• No results found

Reglement op het rechtswezen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Reglement op het rechtswezen "

Copied!
304
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

„CELEBES-REGLEMENT" .

OF HET

Reglement op het rechtswezen

IN HET GOUVERNEMENT CELEBES EN ONDER- HOQRÏGHEDEN

(Staatsblad 1882 No. 22)

ZOOALS HET LUIDT INGEVOLGE DE TOT OP HEDEN DAARIN AANGEBRACHTE

WIJZIGINGEN, ALSMEDE

EENIGE ANDERE WETTELIJKE BEPALINGEN, DIE BIJ DE RECHTSPRAAK IN HET GOUVERNE-

MENT CELEBES EN ONDERHOORIG- HEDEN VAN TOEPASSING

KUNNEN ZIJN.

BEWERKT DOOR

Mr. W. J. M. PLATE.

Voorzitter van de Landraden te Makasser, Maros, Pangkadjene en Tjamba.

N. V. HANDELSDRUKKERIJ EN KANTOORHANDEL

„CELEBES" MAKASSAR.

Ï90Ó,

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0043 6269

(3)
(4)
(5)

„CELEBES=REGLEMENT"

OF HET

Reglement op het rechtswezen

IN HET GOUVERNEMENT CELEBES EN ONDER- HOORIQHEDEN

(Staatsblad 1882 No. 22)

ZOOALS HET LUIDT INGEVOLGE DE TOT OP HEDEN DAARIN AANGEBRACHTE

WIJZIGINGEN, ALSMEDE

EENIGE ANDERE WETTELIJKE BEPALINGEN, DIE BIJ DE RECHTSPRAAK IN HET GOUVERNE-

MENT CELEBES EN ONDERHOORIG- HEDEN VAN TOEPASSING

KUNNEN ZIJN.

BEWERKT DOOR

Mr. W. J. M. PLATE.

Voorzitter van de Landraden te Makasser, Maros, Pangkadjene en Tjamba.

N. V. HANDELSDRUKKERIJ EN KANTOORHANDEL

„CELEBES" MAKASSAR.

(6)
(7)

„CELEBES=REGLEMENT"

(8)

mm

(9)

De laatste bewerking van het zoogenaamd „Celebes-Reglement"

verscheen, indien ik mij niet bedrieg, in het jaar 1890. Sedert is dat Reglement herhaaldelijk aangevuld of in andere opzichten gewijzigd. Deze omstandigheid deed mij reeds kort na de aan- vaarding van mijne tegenwoordige betrekking het plan opvatten tot eene nieuwe bewerking van het „Celebes-Reglement" over te gaan. Wel ontveinsde ik mij niet dat mijn arbeid slechts aan weinigen belangstelling kon inboezemen en met het oog op de weldra te verwachten invoering van uniform recht voor geheel Nederlandsch-Indië slechts korten tijd waarde zou hebben, maar van meer dan één zijde werd ik in mijn voornemen gesterkt. Niet iedereen heeft van de in het „Celebes-Reglement" aangebrachte wijzigingen „in extenso" aanteekening gehouden, velen vinden het voldoende om naast de gewijzigde bepalingen melding te maken van de Staatsbladen, waarbij de wijzigingen zijn vastgesteld, en meer dan eens constateerde Ik met leedwezen dat men op som- mige plaatsen niet in de gelegenheid is elk Staatsblad, dat men wil raadplegen, machtig te worden. Zoo kwam ik er toe om niet alleen het „Celebes-Reglement" opnieuw te bewerken, maar tevens a/s bijlagen daaraan toe te voegen eenige wettelijke bepalingen, voor de raadpleging en toepassing waarvan bij de rechtspraak in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden herhaaldelijk aanleiding bestaat.

Ten gerieve van hen, die van dit werkje gebruik wenschen te maken, liet ik in het „Celebes-Reglement" bij menig artikel in

(10)

VI

margine melding maken van de geheel of bijna geheel daarmede overstemmende bepaling van het op Java en Madoera geldende recht, terwijl achter het meerendeel der artikelen van het „Celebes- Reglement" is gewag gemaakt van bepalingen, die in verband met die artikelen geraadpleegd kunnen worden. Is achter een artikel van het „Celebes-Reglement" iets cursief gedrukt, dan heb ik daarmede willen bekend maken dat dat artikel, oorspronkelijk ont- brekende of anders geredigeerd zijnde, zijne tegenwoordige re- dactie aan het cursief gedrukte te danken heeft.

Ten slotte de mededeeling dat de spelling, voorzooverre die min of meer verouderd was, door eene meer gebruikelijke is vervangen.

DE BEWERKER.

MAKASSER, JUNI 1906.

(11)

Reglement op het Rechtswezen in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. (Stbl. 1882 n°. 22.) Hoofdstuk I. Van de Rechterlijke Organisatie en het

beleid der Justitie 2.

Titel I. Algemeeae bepalingen (artt. 1 en 2.) . . 2.

Titel II. Van/<ïe Kegentsqhapsgerechten (artt. 3 tot

erf met 8.) . . 3 Titel III. Van de Magistraten, (artt. 9 tot en met 13.) A.

Titel IV. Van de Landraden, (artt. 14 tot en met 24.) 5.

Titel V. Van de Residentie-gerechten, (artt. 25 tot

en met 32.) 8.

Titel VI. Van den Raad van Justitie, (artt. 33 tot en

met 59.). 10 Slotbepalingen van dit Hoofdstuk, (artt. 60 tot en met 62.) 18.

Hoofdstuk II. Van de rechtspleging in burgerlijke zaken. 19.

Titel I. Van de rechtspleging in burgerlijke zaken voor de Règ€ntsc^apsgterech%ti--^i de Ma-

gistraten 19 Afdeeling I. Van de rechtspleging in eersten aanleg.

(artt. 63 tot en met 79.) 19.

Afdeeling II. Van de rechtspleging in hooger beroep.

(artt. 80 tot en met 82.) 23.

Titel II. Van de rechtspleging in burgerlijke zaken

bij de Landraden 24.

Afdeeling I. Van de behandeling der zaken op de

terechtzitting, (artt. 83 tot en met 122.) 24.

Afdeeling II. Van de beraadslaging en het vonnis.

(artt. 123 tot en met 132.) . . . . 39.

Afdeeling III. Van het hoorger beroep, (artt. 133 tot

en met 139.) 42.

Afdeeling IV. Van de tenuitvoerlegging der vonnissen.

(artt. 141 tot en met 180.) . . . . 46.

(12)

VIII

Bladz.

Afdeeling V. Van eenige bijzondere rechtsplegingen.

(artt. 181 tot en met 191.) • • • • 60.

Afdeeling VI. Van de toelating om kosteloos te pro-

cedeeren. (artt. 192 tot en met 197.) 64.

Titel III. Van het bewijs in burgerlijke zaken. (artt.

197 tot en met 229.) 66.

Titel IV. Van de rechtspleging in burgerlijke zaken voor het Residentie-gerecht, (artt. 230 tot

en met 231.) 74.

Titel V. Van de rechtspleging in burgerlijke zaken

bij den Raad van Justitie, (art. 232.) . . 76.

Hoofdstak III. Van de uitoefening der politie en de op-

sporing van misdrijven en overtredingen. 81.

Titel I. Van de uitoefening der politie en de op- sporing van misdrijven en overtredingen on- der de Inlanders en met dezen gelijkgestelde

personen 81.

Afdeeling I. Algemeene bepalingen, (artt. 233 tot

en met 238.) 81.

Afdeeling II. Van de dorpshoofden en alle verdere ondergeschikte beambten van politie,

(artt. '239 tot en met 265.) . . . . 83.

Afdeeling III. Van de Regenten en hunne plaatsver-

vangers, (artt. 266 tot en met 285.) . 90.

Afdeeling IV. Van de Inlandsche Officieren van Jus-

titie, (artt. 286 tot en met 293.) . . 95.

Afdeeling V. Van den Gouverneur en de Magistraten.

(artt. 294 tot en met 320.) . . . . 98.

Titel II. Van de uitoefening der politie en de op- sporingen van misdrijven en overtredingen onder de Europeanen en met dezen gelijk-

gestelden. (art. 321.) 109.

Hoofdstak IV. Van de rechtspleging in strafzaken . . 110.

Titel I. Van de rechtspleging in strafzaken voor de Residentiegerechten, (artt. 322 tot en met

328.) 110.

(13)

-r- , r, B l a d z'

Titel II. Van de rechtspleging in strafzaken, welke tot de kennisneming behooren van den Ma-

gistraat, (artt. 329 tot en met 341.) . . . 111.

Titel III. Van de rechtspleging in zaken van misdrijf, welke behooren tot de kennisneming van

den Landraad 115.

Afdeeling I. Van de verwijzing naar de terechtzitting.

(artt. 342 tot en met 348a.) . . . . 115.

Afdeeling II. Van het onderzoek op te terechtzitting.

(artt. 349 tot en met 488.) . . . . 123.

Afdeeling III. Van de beraadslaging en het vonnis.

(artt. 389 tot en met 401.) . . . . 137.

Afdeeling IV. Van de revisie der vonnissen, (artt. 402

tot en met 405.) 143.

Afdeeling V. Van de tenuitvoerlegging der vonnis-

sen, (artt. 406 tot en met 418.) . . . 144.

Titel IV. Van de rechtspleging in zaken van over- treding, welke behooren tot de kennisne-

ming van den Landraad 148.

Afdeeling I. Van het onderzoek op de terechtzitting, de beraadslaging en het vonnis, (artt.

419 tot en met 426.) 148.

Afdeeling II. Van het hooger beroep, (artt. 427 tot

en met 433.) 150.

