• No results found

Dick van Hoffen juti 194Begeleid.er

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dick van Hoffen juti 194Begeleid.er"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

xx

I )

OPPERVLAKTE VERZILTING VAN ONTZJLTENDEGRONDEN IN DE LAUWERSMEERPOLDER"

Onderzoeksperiocle: maart — jul11 1983.

1'

Doktoraa[vers[ag Ptantenoecotogie

Dick van Hoffen juti 194

Begeleid.er

: Wouter Joenje.

RijksunVer3iteit Groningefl Bibtiotheek BIoIogISCh Centrum

Kerklaafl 30 — Postbus 1 4 9750 AA HAREN

(2)

x

p0toaa1veriag

Vakgroep'

plantenoecologie R.U.a.

Biologiscil CsT1tfl1fl

Haren (Gronifl.gefl).

Qk0raa1Verlagen van de vakgroep Plantenoecologie zijn interne

rapporteri,dUS

geen offici1e pu.blicaties.

Do inhoucl

variert

van

een

eenvoudige bespreking van onderzoeks.—

resutaten tot een conc]-uderende disku.ssie van gegevens in wijder verband.

De conc1uie5,Ve01al slechts gesteund door kortlopend onderzoek, ziin meesa1 van voorlopige aard.

en

komen voor rekening van do auteur(s).

//

Overname

en gebrik van gegevens

is slechts toegestaa.n na overleg met auteur(s) en/of Vakgroepbestuur.

(3)

—1 —

Inhotid.s tgave blad.zijde

Lijst met :fig-irefl

2

Lijst

met -tabellen

3

•In1.jd-Jflg

2.Doelen. van het onderzoek

6

II ieschr1JV1I .—-w----

Ma1eria.'1 en methodevan

de

proefgebieden 7 Waarnerfl2ngenl in de proefvakken

2.1 .Bo3errllflonsters 11

2.2. 0.bepaling

11

2,3.GroIlerSta

11

2.4.KeuzE monsterdata

12

2.5.Kiemf3rOeven 12

2.5.1.KimprOeVen veld. 13

2'.5.2.GroeiProef kas 13

III. Result a,t en.

1 1 5

2,Situati-e

tJ-jdeflS monsterd.ata 19

3.

Zoutgebalte

watermonsters

1 9

4.Grond.wate1Stande11 20

5.Algengr'Oei 20

6.Invloeö- van

liet

weer op proefvakkeuze 21

7.ABC_ciifers proefvakken SchildJioek 22

7.1. A_0ijfers

22

7.2. B_cijfers

33

7.3. _0ijfer3

34

8. Relatie bedekkingsgraad—verzilting 35

8,1.De kale proefvakken 35

82. Correlatie bedekkingsgraad._verzilting 36

8'. 3•Verziltiflg en,cverand.eringen in grondwaterstand. 36

8,4Beweidi11g en verzilting 36

9.KiemproeVefl,veld 40

1O.ABOcijfers Rug

42

11.Effekt han betreding van

drasse

platen 42

12. Groeiproef, ka

en korilciusies 46

Lit eratuur 47

Bi lagen:

1 .1 .ABO_cijfers

childhoek

48

1.2.kBO_cijfers Rug 49

2.

RIJp.ABC_ciJfers,Voor3aar 1982 50

(4)

—2—

Lijstvat2 de firefl:

iguur nurn-rner: I*opschriftu bladzijcle

1.

Plaats van de pro efvakken op de Rug

8

2.

P1aat van de proefvakken op d.e

Schildjoek

9

3 ffoogtekaart chi1.hoek 10

4• schets groeiproefopstelling 13

5.1. Neerlagoverschot voorjaar '83,Eelde 16 5.2.

Neerslag

Lauwersmeer,maart t/m juni

'83

5.3.

Overzichtskaartjes verdamping

18

6. Algenkoek

20

7.

Schets kiemplantje Suaeda 21

8. Natte platen in april 21

A—cijfers Schildhoek 23,24,25

B—cijfers SchiLihoek 26,27,28

C—cijfers Schildhoek 29,30

A—cijfers Rug 31

B—cijfers Rug 32

C—cijfers Rug 31

15.

Model

verloop zoutgehalte 34

16.1. Procerituele toename C—cijfers Schildiaoek 37 16.2. Correlat,]-e tussen C—cijfertoename en beclekkings— 37

perc

entge

17,

Kumulatieve B—cijfers,Schildhoek

39

18. Suaeda kiemplanten 40

19. Massaal voorkomen van Suaeda in P.L.0.K. 41

o. "biologenspoor"

41

21. Drooggewichten groeiproef 44

xzje ook

(5)

—3—-

Lijst

met Tabellen:

Tabel nurnmer opschrift bladzijde

Kiemingspercentages 12

2, Neerslag,luchtvochtigheid,verd.amping en 15

neerslagoverschot

,Eelde.

3,

Na01—concentraties

van

opstaand.

water 19

4,

rondwaterstanden

19

Bedekkingspercentages 22

5. Correlatie tussen verandering van

C-cijfer

35

en bed.ekkingspercentage

Groeiproef:droog— en versgewichten, 45

/,

(6)

—4—

"Opp'ervlakl5e

verzilting van ontziltencje gronden in de Lauwersmeeolder"

1.1 :Inleiding:

Sinis.

de

afslu.itingvande Lauwerszee is er op de drooggevallen platen ean proces op gang

gekomenvsn

ontzilting.'Deze ontwikkeling is afhankelijk van

de

hoeveeTheid. neerslag en de mogelijkhejd tot percolatie door de bodem.

(Veenstra '71) Het veriTiogen V8fl de bodem oifl neerslag op te nemen is weer afhankelijlC

van

de hoogte van het maaiveld ten opzichte van

het

boezem—

peil,de doorlatefldheid van de grond;de afstand

tot

de geulen is slechts op de eerste meters van belang.(Pot '83).

Op de Schildhoek zorgt een hoog lutumgehalte,oude klei- en veenlagen in d ondergrOfld,efl de vlakke ligging van

cle platen

voor een slech-te ont.z.

watering(Muis '80),De bovengrond bestaatvoôrnamelijk ult lutumhoudend zand

(3.L.5o

lutuni)

en lichte zavel(5—12% lutum) (van

Dijk

'78).ffierdoor verloopt de ontzibing slechts langzaam(De Glopper '83,Pot '83).In de maanden met een neerslagoverSchOt —winter en voorjaar— zijn de platen plasdras en stroornt

overtolli water langzaam aan

de oppervlakte af,In de bovenste bodemlaag kan

geringe

ontzilting optreden door di±'fusie van

zout

in het opstaande water.Als er in de loop van het voorjaar een neerslag tekort begint op te treden,droogt de bodem langzaam op en begint vervolgens het grondwaterpeil te dalen.Door capillaire opstijging van het nog zilte,iets diepere,grond_.

water dat aan de opprvlakte verdampt,kan in het bovenste bodemlaagje het zoutgehalte weer stijgen(van der Klei '71;Joenj.e '78; Mes '79),

De Rug is eveneens een vlakke plaat,maar de betere waterdoorlaatbáar_

heid van de ondergrond—lutuinarm zand.:O—3 lutum(van Dijk '78)—zorgt voor een betere ontzilting dan op de Schildhoek,Een uitzondering vormt de strook die tegen cle gl'"Achter de Zwarten" aanligt,waar zoute kvvel optree,waar—

op zich nog steeds een 3alicornia vegetatie kan handhaveri,

Een groo deel van de Schflihoek en vrijwel de gehele Rug worden vanaf de tweede week van juniextensief begraasd,op de Schildhoek door pinken en op de Rug door pinken schapen en paarden."s Winters wordt er gegraasd door diverse soorten eenden,vooral smienten en bergeenden, en ganzen ,vooral

brandganzen.GraUWe ganzen grazen zowel 'S zorners als 's winters op de platen..

De mate van verzilting in de bovenste bodemlaag is afhankelijk van de oeveelheid. zout in de ondergrond. en de mate waarin er water aan de opper—

vlakte verdanipt.De verdamping word.t behalve door de temperatuur,luchtvoch....

tigheid en wind,bepaald- door de aanwezige vegetatie en capillaire opstijging

T3fl

grondwater.DoOr

begrazing kan bodemverdichting optreden(Schthorst '76) m daarmee toeflame van het aantal porin in de bodem dat zilt grondwater bot aan. de oppervlakte omhoog kan transportereia.

