• No results found

3 De Brent Sparaffaire

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "3 De Brent Sparaffaire"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inhoudsopgave

1 Autowrakken en olieplatforms 4

2 Theoretisch kader 8

2.1 Historie visies op milieuproblematiek . . . . 8

2.1.1 Een eindige Aarde? . . . . 8

2.1.2 Het milieu? Dat lossen we samen wel op! . . . . 10

2.1.3 Econologie . . . . 11

2.1.4 Radicaal Groen . . . . 11

2.2 Milieuverslaggeving . . . . 13

2.2.1 Van zure regen tot klimaatverandering . . . . 13

2.2.2 Een pseudo-gebeurtenis . . . . 13

2.2.3 Tegen industrialisme . . . . 15

2.2.4 Wie is de schuldige? . . . . 16

2.2.5 Milieu? Graag! . . . . 17

2.2.6 Milieuorganisaties en de media . . . . 18

2.2.7 Greenpeace in de media . . . . 20

2.3 Frames, schandalen en hypes . . . . 24

2.3.1 Citeren van uitspraken . . . . 29

3 De Brent Sparaffaire 31 3.1 Het verhaal van de Brent Spar . . . . 31

3.1.1 Voor de ommezwaai . . . . 31

3.1.2 Na de ommezwaai . . . . 33

3.1.3 Analyse . . . . 34

3.2 Eerdere onderzoeken Brent Sparaffaire in de krant . . . . 37

4 Onderzoek 41 4.1 De Telegraaf . . . . 43

4.1.1 Krantniveau . . . . 43

4.1.2 Artikelniveau . . . . 44

4.1.3 Zin-/woordniveau . . . . 48

4.1.4 Ingezonden brieven . . . . 51

4.1.5 Foto’s . . . . 52

4.2 de Volkskrant . . . . 54

4.2.1 Krantniveau . . . . 54

4.2.2 Artikelniveau . . . . 55

4.2.3 Zin-/woordniveau . . . . 60

4.2.4 Ingezonden brieven . . . . 65

(2)

4.2.5 Foto’s . . . . 65

4.3 Algehele conclusie en vergelijking tussen beide kranten . . . . 67

4.3.1 Krantniveau . . . . 67

4.3.2 Artikelniveau . . . . 67

4.3.3 Woord-/zinniveau . . . . 69

4.3.4 Foto’s . . . . 70

4.3.5 Ingezonden brieven . . . . 70

5 Conclusie 71 6 Appendices 77 6.1 Tijdlijn Brent Spar . . . . 77

6.2 Overzichten De Telegraaf . . . . 78

6.2.1 Alle artikelen De Telegraaf . . . . 78

6.2.2 Lezersbrieven . . . . 78

6.2.3 Tijdlijn De Telegraaf . . . . 78

6.3 Overzichten de Volkskrant . . . . 78

6.3.1 Achtergrond . . . . 78

6.3.2 Opinie . . . . 78

6.3.3 Divers . . . . 78

6.3.4 Lezersbrieven . . . . 78

6.3.5 Nieuwberichten . . . . 78

6.3.6 Foto’s . . . . 78

(3)

1 Autowrakken en olieplatforms

‘Autowrakken dump je ook niet in het IJ!’ roept de Greenpeacevoorlichter Martijn Lodewijkx verontwaardigd in een krantenartikel in De Telegraaf van 31 mei 1995. Drie weken dobberde hij samen met andere Greenpeacecollega’s rond op de Noordzee op het olieopslagplatform Brent Spar. Het was een barre toestand, daar op de Spar: ‘IJskoud en vies, Ik heb dagen in dezelfde kleren gelopen en geen douche gezien.’ Maar dat alles was voor een goed doel. Eigenaar Shell wilde het niet meer bruikbare platform namelijk in de Atlantische Oceaan afzinken, met alle ecologische gevolgen van dien. Aldus Greenpeace.

Greenpeace kwam met een aantal argumenten. De giftige stoffen die nog in de Spar zaten zouden het zeeleven vernietigen. Maar misschien nog wel belangrijker: als de Brent Spar in zee verdween waarom niet die andere olieplatforms in de Noordzee ook? Terwijl iedereen braaf zijn afval aan het scheiden was, kon Shell het toch niet maken een olieplatform in zee te gooien?

Om de wereld te wijzen op de plannen van Shell bezette Greenpeace op 30 april 1995 de Brent Spar. De campagne was begonnen en steeds meer artikelen verschenen in de media over het dumpen van de Brent Spar.

Toen begin juni 1995 de Noordzeeconferentie tussen alle landen rondom de Noordzee plaatsvond ging die hoofdzakelijk over één ding: de Brent Spar. De landen discussieerden met elkaar of er niet een dumpverbod moest komen. Het was Greenpeace gelukt om het afzinken van zee- installaties op de politieke agenda te zetten. De meeste landen waren voor een verbod. Alleen Noorwegen en Groot-Brittannië, dat de plannen van Shell in februari al had goedgekeurd, lagen dwars en een verbod kwam er voorlopig niet.

Maar de Brent Spar bleef de gemoederen bezig houden. Elke dag was er wel een politicus die schande sprak van de plannen van Shell vond een actie van Greenpeace plaats of werd een oproep tot een boycot geplaatst. Vooral Duitse, Nederlandse en Deense politici buitelden over elkaar heen om te melden hoe erg zij de plannen van Shell vonden. Ook de publieke opinie had zich tegen Shell en zijn plannen gekeerd. De Telegraaf deed een enquete onder zijn lezers en liefst 88 procent van de Telegraaflezers was tegen de dumping. In Duitsland werd een succesvolle boycot opgezet, automobilisten meden Shellbenzinestations en ook in Nederland was het bij sommige Shellstations angstvallig stiller dan gewoonlijk. De sfeer werd steeds grimmiger en in Duitsland werden aanslagen gepleegd op tankstations van Shell: vernielingen en brandstichting.

In Nederland werden ook vernielingen aangericht.

De druk op Shell en de Britse regering, die de plannen had goedgekeurd, werd opgevoerd om af te zien van afzinken. Hoewel de topman van Shell Nederland in het tv-programma NOVA openlijk twijfelde aan de juistheid van afzinken, hield Shell UK stug vol. Er waren dertig studies gedaan over de manier waarop de afgedankte Brent Spar het beste kon worden opgeruimd1. Uit het onderzoek kwam naar voren dat afzinken, het goedkoopste, het veiligste en het milieu- vriendelijkste was. Maar net een dag voordat de Brent Spar naar de diepten van de oceaan

1R.E. Löfstedt and O. Renn. ‘The Brent Spar controversy: an example of risk communication gone wrong’, Risk Analysis 17 (1997) 2: 132.

(4)

zou worden gestuurd, bezweek Shell toch en zag af van afzinken. Het was een grote overwin- ning voor Greenpeace. Na de ommezwaai van Shell werd de Brent Spar naar een Noors fjord gesleept om daar nog jaren te wachten op zijn uiteindelijke bestemming als onderdeel van een veerpontterminal in een Noorse havenplaats.

Na die twintigste juni in 1995 werd er een onafhankelijk onderzoek ingesteld naar de exacte inhoud van de Brent Spar. Nog datzelfde jaar bleek dat het allemaal niet zo zwart/wit was zoals Greenpeace had voorgespiegeld. Greenpeace had onder andere de hoeveelheid restanten olie in de Brent Spar met een factor 100 overschat en het effect van dumpen op het eco-systeem zou een minimaal effect op het milieu hebben gehad. Een ander belangrijk argument van Greenpeace was dat er een precedentwerking uit zou gaan van het afzinken. We zullen nooit weten of dit inderdaad het geval zou zijn geweest2. Ironisch gezien heeft er door het protest van Greenpeace juist een omgekeerde precedentwerking plaatsgevonden. Door het protest van Greenpeace is er een dumpverbod gekomen en zullen er geen installaties meer de zee in verdwijnen.