Afdeeling III. Van het beroep in cassatie, (artt. 434

tot en met 449.) 153.

Afdeeling IV. Van de tenuitvoerlegging der vonnissen.

(artt. 450.) 157.

Titel V. Van de rechtspleging in zaken van over- treding, welke behooren tot de kennisne- ming van het Residentiegerecht, (artt. 451

tot en met 462.) 158.

Titel VI. Van de rechtspleging in strafzaken, welke behooren tot de kennisneming van den Raad

van Justitie, (artt. 463 tot en met 483.) . 162.

(14)

X

Bladz.

Titel VII. Van het bewijs in strafzaken, (artt. 484 tot

en met 501.) 171.

Titel VIII. Van het vervallen, ophouden en te niet gaan van vervolgingen en straffen, (artt. 502 tot

en met 521.) 175.

Hoofdstuk V. Gemengde bepalingen betreffende de rechts- pleging onder de Inlanders en met dezen gelijkgestelde personen, voorzooverre zij onderworpen zijn aan de rechtspraak der Inlandsche rechtbanken, (artt. 522 tot en

met 543.) 181.

Hoofdstuk V. Bepalingen betreffende de invoering van- en den overgang tot vóórschriften van dit

Reglement, (artt. 544 tot en met 553.) . 187.

Bijlage I. Uitvoering van eenige vóórschriften van het Reglement op het rechtswezen in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden.

(Stbl. 1882 n«. 23.) 190.

Bijlage II. Costuum van de rechterlijke ambtenaren bij den Raad van Justitie te Makasser en advocaten en procureurs bij die rechtbank.

(Stbl. 1882 no. 24.) 194.

Bijlage III. Bevoegdheid der Hoofden van gewestelijk bestuur, ieder voorzooveel zijn gewest be- treft, tot toevoeging en ontslag van adjuncten aan de Inlandsche Officieren van Justitie.

(Stbl. 1882 no. 216.) 196.

Bijlage IV. Aanwijzing van de Inlandsche Vorsten en Hoofden, tegen welke geene burgerlijke rechtsvordering of vervolging tot straf mag worden ingesteld, dan na te hebben ver- kregen het verlof, vereischt bij artikel 84

(15)

Bladz.

van het Reglement op het beleid der Re- geering van Nederlandsch-Indië. (Stbl. 1867

n°- 10-) 198.

Bijlage V. Wijziging van de Reglementen op het rechts- wezen in de gewesten Banka, Sumatra's

Westkust, Palembang, Lampongsche Dis- tricten, Zuider- en Oostera/deeling van Bor- neo, Celebes en Onderhoorigheden, Timor, Menado, Amboina, Ternate en Riouw. (Stbl

1882 n°. 235.) 202.

Bijlage VI. Reglement op het krankzinnigenwezen in

Nederlandsch-Indië. (Stbl. 1897 n°. 54.) . 205.

Bijlage VII. Regeling omtrent de bewijskracht in straf- zaken van door geneeskundigen opgemaakte

visa-reperta. (Stbl. 1892 n°. 106.) . . . 232.

Bijlage VIII. Koninklijke goedkeuring op de ordonnantie in Staatsblad 1892 n°. 106 betreffende de bewijskracht van visa-reperta in strafzaken.

(Stbl. 1892 no. 236.) 234.

Verklaring der in dit werkje vóórkomende verkortingen 235

Appendix 237

Alphabetisch register ' 239

(16)
(17)

Staatsblad van Nederlandsch=Indië 1882 N°. 22.

CELEBES EN ONDERHOORIGHEDEN.

RECHTSWEZEN. REGLEMENTEN.

REGLEMENT OP HET RECHTSWEZEN IN HET GEWEST CELEBES EN ONDERHOORIGHEDEN.

In naam des Konings !

DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-1NDIË, Den Raad van Nederland-Indië gehoord;

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut!

doet te weten:

Dat Hij, uitvoering willende geven aan het Koninklijk besluit van den 24sten Juli 1881 n". 81 (Indisch Staats- blad 1882 n°. 17);

Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Re- glement op het beleid der Regeering van Nederlandsch- Indië ;

Heeft goedgevonden en verstaan :

Artikel 1. Het Reglement op het rechtswezen in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden wordt vast- gesteld zoodanig als het is gevoegd bij deze ordonnantie.

Artikel 2. Het Reglement treedt in werking op 1 ju- li 1882.

En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië ge- plaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden.

Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage col- leges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons.

Gedaan te Buitenzorg, den 6<ien Februari 1882.

F. s' JACOB.

De Algemeene Secretaris, PANNEKOEK.

Uitgegeven den veertienden Februari 1882.

De Algemeene Secretaris, PANNEKOEK.

j j , ^ _ • — I

(18)

REGLEMENT OP HET RECHTSWEZEN IN HET GOUVERNEMENT CELEBES EN

ONDERHOORIGHEDEN.

HOOFDSTUK 1.

Van de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie.

TITEL I.

Algemeene bepalingen.

Art. 1. Voor zoover de rechtsbedeeling niet krach- R.O. 1.

tens met hen gesloten contracten is overgelaten aan de vorsten en hoofden der verschillende staten en rijken, gelegen binnen het Gouvernement Celebes en Onderhoo- righeden, is de uitoefening der rechterlijke macht in dat gewest, onverminderd de rechtsmacht van den militairen rechter en die bij het Reglement op de Rechterlijke Or- ganisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië aan het Hoog-gerechtshof van Nederlandsch-Indië toe- gekend, opgedragen aan :

de R-egenteehapsgürechten ; de Magistraten ;

de Landraden;

de Residentie-gerechten;

den Raad van Justitie.

(R.R. 76, 79; N.R. 1; Stbl. 1859, n°. 20; Bb. 446, 1316, 1321, 2133, 2495.)

Art. 2. Het 1ste, het 5de, het 6de, en het 7de hoofd- stuk van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië zijn toepasselijk, met dien verstande:

1°. dat onder de arbitrale vonnissen, vermeld in art.

163 n°. 2 van dat Reglement, ook begrepen zijn die, gewezen in het Gouvernement Celebes en On- derhoorigheden;

2°. dat onder de in art. 169 van dat Reglement be- doelde vonnissen mede worden gerangschikt die, genoemd in het 1ste lid van art. 47 van dit Re- glement;

(19)

3°. dat ook de in het 5de hoofdstuk van dat Regle- ment vermelde voorschriften aangaande het mid- del van cassatie toepasselijk zijn op de in het hoogste ressort door den Raad van Justitie gewe- zen vonnissen en op de in het eerste en tevens in het hoogste ressort door de Landraden gewezen vonnissen in zaken van overtreding. (Stbl. 1901, n°. 278, art. Villa.)

TITEL II.

Van de Regentschapsgerechten.

R.O.

Art. 3. In elk Regentschap is een Regentschapsge- 77,81.

recht. (R.R. 69, 114; I.R. 109 v.)

R.O.

Art. 4. Het Regentschapsgerecht bestaat uit den Re- 78,82.

gent of, bij belet, afwezigheid of ontstentenis van de- zen, hetzij uit den Soelawatang, hetzij, wanneer in het Regentschap geen Soelawatang is, uit het hoogst in rang zijnde kamponghoofd in het Regentschap, bijgestaan door zoodanige en zoovele hem tot raadslieden dienende mindere hoofden, als daartoe door het Hoofd van ge- westelijk bestuur, met inachtneming der onder de Inlan- ders bestaande gewoonten, zullen zijn aangewezen.

(R.R. 69, 114.)

R.O.

Art. 5. De Regentschapsgerechten oordeelen in eer- 79,80,83.

sten aanleg:

1°. over alle door Inlanders of met dezen gelijkgestel- de personen tegen eigenlijk gezegde Inlanders in- gestelde burgerlijke rechtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil niet meer beloopt dan ƒ 25;

2°. over alle klachten tegen eigenlijk gezegde Inlanders ter zake van overtredingen van wettelijke bepalingen, op welke is gesteld eene geldboete, niet te boven- gaande de som van ƒ 15 of eene gevangenisstraf voor den tijd van één tot zes dagen.

Art. 6. De vonnissen der Regentschapsgerechten zijn

(20)

—4—

vatbaar voor hooger beroep aan den Magistraat, binnen wiens ressort het regentschap gelegen is:

1°. in burgerlijke zaken, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 10;

2°. in zaken van overtreding, wanneer op de overtre- ding eene geldboete is gesteld van eer. hoorger be- drag dan ƒ 3 of gevangenisstraf.

Art. 7. De Regentschapsgerechten zijn onbevoegd om R.O. 85.

kennis te nemen van eenige overtreding in zaken van pachten en belastingen.

Art. 8. Het rechtsgebied der Regentschapsgerechten strekt zich niet verder uit dan de grenzen van het re- gentschap.

TITEL III.

Van de Magistraten.

Art. 9. De Gouverneur-Generaal bepaalt, bij ordon- nantie, welke ambtenaren de magistratuur vervullen en hoever hun ressort zich uitstrekt.

Art. 10. De Magistraten, ieder in zijn ressort, nemen kennis:

1°. van alle burgerlijke rechtsvorderingen, ingesteld te- gen inlanders en met dezen gelijkgestelden, wan- neer het onderwerp van het geschil eene waarde heeft van niet meer dan ƒ 50 en de zaak niet krach- tens art. 5, n°. 1, behoort tot de rechtsbevoegdheid van eenig Regentschapsgerecht;

2°. van alle klachten, ingebracht tegen Inlanders en met dezen gelijkgestelde personen, ter zake van over- tredingen, waarop geen zwaardere straf is gesteld, dan eene geldboete van ƒ 100, tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden of gevangenisstraf van ten hoogste acht dagen, met of zonder verbeurdver- klaring, wat de Inlanders betreft voor zoover de zaak niet behoort tot de bevoegdheid van eenig Regentschapsgerecht.