Verder zal begrazing de verzilting benvloeden via veranderingen in de Iichtheid van de vegetatie.Bij begrazing door eenden en ganzen treedt nor—

(7)

—5—

maal eeri verdichting van de vegetatie op. (Phillipona "76),Na begrazjng groeien de planten via meer groeipunten uit dan d.aarvoor,waardoor de vege—

tatie cLLchter wordt.

In vóorjaar '83 is waargenomen dat het waterwjld een voorkeur had voor de vegetatie van hel 's zomers door vee beweide gebied(Platteeuw en Spaans

'83).Op

grond. hiervan is buiten de exelosures een grotere vegetatie—dicht_.

heid te verwachten dan

daarbiimen.Begrazing

door vee kari ook een verdichten de invloed op de vegetatie hebben(Mc Naughton '79).Allen op plaatsen met lage vegetatie ken 's winters het waterwild grazen.Door de zomerbeweiding ale beheersmaatregel wordt een extra groot gebied gekreerd. waar deze lage vegetati

e

,

als

fo erageergebied voor waterwild, gehandhaafd wordt,

Opmerkeliik is

dat in

tegenstelling tot wat

men uit het bovenstaande zou kunnen afleiden,de bedekkingsgraad van de vegetati in de

begraasde

terreinen

kleiner is dan in de onbegraasde.Eenzelfe effekt van begrazing wordt gevDnden op de kwelder van Schiermonnikoog(A.Jraak5ma

'82;P.Ru.sse '831

Over het waarom daarvan ken slechts een speculatieve opmerking gemaajct wor—

den;blijkbaar zorgt de gekombineerde graasdnk van. vee en waterwjld in deze situ.atie ervoor dat de vegetatie een open struktuur houdt,

Het vermoeden bestaat ,dat cle gesignaleerde

geringere

bod.embedekking, veroorzaakt door begrazing resulterrt in een hogere verdamping en daardoor in een sterkere verzilting in de periode's met een neerslagtekort.op kale plekken in een Pucci/ñellia—vegetati is een zoutgehalte gevonden dat twee keer zo hoog lag ale in'de door vegetatie bedekte bodem(R,Mes'79)Feekes vond destijds (1936) in de Wieringermeerpolder de hoogste zoutkoncentratieg in onbegroeide,slechts door een wiervilt bedekte grond,Dit lijlçt tegenstrij—

dig met de Waarnemingen van Verhoeven in Zeeland(Verhoeven '53),nanelijk dat kale grond. minder water verdampt dan grasland,Een' echte tegenstrijdjg_

heid is dit niet,omdat bij grasland een groot deel van het watertransport via de planten gaat'ftrenspiratieHet zout blijft dan in het wortelmiijeu achter,bijvoorbeeld bij Puccinellia,of wordt in de plant opgenomen en den

in vacuoleopgeslagen,bijvoorbeeld bij Salicoria.(Kuiper '72;Popp '83).

alien bij watertransport door de grondevaporatje",0t

ook het zout mee—

getransporteerd,waardoor verzilting optreedt bij verdamping aan de opper—

vlakte.

De verzilting van de bovenste bodemlaag zou een beperkende t'aktor kim—

nen zijn voor de kieming en overleving van kiemplanten van niet—zouttole- rante plantensoorten,die in de zoete omstandigheden in het voorjaar en winter hebben kunnen kiemen,(zie ook 'eekes 1936 p35).Mocht begrazing de

verzilting van de bovenste bodemlaag bevorderen,dan ken de begrazing een remmende invloed hebben op de successie van haloyten naar zoutgevoeijgere glycofyten.

(8)

—6—-

12,

Doeiefl

Ret doel van dit

onderzoek is het kwantificeren van de verzilting in het voorjaar.

Daarbij zijn de volgende vragen gesteld:

Is er sprake van een

but'ferende invloed van de vegeta-tie op deze tijd.elijke verzilting?

—Is heb effekt van

verzilting

op e kieming van zaden en overleving

•vaxi. kiemplanten in het veld. vast te stellen?

—Is er een invloed van

begrazing

op de tijdelijke verzilting vast te stellen?

/ /

(9)

II,Materiaal en methoc.le.

II.

1

.De Proefvakken.

In de twee proefgebieden,"de Rug"(figuur 1)en "deschildhoek"(fig.2) zijn in verschillende vegetatietypen,met naar verwachting verschillen—

de zouigehaltes in de bodem,proefvakken uitgezet van 5x7 m grootte.

De plaats van de proefvakken,aangegeven met de korresponderende nummers, is gekozen in de buurt van de zoutraaien van de RIJP.om vergelijking met de RIJP—zoutcijfers te vergemakke]ijken.De proefvakken ien2,3en 4,

en 7en8 liggen in de buurt van zoutraai nr,20,waarbij yak 1 ligt in de buurt van monsterp3-aats 2 van raai 20 en yak 2 bij plaats 3;de vakken 5en6 liggen bij raai 21 monsterplaats 3.(RIJP—monsterplaatsen volgens D,e Glopper 1983).

Korte beschrijving van de proefvakken:

Schildhoek:

yak 1 :Puccinellia Laag Beweid(.L.B.),ge1egen in een zone met Puc—

cinellia maritima als overheersende soort en Spergularia spec. als belangrijkste begeleider.

yak 3

:Puccinellia

Laag Onbeweid(P.L.0.),bimien een exclosure,in de—

ze]ide vegetatie als yak 1,

yak 7

:Puccinellia

Laag

Onbeweid

Kaal(P,L.0.K.),gelegen direkt naast yak 3,maar waarbij een stuk van 3x3m geheel is kaalgeknipt, yak 2 :Agrostis Beweid.(A.B.),in een z6ne met Agrostis stolonifera

en A1'dpecurus geniculatus als overheersende soorten en met ala begeleiders:Aster txpo1±üm,Mentha aquatica,Myoso—

tis scorpiodes en Chamaenerion augustifolium.

yak 4 :Agrostis Onbeweid(A.O.),als yak 2,maar binnen een exelosure.

yak 8

:Agrostis

Onbeweid Kaal(A.0.K.),direkt naast ak 4 met een op—

pervlakte van 3x3m geheel kaalgeknhpt.

yak 5

:Puccinellia

Hoog Bewid(P.H.B),gelegen in een Puccineilla zne midden op de plaat,±25 cm.hoger dan de vakken 1,3n7,in beweide situatie(zie ook fig.3)

yak 6 :Puccinellia Hoog Onbeweid(PJT.0.),in dezelfde vegetatie als yak 5 op 50m afstand binnen een ronde exclosure.

De vakkefl 7 en 8 zijn eind mei kaalgekniDt.

de Rug:

De proefvakken op de Rug liggen verder bij een RLTP—zoutraai verwij- derd(zie figuur 1).De zoutcijfers zijn nog het best te vergelijken met IJP—raai nr.8 en wel yak 9

met

8.3;vak 10 met 8.4 en yak ilmet 8.5.

Op de Rug was geen exciosure om de onbegraasde situatie te bekijken;

er zijn dus afleen gegevens van de beweide situatie,

Vak 9 :ge]-egen in een door Agrostis stolonifera gedomineerde vegetatie.

vakl0 :gelegen in een Puccinellia vegetatie,met veel Spergularia marinas vakil :gelegen in een $alicornia vegetatie.Aan het begin van de

waarnemingserjode

was dit yak nog geheel kaal.

(10)

Fig

proefvkken RUG + zoufreal RIJP

dijk

;boezemmeer (—O,9m NAP)

0

/

:1km

(11)

9

Fig. 2: ptts proefvakken Schitdhoek,+

zoutraaien PUP.

Ii 1 11 buiten beweiding

I 1

1KM.

SCHILDHOEK & PAMPUSPLAAT

(12)

—10

1KM.

Fig 3 hoogtekaart Schildhoek

hoogte in cm to.v NAP

(13)

11.2. De waarnenhingen in de proefvakken:.

II,2.jl.Het nemen van bodeminonsters.

In

ieder proefvak zijn de bodemmonsters als volgt genomen:

—Meteen25cm lange steekboor,3cm in doorsnede,zijn op regelmatige

afstand.

van

elkaar(ongeveer I in) 16 steken gedaan.Bi een volgende bemonsteririg werden de monsters op ongeveer een halve meter van

de

oude boorgaten geomen,omdat. de

boorgaten

zelf de zout— en vocht—

huishouding van. de naaste omgeving beThvloeden (uur '38).