Ondanks de wetenschappelijk gezien verkeerde claims van Greenpeace, was de campagne tegen het afzinken van de Brent Spar een groot succes. Greenpeace kreeg politici achter zich, en hoewel het niet helemaal duidelijk is of de boycot van Shell in Nederland werkte, werd het wel duidelijk dat een groot deel van de Nederlandse, zelfs Europese, bevolking verontwaardigd was over de plannen van Shell.

Was de Brent Spar vóór 30 april 1995 nog een afgedankt olieopslagstation in de Noordzee dat zijn langste tijd had gehad en dat zou worden afgezonken in de Atlantische Oceaan, ná de dertigste april was het een symbool voor milieuvervuiling door industriële bedrijven en met name oliebedrijven. En dat -eigenlijk- allemaal dankzij een uitgekiende campagne van Greenpeace.

Gezien de grote publieke en politieke verontwaardiging is het waarschijnlijk dat het Green- peace goed gelukt is de media achter zich te krijgen. Het is bekend dat publieke opinie voor een groot deel wordt beïnvloed door de media. Als er in de Nederlandse kranten alleen maar negatief geschreven zou zijn, is het onwaarschijnlijk dat de publieke opinie zich zo tegen de plannen van Shell had verzet. We kunnen ervan uit gaan dat het Greenpeace gelukt is om zijn standpunten op een voor de organisatie positieve manier in de media te krijgen. En daaruit concluderende dat het Shell juist niet gelukt is.

En dat is eigenlijk geen verrassing. De milieu-organisatie is altijd uiterst effectief geweest om zijn eigen standpunten en zienswijze over milieuproblematiek op zijn manier in de media te krijgen. We kunnen zeggen dat het discours die Greenpeace gebruikt om zijn standpunten te framen, in grote mate in de media terug te vinden is.

Vraagstelling We kunnen er dan wellicht vanuit gaan dat de media Greenpeace goedgezind waren, maar het blijft interessant waar dat uit blijkt. Hoe framede de media de standpunten van Greenpeace en Shell over de Brent Sparaffaire en in welke discours zijn die geplaatst? Ik kijk dus niet alleen naar de berichtgeving over Greenpeace, maar ook naar de manier waarop de visie

2Tony Rice and Paula Owen, Decommissioning the Brent Spar, E & F SPON (London: 1999) 57.

(5)

van de tegenspeler Shell in de media is gekomen.

Daarnaast moet ook gekeken worden naar de manier waarop de vorm waarin de beide par- tijen aandacht vragen voor hun standpunten in de media komt. Voorbeelden zijn het uitvoeren van spectaculaire acties in het geval van Greenpeace bijvoorbeeld en het uitdelen van folders in het geval van Shell. Samenhangend hiermee is de manier waarop de rollen van Greenpeace en Shell in de krant komen. Greenpeace mag zich graag in een underdogpositie dwingen, door met kleine, fragiele rubberbootjes rondom grote walvisvaarders te varen. In hoeverre gaat de pers mee met in die rolvoorstelling?

Om bovenstaande te onderzoeken analyseer ik de berichtgeving in twee Nederlandse kranten, de Volkskrant en De Telegraaf, tijdens de periode 30 april 1995 (de eerste bezetting van de Brent Spar) tot 30 juni 1995 (een week na het besluit van Shell) over de Brent Sparaffaire.

De vragen die ik wil beantwoorden zijn:

“In hoeverre is het Greenpeace en Shell gelukt hun standpunten, hun denkwijze, hun discours over de Brent Spar in de media te krijgen? Hoe komt de vorm én inhoud van de standpunten van Greenpeace en Shell tijdens de Brent Sparaffaire in de krant? Welke rolvoorstelling is terug te zien in de berichtgeving?”

Indeling Om het onderzoek in een context te plaatsen geef ik in hoofdstuk een eerst een kort historisch overzicht over denken over milieuproblemen vanaf de jaren zestig, toen men voor het eerst zich echt zorgen ging maken over het milieu. Dryzek onderscheidt vier verschillende mi- lieudiscoursen die in de loop van de geschiedenis zijn ontwikkeld. Ik probeer het discoursen in een historische context te zetten. Dryzek maakt onderscheid tussen de vier discoursen door te kijken naar de manier waarop het discours aankijkt tegen de huidige politieke-economische situ- atie en of die moet veranderen om milieuproblematiek aan te pakken. Vervolgens kijkt Dryzek of het discours staat voor grote of kleine veranderingen. Zo komt de schrijver uit op vier verschil- lenhet discoursen: die van ‘problem solving’, ‘survivalism’, ‘sustainability’ en ‘green radicalism’.

Daarna beschrijf ik hoe media in het algemeen berichten over het milieu en dan vooral over milieuproblematiek, want zoals met al het nieuws, komt het milieu vooral negatief aan de orde.

Ook blijkt dat de media niet zomaar over milieuproblemen schrijven, maar er moet een sleutel- gebeurtenis, een pseudo-event, aan vooraf zijn gegaan. Dat is in de Brent Sparaffaire goed te zien is.

Daarna bespreek ik hoe milieuorganisaties en in het bijzonder Greenpeace in de media ver- schijnen.

Door Greenpeace is geprobeerd de plannen van Shell met de Brent Spar te hypen en er een schandaal van te maken. Over hypes en schandalen is veel geschreven, onder andere door Peter Vasterman in zijn boek Mediahype. Verder kijk ik kort naar theorie over framing.

In hoofdstuk 3 geef ik een geschiedenis van de Brent Sparaffaire: wat was er gebeurd voor en na de ommezwaai van 20 juni? En wat hebben andere wetenschappers die de Brent Sparaffaire onderzochten over de gebeurtenissen geschreven? Tenslotte bespreek ik onderzoeken over de

(6)

berichtgeving tijdens de Brent Sparaffaire in Duitse, Franse, Britse, Deense en ook Nederlandse kranten.

In hoofdstuk 4 analyseer ik twee Nederlandse kranten: De Telegraaf en de Volkskrant. Deze kranten heb ik uitgekozen omdat beide kranten journalistieke tegenpolen van elkaar zijn. De een heeft een serieuze linkse signatuur, terwijl de andere een meer rechts-populistische inslag heeft. Ik verwacht dan ook dat beide kranten verschillend over kwestie berichten. Ik analyseer de twee kranten in de periode vanaf 30 april 1995, de eerste keer dat Greenpeace de Brent Spar bezet tot 30 juni 1995, ruim een week na de beslissing van Shell om de Spar niet af te zinken.

De analyse vindt plaats op drie niveau’s: krant-, artikel- en zin/woordniveau. Aan het einde van het hoofdstuk vergelijk de resultaten van beide kranten met elkaar.

In het laatste hoofdstuk zal ik conclusies trekken en de hoofdvraag beantwoorden.

Terminologie Omdat in deze scriptie ook gekeken wordt naar de manier waarop kranten Greenpeace en Shell benoemen wil ik in deze scriptie niet-beladen termen gebruiken. Een voor- beeld is de term ‘actievoerders’. Medewerkers van Greenpeace ‘actievoerders’ noemen heeft al een bepaalde lading die in een wetenschappelijke scriptie niet op zijn plaats is. Daarom probeer ik zoveel als mogelijk mensen die werken voor Shell of Greenpeace ‘medewerkers’ te noemen.

Om niet voortdurend de namen van spelers en dingen in de scriptie te hoeven gebruiken, geef ik ze benamingen. Om ook aan deze benoemingen geen lading te geven, geef ik hierbij aan welke spelers en dingen ik welke benaming geef.

In deze scriptie zal ik de Brent Spar ‘olieplatform’ noemen. Hoewel wellicht niet geheel correct, dekt het de lading goed en voor de lezer is het makkelijker om over een olieplatform, dan over een ‘olieopslaginstallatie’ te lezen, wat het in werkelijkheid was.

Shell noem ik oliemaatschappij en Greenpeace milieuorganisatie.

De citaten en tekst uit de krantenartikelen zet ik tussen aanhalingstekens.