R.O.

83,110.

(21)

De uitspraken in deze zaken zijn aan geenerhande

voorziening onderhevig. R.O.

Ar. 11. De Magistraten nemen in het hoogste ressort 95,98.

kennis van de aan hooger beroep onderworpen vonnis- sen der Regentschapsgerechten binnen hurf ressort.

Art. 12. Bij de uitoefening van de rechtsmacht van den Magistraat zijn, wanneer Inlanders in rechten zijn betrokken, behalve den Inlandschen Officier van Justitie, zoo er een zoodanige ter plaatse bescheiden is, tegen- woordig de kamponghoofden van partijen of dier wet- tige plaatsvervangers, en bij Vreemde Oosterlingen hun hoofd, indien er ter plaatse een aanwezig is.

Art. 13. De Gouverneur van Celebes en Onderhoo- R.O. 112.

righeden wijst de ambtenaren aan, die, bij afwezigheid, belet of ontstentenis van de Magistraten, bevoegd zijn de aan dezen toegekende rechtsmacht uit te oefenen.

TITEL IV.

Van de Landraden.

Art. 14. Landraden zijn gevestigd op de hoofdplaat- R.O. 89.

sen, zoo van het gewest als van de assistent-residentiën, en voorts op zoodanige andere plaatsen, als de Gouver- neur-Generaal daartoe aanwijst. (I. R. 123 v.; Stbl. 1901 nos. 15, 273.)

Art. 15. De president is bevoegd om den Landraad R.O. 90.

te doen vergaderen buiten de plaats, waar deze geves- tigd is. (Stbl. 1901, no. 259, art. 1, 1"; Stbl. 1901 no. 306, art. I. D.)

Art. 16. De Landraden houden, ter hoofdplaats van R.O. 91.

het gewest ten minste eens in de veertien dagen, ter plaatse waar een assistent-resident gevestigd is, ten minste eenmaal 's maands, zitting op een bepaalden dag, en moe- ten elders zoo dikwijls belegd worden, als de dienst der Justitie vereischt.

Art. 17. De Landraden bestaan uit vier of meer leden, R.O 92 daartoe door den Gouverneur-Generaal uit de voornaam-

ste en bekwaamste inlanders benoemd, voorgezeten door een Europeeschen rechter en bijgestaan door een griffier.

(22)

—6—

Aan denzelfden ambtenaar kan het voorzitterschap bij verscheidene Landraden worden opgedragen; hetzelfde geldt met opzicht tot de uitoefening der functiën van griffier.

De Gouverneur-Generaal bepaalt zulks bij ordonnan- tie en wijst alsdan tevens hunne standplaatsen aan.

Het tweede, derde en vierde lid van artikel 92 van R.O. 92.

het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het be- leid der Justitie in Nederlandsch-Indië zijn op de Land- raden van toepassing (Stbl. 1903, tf. 364 art. 3a.)

Arl. 18. Tot het wettiglijk houden van den Landraad R.O. 92.

wordt, onverminderd het bepaalde bij artikel 7 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië, vereischt de tegen- woordigheid van den president of onder-voorzitter en ten minste twee leden, van den Inlandschen Officier van Justitie en van den griffier of een wettelijk met de waar-

neming van de functiën van griffier belasten ambtenaar of beambte. (Stbl. 1902, n». 84, art. Villa, Stbl. 1903, tf. 364, art. 3b.; Stbl. 1901, n». 306, art. I. E.)

Art. 19. De voorzitter moet den ouderdom van 25 en zijn griffier dien van 23 jaren hebben bereikt; beiden moeten zijn Nederlanders en den graad van Doctor in de rechtswetenschap bezitten.

De Gouverneur-Generaal is bevoegd om met opzicht tot den griffier van dit laatste vereischte dispensatie te verleenen.

Art. 20. Ingeval van afwezigheid, belet of ontstente- R.O. 93.

nis van den voorzitter en van den onder-voorzitter, in- dien deze bij den Landraad bescheiden is, worden diens functiën voorloopig, — in afwachting dat een daartoe door den Gouverneur-Generaal, hetzij tijdelijk, hetzij de- finitief aangewezen ambtenaar is opgetreden, — vervuld door een lid van den Raad van Justitie, daartoe door den voorzitter van dat College aan te wijzen. (Stbl. 1903, tf. 364 art. 3 c. Stbl. 1901, nos. 13, 272 en 306 art. I. E.)

Ingeval van afwezigheid, belet of onstentenis van den griffier en, indien bij den Landraad een adjunct-griffier is bescheiden, van dezen, wordt op schriftelijk verzoek

(23)

van den voorzitter, door den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden een ander ambtenaar, die niet behoeft te voldoen aan de eischen voor den griffier gesteld bij art. 19, met de tijdelijke waarneming dier betrekking be- last. Stbl. 1903, n°. 364 art. 3 d.)

Art. 21. Met uitzondering der zaken, waarvan de be- R.O. 95.

rechting aan andere rechtbanken, gerechten en rechters is opgedragen, en met inachtneming van het voorschrift van art. 6 van het Reglement op de Rechterlijke Orga- nisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië, nemen de Landraden in eersten aanleg kennis:

1». van alle burgerlijke rechtsvorderingen, ingesteld te- gen Inlanders of met dezen gelijkgestelde personen ; 2°. van alle misdrijven, begaan door Inlanders of met

dezen gelijkgestelde personen ;

3o. van alle overtredingen van reglementen van politie en van plaatselijke keuren, alsmede van wettelijke bepalingen van algemeenen aard, begaan door In- landers of met dezen gelijkgestelde personen.

(R.O. 4; Bijlage IV.)

Art. 22. Van de uitspraken der Landraden wordt R.O. 96.

hooger beroep aan den Raad van Justitie toegelaten:

R in de zaken, vermeld bij het eerste nummer van het voorgaand artikel, wanneer niet blijkt dat de waarde der vordeiing ƒ 100.— of minder bedraagt.

De uitspraken der Landraden, in eersten aanleg, te- vens in het hoogste ressort gewezen in de zaken, ver- meld bij het eerste nummer van het voorgaand artikel, zijn aan geene nadere voorziening onderhevig. (Stbl. 1901, n°. 278 art. VIII b.)

2». in de zaken, vermeld bij het derde nummer van het voorgaand artikel, wanneer het hoogste bedrag der op de overtreding gestelde boete meer dan ƒ 500 beloopt, of indien, hetzij gelijktijdig met, hetzij zon- der eenige geldboete, eene andere zwaardere straf of wel verbeurdverklaring van bijzondere voorwer- pen op de overtreding is gesteld.

Art. 23. Alle vonnissen in zaken van misdrijf, door R.O. 97,

(24)

—8—

de Landraden gewezen, zijn, wanneer zij geene vrijspraak inhouden, onderworpen aan de revisie van den Raad van Justitie.

Art. 24. Het rechtsgebied van den Landraad wordt door den Gouverneur-Generaal bij ordonnantie aangewe- zen, ook voor zooveel betreft de Inlanders en met dezen gelijkgestelde personen, gevestigd of verblijf houdende in de niet onder het rechtstreeksche bestuur van het Gouvernement staande gedeelten van het gewest Celebes en Onderhoorigheden, doch die volgens de met de vor- sten gesloten contracten onderworpen zijn aan de recht- spraak van het Gouvernement.

TITEL V.

Van de Residentiegerechten.

R.O.116a, Art. 25. Met uitzondering van Makasser is een Re- 116b.

sidentie-gerecht gevestigd op alle plaatsen, waar een Landraad gezeteld is. (Stbl. 1901, nos. 15 en 273).

Art. 26. Het Residentiegerecht wordt gehouden door idem.

den rechterlijken ambtenaar, die ter plaatse, waar het gevestigd is, den Landraad voorzit, bijgestaan door den griffier dier rechtbank. (Stbl. 1901, nos. 15 en 273.)

Art. 27. In geval van afwezigheid, belet of ontsten- tenis van den ambtenaar, die het Residentie-gerecht houdt, of van den griffier, gelden de voorschriften van art. 20.

(Stbl. 1901, nos. 15 en 273.)

R.O.

Art. 28. Het Residentiegerecht oordeelt, behoudens 116f.

de voorschriften van het Koninklijk besluit van 3 No- vember 1866, n°. 73 (Indisch staatsblad 1867, no. 10), in eersten aanleg:

1°. over alle burgerlijke rechtsvorderingen, welke de som of waarde van ƒ 500 niet te boven gaan, in- gesteld tegen Europeanen of met dezen gelijkge- stelde personen, alsmede tegen Inlanders of met de- zen gelijkgestelde personen, wanneer deze, voor zoo ver de zaak in geschil betreft, krac! tens wettelijke

(25)

bepalingen of tengevolge van vrijwillige overeen- komst aan de Europeesche wettelijke voorschriften zijn onderworpen;

R.O.

2°. over alle klachten, ingebracht tegen Europeanen of 116g.

met dezen gelijkgestelde personen, betrekkelijk over- tredingen van reglementen en keuren van politie gelijk mede van de wettelijke verordeningen op het stuk van 's Lands middelen en pachten en alle an- dere algemeene verordeningen, wanneer op de over- treding geen zwaardere straf is gesteld dan gevan- genis van drie maanden en eene geldboete van ƒ 500, gezamenlijk of afzonderlijk, met of zonder verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen, daar- van uitgezonderd overtredingen van ambtenaren van den Burgerlijken Stand, notarissen en andere amb- tenaren, in de uitoefening van hunne functiën begaan.

