AFVALWATERZUIVERING KORTENOORD, NIEUWERKERK AAN DEN IJSSEL
De bodemgesteldheid en bodemgeschiktheid
Stichting voor Bodemkartering Staringgebouw
Wageningen Tel. 08370 - 19100
Rapport nr. 1323
AFVALWATERZUIVERING KORTENOORD, NIEUWERKERK AAN DEN IJSSEL De bodemgesteldheid en bodemgeschiktheid
door: Ing. H. Kleijer en Ing. J.A. van den Hurk
Wageningen, november 1976
N.B. Gegevens uit dit rapport of de bijlagen mogen zonder toestemming van de Stichting voor Bodemkartering uitsluitend door de opdrachtgever worden vermenigvuldigd of in andere publikaties worden overgenomen.
"î f, i, C
**! F i
0
Biz.
VOORWOORD 4
VERKLARING VAN ENKELE TERMEN 5
1. INLEIDING 6
1.1 Ligging en oppervlakte 6
1.2 Doel van het onderzoek 6
1.3 Werkwijze ®
2. DE BODEMGESTELDHEID 7
2.1 Het bodemkundig onderzoek 7
2.1.1 De kaarteenheden 7
2.2 Het hydrologisch onderzoek 11
2.2.1 De grondwatertrappen 11
3. DE BOMENGESTELDHEID 12
4. DE BODEMGESCHIKTHEID 13
4.1 De bodemgeschiktheid voor inheemse boom- en struiksoor- 13 ten
4.1.1 Inleiding 13
4.1.2 Opzet van de geschiktheidstabel 14 4.2 De bodemgeschiktheid voor boomsoorten 14
4.2.1 Inleiding 14
4.2.2 Maatstaven voor de geschiktheidsbeoordeling 14
4.2.3 De geschiktheidsklassen 15
4.2.4 De bodemeigenschappen en hoedanigheden voor de ge- 15 schiktheidsbeoordeling
4.2.5 De geschiktheid van de gronden voor boomsoorten 16
5. ENKELE SLOTOPMERKINGEN 17
6. LITERATUURLIJST 18
Tabellen
1. Geschiktheidsklassen voor inheemse boom- en struiksoorten 13 2. De geschiktheidsklassen en de toepasbaarheid van inheemse 13
boom- en struiksoorten
3. Bodemgeschiktheidsbeoordeling voor boomsoorten 15 Afbeelding
1. Situatiekaart, schaal 1 : 25 000 6
Bijlage
1. Bodemkaart, schaal 1 : 500, zwart/wit
2. Bodemgeschiktheidskaart voor boomsoorten, schaal 1 : 500, zwart/wit.
VOORWOORD
In opdracht van het Ingenieurs- en Architectenbureau DSBV te Rotterdam werd een bodemkundig en hydrologisch onderzoek uitge
voerd ten oosten van Nieuwerkerk aan den IJssel, in verband met de bodemgeschiktheid van gronden voor boomsoorten en struiken.
Het veldwerk werd verricht in september 1976 door Ing. H. Kleijer, die tevens dit rapport samenstelde. Ing. P.H. Schoenfeld van het
Rijksinstituut voor Onderzoek in de bos- en landschapsbouw "De Dorschkamp"
verleende medewerking bij het inventariseren en waarderen van de in het gebied voorkomende bospercelen.
De coördinatie en leiding van het onderzoek berustten resp. bij Ing. J.A. van den Hurk en Ing. H.J.M. Zegers.
DE DIRECTEUR,
Ir. R.P.H.P. van der Schans.
VERKLARING VAN ENKELE TERMEN bovengrond
fluctuatie
GHG(gemiddeld hoogste grondwaterstand)
GLG (gemiddeld laagste grondwaterstand)
humusklassen
kalkklassen; kalkloos kalkrijk
klei
kleigronden
lutum(klei)fractie lutumklassen
- mv.
ym veen
veengronden
: bovenste horizont (laag) van het bodemprofiel, meestal een relatief hoog gehalte aan orga
nische stof bevattend
: op- en neergaande beweging van het grondwater (verschil tussen GLG en GHG)
: gemiddelde over een aantal jaren van de drie hoogste grondwaterstanden per jaar bij 24 halfmaandelijkse metingen
: gemiddelde over een aantal jaren van de drie laagste grondwaterstanden per jaar bij 24 halfmaandelijkse metingen
: benaming org.stof in % humusarme klei 0 - 2,5 à 5
2 , 5 a 5 - 8 8 à 16 - 15 15 à 30 - 22,5 humeuze klei
humusrijke klei venige klei kleiig veen veen
22,5 à 45 35 à 70
35 100
16)afhan- 30)lijk 45)van het 70)lutumge-
)halte
2 ym
lutumfractie in % : minder dan 0,5 % CaC03; geen opbruising bij
overgieten met 12,5 % zoutzuur
: meer dan 1 % CaCOß bij 0 % lutum en meer dan 2 % CaCOg bij 100 % lutum; sterke opbruising bij overgieten met 12,5 % zoutzuur
: mineraal materiaal dat ten minste 8 % lutum bevat
: minerale gronden met meer dan 40 cm klei bin
nen 80 cm - mv.
