebracht als mannen.

'Even slecht is ook gelijk', luidt het motto. Maar de hier en daar heersende mode in feministische en radicaal-linkse kringen om het gelijke-rechtenden- ken te kleineren, onderkent niet dat de uitwerking ervan nog steeds ver- gaande implicaties heeft. De door feministen nagestreefde individualisering van de sociale verzekeringen is bijvoorbeeld een regelrecht produkt van deze traditie. En het feit dat dit doel nog steeds niet is bereikt geeft tevens aan dat er in Nederland nog veel schort aan de verwezenlijking van de ge- lijke-rechtenidee om vrouwen eindelijk als zelfstandige individuen te be- schouwen.

De tweede visie zal ik hier het 'gelijkheidsdenken' noemen. Ze is in feite de visie die het socialisme in haar diverse gedaanten heeft ontwikkeld op het 'vrouwenvraagstuk'. Socialisten onderkenden al snel dat gelijke rechten zonder de gelegenheid te hebben van die rechten gebruik te maken, niets zouden betekenen. Alleen herverdeling van rijkdom, kennis en macht zou werkelijke gelijkheid kunnen opleveren. Hoe deze er voor vrouwen moest komen, daarover leefden in de sociaal-democratische traditie in de loop van de tijd diverse denkbeelden. Meestal lag de nadruk op de betekenis van beroepsarbeid voor vrouwen. Deze zou haar economische onafhankelijk- heid brengen. Het PvdA-denken van nu past in deze visie, hoewel het gelij- ke-rechtendenken in de partij ook volop leeft. De eigentijdse variant van dit kernidee is de al genoemde herverdeling van de arbeid binnens- en bui- tenshuis over vrouwen en mannen. Het erbij behorend eisenpakket omvat de vijfurige werkdag, aangepaste schooltijden, kinderopvang, antidiscrimi- natiewetgeving om de ongelijkheid op de arbeidsmarkt aan te pakken, en een gelijk aandeel van vrouwen in bestuurs- en besluitvormende organen.

De onderliggende gedachte is nog steeds dat beroepsarbeid emancipeert of bevrijdt. Hiermee is niets denigrerends bedoeld - het hebben van be- taald werk is nog steeds fundamenteel (wat nog eens benadrukt mag wor- den in een tijd dat er stemmen opgaan dat die betaalde arbeid toch niet zo belangrijk is). Bovendien is deze herverdelingsoptiek een wezenlijke stap vooruit in het denken van de PvdA sinds de Tweede Wereldoorlog. Want het is voor het eerst dat de PvdA weer een eigen visie heeft op het vrou- wenvraagstuk een eigen visie die in de jaren dertig door de SOAP werd prijsgegeven.

De laatste jaren heeft zich internationaal een derde visie ontwikkeld binnen de vrouwenbeweging. Binnen deze visie wordt er van uit gegaan dat het 'vrouwenvraagstuk' niet alleen haar oorsprong vindt in de arbeidsdeling tus- sen vrouwen en mannen, maar ook in de sociale organisatie van de sek- sualiteit. Gayle Rubin, een Amerikaans antropologe, duidt deze aan met de term 'sekse-geslachtssysteem'. Zo'n sekse-geslachtssysteem is in elke maatschappij terug te vinden, en het is even bepalend voor de machtsver- houdingen in de maatschappij als de beroemde produktieverhoudingen. Het bevat 'regels en voorschriften waardoor de biologische grondstof van men- selijke seksualiteit en voortplanting wordt gemodelleerd'. 3 Concreet gaat