(Stbl. 1901, no. 15 en 273).

R.O.

Art. 29. Van de vonnissen, gewezen in de zaken, be- 116h.

doeld in het vorig artikel, valt hooger beroep aan den Raad van Justitie:

in die, vermeld onder n°. 1, wanneer de gedane vor- dering meer bedraagt dan ƒ 75;

R.O.

in die, vermeld onder n°. 2, wanneer het hoogste be- 116i.

drag der tegen de overtreding bedreigde geldboete meer dan ƒ 50 beloopt, of indien, hetzij met, hetzij zonder eenige geldboete, eene andere zwaardere straf of wel verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen op de overtreding is gesteld. (Stbl. 1901, nos. 15 en 273.)

R.O.

Art. 30. De functiën van het Openbaar Ministerie bij 116d.

de in dezen titel bedoelde gerechten worden uitgeoefend door den Magistraat ter plaatse, waar het gerecht zitting houdt, of diens wettigen vervanger. (Stbl. 1901, nos. 15 en 273.)

Art. 31. Het bepaalde bij art. 16 met opzicht tot het

(26)

—10—

tijdstip, waarop de Landraad zitting houdt, geldt ook ten aanzien van het Residentie-gerecht.

Art. 32. Het rechtsgebied van het Residentie-gerecht strekt zich even ver uit als dat van den Landraad ter plaatse, waar het gerecht zitting houdt.

TITEL VI.

Van den Raad van Justitie.

R.O.

Art. 33. Te Makasser is een Raad van Justitie ge- 117.

vestigd.

R.O.

Art. 34. Het rechtsgebied van dien Raad strekt zich 118.

uit over het Gouvernemet Celebes en Onderhoorigheden en de residentiën Timor, Amboina, Ternate en Menado.

R.O.

Art. 35. De Raad van Justitie is samengesteld uit: 119.

een president, drie leden,

een Officier van Justitie,

een substituut-Officier van Justitie, een griffier,

een substituut-griffier.

De Gouverneur-Generaal is bevoegd om tijdelijk we- gens buitengewone omstandigheden de samenstelling van den Raad van Justitie met één of weer buitengewone leden of substituut-Officieren van Justitie uit te breiden (Stbl. 1901, n». 278c; Stbl. 1904, n°. 268; Stbl. 1901, no. 124, 269; Stbl. 1904, n». 267.)

R.O.

Art. 36. De president en de Officier moeten den vol- 120.

len ouderdom van 28, de leden, de substituut-Officier en de griffier dien van 25 en de substituut-griffier dien van 23 jaren bereikt hebben.

Zij moeten allen zijn Nederlanders en den graad van Doctor in de rechtswetenschap bezitten. (R.R. 107; Ov.

98; N.R. 48.)

(27)

R.0.

Art. 37. De Raad van Justitie vonnist en beschikt in 121.

alle zaken met drie leden. (Slbl. 1901, n°. 278d.) Art. 37a. (1). De president heeft de bevoegdheid om in zaken van grooten omvang, één of meer leden, ge- wone, buitengewone of waarnemende, boven het wette- lijk voor het nemen van beslissingen bepaalde getal als bijzitters te benoemen.

(2). De bijzitters zijn bij de behandeling der zaak tegenwoordig, doch werken slechts tot de beslissing me- de, ter vervanging der leden, die het wettelijk bepaalde getal uitmaken, en verhinderd mochten worden om aan de beslissing deel te nemen.

(3). Van een en ander wordt aanteekening gehouden, in burgerlijke zaken op het audiëntieblad, in strafzaken in het proces-verbaal der zitting. (Stbl. 1893, n». 249;

Stbl. 1894, n°. 50; Stbl. 1901, ip. 278e.)

Art. 38. De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, bij afwezigheid of verhindering van leden, hun dienst te doen waarnemen door andere rechterlijke ambtenaren.

R.0.

De griffier moet, wanneer geen genoegzaam getal ge- 122.

wone, buitengewone of waarnemende leden tot het ver- richten van den dienst aanwezig mocht zijn, als rechter zitting nemen. (Stbl. 1901, n°. 278f.)

R.0.

Art. 39. De Raad van Justitie houdt wekelijks ten 123.

minste twee terechtzittingen, of zooveel meer als de dienst der Justitie en eene spoedige en geregelde afdoening der zaken vorderen.

R.0.

Art. 40. Behoudens de voorschriften van het konink- 124.

lijk besluit van 3 November 1866, n». 73 (Ind. staats- blad 1867, n«. 10) en met uitzondering der zaken, aan de kennisneming der Residentiegerechten opgedragen, en der gevallen, voorzien in art. 159 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië, neemt de Raad van Justitie in eer-

(28)

—12—

sten aanleg kennis van alle burgerlijke rechtsvorderin- gen, ingesteld:

a. tegen Europeanen en met dezen gelijkgestelde per- sonen; (R.R. 109; R.O. 4; Bijlage I.)

b. tegen Inlanders en met dezen gelijkgestelde personen, in zaken, waarin deze krachtens wettelijke bepa- lingen of tengevolge van vrijwillige overeenkomst aan de Europeesche wettelijke bepalingen zijn onder- worpen. (R.R. 75, 80, 109; Ov. 9, 15; R.O. 95, 126.)

R.O.

Art. 41. De Raad van Justitie neemt, onverschillig 125.

tot welken landaard partijen behooren, in eersten aan- leg kennis:

1°. van alle geschillen in zaken van prijzen en buit, die door schepen van oorlog van den Staat of door schepen, bij particulieren uitgerust en van commis- siën of „lettres de marque" voorzien, worden achter- haald en opgebracht, zoomede van alle geschillen, welke tusschen de nemers onderling deswege ont- staan; (R.O. 4, 127, 129.)

2». van alle zee- en strandvonden. (R.O. 95, 126; K.

545 v.)

R.O.

Art. 42. Van uitspraken van den Raad van Justitie, 126.

in de twee voorgaande artikelen begrepen, valt hooger beroep aan het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-In- dië, wanneer de waarde in geschil meer dan ƒ 1000 beloopt.

Beneden dat bedrag vonnist de Raad in het hoogste ressort.

R.O.

Art. 43. De Raad van Justitie neemt in het hoogste 127.

ressort kennis:

1°. van alle jurisdictie-geschillen tusschen mindere rech- terlijke autoriteiten in zijn rechtsgebied; (Rv. 270;

Sv. 260 v.; NR. 54, 65.)

2°. van alle vonnissen, waarin hooger beroep aan den

(29)

Raad is toegelaten; (R.O. 95 v., 109, 145; Rv. 355 v.;

Sv. 197 v.; LR. 192, 239, 254, 345.)

3°. van alle persoonlijke, zakelijke of gemengde rechts- vorderingen, aan hooger beroep onderworpen, wan- neer partijen verklaard hebben van dat beroep af te zien. (R.R. 80; R.O. 126.)

Deze laatste bepaling is niet toepasselijk in zaken, die niet vatbaar zijn voor dading of compromis.

(B.W. 1852; Rv. 133, 326, 615 v.)

R.O.

Art. 44. De partijen, in eersten aanleg aan de rechts- 128.

macht der Landraden onderworpen, kunnen, wanneer zij daaromtrent overeenkomen, hunne voor hooger beroep vatbare geschillen dadelijk onderwerpen aan den Raad van Justitie, die alsdan in die zaken in het hoogste res- sort uitspraak doet. (R.R. 80; N.R. 66.)

R.O.116g, Art. 45. Behoudens de voorschriften van het ko- 129.

ninklijk besluit van 3 November 1866, n°. 73 (Ind.

staatsblad 1867, n°. 10), neemt in strafzaken de Raad van Justitie in eersten aanleg kennis:

1°. met uitzondering der zaken, aan de kennisneming der Residentie-gerechten opgedragen, en der geval- len, voorzien bij art. 165 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië :

R.O.

a. van alle overtredingen van politie en van plaat- 130.

selijke keuren, alsmede van wettelijke bepa- lingen van algemeenen aard, begaan door Eu- ropeanen of met dezen gelijkgestelde personen;

(Stbl. 1901, nos. 15 en 273.)

R.O.

b. van alle misdrijven, gepleegd door Europeanen 129.1°.

of met dezen gelijkgestelde personen; (R.O. 165;

R.R. 109; R.O. 4. Bijlage I.)

c. van de misdrijven, ter gelegenheid van faillis- sement en bij kennelijk onvermogen of bij sur-

(30)

—14—

séance van betaling begaan door Vreemde Oos- terlingen en Inlanders, op wie de wettelijke bepalingen betreffende die onderwerpen toe- passelijk zijn verklaard. (K. 749 v., 886 v.; Rv.

899 v.; Stbl. 1872, n°. 21.)

R.O.

2°. zonder onderscheid van den landaard der beklaagden: 129.2°.

a. van het misdrijf van zeerooverij; (A.B. 33a.) b. van alle misdrijven, gepleegd aangaande prij-

zen en buiten, vermeld in art. 41 ;

c. van alle overtredingen der wettelijke bepalingen op het stuk van den slavenhandel. (R.R. 116.)

R.O.

Art. 46. De vonnissen, door den Raad van Justitie 130.2°.

in eersten aanleg in zaken van overtredingen gewezen, zijn vatbaar voor hooger beroep aan het Hoog-Gerechts- hof, wanneer het hoogste bedrag der geldboete, op de overtreding gesteld, meer dan ƒ 500 beloopt, of in- dien, hetzij gelijktijdig met, hetzij zonder eenige geld- boete, eene zwaardere straf of wel verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen op de overtreding is gesteld.

(R.O. 163, 171 ; Sv. 188 v., 303 v.)

