Schrijven met pen en papier of met behulp van de computer:
effecten op schrijfproces en tekstkwaliteit.
Masterscriptie Educatieve master Nederlands
Mieke Gerretzen s1948431
Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit Groningen Begeleider: prof. dr. Kees de Glopper 2
ebeoordelaar: dr. Jacqueline van Kruiningen
Groningen, 6 september 2013
2 Abstract
In dit onderzoek is nagegaan wat het effect is van het medium (pen en papier of computer) op het schrijfproces en de tekstkwaliteit. Uit de beschikbare literatuur komt geen eenduidig beeld naar voren over deze effecten, wellicht omdat onvoldoende rekening is gehouden met het geslacht van de schrijver en met de ervaring met de verschillende media voor schrijven. In deze studie zijn geslacht en ervaring daarom betrokken in de analyse van het effect van het medium op het schrijfproces en de tekstkwaliteit. Twee middelbare schoolklassen met in totaal 48 leerlingen zijn onderworpen aan twee enquêtes, een schrijfopdracht en twee transcriptieopdrachten. Uit het onderzoek blijkt dat medium, geslacht en ervaring geen significant effect hebben op de tekstkwaliteit; ook van interactie-effecten is geen sprake. Ook met betrekking tot het schrijfproces zijn er nauwelijks effecten: alleen het effect van het medium op planning is significant. Leerlingen die met pen en papier schrijven plannen significant meer dan leerlingen die hun tekst schrijven met behulp van de computer.
Vervolgonderzoek zou wellicht, door minder gebruik te maken van zelfrapportage en meer gebruik te maken van individuele afname van de testen, meer duidelijkheid kunnen
verschaffen over het effect van het medium op het schrijfproces en de tekstkwaliteit.
3 Inhoudsopgave
0. Abstract 2
1. Inleiding 4
2. Literatuur 6
2.1 Tekstkwaliteit 6
2.2 Schrijfproces 7
2.2.1 Planning 8
2.2.2 Tekstproductie 9
2.2.3 Revisie 11
2.3 Schrijverskenmerken 11
2.3.1 Voorkeur 12
2.3.2 Geslacht 12
2.4 Samenvatting 12
2.5 Onderzoeksvragen en hypotheses 13
3. Methode 16
3.1 Proefpersonen 16
3.2 Instrumenten 16
3.2.1 Tekstkwaliteit 16
3.2.2 Schrijverskenmerken 17
3.2.2.1 Ervaring 18
3.2.2.2 Voorkeur 19
3.2.3 Schrijfproces 19
3.3 Uitvoering van het onderzoek 20
3.4 Methode van analyse 20
4 Resultaten 22
4.1 Schrijverskenmerken 22
4.1.1 Proefpersonen 22
4.1.2 Ervaring 22
4.1.3 Voorkeur 29
4.2 Tekstkwaliteit 31
4.3 Schrijfproces 34
4.3.1 Planning 34
4.3.2 Productie 36
4.3.3 Revisie 38
5. Conclusie & discussie 41
6. Bibliografie 44
7. Bijlages 46
Bijlage 1 46
Bijlage 2 48
Bijlage 3 49
Bijlage 4 52
4 1. Inleiding
Het schrijfonderwijs is de laatste jaren veranderd. Zo is het niet meer vanzelfsprekend dat schrijfopdrachten met pen en papier worden gemaakt. Door de komst van nieuwe media, waaronder de computer, is het medium voor schrijfopdrachten niet altijd meer hetzelfde.
Naast het schrijven met pen en papier wordt er tegenwoordig ook geschreven met gebruik van tekstverwerkers op de computer (Goldberg, Russel & Cook, 2003; Mogey, Paterson, Burk &
Parcell, 2010). Op veel scholen zal zowel de computer als de pen gebruikt worden om
schrijfopdrachten te maken (Berniger, Abbott, Augsburger & Garcia, 2009; Mogey, Paterson, Burk & Parcell, 2010). Maar bij het eindexamen Nederlands, waarbij een schrijfopdracht gemaakt moet worden, wordt nog altijd gebruik gemaakt van pen en papier. De verschillende schoolexamens die door de jaren heen worden afgenomen zullen niet altijd met pen
geschreven worden, maar zullen ook regelmatig op de computer gemaakt worden.