(13)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 9, september 1982

het hier om de vorming van de seksuele behoeften, regels over hoe die mogen worden bevredigd, de wijze waarop kinderen .hun geslachtsidentiteit verwerven, culturele betekenissen van vrouwelijkheid en mannelijkheid, ge- zinsverhoudingen die het krijgen van baby's en de inhoud van het moeder- schap en het vaderschap reguleren. Kenmerkend voor het sekse-geslachts- systeem is dat het de seksen ook hiërarchisch ordent, en dat gebeurt bijna altijd door de onderschikking van vrouwen. De sociale organisatie van sek- sualiteit levert daarom ook een machtsverhouding op: de macht van man- nen berust daarom niet alleen op een bepaalde economische arbeidsde- · ling, maar ook op seksuele dominantie. Gayle Rubin benadrukt dat het sek- se-geslachtssysteem voor een deel los staat van de produktieverhoudingen (waartoe het niet te reduceren valt) maar wijst er op dat het ook economi- sche kanten heeft door de organisatie van de familieverhoudingen en de daaruit voortvloeiende arbeidsdeling tussen de geslachten. In deze derde visie heeft het 'vrouwenvraagstuk' ook betrekking op seksualiteit, voortplan- ting en socialisatie, die opnieuw doordacht moeten worden wil het werkelijk komen tot de opheffing van de onderdrukking van vrouwen. Dit zijn alle ter- reinen waarop de sociaal-democratie nauwelijks een eigen visie heeft, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het katholicisme dat een geheel eigen kijk heeft op gezin en seksualiteit. Verderop zal worden uitgewerkt hoe deze derde visie zijn invloed heeft op al langer lopende politieke discussies op dit gebied: pornografie, abortus, seksueel geweld. Maar eerst zal worden nagegaan hoe tot nu toe het 'vrouwenvraagstuk' door de sociaal-democra- tie is geanalyseerd en gepolitiseerd.

De 'oude' SDAP4

In de SOAP van voor de Eerste Wereldoorlog leefde nog het traditionele marxisme. De SDAP begon immers in 1894 met een nogal marxistisch ge- tint partijprogramma en binnen de marxistische erfenis lag een duidelijk omlijnde opvatting op het 'vrouwenvraagstuk' besloten, die zonder meer past in de visie van het gelijkheidsdenken. Kern van de oude marxistische idee was dat vrouwen volkomen gelijkwaardig zijn aan mannen, dat de on- gelijke verhouding tussen vrouwen en mannen historisch gegroeid was en geen natuurlijk gegeven. Dat betekende dat ze veranderbaar was. Dit gold daarmee ook voor het gezin en de arbeidsdeling daarbinnen; een revolutio- nair idee. Het enige punt dat het marxisme nog wel als puur natuur zag was het moederschap en de voortplanting, zodat dit in het socialistische denken - en niet alleen daar - als onproblematisch werd gezien. 5 Het ka- pitalisme bood vrouwen de gelegenheid (of dwong ze) buitenshuis te gaan werken. Dit was in zoverre gunstig dat ze daardoor economisch onafhanke- lijk werden van haar man. Door haar beroepsarbeid zouden vrouwen bo- vendien een bredere blik krijgen op de maatschappij. Dan zouden zij ook het nut inzien van de klassenstrijd en samen met haar man kunnen strijden voor het socialisme. Pas in het socialisme zouden de verdere voorwaarden voor werkelijke gelijkheid tot stand kunnen komen, nl. de collectivisering van het huishouden en van de zorg voor de kinderen, die aan vrouwen haar dubbele taak zouden ontnemen. De arbeid buitenshuis werd dus ge- zien als een noodzakelijke voorwaarde voor de 'bevrijding' van vrouwen, zoals de marxistische terminologie luidde. Door deze redenering was het 'vrouwenvraagstuk' onderdeel geworden van de klassenstrijd en de strijd voor het socialisme. Vecht voor het socialisme en het komt wel goed met de vrouwen, zou je vrij vertaald kunnen zeggen. Deze automatische koppeling is pas doorbroken in de 'tweede feministische golf' toen vrouwen zich apart gingen organiseren, maar velen van haar zich tegelijkertijd socialist bleven noemen. Een van de theoretische taken waar de 'tweede golf' dan ook

(14)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 9, september 1982 414

voor stond was het lospeuteren van het een en ander: sekse-ongelijkheid verdwijnt niet met de opheffing van klasse-ongelijkheid.

Op de betekenis van het marxisme binnen de SOAP valt veel af te dingen.

Om te beginnen was de theorie als theorie onvolledig. Het marxisme ging dan wel verder dan het gelijke-rechtendenken omdat het ook een recept gaf voor het bereiken van werkelijke gelijkheid (hoewel in een ver ver- schiet). Maar alleen het werken buitenshuis was van belang: vrouwen moesten dit er bij gaan doen en pas in het socialisme zou de huishoudelij- ke arbeid worden gecollectiviseerd. Er werd niet bedacht dat mannen onder het kapitalisme al een handje konden gaan helpen in de huishouding. Man- nen bleven zo buiten schot, er hoefde niets ingeleverd te worden en ook in het socialisme bleven ze de traditionele man zonder bezigheden binnens- huis. Bovendien vatte het marxisme het 'vrouwenvraagstuk' als een puur economische kwestie op. Daarmee werd de weg afgesneden om verder na te denken over seksualiteit en seksuele macht. Typerend hiervoor is bij- voorbeeld de wijze waarop in de oude SOAP gedacht werd over prostitutie (het werd gezien als een armoe-probleem)6 of over geboorteregeling. 7 Daarnaast bleef de theorie ook theorie. Het marxisme werd lang niet door alle partijgenoten beleden, en zeker niet op het punt van vrouwenarbeid en gezin. Want mannen blijven mannen als het aankomt op het punt van hui- selijk comfort en de concurrentie op de arbeidsmarkt. Suze Groeneweg, toch voorwaar geen feministe, merkt in dit verband op dat de mannen in de partij als ideaal hadden: 'het ideaal dus van ieder braaf burger, de vrouw, die zich met niets anders heeft bezig te houden dan met haar huishouden.