—Per steek zijn de volgende bodemlagen apart in emmertjes(inhoud 2,5

1.)

gedaan :0—1cm

diep;1—2,5crn;2,5—Scni;5—iOcm:en 10—2Ocm diep.

Oin

te

grote uitdroging tij dens het eonsteren te voorkomen zijn de emmertjes voorzien van een deksel met een gat van 3cm in door—

snede,waardoor de monsters naar

birinen kunnen.'

—Vervolgens

zijn per monsterdiepte de segmenten gemengd—in de

emmertjes— en is per monsterdiepte ongeveer 250 gram grond. in een plastic zak,luchtdicht afgesloten,meegen.omen.De o—1 •en 1—2,5 cm mon-

sters zijn altijd. in huh

geheel

gebru.ikt voor de bepaling van de ABC—oijfers.

II,2.2.De zoutbepaling.

Van leder mengmonster ziin de ABC—cijfers in duplo bepaald en voor de 0—1cm—monsters iwtriplo,volgens de'flesjesmethodezoals

die staat

beschreven. in de handleiding van

de RIJP.(ELIJ.P:"'Analysemethoden

voor

grond,water en bo.demvocht;"J,Hofstee en H.J. Fien 1971).De chloor,.1 bepaling is uitgevoerd met behulp van

een

chloro—countér.. .

De ABC—cijfers zijn hierbij als volgt gedefinieercl:

A—ijfer: ram 2O pr

100 gram stoofdroge grond.

B—cijfer: gram NaCl per 100 gram stoofdroge grond.

O—cijfer: gram NaCi per liter bodemvocht.

HiBrbij kan

het

C—cijfer ala volgt uit A—en B—cijfers berekend worden:

C—cijfer 1000.

11.2.3. rondwaterstand

Midden in ieder proefvak is een grondwaterbuis geplaatst met een lengte van 1,25m en een doorsnede van

1,5cm.Tijdens

iedere monsterdatum is de grondwaterstand gemeten,In kombinatie met gegevens met betrek—

king tot neeralag (en eventueel zon en wind)is een indruk te krijgen van de verdamping die is opgetreden.De ondergrondse afvoer van water is op de Schildhoek miniem,

Voor de metereologische gegevens,neerslag,uren zon en verdampings...

oversohot zijn de waarden gebruikt,geregistreerd op vliegveld. Eeide.

(gepubliceerd door het KN.M.I. 1983).

(14)

II,2..4.Keuze

van de monsterdata,

De keixze van de monsterdata is afhanice]-ijk gesteic]. van

het

weer

om zo de meest extreme situaties vast te leggen:aan het begin van cle

waarnerningsperiocle

tijdens natte,relatief zoete omstandigheden en daarna zovee].mogelijk na langere droge perioden,

Voor de Schild.hoek is dat geworden:22 april,2,2Oen 30 juni.

Voor

de. Rug

:2mei,8en

2ljuni.

11.2.5 De kiemproeven.

Van een negental plantensoorten die in de bemonsterde vegetatie- zne voorkomen is proefondervindelijk het kiemingspercentage en de overleving van kiemplanten in het veld en in de kas bepaald.De gevon—

den kierningspercentages kwmen

mogelijk

gecorreleerd worden met de zoutgehtes in de bodem.

Kiemproeven in vitro.

Zaclen van

de

soorten vermeld in onderstaande tabel(tabel 1)zijn eerst op kwaliteit getest,alvorens ze in het veld uit te zaaien.

De zaden zian in petrlschaalt3es op nat filtreerpapier—alleen aqua dest.—uitgezaaid. en in de kiemkast gezet Mj

twee

regiems:

—18.•00—6,00u licht bij 20°C;6.00—18.OOu donker bij 10°C en —1800—6,00u licht bij 25°C;6.00—18.OOu donker bij 15°C.

Om de paar dagen is zo nodig water toegevoegd.Bij"de kiemproeven is geen zout toegevoegd,omdat de kieming in het veld vermoedelijk ook onder zoete omstandigheden plaatsvindt.

Soorten met een kiemingspercentage van

meer

dan

107

zijn vervolgens gebruikl

bij

de groeiproef in de kas en de kiemproe in het veld.

Tabel I

Kiemingspercentages

na '14

dagen bij

onderstaande regiems:

soort herkomst zaad

regiemkiekj: aantal zaden.

Rwnex 'crispus Proeftuin 100% 100% 150

Chamaenernaugustifo1ium IJdermaden

0% 0% 350

Juncus bufonius Burgvallen

90% 15% 670

Cerastium ho1osteodes

Smalbroekerloopje 95% 88% 430

Menta aquatica Lieveren 15% 55% 520

Spergularia marina Schier. 12% 5% 340

Myosotis scorpiodes

Perceel 854 35% 75% 180

Aster tripoliurn .

Schier

5% 60% 160 -

Cardamine pratense proeftuin 17% 17% 400

Agrostis, stolonifera Lauwersmeer 20% 20't 450 Behalve Chamaene'4onzijn alle soorten gebruikt, bij de kiemproef in het veld en zijn de kiemplantjes gebru.ikt bij de kasproef.

(15)

11.2.5.1

.ICiemproevefl veld, —13—

In 4 Droefvakken in het onbeweide gedeelte van de chil1hoek:

P.L.O.; A.O;P.LO.K

en A.0.K zijn in vakken van 3Ox3Ocm telkens 400 zaden van n soort uitgezaaid in de vochtige situatie op 2 juni.De vakken

grenzen

alleen met de hôeken aan elkaar;de tussenliggende niet ingezaaide vakken dienen ter vergelijking.De proef is in duplo uitge—

voerl met zaad van de soorten uit tabel 1 ,uitgezonderd Chamaenerion augustifolium.De

totale zaaioopervlakte is gemerkt met PVC—buis op de hoeken,cle proefvakken van

ledere

soort met gekleurde telefoonkabel—

draadj

es.

11.2,5.2.

roeiproef kas.

Be omstand.igheden in het veld ,waar kiemplanten te maken hebben met een langzaamverziltende bovengrond.,zijn in dekas nagebootst,De

zoutto1erantievan kiemplanten is in. de volgende proef geregistreerd.

Tien dagen dude kiemplanten zijn op een voedingeoplossing van Hoaglarid gezet.Daarbij ziJn 2,5 liter emmertjes gebruikt,waarop een geperforeerd.e polydjreenring drijft.Tegen d.e

ring

is een iapje vitrage geplakt met watervaste liim.De kiemplantee zijn in de gaten gezet op de vitrage,zodat de wortels goed kontakt kunnen mácen metde voedings—

oplossing.(zie figuur 4)

Fig 4

opkweek kiemplanfen:

l:potystyreen drijver

2: k iemp [an ten

'a.

De verzilting.is nagebootst door een deel van de kiemplanten op een.

steeds zoutere voedings'oplossing te zetten en wel volgens.volgend schema Om de drie

of

vier dagen zijn ô11e oplossingen ververst,in iedere

emmer 2,5liter *N Hoagland oplossing,waaraan de volgende hoeveelheden NaCi zijn toegevoegd:

dc1oorsnje,

bovenaanzjchf.

(16)

—14—

\rerversingsschema

groei-oroef:met toegevoegd NaCi in grain/liter;

emmer nr. dag 1 dag 3 dag 7

dag

10 dag 14

1 0 0 0 0 0

2 0 2,5

2,5

2,5

2,5

3 0 2,5 5 5 5

4 0 2,5 5 15 15

Na 20 dagen werden de planten geoogst en werd het gemiddeld vers—

en drooggewicht bepaald van

wortel

en spniit.Verder is het aantal planten dat tijd.ens de proef afsterft,genoteerd inclusief' opmerkingen over het uiterlijk van de plant:eventuele blaftnecrose en —kleur.

De resultaten werden gebruikt ter kontrole van de veldproef.

//

(17)

III.

Re sultat en. —15—

III.1.Het weer tijdens de waarnemingsperiode:april t/m juni

1983.

Een extreem nat voorjaar zorgde ervoor dat de wintersituatie,rnet plas3.rasse platen,voortduurde tot het begin van

juni.De

maand juni.

zeif was

droger

dan

normaal:een

verdampingsoverschot van 74,6mm tegen 57,3 normaal,Vanwege de grote invloed van cleze extreme situatie op het verloop van

de

waarnemingen olgt

hieronder

de gerniddelde neersiag, relatieve luchtvochtigheid,verdamping(aan vrij

wateropperviak

volgens

Penman)

en

het gemiddelde neerslagoverschot respektievelijk verdampings—

tekort gemeten te Eelde,voor de maanden maart,april, mel en juni

1983.