Nu is de vraag of er verschillen zijn in het schrijfproces en de tekstkwaliteit als teksten met een ander medium geschreven worden. Uit onderzoek hiernaar lijkt dat het medium inderdaad effect heeft op het schrijfproces (Christensen, 2004; Grischowsky, 1984 in Hayes 1996). Schrijven met pen en papier schijnt bijvoorbeeld te zorgen voor een effectievere revisie, maar het gebruik maken van de computer kan leiden tot meerdere versies en het verschuiven van tekstdelen. Uit onderzoeken naar de invloed van het medium op het
werkgeheugen komen tegenstrijdige conclusies (Connely, Gee & Welsh, 2007; Christensen, 2004). Het effect van het medium op de tekstkwaliteit lijkt positief te zijn. Uit meta-analyses blijkt dat er een gematigd effect te vinden is (Goldberg, Russel & Cook, 2003; Graham &
Perin, 2007). Toch zijn er in deze meta-analyses ook onderzoeken meegenomen die een veel positiever effect of juist een negatief effect op de tekstkwaliteit concludeerden.
Uit het bovenstaande blijkt dat de literatuur geen uitsluitsel biedt over het effect van het medium op het schrijfproces en de tekstkwaliteit. Omdat in het onderwijs wel gebruik gemaakt wordt van verschillende media is het belangrijk om een duidelijker beeld te krijgen van dit effect. Docenten kunnen dan rekening houden met deze effecten en eventueel
specifieke media inzetten om een bepaald gewenst effect te bereiken. Ik denk hierbij aan het inzetten van een tekstverwerkingsprogramma bij leerlingen die slechte resultaten halen op tekstkwaliteit, omdat zij moeite hebben met het handschrift. In mijn onderzoek probeer ik daarom om verschillende variabelen die een rol spelen bij het produceren van een tekst met verschillende media te bestuderen en het effect van deze variabelen op de tekstkwaliteit te berekenen. Aan de hand van dit onderzoek kan er hopelijk een vollediger beeld geschetst worden van de effecten van het medium op de tekstkwaliteit zodat hier rekening mee gehouden kan worden in het onderwijs.
Omdat onduidelijk is waarom er zoveel verschillende uitkomsten komen uit de onderzoeken naar het effect van het medium op de tekstkwaliteit, wil ik in mijn onderzoek ook het geslacht van de proefpersonen, de voorkeur voor een bepaald medium en de
transcriptiesnelheid van de proefpersonen in beide media meenemen. Mijn onderzoeksvraag is als volgt:
In hoeverre zijn er bij middelbare scholieren verschillen waarneembaar in schrijfproces en tekstkwaliteit tussen het schrijven met pen en papier en het schrijven met behulp van de
computer?
Om tot een antwoord op deze vraag te komen zal ik op een middelbare school in Raalte twee klassen opdelen in twee groepen. Beide groepen krijgen dezelfde schrijfopdracht, maar de ene klas zal de schrijfopdracht maken met pen en papier en de andere met behulp van de
computer. Naar aanleiding van deze opdracht krijgen de proefpersonen een vragenlijst over
het schrijfproces, bijvoorbeeld of ze een planning gemaakt hebben en of ze veel geschoven
hebben met bepaalde tekstdelen.
5
Voorafgaand aan deze schrijfopdracht zullen de proefpersonen een vragenlijst invullen over hun voorkeur en ervaringen met elk medium. Ook zal de transcriptiesnelheid van de
proefpersonen met pen en papier en de computer gemeten worden Vervolgens zullen de schrijfopdrachten van beide groepen beoordeeld worden en kan de tekstkwaliteit vergeleken worden. De schrijfopdrachten en de beoordelingsschalen die gebruikt worden zijn ontwikkeld door de medewerkers van het project Schrijfmeters maken van het Etoc in Groningen.
In het vervolg van mijn scriptie wordt de literatuur besproken en worden mijn
onderzoeksvraag, deelvragen en hypotheses gepresenteerd in hoofdstuk twee. Vervolgens
wordt in hoofdstuk drie de methode van het onderzoek beschreven en worden de resultaten
besproken in hoofdstuk vier. Aan het eind van mijn scriptie, in hoofdstuk vijf, hoop ik een
conclusie te kunnen trekken over het effect van het medium op zowel het schrijfproces als de
tekstkwaliteit waarbij ook aandacht besteed wordt aan de rol van het geslacht, de voorkeur en
ervaring.
6 2. Literatuur
In onderstaand hoofdstuk wordt de literatuur besproken die relevant is voor dit onderzoek. Als eerste zal het effect van medium op tekstkwaliteit besproken worden. Daarna zullen de effecten van het medium op het schrijfproces besproken worden en als laatste zullen de schrijverskenmerken die van invloed zijn op de samenhangen tussen medium en
tekstkwaliteit en medium en schrijfproces besproken worden.