Men zegt dat ze leeft van het loon van haar man. Ons komt het voor dat door haar zorgen de man kan leven van zijn loon'. 8 En het werken van ge- huwde vrouwen buitenshuis lag héél gevoelig. 9 Het blad van de sociaal-de- mocratische Vrouwenclubs, De Proletarische Vrouw meldt hier regelmatig over: 'Om de vrouw te sparen willen ze (de mannen -JO) 't (een verbod op vrouwenarbeid - JO) ook helemaal niet. Dat komt niet bij de heren op.

Zij zien evenwel in den loonarbeid van de gehuwde vrouw een aantasting van het huwelijk. Zij meenen dat de vrouw niet meer in de gepaste onder- danigheid tot den man zal opzien, als zij behoorlijk betaalde arbeid op zich neemt. En aan die onderdanigheid mag niet worden getornd'.10

Bovendien is het belangrijk om te bedenken dat de uitgangspunten van de SDAP ook op dit terrein niet echt op de proef werden gesteld omdat de SDAP heel lang geen politieke verantwoordelijkheid droeg. Mooie ideeën hoefden niet nader in beleid te worden uitgewerkt en er hoefden geen priori- teiten te worden gesteld. Waar de SDAP wel politieke verantwoordelijkheid op zich nam, zoals op gemeenteniveau in Amsterdam, werd alleen de 'col- lectiviseringslijn' - het scheppen van huishoudelijke voorzieningen ter ver- vanging van taken die anders binnen het gezin plaatsvinden - enigszins uitgewerkt. Centrale keukens en de was- en strijkinrichtingen ontstonden daar na de Eerste Wereldoorlog. Maar: 'het is belangrijk te beseffen dat an- dere motieven dan vrouwenbevrijding daarbij de overhand hadden. Krappe huishoudbudgetten en het opvangen van de gevolgen van een falende le- vensmiddelenpolitiek waren belangrijker achtergronden', zo meldt een re- cente studie over dit beleid. 11

Tenslotte viel de bodem uit de hele marxistische redenering over het 'vrou- wenvraagstuk' toen de verwachte stijging van vrouwenarbeid buitenshuis in Nederland uitbleef. Het aantal vrouwen op de totale beroepsbevolking bleef percentueel verrassend constant in de jaren 1900-1940.12 Op deze belang- rijke ontwikkeling volgde echter in de partij geen herbezinning, omdat door een aantal factoren de vrouwenkwestie van de politieke agenda was ver- dwenen. Ik noem hier slechts het wegebben van het revolutionair perspec-

(15)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 9, september 1982

tief in West-Europa na 1920 waardoor de arbeidersbeweging in het defen- sief raakte en het wegvallen van de vrouwenbeweging als maatschappelij- ke kracht.

Na al deze kwalificaties moet het grote belang worden genoemd van de eigen visie van het marxisme op het 'vrouwenvraagstuk' voor de SOAP.

Het gaf de vrouwen in de partij lange tijd grote inspiratie en het bood een aantal argumenten waarmee ze mannen konden bestoken als die weer eens water in de wijn dreigden te doen op voor vrouwen essentiële punten.

Dit was al het geval bij een ondubbelzinnige eis als het algemeen vrouwen- kiesrecht. 13

Tussen de oorlogen

Gaandeweg liet de SDAP haar marxistische visie los. Op de oorzaken er van wil ik hier niet ingaan. Belar1grijk voor dit betoog is dat met het losla- ten van de marxistische theorie ook de SOAP-visie op het 'vrouwenvraag- stuk' op de tocht kwam te staan.