Ik refereer naar de gebeurtenissen rondom het afzinken van de Brent Spar, als de ‘Brent Sparaffaire’. Met ‘Brent Sparaffaire’ bedoel ik het besluit van Shell om de Brent Spar te dumpen, de protesten van Greenpeace, de politieke reacties en de publieke opinie over het afzinkbesluit.

Het laten zinken van de Brent Spar naar de bodem van Atlantische Oceaan noem ik ‘afzinken’.

In de kranten wordt het de ene keer ‘dumpen’ de andere keer ‘afzinken’ genoemd. Ik heb ervoor gekozen om de term afzinken te gebruiken. Voor mij is dat een neutralere term dan dumpen, hoewel dat woord in de jaren tachtig niet de negatieve conotatie had, dat het nu heeft.

(7)

2 Theoretisch kader

2.1 Historie visies op milieuproblematiek

Waarom kon de Brent Spar in 1995 niet zomaar in de zee worden afgezonken? Waarom was er zoveel tegenstand? En waarom moest aan de beslissing om het olieplatform af te zinken eigenlijk drie jaar onderzoek voorafgaan? Hoewel anno 2009, maar ook anno 1995, iedereen op de een of andere manier rekening houdt met ‘het milieu’ of er in ieder geval een mening er over heeft, is dat niet altijd zo geweest.

Het nadenken over milieu en hoe daarmee als burgers, beleidsmakers en industrie om te gaan begon aan het eind van de jaren zestig. Vanaf die tijd hebben zich verschillende visies ontwikkeld die met elk hun eigen taal en beeld een mening hebben over milieuproblematiek. Ze hebben allemaal hun eigen discours.

In zijn boek The politics of the Earth onderscheidt John Dryzek negen verschillende milieud- iscoursen3. Ik bespreek de discoursen vooral om een historische ontwikkeling van het denken over milieuproblematiek te schetsen, zo probeer ik een beeld te vormen over de manier waarop er in 1995 over milieuproblematiek wordt gedacht.

2.1.1 Een eindige Aarde?

Eind jaren zestig kwam milieuproblematiek op de politieke agenda te staan. In die tijd ging die problematiek vooral over lokale milieuproblemen. De vervuiling van het meertje in de buurt bijvoorbeeld. In de jaren zeventig ging men realiseren dat alle milieuproblemen in onderlinge relatie met elkaar staan. Vieze lucht door uitlaatgassen is niet alleen het probleem van bewoners in een stad, maar de luchtvervuiling zorgt ook voor zure regen. Niet toevallig werd in die tijd voor de eerste keer de planeet Aarde vanuit de ruimte in zijn geheel gefotografeerd. Men realiseerde zich door dat beeld van een eindige blauwe bol dat de planeet niet een oneindig reservoir van natuurlijke hulpbronnen was.

De eerste twee discoursen die Dryzek beschrijft kijken naar die globale milieuproblematiek, zoals klimaatverandering of overpopulatie. Ze staan echter haaks op elkaar over de manier waarop volgens de twee discoursen die problematiek aangepakt moet worden.

De ene discours, survivalism, maakt zich zorgen over de manier waarop de mens bijvoor- beeld omgaat met natuurlijke hulpbronnen en over bevolkingsgroei en pleit voor een rigoureuze verandering: anders gaat het mis. De andere discours maakt zich juist nergens zorgen om en heeft vertrouwen in het genie van de mens om overal een (technologische) oplossing voor te bedenken: het Prometheaanse model.

Beide discoursen zijn het gevolg van de publicatie van het rapport Limits to Growth opgesteld in 1972 door de Club van Rome.

3John S. Dryzek, The politics of the Earth. Environmental discourses, (Oxford: Oxford University Press, 1997), 2nd edition 2005.

(8)

De denkwijze van het rapport van de Club van Rome en die van zijn ‘aanhangers’ noemt Dryzek survivalism. Volgens dit discours bestaat er een limiet aan natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen kunnen slechts een beperkte hoeveelheid bevolking aan. Volgens survivalists moet de manier waarop de economie is ingericht radicaal veranderen, wil de mensheid een kans van overleven hebben4. Het Prometheaanse model is een antwoord op het survivalism. Op dat model kom ik later terug,

In Limits to Growth van de Club van Rome werd met behulp van computers grafieken gegenereerd over het gebruik van en de hoevelheid natuurlijke hulpbronnen, bijvoorbeeld aardgas en steenkool, in de toekomst. Het rapport kwam met de schrikbarende conclusie dat als de mensheid zijn bron- nen bleef gebruiken zoals het deed, hij nog een ongeveer een eeuw had voordat alles op was.

Een ramp. De groei is exponentieel, het maakt dan weinig uit of de bronnen worden verdubbeld, of verdriedubbeld. Eens zal het misgaan. Limits to Growth zette het nadenken over globale milieuproblematiek echt op de politieke agenda.

Na 1972 zijn er nog verschillende rapporten opgesteld met daarin voorspellingen over on- der andere het energieverbruik en bevolkingsgroei in de toekomst. De conclusies waren steeds dezelfde als die van de Club van Rome5.

Ondanks deze angstaanjagende boodschap passen (en pasten) regeringen hun beleid niet aan op het discours van de survivalisten. Het milieubeleid van overheden is vooral gericht op het hier en nu, een andere soort discours waar ik later op terugkom.

Survivalistische maatregelen genomen door overheden zijn schaars. Een voorbeeld van een maatregel is bijvoorbeeld het wereldwijde verbod op het gebruik van schadelijke CFK’s. Dit verbod werd ingegeven door de steeds dunner wordende ozonlaag waardoor er steeds meer schadelijke straling van de zon op de aarde terechtkwam. Het schrikbarende beeld van het gat in de ozonlaag boven Antarctica heeft het proces op het verbod op CFK’s versneld6.

De visie van het survivalisme is in een doorn in het oog van voorstanders van het huidige industriële model. Ze zijn het dan ook niet eens met de doemscenario’s die het survivalism pre- senteert. Zij hangen het Prometheaanse model aan, oftewel de gedachte dat de mens slim genoeg is om voor elk probleem met een nieuwe technologische oplossing te komen. Prometheaniers denken dat de aarde juist wel ongelimiteerd is en dat zodra een hulpbron opraakt, de inge- nieusiteit van de mens een nieuwe bron ontwikkeld. Zo is het namelijk altijd gegaan in het verleden, zo zal het ook gaan in de toekomst.

Zouden de Prometheanen gelijk hebben, dan kan niet alleen het survivalisme de deur uit, maar eigenlijk ook al het gedoe rondom milieuproblematiek.

De Prometheaanse zienswijze heeft het Westen eeuwenlang gedomineerd. De Industriële Revolutie zorgde voor technologische veranderingen die het gebruik van steenkool en later olie mogelijk maakte. De technologische veranderingen zijn allemaal gericht op economische groei, die zorgde voor een welvarende maatschappij. De invloed van deze denkwijze is er nog

4Dryzek, The politics of the Earth. Environmental discourses, 41.

5ibidem, 33.

6ibidem, 43.

(9)

steeds; regeringen hebben economische groei boven aan hun agenda staan. Dat zorgt voor inkomensgroei, welvaartsgroei en groei in werk. Maar dat deze groei ook gepaard gaat met meer vervuiling en snellere uitdunning van natuurlijke hulpbronnen wordt er in deze context niet bij gezegd. Economie en ecologie zijn twee aparte dingen.

Wie heeft er nu gelijk? Het survivalism of het Prometheaanse model? Als we kijken naar de trends tot dusver, moet Dryzek de Prometheanen als de winnaars bestempelen7. De grafieken over welvaart, oogstopbrengsten en levensverwachting gaan in positieve richtingen. Survivalis- ten blijven wijzen op de gevaren die in de toekomst zullen plaatsvinden8, terwijl ze dat eigenlijk niet kunnen bewijzen.