(zie tabel 2).

De gegevens van Eelde zljn verkozen boven die van de LZP,

(Ballast—

plaat),omdat van de LZP'.geen verdampingsgegevens beschikbaar zijn,af—

gezien van.

ruwe

schattingen die af te lezen zijn ult de kaartjes van het K.N,M,I;figuur 5.3.(KNMI'83).Op deze kaartjes is te zien dat in cle

maand. juni de

verdamping in de LZP.duidelijk hoger is dan in Eelde.(zi'ef>.)a)

In de overige maanden is er niet of nauwlijks een verschil in ver—

damping.

Tabel 2 :Neerslag,luchtvochtigheid,verdamping en Oerslagoverschot, gemeten en bepaald voor Eelde.

maart april mel juni

neersiag () 9o(÷43)

lol(÷53) 138(÷79) 58(-33) 90(÷6) 88(+8) 85(÷7) 77(—1) verdamping (mm) 36(—3) 56(—11) 79(—23) 133(÷14) neerslagoverschob (mm)44(÷36) 45(+64) 60(4.102)—75417)

Tussen haakjes staat de afwijking van de langjarige gemiddelden van Eelde.

In figuur 5,1

staat

hat neersiagoversohot per maan.d grafisch weer—

gegeven. (p16).

In

flgu.ur 5.2 staan de neerslagcijfers van de Lauwersmeerpolder,zoals die door de.RIJP.geregistreerd zijn op de Ballastplaat.De hoeveelheden neerslag in de LZP.verschillen in totaal per maand niet veel van die gemeten te Eelde.Alleen in juni

is

het verschil wat groter:34,lmm in de LZP

tegen

58,4mm

in Eelde. (c5 p I7)

(18)

—16—

'ig, 5j.Neers1agoverschot voorjaar 198j,gemeten te Eelde.

neerslagoverschot in mm /4normaa1 maand.gernidde1öe

[

mae

dgemidleLi.e 1983

70

60 50 40

30 20

10

0

-1 0

—20

—30

40

— 50

—60

— 70

Mrt Apr

(19)

c.

T:

87,7rnnJ

Fig. 5.2.

Nee&aghoeveel.heden Lauwersmeer in

mm p

Tctaat:

777mm

-€

IoU. •HIti(iv

T: 145,6mm I datum

1: I,1.o2.12.2.23 1,4.tv

31t.lmm

(20)

fl.%Rt. —.•

•1•• •. — •.... . - .— - -w U..- .6. . fl—.— —. - . a. — -— Ia

—18—

Fig. 53; Oven ichts kaartjes verdamping.

gemiddeWeWen in mm per maand.

(21)

—19—

III.2.ituatie

tijdens de monsterdata.

Tij dens de eerste monsterdatum

staan de

platen nog grotendeels onder water.(zie ook tabel 4,p19).Omdat verwacht mag worden dat er niet veel veranderin,g optreedt,zolang de platen onder water staan vond de volgende bemonstering pas begin juni

plaats.Op

de Schildhoek staan. de proefvakken dan

nog

onder water (2 juni).Op de Rug

is

het

grondwater al onder maaiveldniveau gezakt.(8 juni),De derde bemonste—

ring

was

op 20 juni(Schildhoek) en 21 juni

(Rug)

na 14 dagen warm weer, met heel weinig neerslag(zie fig

5,2).De

iaatste bemonstering oij de

Schildhoek is op 30 juni.In de periode tussen 20 en 30 juni

is

het ook

warm weer geweest met alleen op de 29—ste 7mm

neersiag.

111.3. Zoutgehalte watermonsters $childhoek.

op 2 jimi

zijn

watermonsters genomen van

het

water dat op de proe±'_

vakken stonci,waarin de zoutgehaltes zijn bepaald.(Tabel 3).

Tabel 3:

NaCl—concentraties

in opstaand. water op de Schil1hoek, Monstera genomen op 2/06/' 83.

Proefvak

NaC1—concentratie in g/liter.

PLO PLB AO

AEi

PHD

PHB

2,2 2,7 0,6 0,4 0,9 5,6

Tabel4:

De grondwaterstanden in cm t,o.v. het maaiveld.

Monsterplaats Monsterdatum

3childhoek: 22/04 02/06 17/06 20/06 21/06 30/06 PLB

PLO PLOK AB A0 AOK P110

PEB

+5 +2 —81 —87 —97 —89

)÷8 }+4 —42 —65 —74 —75

—41 —63 —73 —72

+5 +3 —44 —74 —73 —80

}÷3 —63—65 —81—80 —83—85 —75

—79

+5 +5 —81 —83

+7 +4 —68 —95

"Rug

23/04 8/06 21/06

A P

5

+4 —12 —80

+2 —27 —85..

+6 —25 —81

(22)

—20—

r11.

4.Grondwaterstanden.

In talel 4 staan

Je

gemeten crondwaterstandefi Jenoteerd in centi- meters ten opzichte van het

maaiveld.Enmaal

is op

Je

chilcthoeJ: na

24 uur opnieuw de grondwaterstand gemeten om een inciruk

te

kunnen

krijgen van de snelheid

waarmee

het grondwater door verdamDing kan

dalen.Di

is gebeurd op 20 en 21 jirni:heide dagen was het erg warm droog weer.(maximm temperatuur respektieveiijk 24 en 27°C;minimu

15 en 20°CjlJe grootste gemeten verschiilen in grondwaterstand beclroe—

gen hier 10 centimeter in Je Puccineilia vakken.

III. 5.Algengroei.

Een opvallend gevoig van

het

extreem natte weer was de zeer sterke algengroei in het water o de Diaten.Normaal treedt deze algengroei

ook o-o,maar wel in veel geringere mate en ze houdt o-o

als

de platen in april roogvallen.Niet allen konden de algen flu langer doorgroeien,

maar ook Mj

een veel hogere temperatuur(vooral in mei).De hele dikke

harde koek die in jtmi daardoor oo de platen 'oleef liggen was een duidelijke barrire voor veel kiemijlantjes.(zie iguur 6).

'iguur 6 : Algenkoek tussen Puccinellia vegetatie(eind juni.

Alleen

Jaar waar nog oudere planten door de aigenkoek heenprikten enL langs somrnige krimpscheuren konden kiemianten door de koek heenkomen.

Vooral in Puccinellia proefvakken bleven daardoor grote stukke.n aan—

vankelijk zonder kiemplanten.In Je Agrostis—vakken was veel meer hogere oude vegetatie aanwezig,zolat do kiemianten daar wel wat

meer

mofeT1.i.jk

heden

hadden.Bij het ontilien van een stukje algenkoek wao vaak te zien

dat do kiemniariten een kuretrekcervornio 3hengei

hadden die

teen do koek annd'te.

(

inr 7)

-J

(23)

—21—

Fig. 7

kiemptn+ Suda

Vana' Je bijd lat or vee on do 3chilcthook ronditiep,werd huiten do Dxclonures Jo a1.enkook kao; eJo-en,moar hinnen Je e:c1ooures blee ze tot

einJ

juni nop groteni.eels intakt.

Op le ug via3 hot probleem van

do aiLenkoek

veel minder groot, waarschijniLijk

Joordat Jo

platen iaar eerder droog komen te iigen.

III.

6,Invioed van bet weer on I.e proevakkeuze.

igu.ur B:natte platen in april.

Een ander robieem Jat mede door het natte voorjaar en 1.e aigen—

.groei word

veroorzaakt wa hot uitzotten

van Jo nroevakken.Glohaal waren Je

vegetatiez6nes

nor'

wel

te onierscheiden,maar omdat een groot

dcci

van do vegetatie schuiJ

in

onder de

aigen

in het water was het moeiiijk om echt honogene etuklcen

veettie vit

to zoeken.Met name de

vakken van

do Agrootis—zne

on do chiI.Thook hieken

toen bet

water

einIeiik weg

was ,

toch no eni verochil te 'ie.rtonen.

A. 13. (yak 2)had

n :fl be1e].:kin rac van o

70 on A. 0. (yak 4)

cen 1)0 eJin;raad

(24)

—22—

van 504.Verder sond er in yak

2 (A.B.) hoodzakeiijk Agrostis stol.

en

Alopecurus geniculatus,terwiji in A.0. de op biacIzijde'

genoemcle

begeleiders sarnen wel voor

bijna de heift van

de boclembeclekking zorg—

den,De beclekkingsgraad van alle proefvakken staat in tabel 5,

Tabe]. Bedekkingspercefltage van de vegetatie van de proefvakken.