R.O.

Art. 47. Alle eindvonnissen van den Raad van Jus- 129.

titie, in zaken van misdrijf, waarin eene voorloopige instructie heeft plaats gehad, in eersten aanleg gewezen, zijn, met uitzondering van die, waarbij de beklaagden wegens het niet bewezen zijn hunner schuld worden vrijgesproken, onderworpen aan de revisie van het Hoog- Gerechtshof van Nederlandsch-Indië, indien de beklaag- de of het Openbaar Ministerie, of beiden zulks verlangen.

De vonnissen, door den Raad van Justitie in zaken van misdrijf, waarin geen voorloopige instructie heeft plaats gehad, gewezen, zijn vatbaar voor hooger beroep aan het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-Indie.

R.O.

Art. 48. De Raad van Justitie oordeelt in revisie over 129a.

de daaraan in strafzaken onderworpen vonnissen van In-

(31)

landsche rechtbanken. (Stbl. 1901, n°. 124, 269; Stbl 1903, n°. 7.)

R.O.

Art. 49. De Raad van Justitie heeft het oppertoezicht 132.

over de binnen zijn ressort gevestigde Weeskamer en de voogdijen, over welke aan deze bij de wet het toezicht is opgedragen. (W. 59.)

R.O.

Art. 50. De Raad van Justitie is bevoegd, om op ver- 134.

zoek van bloed- of aanverwanten, na het Openbaar Mi- nisterie te hebben gehoord, of wel op de vordering van den Officier van Justitie ambtshalve, tot behoud van goede orde en rust of tot voorkoming van ongelukken, Europeanen en met dezen gelijkgestelden, die wegens zinneloosheid of een doorgaand slecht en buitensporig gedrag ongeschikt zijn, om aan zich zelve overgelaten te blijven, of wel voor de veiligheid van anderen ge- vaarlijk zijn, na behoorlijk onderzoek, doch buiten vorm van proces, in daartoe bestemde gestichten, ziekenhuizen of andere geschikte plaatsen in verzekerde bewaring te doen stellen en hen daarin te doen houden, zoolang de toestand van zinneloosheid duurt of door die personen geene merkbare teekenen van beterschap worden gegeven.

Zoodanige verzoeken en vorderingen zijn onafhanke- lijk van de curatele, welke, indien zij niet reeds is ver- leend, en wanneer daarvoor overigens genoegzame gron- den aanwezig zijn, gelijktijdig of later kan worden ge- vraagd overeenkomstig de bestaande wettelijke bepa- lingen. (R.O. 135 v., 138; B.W. 433, 456 v., 462; I.R. 230;

N.R. 511.)

R.O.

Art. 51. De beschikkingen, in het vorige artikel ver- 135.

meld, kunnen voor geen längeren termijn dan één jaar genomen worden.

Deze termijn kan echter telkens, op verzoek of vor- dering als voren en na een nieuw onderzoek, doch voor niet langer dan één jaar, verlengd worden. (R.O. 137 v.)

R.O.

Art. 52. De vonnissen van den Raad van Justitie, in 136.

(32)

—16—

de gevallen, bij de twee voorgaande artikelen voorzien, zijn bij voorraad uitvoerbaar.

Van die vonnissen valt hooger beroep aan het Hoog- Qerechtshof van Nederlandsch-Indie, dat mede zonder vorm van proces beslist. (R.O. 137 v.)

R.O.

Art. 53. Wanneer een persoon, die ingevolge de voor- 137.

schriften der artt. 50 en 51 in verzekerde bewaring is gesteld, in zóóver is hersteld of zoodanige merkbare teekenen van beterschap geeft, dat eene langere afzon- dering niet meer noodzakelijk is, beveelt de Raad van Justitie het ontslag, na behoorlijk onderzoek en nadat

het Openbaar Ministerie is gehoord, doch overigens bui- ten vorm van proces, op verzoek van den in bewaring gestelden persoon, of van diens bloed- of aanverwanten.

' Het Openbaar Ministerie is bevoegd het ontslag ambts- halve te vorderen. (R.O. 55.)

De vonnissen, waarbij het ontslag is geweigerd, zijn vatbaar voor hooger beroep. (R.O. 138.)

R.O.

Art. 54. De wettelijke bepalingen betreffende het bur- 139.

gerlijk recht regelen de bemoeienissen van den Raad van Justitie ten aanzien van het vestigen van hypothe- kaire verbanden of andere zakelijke rechten en met op- zicht tot overdrachten van eigendom. (B.W. 616 v., 1179 v.; Ov. 24; R.R. 75.)

R.O.

Art. 55. Het toezicht, door den Raad van Justitie uit 140.

te oefenen op de notarissen, wordt bij bijzondere bepa- lingen geregeld.

Zoo ook het toezicht van den Raad van Justitie op de gevangenis ter plaatse, waar de Raad gevestigd is, bestemd tot het opnemen der beklaagden, die voor den Raad moeten terechtstaan. (Ov. 94, 104; Sv. 362, 367, Not. 50 v. 53.)

R.O.

Art. 56. Bij overlijden, ontslag of afzetting van eenen 141, notaris, gevestigd in het Gouvernement Celebes en On-

(33)

derhoorigheden, worden diens Protokollen, repertoires en registers ter griffie van den Raad overgebracht.

Bij overlijden, ontslag of afzetting van elders geves- tigde notarissen, geschiedt de overbrenging naar het re- sidentie-kantoor.

De Gouverneur-Generaal bepaalt, na welk tijdsver- loop de aldus op de residentie-kantoren nedergelegde stukken naar de griffie van den Raad van Justitie zullen worden overgebracht. (Ov. 94, 104; Not. 66.)

R.O.

Art. 57. De griffier van den Raad van Justitie en de 142.

secretarissen der Résidentiel! zijn respectievelijk belast met de bewaring der bij het voorgaand artikel bedoelde Protokollen en andere stukken.

Zij zijn bevoegd en verplicht om daarvan inzage te verleenen, mitsgaders grossen, afschriften en uittreksels af te geven op den voet en de wijze, zooals dit voor de notarissen is bepaald. (Ov. 94; R.O. 67, 69; Not. 38 v.)

A B R.O.

Art. 58. De dubbelen der registers van den burger- 143.

lijken stand worden ter griffie van den Raad van Jus- titie overgebracht en, onder toezicht der rechtbank, be- waard door den griffier, die bevoegd is om daarvan uittreksels te geven op gelijken voeten gelijke wijze, als de met de opmaking der acten van den burgerlijken stand belaste ambtenaren. (B.S. 17 v., 34 v.; R.O. 67, 69.)

R O Art. 59. De Officier van Justitie is verplicht om nauw- 144.

keurige registers aan te houden: (R.O. 182; I.R. 91.) 1°. van alle door hem behandeld wordende zaken, geene

uitgezonderd, met duidelijke vermelding van haren aard en de daarin betrokken personen, van hetgeen daarin is geschied of verricht, en wanneer, door wien en op welke wijze zij zijn afgedaan;

2o. van al de, in de gevangenis van den Raad van Jus- titie, in verzekerde bewaring gestelde personen, met vermelding om welke oorzaak en op wiens last de gevangenneming heeft plaats gehad. (Sv. 362.)

Van deze registers moeten driemaandelijks of bin-

2 CELEBES REGLEMENT.

(34)

—18—

nen zooveel korteren tijd, als de Procureur-Generaal dienstig zal oordeelen, volledige afschriften aan de- zen worden ingezonden. (R.O. 182.)

Slotbepalingen van dit hoofdstuk.

R.O.

Art. 60. De leden van de Landraden en de Inland- 113,114.

sehe Officieren van Justitie leggen, alvorens hunne be- diening te aanvaarden, te Makasser in handen van den Gouverneur, elders in handen van den plaatselijk ge- zagvoerenden ambtenaar, af den volgenden eed: (R.O.

119; A.B. 14, 81; R.O. 92, 100.) De leden:

„Ik beloof en zweer geene giften of geschenken te zullen aannemen van eenig persoon, die voor den Land- raad in eenige zaak betrokken is of daarbij eenige zaak uitstaande heeft; dat ik als lid van den Landraad met ijver, naar mijn beste kennis en geweten, zal werkzaam zijn, zonder van mijne verplichtingen om lief of leed, vriendschap of vijandschap, gunst of ongunst, af te wij- ken en dat ik steeds, gelijk een vroom en eerlijk rechter betaamt, zal rechtspreken."

R.O.

De Inlandsche Officieren van Justitie: 114.

„Ik beloof en zweer, dat ik de mij opgedragen be- diening met ijver, eerlijkheid en onzijdigheid, zonder aanzien van persoon, zal waarnemen, dat ik nimmer eenige giften of geschenken zal aannemen van eenig per- soon, van wien ik weet of vermoed, dat hij eenige zaak heeft, of zal krijgen, in welke mijne ambtsverrichtingen zouden kunnen te pas komen, en dat ik mij bij de uit- oefening mijner bediening in alles zal gedragen overeen- komstig de wettelijke bepalingen en de krachtens deze aan mij gegeven instructiën en bevelen."

Art. 61. (Vervallen) (Stbl. 1902, w.84; art. VIII. b.)

R.O.

Art. 62. Alle verdere verplichtingen der in dit hoofd- 115.

stuk vermelde rechterlijke autoriteiten en van de aan

(35)

dezen toegevoegde of ondergeschikte ambtenaren wor- üen vastgesteld bij de volgende hoofdstukken van dit Reglement.

HOOFDSTUK II.

Van de rechtspleging in burgerlijke zaken.

TITEL I.

Van de rechtspleging in burgerlijke zaken voor de Regentschapsgerechten en de Magistraten.