2.1.2 Het milieu? Dat lossen we samen wel op!

De overheden zijn dus niet begonnen met draconische maatregelen om bevolkingsgroei onder controle te houden of economische groei te stoppen. Wel hebben ze de deuren opgezet voor mi- lieulobbyisten, wetten gecreëerd die milieuvervuiling tegen moeten gaan en hebben ministeries en instituten opgericht die toezicht moeten houden op deze wetten.

De volgende drie discoursen de Dryzek behandelt zijn praktisch en pragmatisch. De mi- lieuproblemen die mensen veroorzaken zijn tientallen verschillende en niet onderdeel van een groot, wereldbedreigende probleem. Deze discoursen hebben ‘duidelijke gevolgen gehad in de manier waarop maatschappijen, maar vooral overheden milieuproblematiek karakteriseren en proberen op te lossen9’.

In de discoursen gaat het vooral over het oplossen van milieuproblemen en dat binnen het geldende framewerk van de huidige economische situatie. Dryzek onderscheidt binnen het problem-solving discours drie verschillende discoursen: bureacratische, democratische en economische. De bureaucratische discours was de eerste die verscheen, daarna volgden de democratische en economische10.

Milieuproblemen zijn complex. Eco-systemen zijn jaren onderwerp van wetenschappelijk on- derzoek. Dus toen in de jaren zestig milieuproblematiek voor het eerst op de politieke agenda kwam, zoals al eerder aangegeven, was het niet meer dan logisch dat wetenschappelijke insti- tuten zich hierover moesten buigen. Er werden instituten opgericht die vergunningen afgaven en milieubeleid opstelde.

Overheden proberen in het bureaucratische problem-solving discours milieuproblemen te reg- uleren door milieubeleid met behulp van bureaucratische instanties. het discours wordt ook wel administrative rationalism genoemd. Maar na verloop van tijd bleek dat deze manier van denken milieuproblematiek niet effectief kon aanpakken. Het heeft laten zien dat het een groot

7ibidem, 69.

8Bijvoorbeeld zoals Al Gore dat heeft gedaan met onder andere zijn film ‘An inconvenient truth’.

9Dryzek, The politics of the Earth. Environmental discourses, 73.

10Dit discours is niet makkelijk uit te leggen en het soms niet duidelijk wat Dryzek er precies mee bedoelt. De bu- reaucratische discours is het beste te begrijpen en uit te leggen. Deze manier van denken zien we ook terug in de Brent Sparaffaire en daarom belangrijk hier te noemen.

(10)

aantal problemen effectief kan aanpakken, maar dat zijn vaak kleine, lokale problemen. Neem luchtvervuiling. Het is niet moeilijk om schonere brandstof verplicht stellen, zoals loodvrije ben- zine, maar het aanpakken van een omvangrijk probleem als zure regen is een stuk moeilijker.

De andere discoursen worden minder helder uitgelegd door Dryzek. In het kort komen ze erop neer dat, volgens mij, in het democratische problem-solving discours de bevolking meer betrokken moet worden bij het opstellen van milieubeleid en bij de tweede discours de mark- twerking belangrijk is.

2.1.3 Econologie

Zou het niet mooi zijn als economie en ecologie wel te combineren zijn? In de jaren tachtig werd deze zienswijze steeds populairder. Het intergreert lokale en globale kwesties en combineert ecologie met economie. Dat discours heet sustainable development, duurzame ontwikkeling, en is sinds 1987 een van de dominante manieren van denken over globale milieuproblematiek.

In 1987 werd het Brundtlandrapport Our Common Future gepubliceerd. In het rapport staan analyses over hoe om te gaan met de economie, bevolkings, steden en energie. Het ontwikkelde een visie waarin economische groei en milieu hand in hand kunnen gaan.

In de jaren die volgden gingen steeds meer landen het concept omarmen, maar echte im- plementatie ervan is nog weinig te zien. Vooral in Noord-Europese landen wordt duurzame ontwikkeling toegepast11.

Het discours van duurzame ontwikkeling gaat over globale ecosystemen, maar ook over prob- lemen op lokaal niveau. Hij denkt niet zoals de survivalisten dat er een limiet aan groei bestaat, maar wel dat we verantwoord moeten omgaan met hulpbronnen en het milieu. Volgens Dryzek kijkt duurzame ontwikkeling naar kleine stukken van milieuproblematiek en hoe deze kleine problemen bijdragen aan de globale milieuproblematiek. het discours moet daarom door de gehele maatschappij erkend worden. Een hele opgaaf en dan nog is het maar de vraag of het discours met resultaten kan komen. Volgens sommigen is economische groei en milieu een- voudigweg niet te combineren.

2.1.4 Radicaal Groen

Naast de voorgaande discoursen onderscheidt Dryzek een radicaal discours waarin het milieu het hoogste goed is en bijna koste wat het kost beschermt moet worden. De schrijver geeft aan dat in dit discours van het green radicalism vele verschillende groepen te onderscheiden zijn. Om toch iets zinnigs te zeggen over dit discours, deelt hij de groepen in twee discoursen in. Een discours die vooral de bevolking bewust wil maken van milieuproblematiek en via de burgers verandering van beleid bij regeringen bewerkstelligen en een discours die direct overheden wil aanspreken. Onder de eerste discours, green consciousness noemt Dryzek die, vallen bijvoorbeeld milieu-organisaties die vooral het bewustzijn onder de bevolking willen veranderen. Onder het

11Dryzek, The politics of the Earth. Environmental discourses, 151.

(11)

tweede discours, green politics, vallen bijvoorbeeld politieke groene partijen. Ook antiglobalis- tenbewegingen schaart Dryzek hieronder.

De discoursen in de Brent Sparaffaire De Britse regering hing in zijn beslissingen rondom de Brent Spar het problem-solving discours aan. Ze had milieubeleid opgesteld (de BPEO)12over de gang van zaken rondom afgedankte zee-installaties. Ze raadpleegde niet haar burgers, maar ging af op wetenschappelijk onderzoek van Shell om het afzinken goed te keuren.

Het is niet eenvoudig en met zekerheid te zeggen welk discours Shell hanteerde ten tijde van de Brent Sparaffaire. Het is duidelijk dat Shell nadacht over de manier waarop het de Brent Spar op een zo milieuvriendelijke manier kon lozen. Maar dat kwam niet alleen omdat Shell zo groen was, maar omdat de Britse regering een milieubeleid had opgesteld, dat past in het bureaucratische problem-solving discours. De Brent Spar was gebouwd in 1972. Toen waren concepten als duurzame ontwikkeling en ecological modernization in hun beginstadium. Bij de bouw is niet nagedacht over de manier de Brent Spar moest worden verwerkt als deze buiten werking zou worden gesteld. Dat is wel te zien aan het langdurige onderzoek dat Shell moest doen om te komen tot een beslissing.

Greenpeace past in het discours van het green radicalism, en gebruikte van de twee genoemde discoursen binnen green radicalism beide tijdens de affaire. De bezetting van de Brent Spar viel niet ontoevallig met de Noordzeeconferentie. In eerste instantie wilde Greenpeace met zijn acties de politiek direct beïnvloeden en een dumpverbod afdwingen. Maar toen bleek dat ook het publiek verontwaardigd begon te worden, riep de organisatie op tot een boycot en kon het Shell op de knieën krijgen. De retoriek van Greenpeace tijdens de affaire komt overeen met de observaties van Dryzek. De organisatie speelde in op intuïtie en emoties.

12Best Practical Environmental Option, werd in 1988 door Groot-Brittannië in werking gesteld om milieuvervuiling door afval te reguleren.

(12)

2.2 Milieuverslaggeving

“They’re blocking a ship up the Thames, it looks like news as far as I’m concerned” - eindredacteur van een Britse krant over een Greenpeace-actie13 In dit hoofdstuk bekijk ik hoe de media berichten over milieuproblematiek en over de manier waarop milieuorganisaties in de media verschijnen en tot slot specifiek over Greenpeace en de media. Ik kijk in dit hoofdstuk vooral naar milieuverslaggeving in de media in het algemeen en soms specifiek op de berichtgeving in kranten.