.

chi1dhpc

proefvak

bedekkingsgraad schatting gedaan op 17/06 algen niet meegerekend.

35%

35%

504

strooise1]aag ±1cm (A

) 707o

strooisellaag +3cm

°

60%

404

PiJO

PLB

AO AB PHO PHB

Rug it

P

60%

404

<5%

111.7. ABC—cijfers

van

cle Droefvakken.

Alle ABC—cijfers van de Schildiaoek stasn in bijiage 1.1

(p()

Alle ABC—cijfers van

de Rug staan

in bijiage 1.2. (p 'p9)

In

het hiervolgend gedeelte worden eerst de cijfe's van

de proefvakken

op cle

chiidhoek

besproken,iaarna die van d.e Rug

(vanaf' p.I,2)

Na uitvoering van de waarnemingen werd bekend dat de RIJP in 1983 wegens bezuinigingen de halfjaarlijkse zoutbepalingen niet heeft uit—

gevoerd.Dit gebeurE. flu om de twee jaar.e.etai11eerde vergelijking met RIJP—zoutcijfers is daarom achterwege gebleven.De in 1982 uitge—

voerde bepalingen van

de RIJP staan vermeld

in bijiage 2 (p50) Het verloop van de ABC—cijfers is grafisch weergegeven in de volgende grafieken:

Schildhoek: A—cijfers fig.9.1. Puc.Laag p. 23 fig.9.2. Agrostis p. 2<' fig.9.3. Puc.Hoog p. 25 B—cijfers fig.10.1.Puc.Laag p.

fig.10.2 Agrostis

p. 2

fig.10.1 Puc.Hoog p.2w C—cijfers f'ig.1i.i Puc.Laag p.

fig.11.2 Agrostis p. 29

fig.11.3

Puc.Hoog p. 30 Rug : A—cijfers fig 12 p. 31

B—cijfers

fig.13 p.32 C—cijfers t'ig.14 p. 3/

Iu.j.tDe A—cijfers.

Over

het algerneen nemen de A—cijfers at' geciurende de waarnernings—

periode.Omdat

in a-oril en mei de monsterlekken onder water stonden, zouden de eerste twee A—cijers even groot moeten zijn.De grote very

(25)

N.

V Q-t N QP)

II d NNN\

L'47 OI—5 : 0 LMO &lr

:•

07

,0 0 Q1 OS 0.9 / 00!

.1

'c.

1 '1-i 4

oippqs 5ei 'b 5

(26)

6( u_(-•,- /' •' .4

0

4 o-t • Q•) Os "9

o

1

.epi .

0$

0'7 Os .oot

o(—5; 'D

10

"'D 10 :•

'If 'p_I iSçj EQ't1S

c,Q/ )1OUPUUJS SI4SOJ5'

SJ1fl—V •7,',

off

(27)

I O)70

6-c,

Fig. 93 • ftco I

Cf0 ___________________________

0 _____

I

) /

'n II

sScitdhok Puc. hoo

lao

(ua'

0

(.00

\ \ \ \

'1

(28)

_QpI,,,—,

-

0 I

-:•.

I., 0

•.\

m C C-' - 2. p. pc'-• p 9—. — < p

: —

r.

' I -

0

•-

>'c;, 20

-

j>—-— —.)'1MJ00r'Lço —+100 H I 0 0

1r J

-n

I'•

V L \

V

;

!c? r

-C- Q \ Q\. 3 c

I1 0 C n 40 ID (D 0 V

I'- 1rI—

1'

(29)

—27—

Hg 1Q2. Schildhoek

B—cijt2rs Agrosfis (or,be'.ieid

k(. (v<8)

t

,B_cjfe.r'

—10 c-

meAi

t3r.we (VcL< 2-')

(1..3&

10 —lo tii,

Q.

o,4

I O—2.o (,w.

(30)

Fig.1Q3.

B—cijfers

Schi[dhoek

Puc. hoog.

1'

3:

3o/

I)

g

OL

1)0

c-cL (L-

I

E3. CLvS.

at

5

S 4,

c

11

111

I 0 —2o CA'

(31)

Fig I ,1 C—Cijfers Pu c. taag Schi Idhoek.

.:c'—I 0W

r:Q -

o0: ,t-2.o''.

•:o—i c'

0:

0 c- o

SO-2.Q c,.'.

Fig.1 1.2, C — Cijfers Agrosfis Sc hi tdh oe k

OLad, cct.A.

So

— — -

c

1'

—29—

kJ

7 -•LL

/ 20

Io-Lo(-

4

5JO c.tk -

Ii,'

4/

toj

C0

7

L4.w —p '1o/ ?o/(

50 1'

,

30

20

to/0 3c/0'

, 3/

(32)

Fig. 11,3

C —cijfers Schitdhoek Pu c. hoog. •1/0 c-doci .—*

a 0-4.0 (xv. 0—• I cw

(Lc Io-2.o o— jO C/rvi. 10

I

to

10.

/ /

1"

/ / / / / /

___

/ 0

I / / /

LoJ to

(33)

g. 1 C—cijfers RUG

2.

Pcccri llia

—31—

10

S corrcc.

1'

A

--

o

Sb

cc'

1' 10

70

10

co

10

10

WD

u/d

t 0

c

/03

30 __a c-—;o--.

b —2

(34)

( ,Q/ll :' °/ :

1.

$%

;J

riei SJa4flJ—9 bt

C) I

t'0 I •,

________ I'

IF1'0

w UTr

1.

o

(35)

—33—

sclli1 en die men hier ziet

:ioo ben terU[:ovoer

"or.ien or ?o br ti.j [lens de benionteriflg e r:ionsters moesten onder water g;o-token worden en

de

hoevee]iieid water in nob ron:$ter kon [laardoor behoorlijk varieren—.

Een andere font enbron, 1ie ook na het iroogvallen van de riaten vooral in

de bovenste bodemsegireiTten een rol seelde 'as de aanwezigheid van

van dood

en leven rlanten materiaal,dat veel water

vasthoudt.

Het

verwijderen van

rontenv;orbels en dergelijke

nit

do monsters heef-t

ale nadeel dat de

monsters veel

te veel vitdroen.Bovendien bleek zich nogal eens zo'x or hot rianiaardi matoriaal te hebben vactjezei dat

daarmee dan ook

zou verdwijnen ore welke

reden

er maar 1Tana is ge—

zien de rlantenwortels is verwijderen.Dat de overige A—cijfers van de

verschillende

monsterdierten zo dichi or eikaar liggen komt

natuurlijk

doordat ze nit hetzelfde sediment bestaan,met hetzeide waterbin[tend.

vermogen.

III.7.2De P—cijfers

De B—cijfers 0-a iedere monsierplaats vertonen ongeveer hetzelfde verloop.In do onderste segmenten hoog,naar 'ooven toe neemi het

B—cijfer

a ore bij de 0—1sementen en some ook in de 1—2,5 iaag weer too te no—

men.Wat, men in de natte voorjaarssiiuatie zou verwachten is dat de

B—cij 'ors in cle

bovensie

lang het laagst zouden zijn en Jan naar heneden

too

geleideibijk zouden toenemen.

L)e tweeds monstersorie geet in [ie 0—1cm laag en some ook in de en 2,5—5cm.iaag sen geringe ail'name te zien van het I3—cij'er op bijna alla monsierrlaaisen.Deze onizilting kan

verkdaard

worden door aan

te

nemen dat

er

nit •Jezo

lager zout

Jifundeerd naar i'iet oostasnde, zoete,regenwa-ter.De o-o iii iijdsii hepaalde

zoutkoncentratiee

in dii

oostaende

water

bevestigen

deze veronrerstelling. (zie tabel

j• p19).

Voor Jo siijging van

Je

J3—cijers in ic

overige

vjer segmenten van

yak 3 (LO) is

goen

Jnidelijke

verklaring te geven.Wl i.e oak

hier de

0—1cm laag relatief,ten oozichte van [is 1—2,5cm laag,minder zout gevor—

den.