AFDEELING I.

Van de rechtspleging in eersten aanleg.

I R Art. 63. De Regentschapsgerechten en de Magistra- 93 109 ten houden ten minste éénmaal 's weeks op eenen vast-

gestelden dag, de eersten ter hoofdplaats van het Re- gentschap en de anderen ter hoofdplaats van hun ressort zitting tot afdoening der burgerlijke zaken, waarvan de' kennisname hun bij het vorige hoofdstuk is opgedragen

De Magistraten kunnen bovendien, zulks noodig ach- tende, ook elders binnen hun ressort zitting houden.

Art. 64. De eischer doet zijne vordering mondeling 94 9<S I R of schriftelijk ter terechtzitting. B » 'w-

Hij legt daarbij over alle zoodanige bescheiden, als hij dienstig acht.

I R Art 65. Wanneer de verweerder niet tegenwoordig 110 111 is, gelast de Regent of de Magistraat partijen, voor zoo-

veel den verweerder betreft door middel van een In- landsen hoofd of een politie-beambte, om met hare getuigen op eenen bepaalden dag voor hem te verschijnen.

I R Art. 66. Wanneer alsdan de eischer niet verschijnt l i l wordt de zaak gehouden voor vervallen, behoudens het

recht van den eischer, om zijne vordering op nieuw voor te brengen.

(36)

—20—

Wanneer de verweerder, behoorlijk opgeroepen zijnde, ten bepaalden dage afwezig blijft, en er van geene wet- tige reden van verhindering blijkt, wordt de vordering aan den eischer toegewezen, ten ware zij bevonden wordt ongegrond te zijn, in welk geval zij wordt ontzegd.

(LR. 94, 118, 131 v.)

Indien beide partijen verschenen zijn, worden zij, be- nevens de getuigen, indien zij die hebben voorgebracht, gehoord en wordt vervolgens uitspraak gedaan.

Partijen kunnen zich door een öf mondeling ter te- rechzitting of schriftelijk gestelden gemachtigde doen vertegenwoordigen.

Art. 67. Indien een getuige niet vrijwillig verschijnt, beveelt de Regent of de Magistraat diens oproeping en kan wijders gelasten, dat hij, bij niet vrijwillige ver- schijning, door de openbare macht ter terechtzitting worde gebracht, ten einde aan zijne verplichting te voldoen.

De artikelen 106, 107, 108, 109, 110, 111 en het laat- ste lid van artikel 113 zijn op het getuigenverhoor toe- passelijk.

Art. 68. Bij de uitspraak wordt het bedrag bepaald der vergoeding, volgens door het Gouvernement vast- gesteld tarief door den succumbant verschuldigd aan de voorgebrachte getuigen.

Art. 69. Alvorens'eene beslissing te nemen, zijn de Re- gent en de Magistraat verplicht om de personen, die krachtens de artt. 4 en 12 de zitting moeten bijwonen, te raadplegen.

LR.

Art. 70. Van al het verhandelde bij de in dezen titel 99,119.

vermelde gerechten, bepaaldelijk ook van de door de raadslieden geuite gevoelens en van de gedane uitspra- ken, wordt door Regenten en Magistraten aanteekening gehouden in een register, waarvan maandelijks, voor zoover de in dat tijdsverloop behandelde zaken betreft, een afschrift wordt gezonden, door de Regeten aan den Magistraat, binnen wiens ressort hun regentschap ge-

I.R.

112.

(37)

legen is, door de Magistraten, door tusschenkomst van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, aan den Raad van Justitie te Makasser.

De Magistraat of de Raad zijn bevoegd, om op de behandeling der zaken, voorzooverre niet in hooger beroep is gegaan, zoodanige bemerkingen aan den be- trokken Regent of Magistraat te maken, als zij nuttig en noodig oordeelen.

Zij houden van hunne bemerkingen aanteekening op het hun toegezonden afschrift van het register.

Het Hoog-Gerechtshof is bevoegd om zich dit af- schrift ten allen tijde te doen voorleggen. (Bijlage V.)

LR.

Art. 71. Het voornemen, om van eene uitspraak in 100, 120.

hooger beroep te komen, moet worden bekend gemaakt aan den betrokken Regent binnen tien dagen na de uit- spraak, of, indien de appellant niet tegenwoordig is ge- weest, na de hem op last van den Regent gedane me- dedeeling van het vonnis.

Deze houdt daarvan aanteekening op het in art. 70 bedoeld register en doet daarvan, onder toezending van een uittreksel uit zijn register, voor zoover de zaak be- treft, uitdrukkelijk mededeeling aan den Magistraat, die in hooger beroep moet oordeelen.

I.R.

Art. 72. De vonnissen in zaken, welke niet voor 100, 121.

hooger beroep vatbaar zijn, zijn dadelijk uitvoerbaar;

de anderen, zoo geen hooger beroep is aangeteekend, zoodra de termijn van appèl verstreken is, en anders, zoodra het in hooger beroep gewezen vonnis door den betrokken Regent is ontvangen.

I.R.

Ait. 73. De Regenten en Magistraten dragen de uit- 102, 122.

voering op aan de dorpshoofden of andere hun onder- geschikte beambten.

I.R.

Art. 74. Hij die, ingevolge het voorgaand artikel, met 103, 122.

de tenuitvoerlegging is belast, maant den veroordeelde

(38)

—22—

vooraf aan, om binnen de eerstvolgende acht dagen aan de tegen hem uitgesproken veroordeeling te voldoen.

Indien hij na verloop van dien termijn niet heeft vol- daan, brengt de met de tenuitvoerlegging belaste per- soon zulks ter kennisse van den betrokken Regent of Magistraat, die, ten ware hij redenen vindt om nog eenig uitstel te verkenen, gelast dat zooveel roerende goede- ren van den veroordeelde worden in beslag genomen, als vermoedelijk noodig zijn om de uitvoering van het vonnis te verzekeren.

LR.

Art. 75. De inbeslagneming geschiedt in tegenwoor- 104, 122.

digheid van twee getuigen, en, zoo mogelijk, in het bij- zijn van den veroordeelde, door den met de tenuitvoer- legging belasten beambte.

LR.

Art. 76. Indien binnen twee dagen na de inbeslag- 105, 122.

neming nog niet aan het vonnis is voldaan, worden de in beslag genomen goederen, tot het beloop van de uit- gesproken veroordeeling, in tegenwoordigheid van twee getuigen, in het openbaar, om gereed geld, aan den meestbiedende verkocht.

De veroordeelde is bevoegd, om de orde aan te wij- zen, naar welke de in beslag genomen goederen zullen worden verkocht.

Zoodra de opbrengst der verkochte goederen zooveel bedraagt als de som, waarvoor de tenuitvoerlegging ge- schiedt, en de op den verkoop vallende kosten, wordt niet met den verkoop der overige in beslag genomen goederen voortgegaan.

Deze worden onmiddellijk aan den veroordeelde te- ruggegeven.

LR.

Art. 77. De inbeslagneming mag zich niet uitstrekken 106,122.

tot het vee, dat, en de gereedschappen, welke volstrekt benoodigd zijn tot de uitoefening van het persoonlijk bedrijf van den veroordeelde.

Art. 78. De met de tenuitvoerlegging belaste persoon geeft onmiddellijk na den afloop daarvan kennis aan

(39)

den Regent of Magistraat, op wiens last hij heeft gehan- deld.

I.R.

Art. 79. Behoudens de in art. 68 bedoelde vergoe- 108, 122.

ding aan de getuigen, geschiedt de rechtsbedeeling, in dezen titel bedoeld, kosteloos.

AFDEELINQ II.

Van de rechtspleging in hooger beroep.

LR.

Art. 80. In geval van kennisneming in hooger be- 123.

roep van de uitspraken der Regentschapsgerechten in burgerlijke zaken, doet de Magistraat, naar aanleiding van de hem, in opvolging van het voorschrift van art.

71 al. 2, gedane mededeeling, aan partijen den dag aanzeggen, waarop de zaak vóór hem zal dienen, met last om de getuigen, die zij alsnog zouden willen doen hooren, op dien dag vóór te brengen. (R.O. 83, 98;

I.R. 110, 112, 428.)

LR.

Art. 81. Op den bepaalden dag onderzoekt de Ma- 124.

gistraat de zaak op nieuw.

Tot dat einde worden de uitspraak van den eersten rechter en de stukken van het eerste geding gelezen, de getuigen overeenkomstig het bepaalde bij art. 67 gehoord, en zoowel de reeds vroeger voorgebrachte als de nieuwe bewijzen in overweging genomen.

Hierop doet de Magistraat uitspraak, met inachtne- ming van het bepaalde bij de artikelen 68 en 69, en worden verder opgevolgd de voorschriften van art. 70.

(LR. 121, 123, 431.)

LR.

Art. 82. De Magistraat doet den eersten rechter, door 125.

toezending van afschrift, kennis dragen van de in hooger beroep gewezen vonnissen, binnen acht dagen na de uitspraak.

De tenuitvoerlegging geschiedt steeds bij den eersten rechter en overeenkomstig hetgeen in de vóórgaande

(40)

—24—

afdeeling ten aanzien van de tenuitvoerlegging der in eersten aanleg gewezen vonnissen is vastgesteld.

TITEL II.

Van de rechtspleging in burgerlijke zaken bij de Landraden.

AFDEELING I.

Van de behandeling der zaken op de terechtzitting.

I R Art. 83. Burgerlijke vorderingen, behoorende tot de 126 bevoegdheid der Landraden, worden bij verzoekschrift,

door den eischer of door diens, overeenkomstig het voorschrift van art. 87 gemachtigde onderteekend, in- gediend aan den president van den Landraad, onder wiens rechtsgebied de verweerder zijne woonplaats heeft, of bij gebreke van eene bekende woonplaats zijn wer- kelijk^verblijf houdt. (B.W. 17; LR. 110.)