2.1 Tekstkwaliteit
Over de effecten van het medium op de tekstkwaliteit is al het een en ander bekend. Zo heeft Bangert-Drowns in 1993 een meta-analyse uitgevoerd. Omdat het gebruik van de
computer bij het schrijven van teksten in deze periode nog redelijk nieuw was zijn er in zijn analyse onderzoeken meegenomen van 1985-1987. In totaal zijn er twintig onderzoeken meegenomen in de analyse die het effect van tekstverwerkingsprogramma’s op tekstkwaliteit berekend hebben. Het gezamenlijke effect wat berekend kon worden met behulp van deze 20 onderzoeken is 0.27. Wat opvallend is aan de onderzoeken die meegenomen zijn in de meta- analyse van Bangert & Drowns is dat bij slechts één onderzoek de computers zich bevonden in een klaslokaal. Bij alle andere onderzoeken werd het onderzoek uitgevoerd in een
computerlaboratorium.
Een andere meta-analyse naar het effect van tekstverwerkingsprogramma’s op de tekstkwaliteit is die van Goldberg, Russel & Cook (2003). Hun meta-analyse is specifiek gefocust op de effecten van tekstverwerking op het schrijven van studenten in vergelijking met de effecten van pen en papier. In deze meta-analyse worden kwantitatieve onderzoeken meegenomen die tussen 1992 en 2002 gepubliceerd zijn.
Goldberg Russel & Cook hebben zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het schrijven onderzocht. Uit het kwantiteitsonderzoek blijkt dat studenten die een tekst schrijven met een tekstverwerkingsprogramma de neiging hebben een langere tekst te schrijven dan wanneer ze schrijven met pen en papier. Het effect dat berekend is in deze meta-analyse is 0.54. De afzonderlijke onderzoeken presenteerden een erg verspreide hoogte van het effect. Zo waren er twee onderzoeken waarbij een negatief effect berekend werd en meerdere onderzoeken waar de hoogte van de positieve effecten uiteen liep van 0.00 tot 1.31.
Uit het kwaliteitsonderzoek bleek dat het schrijven met een
tekstverwerkingsprogramma een positief effect (0.41) had op de kwaliteit van de tekst. Uit de afzonderlijke onderzoeken die gebruikt zijn in deze meta-analyse blijkt een grote spreiding in de gevonden effecten. Er waren drie onderzoeken die een negatief effect berekend hadden en de positieve effecten liepen uiteen van 0.01 tot 1.25.
Ook deze meta-analyse wijst uit dat het gebruik van tekstverwerkingsprogramma’s een positief effect heeft op de tekstkwaliteit. Het effect is groter dan het effect dat Bangert-
Drowns berekend had, maar dit is te verklaren door het gebruik van een andere selectie van onderzoeken. Uit de effecten die berekend zijn in de afzonderlijke onderzoeken blijkt echter dat er nog geen duidelijk beeld is van het effect van tekstverwerkingsprogramma. Er zijn namelijk in beide meta-analyses onderzoeken meegenomen die een negatief effect hebben berekend van tekstverwerkingsprogramma’s op de tekstkwaliteit.
Een derde meta-analyse is uitgevoerd door Graham & Perin in 2007. In deze meta-
analyse hebben zij onderzocht wat er al bekend is over effectieve schrijfinstructies aan
adolescenten. In hun meta-analyse hebben zij alleen experimentele en quasi-experimentele
onderzoeken meegenomen. Ook moest de verbetering in tekstkwaliteit gemeten worden. Er
zijn achttien onderzoeken meegenomen die een effect van tekstverwerking, oftewel het
gebruik van tekstverwerkers bij het schrijven, op de tekstkwaliteit hebben gemeten. In deze
onderzoeken werd een vergelijking gemaakt tussen het schrijven met behulp van de computer
en het schrijven met pen en papier.
7
Uit de meta-analyse bleek dat het algemene effect van tekstverwerking in deze achttien onderzoeken op de tekstkwaliteit 0.55 is. Dit houdt in dat als alle effecten van tekstverwerking op tekstkwaliteit die in de achttien onderzoeken naar voren kwamen, samengenomen zijn om een gezamenlijk effect te berekenen. Graham & Perin geven in hun samenvatting ook aan dat zij denken dat tekstverwerkers in ieder geval deels effectief zijn, omdat tekstverwerkingsprogramma’s het schrijfproces makkelijker maken wat betreft het toevoegen, verplaatsen en verwijderen van stukken tekst. In hun onderzoek hebben ze ook een aparte meta-analyse gedaan van single subject studies. In de meta-analyse worden vier
onderzoeken meegenomen waarin het effect op tekstkwaliteit van het gebruik van computers vergeleken wordt met het gebruik van pen en papier. Uit deze meta-analyse kwam een PND (percentage of non-overlapping datapoints) van 77%, wat inhoudt dat het gebruik van tekstverwerkingsprogramma’s een gematigd effect heeft op de tekstkwaliteit.