Do derde en vierde monsterserie geven een zeer sterke etijging van de B—cij 'ers te zien in [le hoverste hodemlagen.Naarrnate men Jierer komt wordi do

stijging

kleiner.In de 10—20cm. lagen is het e'ekt van do nit—

droging vaak

ad

nanvili jks

meer

waarneemhaar. Waarschijnlijk verschi di het B—cijfer in Jeze la maar

vieinig

meer van hot

B—cijfer

in de

onderlirrgende boderelagen vanwaanñt zilt

water capilleir omhoog stijgt,

Het aigemene heeld van het

verloor van [Ic hoeveedheid zout mdc hodere han

samengevat warden ale in biguur 15 (p3t1

),vaarin

schematisch hot verlooi van hot zouto:ehalbe in i.e boiem staab weergegeven voor inc tij [istianen:

sii;ua bie

aa:

het r[i ir J5 winter; Jo zouto:ehal I; es rosen rjj

(36)

—34—

boven naar beneden geleidelijk -toe.

2: situatie in het begin van

het

voorjaar,zoals in aDril '83 is aangetrof 'en.

3:

situatie

in :le zorner;sterke verziiting van de bovenste bo'l.ernlaag, vergelijkbaar met eind juni

'83.

Afhankeiijk

van de neersiag en de veriamping zal het zoutgehaite het hele jaar door schommelen tussen de beide uitersten 1 en 3.

Fig. 15 Model

vertoop zoutgehalfe v.d. bodem Schildhoek.

ENaCt]

0

Bodemdiepte

(cm)

5

1

:siuate eindewinter

2 ,, begin voorjaar 10

3 : ,, zomer

15

20 -

25

Het is overigens de vrsag of situatie"i" aitijd bereikt wordt,aange—

zien zelfs na een extreem lange natte periode van ontzilting op bijna aile monsteroiaatsen de bovenste bo1.emlaag niet cie

minet

zoute was.

Ook is het mogeiijk,maar niet er waarschijnlijk,dat situatie"l"al eerder in het jaar bereikt was en dat er misschien tijdens een korte droge periode in begin maart al enige verziiting is opgetreden,

111,7.3. De Cij t'ers.

De verechilien in C—cijfers tussen natte en droge perioderi zijn erg groo-t.De NaC1—koncentrati.e neemt al toe door verdemping van water, het A—cijfer word-t kleiner,n door de capillaire opstijging van het

zilte water,toename van het B—cijfer.De verand.ringen in .e C—cijers

1 3

(37)

—35—

zijn

aan

de

onpervlakte he-t grootst en worden steeds kleiner naarmate men dieDer in de bodern komt,he-bgeen overeenkomt met de waarnemingen van Joenje(1978,p37) en eekes(1936,p155).

Verge]Jjking met de RIJP—cijters van

1982(voorjaar)laat

zien aat de

gevonden waarden groweg in 1.ezelfde orrie van

grootte

liggen.(hijlage 2).

III.8.De relatie tussen bedekkingsgraad en verziiting.

Omdat cle NaCi—concentratie hea1end is

voor

het voortbestaan van do

)lan-ten

wordt hij het vergelijken van verzilting van de proefvakken uitgegaan van de 0,-oil 'ers.

III.8.1,De kale proe'vakken.

Op d.e

beide

kale -oroevakken,vak 7(PLOK) en yak 8(AOK) ,worden zeer C—cijfers gevonden'(zie fig.11.lenll.2),tot rond. een faktor 35 groter dan de waarde in april gevonclen.Naarmate de verzi].ting langer duurt, viordt do sterk verzithe laag aen do opnervlakte steeds hreder.Op 20 juni

is

alleen de 0—1cm laag sterk verzilt,op 30 juni

is

de bodem van 0—5cm diep sterk verzilt.Waarschijnlijk komt dat doordat neerslag in de—

ze neriode een deel van

het

zout weer wat naar beneden uitspoelt,zodat geleidelijk een steeds bredere zoutband ontstaat.

O grond van de

resul.taten vande kale roevaken zou men verwach—

ten,dat de verzilting bij ne andere proe.'vakken is gekorreleerd met do bedekkingsgraad van

die

vakken.Om die vergelijking to vergemakkelijken

zijn in tahel 6 do C—cijers gemeten o 30 juni

uitgedrnkt

in percentages van de C—cijfers gemeten op 22 aDril.

Tabel 6

,waarin

de relatieve verandering van. de 0—cijfers op 30/06 staat uitgedrukt in percentage's van

de

C—cijfers gemeten op 22/04(beginwaarde).

Tevens ,

is

per bodemsegment de correlatiecofficint gegeven van de relatie tussen het bedekkingspercentage en de relatieve verandering van heb 0—cijfer,

proefvak bedekkingsperc

bodemsegment (die )te in cm)

. 0—i 1—2,5 2,5—5 5—10 10—20

PLO

35

P10K 0%

PLB 35%

AO 50%

AOK 0%

AB 70%

PHO 60%

PHB 40%

2374

35,44

i,77

7,88 37,90

707 727 1037

552 1918 746 242 1386 307 400 728

559 662 278 160 458 178 261 389

539 416 148 115 229 143 196 229

170 172 103 94 159 114 228 201

correlatiecoff mt. richtingscoff.

0,95 3548

—47,4

0,92 1547

—21,0

0,80 547

—5,7

0,72 306

—2,6

0,12 163

—0,23

(38)

—36—

Te zien is da-t

do kale irakken do

hoogste relatieve verzilting he1 ben,dan komen Je Puccinellia vakken,zowei de laag als de hoog gelegen.

Do verzilting bij de Agrostis vakken

is

het laags-t.

Een uitzonderiflg voniit P.L.O. ,waar in de 2,5—5cm en de 5—10cm iaag een relatieve stijging van hat C—cijer te zien is die dichter bij de waar—

den van de kale vakken licht den

bij

die van P,L.B..,Overigens ligt de absolute waarde van

heb

C—cijer van P.L.O. en P.L.B. wl in dezelfde groo-t-te—orde ,wat genoemde afriijking echter niet verklaart.,

111.8.2. Oorrelatie tucson helekkingsgraac1. en verziitip.g.

Als men Je relatielTe toename van hot C—cij'er in do

proevakken ver

gelijkt

met do bedekkinsgraad(zie tnbel 5),dan is te zien at hoe gro—

ter het bedekkingsDercentage is hoe lager de relatieve verziiting.

In tabel 6 en in figuur 16.2(grat'ische weergave van de correle.tie)staat ook per bodemsenent weergegeven do correlatiecofficint met betrekking tot het verband tucson de relatieve toename van het C—cijer en de bedek—

kingsgraad.Voor de 0—1cm en de 1—2,5cm lagen is deze correlatie wel vrij duidelijk,voor de 2,5—Scm en de 5—10cm lagen al minder duidelijlc,en voor de 10—20cm diepe laag is er geen verband meer tussen de verzilting en de be dekkingsgraad.

111.8.3.

Vezil'bing en veraideringen in Js grondwotersband.

Aangezien do grondwaterstend van heken3e en onhekende faktoren af—

hankelijk is,lijkt het niet erg zinvol in to gaan oo de absolute verschil—

len

tucson de

proefvakken die or zijn gerrieten.Daarentegen kunnen de ver—

onderingen

in grondwaterneil 'lie o

dezel'de olaats een droog etmaal na elkaar

zijn gemeten wl

enige

in'oi'matie verscha'en over de verdamping op die plaatsen.

De

metingen van 20 en 21 juni geven een daling van 10cm in de Pucci—

nellia

vakken en iron

ongeveer 3cm in do Agrostis vakken.De grotere rela—

tieve

v-erzilting in do Puccine1lia vegetatie woes al op en groter zout—

en dus water-transport naar do o-opervlakte dan

bij

de Agrostis vegetatie.

(zie ook tabel 4 p19).Deze veranderingen in grondwaterstand wijzen even—

eons op een grotere verdaming in de Puccinellia vegetatie.

Dat de kaalgemaakte -oroe'vakken niet eon groter verschil in gronci—

waterstand laten zien komt waarschijniijk door hun geringe opnervlakte.

Door on'-1.ergrondse aanvoer blijft het water daar op ongeveer hetzel'fde niveau ale in de aangrenzende uroeIvakken.

III.8.4.Het

efekt von beweiding ou do

verzilting.