Bijaldien er meerdere verweerders zijn, die niet bin- nen het ressort van denzelfden Landraad wonen, wordt de vordering ingediend aan den president van den Land- raadfder woonplaats van één hunner, ter keuze van den eischer.

Indien bij schriftelijke acte woonplaats is gekozen, kan de eischer desverkiezende zijne vordering indienen aan den president van den Landraad, binnen wiens rechtsgebied de gekozen woonplaats gelegen is. (R O 95- B.W. 24; Rv. 1, 99.)

Art. 84. Wanneer de eischer niet kan schrijven, noch 127! I R zijnen naam teekenen, kan hij zijne vordering mondeling

voordragen aan den president van den Landraad, die daarvan aanteekening houdt of doet houden. (LR. 110 190 v., 204, 206, 234.)

Wanneer de president zich niet bevindt 1er plaatse waar de Landraad gevestigd is, binnen welks ressort de eischer woonachtig is of verblijf houdt, kan de mon- delinge voordracht ook geschieden bij den Magistraat

(41)

van des eischers woon- of verblijfplaats, die zijne van de voordracht gedane aanteekening binnen 24 uren, na- dat de vordering bij hem is gedaan, opzendt aan den president, die daarmede verder handelt, alsof de vorde- ring bij hem ware ingebracht. (I.R. 110, 190 v., 204, 206, 234.)

Art. 85. De president doet de gedane vordering, nadat die door den griffier op een daarvoor bestemd register is ingeschreven, in afschrift toekomen aan den verweer- der, met aanzegging om daarop binnen eenen bepaalden termijn te antwoorden. De termijn wordt geregeld naar mate van den afstand, doch mag in geen geval korter dan acht dagen worden gesteld. (I.R. 110, 126, 423, 428, 430.)

Art. 86. Het antwoord van den verweerder ingeko- men, of de daartoe gestelde termijn verstreken zijnde, bepaalt de president den dag, waarop de zaak voor den Landraad zal dienen, en doet dien aan partijen aanzeg- gen, met last om zich te doen vergezellen van de ge- tuigen, die zij wenschen te doen hooren, en de schrif- telijke bewijsstukken mede te brengen, waarvan zij zich mochten willen bedienen.

Van de in dit artikel bedoelde beschikkingen wordt aanteekening gehouden op het register en op de minuut der vordering. (I.R. 110, 128, 131, 142, 147, 234, 428;

R.O. 29, 92; Rv. 171 v., 289.)

Art. 87. Partijen kunnen zich, desverkiezende, doen bijstaan of vertegenwoordigen door gemachtigden, tot dat einde van eene bijzondere schriftelijke machtiging voorzien, ten ware de lastgever in persoon tegenwoor- dig mocht zijn. (I.R. 126, 131 v., 243, 418; B.W. 1793;

Rv. 107, 188.)

De Inlandsche Officier van Justitie voor de Regeering van Nederlandsch-Indië, als vertegenwoordigende den Lande, in rechten optredende, behoeft evenwel niet van zoodanige bijzondere schriftelijke machtiging te zijn voor- zien. (Stbl. 1902, it. 402, I.)

(42)

—26—

Art. 88. Wanneer de eischer, behoorlijk opgeroepen LR. 131.

zijnde, niet ten bepaalden dage voor den Landraad ver- schijnt, noch iemand van zijnentwege doet verschijnen, wordt de eisch voor vervallen gehouden, en de eischer veroordeeld in de kosten, behoudens het recht om zijne vordering op nieuw vóór te brengen. (LR. 94, 111, 129 v

133, 185; Rv. 77.)

LR.

Art. 89. Wanneer ten dage dienende de verweerder, 132.

behoorlijk opgeroepen zijnde, niet verschijnt, noch ie- mand van zijnentwege doet verschijnen, wordt de eisch toegewezen, ten ware het aan den Landraad mocht blij- ken, dat deze is onrechtmatig en ongegrond.

Ingeval van toewijzing van den eisch, wordt het von- nis van den Landraad, op last van den president, door een daartoe bevoegd beambte aan den veroordeelde aangezegd.

Van deze aanzegging en van den dag, waarop zij heeft plaats gehad, wordt door den griffier van den Landraad aanteekening gehouden aan den voet van het vonnis (LR. 94, 111, 129 v., 133, 183, 192,310, 428; Rv. 78, 107.)

LR.

Art. 90. In de gevallen, bij de twee voorgaande ar- 133.

tikelen voorzien, kan de Landraad, alvorens eenige uit- spraak te doen, gelasten, dat de niet verschenen partij ten tweeden male zal worden opgeroepen tegen eenen naderen, door den president op de terechtzitting aan de opgekomen partij bekend te maken rechtsdag. De Land- raad is daartoe zelfs verplicht, indien het blijkt of aan- nemelijk is, dat het wegblijven der niet opgekomen par- tij aan wettige beletselen is toe te schrijven. (LR. 189 339.)

LR.

Art. 91. Wanneer ten bepaalden dage partijen ver- 134.

schenen zijn, tracht de Landraad, bij monde van den president, haar tot een vergelijk te brengen.

Indien zoodanig vergelijk tot stand komt, wordt daarvan, staande de terechtzitting, eene acte opgemaakt, waarbij partijen veroordeeld worden tot nakoming der

(43)

getroffen overeenkomst, en welke acte dezelfde kracht heeft en op dezelfde wijze ten uitvoer wordt gelegd, als een gewoon vonnis.

Van een zoodanig gewijsde wordt geen hooger be- roep toegelaten.

Wanneer, bij de poging om partijen tot een vergelijk te brengen, de bemoeienis van eenen tolk wordt vereischt, worden dienaangaande de voorschriften van het volgend artikel nagekomen. (I.R. 199 v., 135, 235; Rv. 31.)

Art. 92. Wanneer partijen verschenen, maar tot geen vergelijk te brengen zijn (hetgeen in het proces-verbaal der zitting wordt vermeld), worden de door partijen overgelegde stukken vóórgelezen en, wanneer eene der partijen de taal, waarin die stukken geschreven zijn, niet machtig is, door eenen tolk, door den president aan te wijzen, in de taal van die partij overgebracht.

Hierop wordt, zoo dit noodig is, mede met behulp van eenen tolk, tot het hooren van den eischer en van den verweerder overgegaan.

De tolk legt, ten ware hij als beëedigd tolk bij den Landraad mocht zijn toegelaten, in handen van den president den eed af van getrouwelijk te zullen vertalen wat van de eene taal in de andere moet worden overgebracht.

Het derde lid van arti. 166 is op de tolken toepas- selijk. (I.R. 95, 112, 129, 138, 140, 158, 190, 275; Sv.

118; A.B. 14; Rv. 33 47; Stbl. 1819 n° 79; 1837 n° 59;

1873, n° 123; 1863 n° 39; 1861 n° 21; 1863 n° 33;

1872 n° 73;)

Art. 93. De verweerder is bevoegd, om in alle zaken eisch in reconventie te doen, uitgezonderd:

1". Wanneer de eischer in conventie is opgetreden in eene qualiteit en de reconventie hem persoonlijk zoude betreffen, en wederkeerig; (B.W. 105, 383, 452, 1655 enz.)

2°. Wanneer de Landraad, bij welken de eisch in con- ventie hangende is, onbevoegd is om kennis te

(44)

—28—

nemen van de reconventie met betrekking tot het onderwerp van het geschil, of wanneer hij daartoe volgens art. 21 n" 1 niet bevoegd is met betrek- king tot den persoon, tegen wien de reconventie zou worden gericht; (R.O. 94,98, 128; R.R. 80; Rv.

99, 130 v., 310.)

3°. In zaken van bezitrecht, wanneer de eisch in recon- ventie het recht op de zaak zelve (petitoir) zoude betreffen; (B.W. 548; Rv. 103 v.)

4". In zaken van verschil over de tenuitvoerlegging van een vonnis. (Rv. 283, 442.)

Indien in eersten aanleg geen eisch in reconventie is gedaan, kan hij in hooger beroep niet meer gedaan worden. (B.W. 1425 v.; Rv. 134, 344.)

Rv.

Art. 94. De verweerder in conventie is verplicht zijne 244, 246.

tegenvordering te gelijk met zijn, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling antwoord in te brengen.

Op die tegenvordering zijn toepasselijk de voorschriften van deze afdeeling.

De beide zaken worden tegelijk voldongen en bij één en hetzelfde vonnis beslist, ten ware de Landraad mocht bevinden, dat de eene vroeger dan de andere kan wor- den afgedaan, in welk geval zulks mag plaats hebben, blijkende niettemin de alsdan nog onafgedane eisch in conventie of reconventie bij denzelfden Landraad aan- hangig tot het eindvonnis, daarin te vellen.

Rv.

Het hooger beroep wordt toegelaten, indien het beloop 247.

van den eisch in conventie, gevoegd bij dat van dien in reconventie, te boven gaat de rechtsmacht van den Landraad om in het hoogste ressort recht te spreken.

Wanneer evenwel de beide gedingen zijn gesplitst en daarin afzonderlijk is gevonnisd, zullen de gewone re- gelen opzichtelijk de bevoegdheid tot hooger beroep worden gevolgd. (Rv. 246.)

I.R.