De afzonderlijke onderzoeken die gebruikt zijn in de meta-analyses hebben natuurlijk in hun onderzoek een effect berekend. Ook in het onderzoek van Graham & Perin zijn er drie onderzoeken die een negatief effect van tekstverwerking op de tekstkwaliteit berekend hebben. Verder zijn de positieve effecten erg verdeeld. De effecten lopen uiteen van 0.01 tot 1.38. Er is dus veel onduidelijkheid over de werkelijke grootte van het effect van
tekstverwerking op de tekstkwaliteit.
In de meta-analyse van Graham & Perin is geen specifieke periode genomen. Zij hebben ook onderzoeken van voor 1992 en na 2002 meegenomen, waar Goldberg, Russel &
Cook alleen onderzoeken hebben meegenomen van 1992-2002. Zeven van de onderzoeken die in Graham & Perins meta-analyse worden gebruikt worden ook meegenomen in de meta- analyse van Goldberg Russel & Cook. De overige acht onderzoeken in de meta-analyse van Goldberg, Russel & Cook zijn anders. De afzonderlijke onderzoeken die meegenomen zijn in het onderzoek van Bangert-Drowns overlappen deels met de onderzoeken in de meta-analyse van Graham & Perin, maar niet met de onderzoeken in de meta-analyse van Goldberg, Russel
& Cook.
Uit de hierboven gepresenteerde meta-analyses bleek dat er een positief effect is van tekstverwerkingsprogramma’s op de tekstkwaliteit. Toch bleek uit de afzonderlijke
onderzoeken die meegenomen zijn in de meta-analyses dat er nog een grote spreiding is in de gevonden effecten en dat er zelfs negatieve effecten gevonden zijn in de afzonderlijke
onderzoeken. Hoe is deze spreiding in effectgrootte te verklaren?
Wat de reden is voor deze verschillen of hoe deze verschillen ontstaan, is niet naar voren gekomen in bovenstaande onderzoeken. Een logische verklaring kan zijn dat er in het schrijfproces ook verschillen te vinden zijn. In onderstaande paragraaf zullen daarom de uitkomsten van diverse onderzoeken naar de verschillen in het schrijfproces besproken worden.
Hierbij wordt aandacht besteed aan de verschillen tussen het gebruik van de computer of het gebruik van pen en papier tijdens het schrijfproces en zullen de voor- en nadelen van het gebruik van deze media tijdens het schrijven besproken worden.
2.2 Schrijfproces
Om de mediaeffecten te bespreken die aan de orde komen bij het schrijven van een tekst, moet eerst gekeken worden welke aspecten van het schrijfproces een rol spelen in de uiteindelijke tekst. Het meest gebruikte model hiervoor is het model van Hayes & Flower (1980) en het daarna vernieuwde model van Hayes uit 1996. Dit model behandelt de
verschillende aspecten die een rol spelen bij het schrijven van een tekst. Ik zal hieronder het
model uit 1980 bespreken en daarbij aangeven welke onderdelen van het schrijfproces, die
weergegeven worden in dit model, kunnen verschillen per medium. Vervolgens zal ik
bespreken wat er al bekend is over het effect van het medium op deze onderdelen.
8
Eén van de bekendste modellen die het schrijfproces beschrijft is het model van Hayes (1996). Dit model van Hayes is een vernieuwing van het eerdere model van Hayes & Flower (1980). In het nieuwe model zijn enkele wijzigingen gedaan. Hieronder zal het oude model besproken worden, omdat dit model de eigenschappen die in dit onderzoek belangrijk zijn duidelijker beschrijft.
Hayes (figuur 1) deelt het schrijfproces op in drie grote componenten: de taakomgeving, het cognitieve schrijfproces en het lange termijn geheugen. De taakomgeving bestaat uit een sociale omgeving waarbij zowel het onderwerp, het publiek en motiverende redenen een rol spelen. Het andere deel van de taakomgeving bestaat uit de fysieke omgeving. Hierbij gaat het om de tekst die tot nu toe is geschreven. Het cognitieve schrijfproces bevat meerdere aspecten. Als eerste speelt volgens Flower &
Hayes de planning een rol. Het gaat hierbij om het genereren van ideeën, het organiseren van de tekst en het stellen van een doel. De productie van de tekst is het tweede aspect.
Hierbij draait het zowel om het formuleren, oftewel het onder woorden brengen van
gedachten, als het transcriberen, het schrijven of typen van de tekst. Als laatste aspect is er de revisie, waarbij de tekst gelezen wordt en eventueel aangepast. Het langetermijngeheugen speelt ook een rol en bestaat uit de kennis over het onderwerp, het publiek en de bestaande schrijfplannen. Onder bestaande schrijfplannen valt de al bestaande kennis van
schrijfprocessen.
Figuur 1: Hayes & Flower(1980)in Hayes (1996), p. 3