2.2.1 Van zure regen tot klimaatverandering

De media hebben het thema milieu voor het eerst opgepikt in de jaren zestig en is prominent in het nieuws tot in de begin jaren zeventig. Door onderwerpen als inflatie en werkloosheid werd het milieu naar de achtergrond gedrukt tot in de jaren tachtig14. Daarna werd de aandacht weer groter tot begin jaren negentig, waar vanaf toen een neerwaartse trend te zien was door economische recessie, vorming Europese Unie, de val van het communisme, aldus Anders Hansen in het voorwoord van het boek The Mass Media en Environmental Issues.15 16

De milieuproblemen waarover de media berichten is veranderd: zure regen en kernenergie in de jaren tachtig, het broeikaseffect en het gat in de ozonlaag in de jaren negentig. Einsiedel en Coughlan zien een ontwikkeling vanaf de late jaren zeventig tot begin jaren negentig, waarin de milieuverslaggeving een globaler karakter krijgt17.

Het is een trend die terug te zien is bij de ontwikkeling van de milieudiscours als geschetst in hoofdstuk 2.1.

2.2.2 Een pseudo-gebeurtenis

Milieuproblematiek is op zichzelf geen nieuws. Soms komt milieuproblematiek in de media vanwege een grote ramp of ongelukken (zoals Tsjernobyl). Maar meestal zijn het organisaties of interessegroepen die door het doen van claims18, en het innemen van standpunten over het milieu of milieuproblematiek de aandacht op het milieu vestigen. De publieke en politieke aan- dacht voor het milieu is daardoor een slechte indicatie voor de aard van het milieuprobleem in

13Een redacteur over een Greenpeace-actie in de Thames uit Anderson, Alison. ‘Source-media relations: the production of the environmental agenda.’ in The mass media and environmental issues, ed. Anders Hansen (Leicester: Leicester University Press, 1993), 59.

14P. Löwe and D Morrison, ‘Bad news or good news: environmental politics and the mass media’, The Sociological Review 32 (1984) 1: 75.

15Anders Hansen, ed., The mass media and environmental issues (Leicester: Leicester University Press, 1993) xv.

16Die neerwaartse trend die Hansen beschrijft lijkt vanaf eind jaren negentig weer opwaarts te gaan, gezien de huidige prominente media-aandacht voor klimaatverandering.

17Edna Einsiedel and Eileen Coughlan, ‘The Canadian press and the environment’ in The mass media and environmental issues, ed. Anders Hansen (Leicester: Leicester University Press, 1993): 141.

18In de literatuur spreekt men van ‘claims-making’.

(13)

kwestie. De aandacht voor een bepaald milieuprobleem is onafhankelijk van de wetenschappeli- jke omvang van het probleem. Bovendien betekent een dalende aandacht voor het probleem niet dat het probleem is opgelost.19

Milieuproblematiek komt ook in het nieuws door bijvoorbeeld conflicten over beleid door stakeholders of activiteiten van beroemdheden20. De klimaatfilm ‘An inconventient truth’ van de voormalig vice-president van de Verenigde Staten Al Gore is een goed voorbeeld van dat laatste.

Daarnaast zetten milieu-organisaties gebeurtenissen in scéne of ontwerpen ze hun acties zo dat de media ze oppikken. Deze gebeurtenissen worden pseudo-events genoemd21. Door het gebruik van pseudo-events lukt het milieu-organisaties om milieuproblemen in het nieuws te krijgen.

Einsiedel en Coughlan keken naar milieuberichtgeving in zeven grote Canadese kranten. Ze vonden een sterke event-orientation tezamen met een actie-reactie manier van berichtgeving.

De nieuwsverhalen neigden te gaan over een enkele gebeurtenis, zoals het onstaan van een olievlek of een uitgekomen rapport. Daarnaast zagen ze dat een nieuwsverhaal nauwgezet de journalistieke normen volgden. Vooral bij controversiele gebeurtenissen werd er hoor-wederhoor toegepast om het nieuwsverhaal te balanceren. Vaak wordt er dan een milieuorganisatie of -groep aangehaald die bijvoorbeeld een ‘controversieel’ besluit van een overheid bekritiseert.22

De media bepalen in zekere mate waar de publieke opinie over denkt. Ook bij milieuprob- lematiek. Parlour en Schatzow stellen zelfs dat

‘There is no evidence to support the contention that the public was concerned about environmental issues before these were registered with the media.’23

Het is echter niet zo dat mensen niet bewust waren van milieuproblematiek voordat de media het milieu massaal onder de aandacht brachten. Al generaties lang weten mensen af van mi- lieuvervuiling in hun eigen omgeving. Maar de media hebben ervoor gezorgd dat al die kleine problemen, bijvoorbeeld geluidsoverlast door verkeer en vervuilingsincidenten onder één noe- mer gebracht werd: ‘het milieu’24.

Het creëeren van een pseudo-event is precies wat Greenpeace heeft gedaan tijdens de Brent Sparaffaire. Voor de (spectaculaire) bezetting van de Brent Spar had eigenlijk niemand geho- ord van het olieplatform. Door de bezetting en de spectaculaire poging van Shell Greenpeace van het platform te krijgen, kreeg de dumping media- én zelfs politieke aandacht, waardoor

19Hansen, The mass media and environmental issues, xvi.

20Mark M. Miller and Bonnie Parnell Riechert. ‘Interest groups strategies and journalistic norms: news media framing of environmental issues.’ in Environmental Risks and the media, ed. Stuart Allan et al (Londen: Routledge, 2000).

21ibidem, 52

22Edna Einsiedel and Eileen Coughlan, ‘The Canadian press and the environment’ in The mass media and environmental issues, ed. Anders Hansen (Leicester: Leicester University Press, 1993): 136.

23J.W. Parlour and S. Schatzow, ‘The mass media and public concern for environmental problems in Canada 1960-72’, International Journal of Environmental Studies 13 (1978): 14. als geciteerd in P. Löwe and D Morrison, ‘Bad news or good news: environmental politics and the mass media’, The Sociological Review 32 (1984) 1: 78.

24Brookes et al. ‘The growth of the environment as a political issue in Britain’, British Journal of Political Science 6 (1976): 245-55 als geciteerd in P. Löwe and D Morrison, ‘Bad news or good news: environmental politics and the mass media’, The Sociological Review 32 (1984) 1: 78.

(14)

Greenpeace door de bezetting invloed uitoefende op beleidsbeslissingen. Sterker nog, Groot- Brittannië had in de maanden daarvoor de plannen voorgelegd aan Europese landen en niemand had bezwaar gemaakt. Dat gebeurde pas na het pseudo-event van Greenpeace. Daarbij heeft de media-aandacht mede voor de grote publieke verontwaardiging gezorgd. Ondanks dat voor de meeste verontwaardigde mensen het afzinken van Brent Spar in de Atlantische Oceaan geen in- vloed zou hebben op hun eigen kwaliteit van leven, was de bevolking toch bezorgd omdat ‘het milieu’ werd bedreigd.

2.2.3 Tegen industrialisme

Milieurampen worden door de media als vanzelf bericht als dramatische gebeurtenissen. Som- mige ongelukken/rampen, zoals het ongeluk in Tsjernobyl in 1989, roepen uit zichzelf vragen op over technologische vooruitgang. Ook bij andere incidenten waar dit niet zo duidelijk is, worden deze vragen opgeroepen.

Het blijkt dat in milieuverslaggeving het moeilijk is het positieve te benadrukken. Het milieu is niet een gebied waar positief nieuws gevonden kan worden. En als er iets positiefs te melden valt wordt daar in een negatieve context over bericht, zoals Lowe en Morrisson aangeven met het nieuws over het schoonmaken van de Londense rivier de Thames en terugkeer van zalm in de river. In het nieuws wordt benadrukt dat de Thames ooit niet vervuild was en dat zalm daarin leefde, maar dat de mens van de rivier een onleefbaar gebied maakte. Daarbij is het schoonmaken van de Thames nieuws omdat het een van de weinige rivieren is die schoon wordt, andere rivieren van industriesteden zijn nog steeds vervuild. En zo wordt op zich positief milie- unieuws toch in een negatieve context geplaatst25.