Op de Schildhoek is he't vee aan het begin van de tweede week van jul_li ingeschaard,Bij

de

bernonstering

van 20 en 30 juni

zou

er duo al

enig effekt von do

begrazing waargenomen kunnen worden.Van do diê

(39)

Het verband tussen de relatieve toename van het C—cijfer en het bedekkingspercentage bij de 1—2,5cm bodemlaag. 0—cijfer=1547—21 ,0(bedekkingspercen-tage). corre1atiecoffjcjnt :0,92

Figi 6.1 *35/.Fig 16i. 20 15 0 U -4- C L) 0 C— C U E C

Us

0 -4-

15 x

c x C C- .4- U U E C U 0-4- U U -4- Cu U C-

Procentuee toenarneC—cijfersSchiLdhoeh. o :M1 • AB :A0K o :PLO • :PLB :POK o :Fl0 I :PHB

w

)I _£_ I4 fs _9 CIlC.

0 9 x

I 6 '10203040506070 Bedekk ings percen ae

5 4 BC100

3 2 -I

(40)

—38—

roeva1ckefl

in The'ei ebie1. is er 4n niet door het vee bezocht name—

lijk het"AgrostiS"Vak(Vak 2),zodat cit wat hetreft hot e?E'ekt van hegra—

zing in dit seizoen buiten beechouwing gelaten kan wor].en.Het effekt van begrazing in voorgaande jaren kan zijn dat hier flu zo'n clibhte gros—

tis vege-tatie aanwezig is.Het opentrappen van de bodem en kaDot lopen van de algenpiak is hier tij dens de waarnemingsperiocle dus achterwege gebleven in tegenstelling tot de andere vakken,De P.II.B.(vak 5) werd.

zeer frekwent hezocht en do vegetatie werd zeer kort afgegraasd over het hole proefoDpervlak,evenals laarbuiten,De P.L.B.(vak 1)wercl ook

Erekwent

begraasd,maar minder rigoreus kaa1.cehouThn •Thn do P.H.B.

Bekijkt men de relatieve verandering van

de

C—cijers(ta1el 6 en 'iguur 16.1,p27),dan is to zien dat P.H.B.

inderdaad meer verzilt

onder invloed

van

begrazing clan P.H,O.,een faktor 10 zilter in P.H.B tegen

een

faktor 7

in

P,H,O..Gezien de verschillen in bedekkingspercentage is dat ook te verwachten.

Een vergelijking tussen P.L.O. en P.1.B. geeft echter het omgekeerde beeld te zien:een grotere stijging in C—cijfer in PIL.O. clan in het be—

weide proefvak.Hierbij moet men echter wel bedenken dat P.L.B. in april al een C.,-cijfer had dat twee maal zo hoog was ala in P.L.0..In juni was P.L.B. flog steeds wel zouter dan P.L.0.(zie ook

17 3).In deze

figuur staat voor de 0—5cm laag de absolute hoeveelheid zout,B—cijfer, cumulatief weergegeven voor de proevakken o de Schiidhoek.

Verder is er zowel in PIJ.O. als in P.I.B. 66k hegrazing door eenden en ganzen tijclens ne rnonster-oeriode,wat mogeiijk een niveilerend effekt heeft gehad op cle beclekkingsgraad.P.H.O. werd in daze periode nauwlijks door waterwilcl bezocht.Mogelijk durven de vogels niet zo goed binnen de kleine roncle exciosure te komen.

Zowel in P.H.B. ala in F.IJ.B. voorkomt de hegrazing aen toename van de hedekkingsgraad.Gezien het hiervoor gevon'den verhanI tussen bedekkings—

graad en verzilting ken men konkiuderen dat begrazing bier de verzilting hevordert.

(41)

3.

2.

NaCI

1

ccl,L_t tst

—39—

_____

Zoutgehalten en-verdeting in de teag van 0—5cm eindjuni 3

I

i

Schi Ed hoe k apri 183 :

_____

Puc.taag.

O-j cm

1 —2,5 cm

25—5cm

Fig.

5.

4.

Onbeweid KaaI.

Agrostis.

/

Onbeweid

Beweid

II

2

1

0

2

1

0

Kaal Puc. hoog.

Beweid

Onbeweid Be weld

(42)

—40--

q. )e

kierroevefl in h:t veld.

0mat iot begin juni

Je

nroe vakcen onJe' v;aer stOndDn, zijn de zaden nan on 2 juni uitgezaaid in em kie Jernatte bo ern on de algenlap. Door Je piotselinge ovenjl nanr sierb Jrogond weer zonder neersiag sun 'le zaden van geen

der soorten gekiemd.Aangezien Je gehruikte soorten wèl in

le

kas kiemden,rnoet gekonklueerd worden dat Je situ.atie in bet veid te extreso was voor de soorten om te kiemen.

)e enige kiemnlanten in e Puccine1.lio. vabben raren die

van

$uaeda

nanitioa (zie iguur 13)

en van

Ther.ularia snec.

?igmr 13: uaeJa manibinc. kiemnianten in P.L.O. , juni '83.

(Je wibie neersiag on de bodem is waarschijnlijk gins)

In P.L.O.stonden on

30/06/83 ongeveer 300

kiemnlanten

ner m2

waarvan

230 in Je enl:eie krimscheuren in do aigenkoek en 20 verenreid.

In P.L.O.K. was met het verwijderen van de vegetatie ook Jo aigen1ap 'reggehaaid,waar loor de kiemn1nten bier ilenr

versnreid stonlien over de

hele onnerviakie

:

ongevanr 400 nlanten ner m.In P.LB.stonden

0

de kiem—

planten van bovenstaande soorten bet eiest tr.ssen ic voiv.aseen nianten in.On kale nlekken in Je vegetatic vierd weiiewaar do alnenkoek door

yes

kanot

eionen,maar ook eon

dcci van do kiemnl2nten.(hiervsn is verder geen cijferma±eriaa* heschikbaar.)

T3ij cen 'oezoek aan Je$chiJhoek

eifid

au'pr3ius '

33 viei direkt bet

yak

7,P.L.0.K.,op

door bet schorrekrvid at er macsad in groeide,zie ig.194

(43)

—41—

ivir

19:Ma.aie roei vnn 9vanda

eriti'a in P. L. 0i. ,cu. '93.

Een nadere

beschouwing gaf te zien 1Iat

het

bedekkingspercentage

ongeveer 40% bedroeg,waarvan rneer dan 90 uaeda,ongever 5

eranlaria

spec • en

min:er dan

aiicorYila.

In

heu

niet'kale" :ne1

:;ai a1.icornla

niet voor,terwiji uaea en ergu1aria er beide minder ian 5

van de

vegetatie

uitmaakten.

De verzilting,door kelmae.ien veroorzaakt,heet hier duidelijk voor een teruggang in de successie eorgd.Behalve dat het verridernie milieu

halofyten

bevoordeelt,zijn oak

eenjarige

soorten hier in het voordeel, omdat ze niet hoeven te

konureren

met voiwassen planten van

meerjarige

soortenjlet is dan ook niet zo verwonderlijk

dat hier

sen ear;bai halo—

2yte annuellen deze plaats heeft bezet.

Ten

aanzien van de

kiemroe han nag opgemerkt '7or1en, dat 'eehes (1936)ook

al meling mankte van een

wiervilt ala helemmerende akbor voor

Je ontwikkeling van kiemptanten: de op het eiierviit gakiemde niaxiten

knnnen met h'xn wortels

het vilt

moeili,jk Joorbreken.

(44)

—42—

III. 0. nke Jo onrnerkinen ove Jo nroe

vakhcn on Je

Je

agomene tenenzen in hot verloon van Je ABO—ci.j rr: van

Je

proevahlen on Jo Ji.p;( 'il2

t/n14,no

1,

32 )komen

overeen me Jie on

chilthoek(fi,9 t/m 11 ,nnt/mO ).

Jen

ijerschil is

dat

zinlo bier

in

do

notte meimaand eon sterkere

aling van bet C—cijer voorJoet(zie finaur 14,nJ

).TijIens :le droge omabandighe .en in juni neent Dii weer

snel toe, eels door sterke uitdro—

ging—het A—cijfer daali tot

beneJen Jo 20 — en Jeels door kanillaire

onobiin van silt gron

I'-JateL.

Verder valb on 1.at Je O—cij ers in Je

uccineflia—vegotatie on d.c

ug in

dezelfde orde van grootte iigsen ala on de childJioek in d.c Agrosiis—vegetatie.D graJint in de vegetatie von haloyien naar gly—

coyben komt

op

Jeug voor

hij eon

zouigradint

met aanzienlijk lagere concentraties dan on d.c childhoek.IVIoge1.ijk dat lator in het seizoen de C—cijfers on do Rug

nog

vender stijgen.en andere verkiarina voor iii verschil zou gevonden kunnen

worden

in de grotere dynaiek van de C—cij—

fers on d.c Rug. Door de betere doorlaat1aarheid van de ondergroncl wisselen het stijgen en dalen van

Jo

C—cijfers elkaar sneiler af Jan op d.c Schild—

hock.