Dit laat zich het best illustreren aan de hand van de discussies rond vrou- wenarbeid in het interbellum. Er werden toen diverse maatregelen geno- men om ambtenaressen en onderwijzeressen bij haar huwelijk te ontslaan.14 De Bond van sociaal-democratische vrouwenclubs bleef trouw aan de oude uitgangspunten en verdedigde keer op keer de betekenis van arbeid voor de economische zelfstandigheid van vrouwen als eerste opstapje naar vrouwenbevrijding. Ze nam deel aan de acties van het comité met de lange naam, het Comité tot Verdediging van de Vrijheid van Arbeid voor de Vrouw, een coalitie van vrouwengroepen uit de 'eerste golf' en vrouwen uit liberale hoek. Dit gebeurde met lauwe instemming van het SOAP-bestuur, dat regelmatig werd geconfronteerd met mannelijke leden die klaagden over 'dubbele inkomens' van gezinnen waar de vrouw ook werkte. Het wa- ren de vrouwelijke Tweede-Kamerleden, Suze Groeneweg en Agnes de

Vries-Bruins, die daar tegen de voorgestelde maatregelen ingingen en die later de pleidooien hielden tegen het voorontwerp van wet dat de arbeid van gehuwde vrouwen geheel en al wilde verbieden (de zgn. wet-Romme) in 1937. Hoewel het een sociaal-democratisch minister is, Jan van den Tempel, die twee jaar later dit voorstel intrekt, kan men niet stellen dat de partij tegen het voorstel was. Amendementen op het partijcongres van 1937 om het recht op arbeid van vrouwen overeind te houden halen het niet. En dit is niet verrassend in een partij die de vakbeweging steunde in haar streven de lonen van de mannelijke leden zo hoog te laten worden dat mannen de kostwinner werden en vrouwen niet meer buitenshuis hoef- den te werken. (iets wat overigens de instemming had van heel wat vrou- wen.) Opvallend is dat op Mathilde Wibaut na, die steeds het principe van de economische zelfstandigheid benadrukte, de overige pleidooien voor het recht op arbeid werden gevoerd met argumentaties van de financiële nood- zaak van de inkomsten van de vrouw voor het gezinsinkomen en het recht van vrouwen om zelf te beslissen of ze al dan niet betaald werk willen ver- richten. 15 De koerswijziging, die zich geleidelijk heeft voltrokken, vindt haar 'bekroning' in het nieuwe partijprogramma van 1937. Hierin is het hele 'vrouwenvraagstuk' gereduceerd tot één zinnetje: 'Op grond van dit begin- sel erkent zij de gelijkberechtigheid op politiek en economisch gebied van alle leden der gemeenschap, ongeacht sekse of ras'.16

Een poging van het hoofdbestuur van de Bond van sociaal-democratische vrouwenclubs om een passage op te nemen over de betekenis van de be- roepsarbeid van vrouwen voor haar economische zelfstandigheid ging de partijtop te verY De Bond was al lang niet meer de krachtige pressiegroep van weleer; ook veel vrouwelijke leden lieten zich vangen met de argumen-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

is gestegen.en daarna weer gedaald. De laatste jaren is een zekere stabilisa-.. Figuur 2: Bekend geworden minderjarige verdachten 1980-1986, naar geslacht.. Tabel 2:

Terwijl men rondom de eeuwwisseling door middel van het ongetrouwd samenwonen een statement maakte tegen het instituut huwelijk, was het aan het begin van de

De onderneming wijst op een zinsnede uit de begeleidende brief, gedateerd 29 maart 2005, bij het boetebesluit waaruit zou blijken dat de onderneming ten onrechte als

Voor besmette pitten zijn er geen geaccepteerde bestrijdingsmaatre- gelen beschikbaar en voor pitten geldt dan ook dat ze vernietigd moeten worden.. Besmetting geeft dus

Dat een bijdrage aan het waterfonds dus alleen op vrijwillige basis gevraagd kan worden betekent niet dat het zinloos is om een bepaalde bijdrage te eisen van een

dan om na een pittige discussie, debat of sprekersavond lekker met elkaar te borrelen in onze vertrouwde café Hoofdstuk 2 of zoals zo vaak in de altijd gezellige Locus Publicusl Onze

Tegenstanders van een coalitie tussen VVD en PvdA - en die waren er vooral bij de politieke leiding van beide partijen - zagen hun politieke groeperingen als

Zij stelde hierin een bemes- tingsniveau van de bodem voor, waarbij niet meer fosfaat in de vorm van dierlijke mest zou mogen worden gegeven dan voor de gewasopbrengst