Ook uit onderzoek van Einsiedel en Coughlan blijkt dat milieuberichtgeving een overwegende negatieve inslag heeft. Tussen 1986 en 1987 bekeken zij wetenschappelijke artikelen in zeven kranten. Het overgrote deel van de artikelen gingen over het milieu. Maar in tegenstelling tot andere artikelen hadden de meeste artikelen over het milieu een negatieve toon. Een op de vijf artikelen was positief en meer dan de helft van de artikelen was vooral negatief.26

Bovendien gaat het in de berichtgeving over milieuproblematiek vaak om de bedreiging van krachtige culturele symbolen, zoals de natuur, het platteland en (natuur)historisch erfgoed. Het zijn symbolen die van zichzelf al negatieve industriële connotaties hebben. Bovendien zorgt het algemene positieve sentiment richting het milieu ervoor dat veel kwesties een sterke emotionele en morele lading hebben. Hierdoor kunnen ze als simpele conflicten tussen ‘goed en kwaad’

worden voorgesteld27.

25P. Löwe and D Morrison, ‘Bad news or good news: environmental politics and the mass media’, The Sociological Review 32 (1984) 1: 78.

26Edna Einsiedel and Eileen Coughlan, ‘The Canadian press and the environment’ in The mass media and environmental issues, ed. Anders Hansen (Leicester: Leicester University Press, 1993): 135.

27P. Löwe and D Morrison, ‘Bad news or good news: environmental politics and the mass media’, The Sociological Review 32 (1984) 1: 79.

(15)

Bovendien wordt in milieuverslaggeving gebruikt gemaakt van oorlogsretoriek28. Deze re- toriek heeft de neiging de milieukwestie een urgentie mee te geven. Een urgentie die er niet bestond als de kwestie in zachtere termen was uitgedrukt. ‘Het gevecht om te overleven’ klinkt meer dringend dan ‘het opruimen van milieu-onvriendelijke rommel’. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat milieuproblematiek nu meer urgent is dan twintig jaar geleden29.

De observaties van Lowe en Morrison passen goed bij de berichtgeving over de Brent Sparaf- fair. Een krachtig symbool als de Noordzee, een internationaal erfgoed, wordt bedreigd. Een conflict tussen de twee kanten ontstaan: degenen tegen afzinken en degenen voor afzinken, tussen ‘goed’ en ‘kwaad’.

2.2.4 Wie is de schuldige?

Uit onderzoek naar mediaberichtgeving over milieurisico’s concluderen Dunwoody en Griffin30: 1. Milieuverslaggeving weerspiegelt niet de (wetenschappelijke) realiteit. Een voorbeeld dat

Dunwoody en Griffin noemen is uit het onderzoek van Greenberg uit 198931waarin werd aangetoond dat de media veel aandacht besteden aan plotse en heftige milieukwesties als grote chemische vervuiling en vliegtuigongelukken. Ze leveren interessante tv-beelden op, maar minder doden dan chronische risico’s als asbest en roken, aldus wetenschappers.

Tijdens de Brent Sparaffaire werd ook een enkele keer opgemerkt dat andere milieuprob- lemen urgenter waren dan een olieplatform, dat dreigde in zee te worden afgezonken.

2. Er wordt in nieuwsberichten over milieurisico’s weinig bericht over de gevolgen van het risico. Andere vragen, zoals ‘wie is de schuldige’, werden benadrukt, blijkt uit een onder- zoek van Sandman et al.32

Dit komt ook terug in de berichtgeving over de Brent Sparaffaire. Over gevolgen werd bi- jna niet bericht, alleen dat het ‘slecht voor het milieu was’. Het ging meer over de politieke strijd, aanslagen, de onduidelijkheid bij Shell.

Miller en Parnell Riechert gaan op dat laatste kenmerk verder in. Ze merken op dat ‘[...] debate about environmental issues usually is more about how to look at issues than about the facts

28In Julia Kruse, ‘Fantasy Themes and Rhetorical Visions in the Brent Spar Crisis: A Comparative Analysis of German and French Newspaper Coverage’, Argumentation 15 (2001) 4 wordt deze observatie ook gedaan.

29Edna Einsiedel and Eileen Coughlan, ‘The Canadian press and the environment’ in The mass media and environmental issues, ed. Anders Hansen (Leicester: Leicester University Press, 1993): 147.

30Sharon Dunwoody and Robert J. Griffin, ‘Journalistic strategies for reporting long-term environmental issues: a case study of three Superfund sites’ in The mass media and environmental issues, ed. Anders Hansen (Leicester: Leicester University Press, 1993): 23-50.

31M.R. Greenberg et al., ’Risk, drama and geography in coverage of environmental risk by network TV’, Journalism Quarterly 66 (1989) 2: 267-76 als geciteerd in Sharon Dunwoody and Robert J. Griffin, ‘Journalistic strategies for reporting long-term environmental issues: a case study of three Superfund sites’ in The mass media and environmental issues, ed. Anders Hansen (Leicester: Leicester University Press, 1993): 23-50.

32P.M. Sandman et al., Environmental risk and the press, (New Brunswick: Transaction books, 1987) als geciteerd in Dunwoody and Griffin, ‘Journalistic strategies for reporting long-term environmental issues: a case study of three Superfund sites’, 23-50.

(16)

or values involved.’33 De manier waarop nieuws over milieuproblematiek wordt gepresenteerd, de discursieve context, heeft een belangrijke impact op de publieke opinie en beleidsprocessen.

Miller en Parnell Riechert stellen dat discussies over milieuproblematiek vooral gaan over de manier waarop men naar milieukwesties kijkt dan over de feiten en cijfers. Ze laten ze zien dat opposing stakeholders, de spelers in een milieukwesties met tegenovergestelde belangen en/of standpunten, zoals Greenpeace en Shell tijdens de Brent Sparaffaire34, steun bij het publiek en beleidsmakers proberen te krijgen niet door nieuwe feiten of argumenten maar door de feiten op een bepaalde wijze te framen en te interpreteren.

In persberichten bijvoorbeeld over het veranderen van gebieden naar natuurreservaten zullen milieuorganisaties nadruk leggen op het belang van wilde natuur en landeigenaars juist op eige- naarschap en compensatie35.

Journalisten zijn afhankelijk van beschikbare nieuwsbronnen. Als een bepaalde groep meer aandacht krijgt en vaak wordt geciteerd in de berichtgeving, zullen hun selective standpunt en frames meer prominent in het nieuws verschijnen dan andere meningen36.

2.2.5 Milieu? Graag!

Dat media graag berichten over milieuproblematiek komt door een aantal kenmerken, aldus Cracknell37:

• Milieuonderwerpen zijn vaak fotogeniek, het beeld van met olie besmeurde vogels bijvoor- beeld. Acties van milieubewegingen leveren spectulaire foto’s en videomateriaal op.38.

• De media kunnen inspelen op de angst van de bevolking over een lokaal milieuprobleem.

• Milieuproblematiek komt soms tot uiting in de vorm van rampen, wat past in de criteria die media (on)bewust stellen om te kijken of een gebeurtenis nieuwswaarde heeft. Singer en Endreny stellen dat een zeldzame milieukwestie meer nieuwswaarde heeft dan een reguliere, een nieuwe kwestie meer dan een oude, een dramatische kwestie (eentje waar plotseling slachtoffers vallen) meer dan een kwestie die zich maar voortsleept39.;

33Mark M. Miller and Bonnie Parnell Riechert. ‘Interest groups strategies and journalistic norms: news media framing of environmental issues.’ in Environmental Risks and the media, ed. Stuart Allan et al (Londen: Routledge, 2000).

34Miller et al. definiëren de stakeholder als de meerdere groepen in een conflict in een proces van het maken van beleid die iets te winnen of verliezen bij een bepaalde beleidskeuze. Greenpeace is in dit geval dan misschien geen

‘stakeholder’, maar probeerde wel het proces van het beleidmaken te beïnvloeden.