Dii

komi ovoreen met de waarnerningen van eekes(i936)Jat concentra—

tieachommelingen van zout groter zijn in zari1 Jan in kl.ei.

Ook is het mogelijk dat het geningere

luiumgehalte Jat genaurd gaat met een lagere nuinintenbeschikhaarheid,de oorzaak is van

bet vorkomen

van dezelfde vegetatiegradini on twne verschillencle zoutgradinten.

Do

zouttoleranii

is bij lage nuirinteimiveaus

namelijk

minder groot Jan

bij

hoge niveaus.

III,11.Efekt van hetreding van

drasse

platen.

O7eval.iend. was on do

$chilJhoek,hoe

lang

Je

snoren van bebreding in

de natie neriode

in mci

zichthaar

bleven

in e vegetaiie.Dij ied.ere

voetatan

wend. nameiijk Je aenwezige

vegetatie weggedrukt onJer :le

aJgenlap,waardoorheen

de nianien zich niet meet konden onrichten(lig.20) Gevolg :laarvan 'rias Jat iedore voetsian

inle

iroge neriocle nag zicht—

baar

was door d.c dikke algenkoret.

Dat on dergeli.jke nlaatsen

gen

kiem—

nianten ovenleven,s

in bet voorafgaande al uitenngezet.Gezien Je kwets—

baarheid van d.c vegetatie zou onder dergelijke omstandigheden men er nog meer dan anders voor moeten oppassen niet door elkaars nroefvakken

be banjeren.

iguur

20:

biologenspo or.

(45)

—43—

III.12.Groeiproef,lcasresistefltie

tegen verziltin.

In. figuur 21 staan do gemiddelde drooggewichten van spruit en wortel van de proefplantefl uitgezet tegen de Zoutconcentratie in gram NaCi/liter, wat geiik is aan het C—cijter.De zoutconcentraties zijn die op weike de

planten aan

het

eind. van de proef sbonden.(proefopzet:p13 )

De reaktie van de pianten o zout bestaat overal ui een teiggang in gewicht,beha]Ve bij Spergularia die zelfs jets gestimuleerd wordt bij 2,5 en 5 gram NaC1/liter.

In tael 6.2,p

staan de vers— en droogewichten van de proefin—

ten

en oprnerkingen over do konditie van de planten.De enige enige soorten die in het

nagebootste,verziltende

milieu overieven zijn b'pergularia, Agrostis en Cardamine.De jonge pianten van anclere oorten zuilen onder verziltexide omstandigheden direkt het loodje leggen,gezien deze resul—

taten.De zoutconcentraties in het veid

varierden in

Agrostis vegetatie van 0,5 tot 10 gram per iiter,in Puccineilia vegetaties zelfs van 2 tot 20 grain per liter——soms zelfs tot 50 gram per liter ——.In alle proef—

vakken zijr dat dus omatandigheden waarbij d.e glycofyten aan duidelijke zoutstress onderworpen zijn.Gesteld dat cle zaden in het

void wi gekiemd

zouden zijn,dan waren de jonge -pianten nog aen een dergelijke zoutstress oncierworpen.

(46)

[NaCI] Men t

Fig 21

drooggewich*bijverschitlende NaCI—concenfraties SperguIaria

- Agrstis A

\gew.V

0,Qi 0,02,5515

I 0,3 0,2

!. S O,0.

004 003 002 QQ1

0,02,5515

05

q04 0703 0,02 0,01 0,0 0,1 0,05 0,0

o_---o:ern.drooggewicht Spruit

*—---.x: idGmWorte'l

Aster

Cardamine 0,10 0,08 0,06

'S

0,04- 0,02 op

___

0,15 0,10 0,05

0,02,55 [era sti urn )c.___—'-0

)---4(

0,02,5 Rumex 0

0,15

MyQotis

0,10 -G 0,05 __x 0,0 0,02,55'15

15 1-

\

0,02,551 50,02,551 50,02,551 5

(47)

—45—

:Tabei

met droog.— en versgewichten van Dianten die zijn opgekweekt on een zoutgradiënt.

oort

gemiddeld

versgewicht

geimicldeld

drooggewicht

'ijiantenAantal Opmerkingen pergu1aria m. z3 W

1,516 0,1257 1,682 0,1199 1,634 0,1248 0,9491 0,0870

3 W

0,3071 0,0156 0,3463 0,0154 0,3290 0,0192 0,2091 0,0144

levend dood

31

30 40 33 0,OgNaOl/1

2,5gNaCl/1 5,OgNaOl/I 15,OgNaCi/1 Agroetis stol,

0,026 0,015 0,020 0,0097 0,0149 0,0122 0,0117 0,0056

0,0035 0,0012 0,002 0,0008 0,0029i0,0009 0,0018 0,0005

60 62 77 70 0,OgNaCl/1

2,5gNaCl/1 5,OgNaCl/i 15,OGNaO1/1 Cardamine nrat

0,330 0,349 0,368 0,170 0,194 0,062 0,105 0,058

0,0861 0,023 0,0370 0,0117 0,0206 0,0056

0,0171 0,00

7 6 10

8 7

meeste planten halfdood 0,OgNaCl/1

2,5gNaCl/1 5,OgNaCl/1 15,0gNaCl/1 Aster trip.

0,836 0,248 0,602 0,238 0,341 0,149 0,171 0,091

0,0469 0,0084 0,0318 0,0095 0,0198 0,0069 0,0105 0,0043

25 26 24 18

planten kleiner

gn necrose

0,OgNaCl/1 2,5GNaC1/1 5,OgNaCl/1 15,OgNaCl/1 Cerastium hol.

0,374 0,081 0,144 0,040 0,087 0,035

0,0386 0,0067 0,010 0,0041 0,0074 0,004

40

tC 15

5 20

0 15

i

jolanten kleiner Ybladnecrose 0,OgNaCl/i

2,5gNaOl/1 5,OgNaCl/1 15,OgNaCl/1 Myosotis scorn 0,ogNaOl/1 2,5gNaCl/1 5,OgNaCl/1 15,OgNaOl/1

2,177 1,293 0,806 0,453 0,715 0,345

0,145 0,034 0,066 0,0189 0,063 0,0240

25

8 6

2 8

0 15

planten kiein bladnecrose

Rumex crispus 0,OgNaCl/I 2,5gNaCl/1 5,OgNaOl/1 15,OgNaOl/1

1,051 0,354

0,065 0,017

35 0 0 0

Menta aquatica

1,852 1,066 1,6i9 0,633 0,965 0,500 0,386 0,161

0,173 0,061 0,134 0,030 0,0915 0,028 0,0398 0,015

24 23 15

2 10

necrose

van de onderste bladex planten steeds

ki e me r.

0,OgNaCl/1 2,5gNaCl/1 5,OgNaOl/1 15,OgNaCl/1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een hoeveelheid jood wordt opgelost in 0,100 M kaliumjodide in water. Aan deze oplossing is tevens een zuur toegevoegd. Vervolgens wordt de bovenstaande oplossing flink geschud

Een hoeveelheid jood wordt opgelost in 0,100 M kaliumjodide in water. Aan deze oplossing is tevens een zuur toegevoegd. Vervolgens wordt de bovenstaande oplossing flink geschud

• Bij aantasting door Phytophthora in het gewas in combinatie met kritische omstandigheden voor het ontstaan van knolaantasting (regen, zware grond, gevoelig ras) kan het zinvol

Omdat de fouten door de eindige afstand en de massa van de opnemers, geen willekeurige fouten zijn, maar een vaste plaatsafhankelijkheid hebben, is het mogelijk

Het kwaliteits polycarbonaat is zeer sterk en heeft daardoor een zeer lange levensduur. Daarnaast zijn deze kunststof platen goed

Spécialement conçu comme isolation thermique pour les murs rideaux avec joints ouverts ou fermés, ainsi que pour les murs creux maçonnés avec remplissage partiel ou

De arts heeft nu met u besproken dat dit materiaal weer verwijderd gaat worden tijdens een operatie.. In deze folder leest u hier

7:658 BW moet een werkgever zorgen voor een veilige werkplek en deze zorgplicht ziet niet alleen op fysieke schade, maar ook op psychische schade.. Op grond