Art. 95. Indien de verweerder voor eenen Landraad 136.

is geroepen, voor welken hij, volgens het bepaalde bij

(45)

art. 83 niet behoeft te recht te staan, kan hij, mits zulks dadelijk bij den aanvang der eerste terechtzitting ge- schiede, vorderen, dat de rechtbank zich onbevoegd verklare; die vordering zal niet meer in aanmerking komen, zoodra de verweerder zich met de voordracht van eene andere verdediging heeft ingelaten. I.R. 126, 139, 293; R.R. 80; Rv. 130 v.;)

Art. 96. Ingeval echter de verweerder niet behoort I.R. 137.

tot de personen, die ingevolge art. 21 n° 1 justitiabel zijn voor den Landraad, of het geschil over een onder- werp loopt, hetwelk niet tot de kennisneming van den Landraad behoort, kan in eiken stand van het geding gevorderd worden, dat de rechtbank zich onbevoegd verklare, en is deze zelfs verplicht dit ambtshalve te doen. (I.R. 139, 193; Rv. 130, 132.)

Art. 97. Wanneer geene bewering van onbevoegd- I.R. 138.

heid plaats heeft, of zij, geschied zijnde, geoordeeld is ongegrond te zijn, gaat de Landraad, na het hooren van partijen, dadelijk over tot een nauwgezet en on- partijdig onderzoek naar de rechtmatigheid der betwiste vordering en de gegrondheid van de daartegen inge- brachte verdediging. (I.R. 135 v., 159 v.; Rv. 47.)

Art. 98. De exceptiën, die de gedaagde mocht wil LR. 1$9.

len voordragen, die van onbevoegdheid van den rechter uitgezonderd, mogen niet afzonderlijk worden voorgesteld en beoordeeld, maar worden gelijktijdig met de hoofd- zaak behandeld en uitgewezen. (I.R. 136 v.; Rv. 135 v.)

Art. 99. Partijen kunnen over en weder inzage vor- I.R. 140.

deren van elkanders schriftelijke bewijsstukken, welke tot dat einde aan den Landraad worden overgegeven.

(I.R. 129, 135.)

LR. 141, Art. 100. j°. Stbl.

1°. Wanneer eene partij de echtheid betwist van een door 1900, n°.

de wederpartij overgelegd bewijsstuk, kan de Land- 243.

(46)

—30—

raad een onderzoek daarnaar instellen, na afloop waarvan hij zal beslissen of het betwiste stuk al dan niet in het geding zal worden toegelaten.

2°. Blijkt de noodzakelijkheid om bij dat onderzoek gebruik te maken van stukken, welke in handen zijn van openbare bewaarders, dan gelast de Land- raad dat die stukken op eene daarvoor te bepalen terechtzitting worden overgelegd.

3°. Bestaat er tegen de overlegging bezwaar, hetzij om den aard der stukken, hetzij wegens de verwijderde woonplaats van den bewaarder, dan beveelt de Landraad dat het onderzoek zal geschieden bij den Landraad of door het Hosfd van plaatselijk bestuur van de woonplaats van den bewaarder of wel dat binnen een bepaalden termijn de stukken aan den president ingezonden zullen worden op zoodanige wijze als deze zal bepalen. De laatstbedoelde Land- raad of het Hoofd van plaatselijk bestuur maken van hunne verrichting proces-verbaal op en zen- den dit aan den eerstbedoelden Landraad.

4°. De bewaarder, die zonder geldige redenen in ge- breke is om aan den last tot overlegging of in- zending te voldoen, kan ten verzoeke van de belanghebbende partij op bevel van den president van den tot het onderzoek geroepen Landraad of van het daarmede belast Hoofd van plaatselijk bestuur, door middel van lijfsdwang tot de overlegging of in- zending worden genoodzaakt:

5°. Wanneer het geschrift niet een gedeelte uitmaakt van een register, vervaardigt de bewaarder vóór de overlegging of de inzending een afschrift van het stuk, ten einde het afschrift tot na de terugont- vangst van het oorspronkelijke stuk in de plaats daarvan te doen treden. Aan den voet van het af- schrift teekent hij de aanleiding tot de vervaardi- ging aan, welke aanteekening op de af te geven grossen en afschriften vermeld wordt;

6o. De kosten worden door de partij, die het betwiste

(47)

stuk overlegt, aan den bewaarder te goed gedaan tot het door den president van den Landraad, die de uitspraak heeft te doen, te begrooten bedrag;

7°. Indien het onderzoek naar de echtheid van het over- gelegde stuk het vermoeden van valschheid in ge- schrifte tegen nog levende personen heeft doen ont- staan, zendt de Landraad de stukken aan de tot vervolging bevoegde autoriteit;

8°. De voor den Landraad aanhangige zaak blijft als- dan geschorst tot na de beslissing in de strafzaak.

(Stbl. 1901, /f. 480, Vla. R v / l 4 8 v., 165; Sv.

231 v.;

LR.

Art. 101. Indien de eischer de rechtmatigheid zijner 142.

vordering, of de verweerder de gegrondheid zijner ver- dediging door getuigen wenscht te staven, doch door de onwilligheid van dezen, of uit anderen hoofde, niet in staat is geweest om zich, overeenkomstig het be- paalde bij art. 86, door hen te doen vergezellen, bepaalt de Landraad eenen naderen rechtdag, waarop het ver- hoor zal plaats hebben, en gelast, dat de getuigen, die niet vrijwillig ter terechtzitting hebben willen verschij- nen, door een bevoegd beambte tegen dien rechtsdag zullen worden opgeroepen.

Eene gelijke oproeping geschiedt aan de getuigen, wier verhoor door den Landraad ambtshalve isbevolen.

(I.R. 124, 143, 419, 428, 431; Sv. 133.)

I.R.

Art. 102. Wanneer de aldus opgeroepen getuige ten 143.

bepaalden dage niet verschijnt, wordt hij door den Land- raad veroordeeld in de vergeefs aangewende kosten en in eene boete, niet te bovengaande vijf-en-twintig gulden.

Hij wordt op nieuw ten zijnen koste opgeroepen. (Rv.

184; I.R. 124, 145 v., 153, 250, 253 v.; Sv. 134.)

I.R.

Art. 103. Indien de op nieuw opgeroepen getuige 144.

andermaal in gebreke blijft te verschijnen, wordt hij ten tweeden male veroordeeld in de vergeefs aangewende

(48)

—32—

kosten, en daarenboven in eene boete, niet te boven- gaande vijftig gulden, en tot vergoeding der schade, door zijn wegblijven aan partijen veroorzaakt.

De president kan wijders bevelen, dat de niet opge- komen getuige door de openbare macht voor den Land- raad gebracht worde om aan zijne verplichting te vol- doen. (Rv. 185; I.R. 124, 143 v., 145, 153, 251, 254;

Stbl. 1818 n°. 36b.; B.W. 1366.)

Art. 104. Indien de niet opgekomen getuige bewijst, I.R. 145.

dat hij door wettige redenen verhinderd is geweest om aan de oproeping te voldoen, ontheft de Landraad hem, na het afleggen zijner verklaring, van de tegen hem uit- gesproken veroordeelingen. (Rv. 187; I.R. 124, 143 v.)

Art. 105. Niemand kan genoodzaakt worden om tot I.R. 146.

het afleggen van getuigenis in burgerlijke zaken voor den Landraad te verschijnen, indien deze gevestigd is buiten de afdeeling, binnen welke hij woont of verblijf houdt.

Bij niet-verschijning van een opgeroepen getuige, die in zoodanig geval verkeert, mag deswege geene veroor- deeling tegen hem worden uitgesproken, maar noodigt de president van den Landraad den Magistraat, binnen wiens gebied de getuige woonachtig is of verblijf houdt, schriftelijk uit, de beëedigde verklaring van laatstgenoem- de af te nemen of te doen afnemen, en het daarvan op te maken proces-verbaal ten spoedigste over te zenden.

Ingeval de getuige woonachtig is of verblijf houdt buiten het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, geschiedt die uitnoodiging aan het Hoofd van geweste- lijk bestuur, binnen wiens gebied de getuige woonachtig is of verblijf houdt, en wordt de beëedigde verklaring, hetzij door dat Hoofd, hetzij op zijnen last door het Hoofd van plaatselijk bestuur afgenomen.

Zoodanige uitnoodiging kan ook dadelijk plaats heb- ben zonder voorafgaande oproeping van den getuige.

Het proces-verbaal wordt op de terechtzitting vóór- gelezen. (I.R. 124, 143 v.; R.O. 33; S.v. 57.)

Art. 106. De ten bepaalden dage opgekomen getui- I.R. 147.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Hoge organische stofaanvoer leidt soms tot opbrengststijging en soms tot meer, soms tot minder risico op uitspoeling.. • Grote verschillen in N immobilisatie, mineralisatie

Alle Ou-Testa- mentiese verwysings in dié verband is gekoppel aan die Bybelhebreeuse woord saris behalwe in Deuteronomium 23:1 waar die kastrasieproses om- skryf word sonder dat

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

De bewustwording (awareness) hiervan in de eerstelijnszorg is nog gering. Deze workshop van de VSOP biedt inzichten om de awareness in de eerste lijn te vergroten. Daarnaast

De sterfte die hier en daar op- trad onder de door de schimmelluis aangetaste populieren moet waarschijnlijk aan andeie oorzaken worden toegeschreven. De

Niet alleen kunnen toponiemen binnen landschapshistorisch onderzoek te hulp worden geroepen om een historisch verhaal te reconstrueren, geografische namen kunnen door

Met andere woorden: je verpleegkundi- ge kan gedeeltelijk zelf bepalen welke zorgen zij nodig acht en dus ook hoe- veel het RIZIV aan het Wit-Gele Kruis (of aan een andere dienst

The expected results are to optimize production in geothermal reservoirs by obtaining information about the influence of environment-friendly chelating agents on