35Mark M. Miller and Bonnie Parnell Riechert. ‘Interest groups strategies and journalistic norms: news media framing of environmental issues.’ in Environmental Risks and the media, ed. Stuart Allan et al (Londen: Routledge, 2000): 46.

36ibidem, 47.

37Jon Cracknell, ‘Issue arenas, pressure groups and agendas’ in The mass media and environmental issues, ed. Anders Hansen (Leicester: Leicester University Press, 1993).

38Löwe, P. and Morrison, D. ‘Bad news or good news: environmental politics and the mass media.’ The Sociological Review 32 (1984) 1

39E. Singer and P. Endreny, ‘Reporting hazards: their beneftis and costs’, Journal of communication 40 (1987) 4: 10-26 als geciteerd in Dunwoody and Griffin, ‘Journalistic strategies for reporting long-term environmental issues: a case study of three Superfund sites’, 26).

(17)

• Milieuproblematiek hebben in principe niet een grote politieke lading. ‘Het milieu’ heeft geen politieke achterban of politieke kleur. Wie kan meer water- en luchtvervuiling eisen of het doden van kleine zeehondenpuppies goedpraten? Het feit dat mensen niet ‘tegen het milieu’ kunnen zijn heeft ervoor gezorgd dat milieuonderwerpen zeer welkom zijn op redacties. Het zijn goede onderwerpen voor onderzoeksjournalistiek en er kan in de krant moord en brand worden geschreeuwd over milieukwesties zonder dat een deel van de achterban met een bepaalde politieke kleur het daar niet mee eens is;

2.2.6 Milieuorganisaties en de media

In jaren zestig kwam de milieuproblematiek op de publieke agenda vooral door wetenschap- pers die claims maakten in wetenschappelijke en specialistische fora. Ook waren/zijn het vaak wetenschappers die nieuwe kwesties aankaarten als gevolg van het wetenschappelijk onderzoek dat ze gedaan hebben. Maar wetenschappers zijn niet bezig met hun onderzoeksresultaten in het nieuws te komen en zo politieke actie te genereren. Het voortdurende publieke en politieke de- bat over milieuproblematiek zou dan ook ondenkbaar zijn zonder de vasthoudende activiteiten van milieugroeperingen en -organisaties40.

Lowe en Morrison zien een grote rol voor ecologische bewegingen, zoals milieu-organisaties in de media. De groei van deze organisaties heeft ervoor gezorgd dat ook hun zienswijzen op en standpunten over milieukwesties in de media komen. Ze zijn de woordvoerders van het milieu geworden en worden zelfs gebruikt als nieuwsbronnen. Bovendien zijn hun acties, demonstraties en campagnes nieuwsfeiten op zich geworden41.

Het succes van milieugroepen om media-aandacht te verkrijgen is groot, veel studies onder- schrijven dit. Maar wat het effect is van die media-aandacht is niet altijd duidelijk. Want het krijgen van media-aandacht door een milieugroepering voor een korte periode over een speci- fieke kwestie is één ding, om als groep een gevestigde en legitieme naam te worden in de media is iets heel anders. Dat vereist vaardigheden (en middelen) van een andere grootte. Greenpeace is dat gelukt42.

Volgens Lowe en Morisson zijn goede contacten in de media belangrijk voor milieuorgan- isaties om steun te krijgen voor hun zaak. Bovendien kunnen de media belangrijke wapens zijn om druk te zetten op politici en industrialisten. Dit komt duidelijk naar voren tijdens de Brent Sparaffaire. De berichtgeving in de media heeft er mede voor gezorgd dat politici openlijk aan- gaven tegen het afzinken te zijn en voor een negatieve publieke opinie, waardoor de druk op Shell te hoog werd om door te gaan met het afzinken van de Brent Spar.

Deze aandacht van milieuorganisaties om in de media te komen is begonnen in de late jaren zestig. Voor de jaren zestig zochten milieubewegingen de media niet actief op. Zij lobbyden

40Anders Hansen, ‘Greenpeace and press coverage of environmental issues’ in The mass media and environmental issues, ed. Anders Hansen (Leicester: Leicester University Press, 1993): 150.

41P. Löwe and D Morrison, ‘Bad news or good news: environmental politics and the mass media’, The Sociological Review 32 (1984) 1: 78-9.

42Zie ook paragraaf 2.2.7 op pagina 20

(18)

achter de schermen en onderhielden contacten met overheden. In de jaren zestig en daarna werden de moderne milieuorganisaties opgericht. Zij hadden geen nauwe contacten met de industrie of autoriteiten. Zij zochten juist wel de massamedia op om aandacht te vragen voor hun zaak. Zij mobiliseerden zo een groot bezorgd publiek. Media-aandacht was niet meer een toevallig bijprodukt van acties, maar de campagnes werden specifiek gericht op de media43.

Uit het al eerder genoemde onderzoek van Einsiedel en Coughlan bleek dat zij daar in de loop van de tijd steeds beter in slaagden. In 1979 kwamen zij twee maal voor in koppen van nieuwsberichten, en dan alleen Greenpeace. In 1991 waren er zeven organisaties te onderschei- den. In 24 koppen werd Greenpeace genoemd, de overige zes organisaties werden slechts een keer genoemd. Vijf van de artikelen over Greenpeace ging over het twintigjarig bestaan van de organisatie. Het benadrukt de unieke status van de organisatie in de pers.44

Tegenwoordig hebben veel organisaties personeel dat ervaren is in het maken van nieuwsver- halen en het doorspelen van informatie naar journalisten. De milieuonderwerpen waarop organ- isaties hun campagne voeren zijn zonder twijfel beïnvloed door de mate waarin mediageniek het onderwerp is. Zo kan het gebeuren dat een belangrijk onderwerp niet onder de aandacht wordt gebracht omdat het ‘niet sexy’ is45.

Waarom zoeken milieu-organisaties de media op?

1. Om aandacht te creëeren voor milieukwesties, maar ook om aandacht te creëeren voor de eigen organisatie. In het zoeken naar publiciteit hopen ze aandacht te vestigen op milieuproblemen die anders zouden worden genegeerd. Bovendien wijzen ze de media zo op alternatieve interpretaties op het milieuprobleem. Daarnaast willen ze het voortbestaan van de organisatie zeker stellen doordat de media-aandacht nieuwe leden aantrekt.4647 2. Om legitimiteit te claimen. In de media komen is een ding, maar dat moet dan wel op

een juiste manier gebeuren. Als bijvoorbeeld de resultaten van een wetenschappelijk on- derzoek van een milieuorganisatie door een journalist worden vergeleken met een onder- zoek van de overheid of industrieel bedrijf, dan helpt dit de legitimeit van de organisatie te vergroten. Volgens de journalist is het onderzoek van de organisatie even belangrijk als die van de overheid of bedrijf. Met hun legitieme status willen de milieuorganisaties geloofwaardiger overkomen in de ogen van beleidsmakers.48

3. Om bewustzijn onder burgers of overheden te activeren. Op de lange termijn willen ze een

43P. Löwe and D Morrison, ‘Bad news or good news: environmental politics and the mass media’, The Sociological Review 32 (1984) 1: 83

44Edna Einsiedel and Eileen Coughlan, ‘The Canadian press and the environment’ in The mass media and environmental issues, ed. Anders Hansen (Leicester: Leicester University Press, 1993): 136.

45Jon Cracknell, ‘Issue arenas, pressure groups and agendas’ in The mass media and environmental issues, ed. Anders Hansen (Leicester: Leicester University Press, 1993): 6.

46P. Löwe and D Morrison, ‘Bad news or good news: environmental politics and the mass media’, The Sociological Review 32 (1984) 1: 85.

47Jon Cracknell, ‘Issue arenas, pressure groups and agendas’ in The mass media and environmental issues, ed. Anders Hansen (Leicester: Leicester University Press, 1993): 7.

48Alison Anderson, ‘Source-media relations: the production of the environmental agenda.’ in The mass media and environmental issues, ed. Anders Hansen (Leicester: Leicester University Press, 1993): 59.

(19)

verandering in de publieke opinie te creëeren. Het is echter de vraag of de massamedia in staat zijn het gedrag van consumenten te beïnvloeden. Daarnaast willen organisaties het beleid van overheden veranderen of in ieder geval specifieke milieuonderwerpen hoger op de politieke agenda krijgen. Gebruik van de media is het meest effectief wanneer het in de kwestie om een duidelijke beslissing draait.

Dit laatste zien we duidelijk terugkomen in de Brent Sparaffaire, waarbij de beslissing een op het oog simpele was: afzinken of ontmantelen?

Hoewel Greenpeace er tijdens de Brent Sparaffaire nieuwe leden bij kreeg (die de organisatie overigens meteen weer verloor nadat bekend werd dat Greenpeace het niet helemaal bij het rechte eind had gehad), wilde de organisatie vooral in de media komen om de overheden te wijzen op de precedentwerking en te proberen een beleidsverandering te bewerkstellingen. In tweede instantie probeerde Greenpeace het afzinken van de Brent Spar helemaal te voorkomen, maar dat was het secundaire doel.

2.2.7 Greenpeace in de media49

Een van de meeste effectieve milieuorganisaties als het gaat om media-aandacht is Greenpeace.

In 1970 gingen een handjevol actievoerders op een tot Greenpeace I omgedoopt schip protesteren tegen Amerikaanse atoombomproeven in Alaska. Een jaar later werd de ‘Greenpeace Founda- tion’ opgericht, die later Greenpeace ging heten. Sindsdien is de groepering uitgegroeid tot een wereldwijde organisatie vertegenwoordigd in 41 landen. De organisatie staat bekend om zijn geweldloze protestacties, waarbij vaak Greenpeaceschepen worden ingezet. Eind 2007 werd Greenpeace in Nederland gesteund door 568.000 donateurs50.

Sinds de begindagen van de organisatie is veel van het succes van Greenpeace toe te schri- jven aan een uitstekende publiciteits- en communicatiestrategie. Door opvallende en visueel attractieve acties probeert de organisatie aandacht in de media te krijgen voor hun campagnes.

Hansen heeft de media-aandacht tussen 1987 en 1991 voor Greenpeace onderzocht. In die periode werd Greenpeace in 896 artikelen genoemd. Een andere populaire milieubeweging in Groot-Brittannie Friends of the Earth werd iets vaker genoemd, 1031 keer. Maar twee andere, meer traditionele organisaties, zoals het WorldWideFund kreeg veel minder aandacht; 304 ar- tikelen.

Hansen bekeek vijf verschillende Britse kranten en door de jaren heen is de media-aandacht voor Greenpeace op en neer gegaan. In de ene krant kreeg de organisatie wel meer aandacht dan de andere, maar de kranten volgen allemaal dezelfde trend. Dat is een indicatie dat Green- peace voor een groot deel zelf onderwerpen in de media weet te brengen. In The Guardian, een centrum-linkse krant, kwam Greenpeace in de meeste artikelen voor, daarna volgt The Times,

49Dit hoofdstuk gaat voor het grootste deel over een onderzoek uitgevoerd door Anders Hansen in 1993. Hoewel dit onderzoek in 2009 wellicht achterhaald is, is het onderzoek ten tijde van de Brent Sparaffaire in 1995 amper twee jaar oud en daarom voor deze scriptie goed toepasbaar.

50http://www.greenpeace.nl/about/greenpeace-nederland, geraadpleegd op 28-5-2009.

(20)

centrum-rechtse krant, dan Today, een tabloid die niet meer bestaat, en dan Financial Times, een zakenkrant.

Greenpeace kwam vaak in het nieuws met onderwerpen die iets van doen hadden met ‘nu- cleair’: kernenergie, atoombommen en nucleair afval. Op een derde en vijfde plaats staan re- spectievelijk afvaldumpen en vervuiling van de zee.

Daarnaast heeft Hansen gekeken naar de manier waarop milieuproblematiek in de artikelen waar Greenpeace in voorkomt in de media terechtkomen. Het grootste deel, bijna 35 procent, van de milieukwesties komt in het nieuws door acties van en claims-making activities door milieu- groeperingen. Andere manieren zijn bijvoorbeeld via de politiek, wetenschappelijk onderzoek of natuurrampen en ongelukken. Interessant is dat zonder acties en claims-making activities Green- peace bijna niet in de berichtgeving voorkomt.

Greenpeace probeert zijn boodschappen zo eenvoudig mogelijk naar buiten te brengen, zodat ze makkelijk te begrijpen zijn51.

Door in detail te kijken naar bepaalde onderwerpen waarover Greenpeace campagne heeft gevoerd, concludeert Hansen dat Greenpeace er heel goed in slaagt milieukwesties in de media te krijgen door grote campanges te voeren. Bovendien krijgt Greenpeace het voor elkaar dat te doen in alle kranten.

Het is echter duidelijk dat Greenpeace het vooral moet hebben van grote campagnes en acties om in het nieuws te komen. Zodra een campagne op zijn eind loopt, ebt de media-aandacht voor de organisatie weg, terwijl er nog wel over de milieukwestie zelf bericht word.

Dat is terug te zien in de Brent Sparaffaire, na de ommezwaai van Shell gaat de berichtgeving over de Brent Spar nog even door, maar Greenpeace wordt niet meer genoemd.

Hoewel het volgens Anders lijkt alsof Greenpeace door zijn afhankelijkheid van spectaculaire acties geen echte status heeft verworven in de media als legitieme nieuwsbron, is het tegendeel waar: Greenpeace heeft in de media een steeds meer legitieme en autoratieve status gekregen.52 Deze status blijkt uit twee opvallende observaties die Hansen doet.

1. De milieuorganisatie komt bijna altijd positief in het nieuws. Dat blijkt uit een aantal zaken:

(a) Woordvoerders worden direct geciteerd. Zo bepaalt Greenpeace in de media actief de frames waarin het milieuprobleem moet worden besproken.

(b) De meeste kritiek wordt geuit door andere actoren, bijvoorbeeld overheden en indus- triebedrijven, in het conflict. En dat draagt juist bij aan de legitimiteit van Greenpeace als actor in het conflict. Het laat zien dat rekening moet worden gehouden met de milieu-organisatie door andere spelers. En als er stevige kritiek wordt geuit op de

51Ron Eyerman and Andrew Jamison, ‘Environmental knowledge as an orginizational weapon: the case of Greenpeace.’

Social Science Information 28 (1989) 1: 108.

52Anders Hansen, ‘Greenpeace and press coverage of environmental issues’ in The mass media and environmental issues, ed. Anders Hansen (Leicester: Leicester University Press, 1993): 164.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Samenvattend kunnen we zeggen dat de politieke rapportage van de Nederlandse ambassade in Istanbul gedurende de oorlogsjaren 1914-1910, die helaas ontbreekt voor de periode waarin

Gids kon je elke maand in een gekkenhuis laten schrijven – (U weet dat onder de gekken altijd een hoop litteratoren zijn; daar worden verzen geschreven dat het klapt)’..

dolomieu samples, representing the contemporary invasive South African range, contemporary and historical native USA range (dating back to the 1930s when these fish were

De extra arbeidsopbrengst te behalen met de schapenhouderij (plan 2 versus plan 4) bedraagt f 2150,-. De extra arbeidsbehoef- te is 449 uren, exclusief de waakuren.

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

• Indien uw gemeente geen goedkeurende controleverklaring over het verslagjaar 2016 heeft ontvangen: Wat zijn de belangrijkste beperkingen geweest rondom de verantwoording van

• Het aantal wetten neemt sinds 1980 stelselmatig toe, en dat geldt ook voor ministeriële regelingen sinds 2005, het aantal AMvB’s neemt enigszins af sinds 2002. • In de jaren