: minerale delen kleiner dan : benaming
lichte zavel zware zavel lichte klei
matig zware klei) zeer zware klei ) : beneden maaiveld : micrometer = 0,001 mm
: materiaal dat afhankelijk van het lutumgehalte voor meer dan 35 à 70 % uit organische stof bestaat
: gronden die tussen 0 en 80 cm - mv. voor meer dan 40 cm uit veen bestaan
zware klei 8 17,5 - 25 35
17,5 25 35 50 50
Afb.1 Situatiekaart, schaal 125 000 ( Top. kaart. 38A )
1. INLEIDING
1.1 Ligging en oppervlakte (afb. 1)
Het onderzochte gebied ligt ten oosten van Nieuwerkerk aan den IJssel tussen de Ringvaart en de Hollandsche IJssel in de buurtschap Kortenoord.
De oppervlakte bedraagt + 6 ha waarvan + 4 ha wordt bebouwd.
1.2 Doel van het onderzoek
Doel van het onderzoek was een bodemkundige en hydrologische inventa
risatie in verband met de bodemgeschiktheid voor boomsoorten en struiken.
1.3 Werkwijze
In het onderzochte gebied zijn 30 boringen verricht tot een diepte van 200 cm - mv. om een indruk te krijgen van de profielopbouw en de fluctuatie van het grondwater.
De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven op de bodemkaart, schaal 1 : 500 (bijlage 1) en beschreven in hoofdstuk 3. De bodemgeschikt
heid is beschreven in hoofdstuk 3.
- 7 -
2. DE BODEMGESTELDHEID
2.1 Het bodemkundig onderzoek
In het onderzochtegebied komen veengronden en kleigronden voor.
Veengronden
De veengronden, gronden die binnen 80 cm - mv.meer dan 40 cm veen of venig materiaal hebben, komen in het middengedeelte van het gebied voor. Het zijn koopveengronden, d.w.z. veengronden met een 20-50 cm dik
ke venige kleibovengrond. Onder deze bovengrond komt plaatselijk een 30-40 cm dik humusrijk zware-zavelpakket voor. Het veen dat onder het zware-zavelpakket en/of onder de venige kleibovengrond begint bestaat overwegend uit rietzeggeveen. In de bovenste 10 à 20 cm van dit veenpak- ket heeft soms een kleibijmenging plaatsgevonden. Het veenpakket gaat door tot dieper dan 200 cm - mv. en zoals uit een aantal sonderingen van het Laboratorium voor Grondmechanica te Delft is gebleken tot 11 à 15 m-mv.
Kleigronden
In het noorden en zuiden van het gebied komen deze gronden voor. Ze bestaan binnen 80 cm - mv. voor meer dan 40 cm uit klei (mineraal materiaal met meer dan 8 % lutum). De 20-50 cm dikke humusrijke bovengrond heeft een
organische-stofgehalte van 10-18 %. De klei bestaat uit lichte of zware za
vel. Bij deze gronden begint derietzeggeveenondergrond tussen 40 en 80 cm - mv. (liedeerdgronden). Onder de bovengrond komt soms humeuze lichte klei of venige klei voor. Meestal bestaat het kleipakket onder de bovengrond uit zware zavel. Op basis van de textuur (lutumgehalte) van de bovengrond zijn twee kaarteenheden onderscheiden.
Verwerkte gronden
In het noorden van het gebied tegen de Ringvaart komt een terreinge
deelte voor waar tot meer dan 80 cm - mv. veel afval (vuilnis en puin) is gestort. Deze als kaarteenheid A op de bodemkaart weergegeven gronden zijn buiten de geschiktheidsbeoordelingen gelaten.
2.1.1 D^_kaa£teenheden_
Op de bodemkaart, schaal 1 : 500 (bijlage 2) is de profielopbouw tot een diepte van 200 cm - mv. weergegevem. Er zijn vier kaarteenheden onderscheiden. Van elke kaarteenheid, behalve van kaarteenheid A, is een eenvoudige profielschets gemaakt.
Kaarteenheid: hVc
Omschrijving^ Koopveengronden met een 20 tot 50 cm dikke venige kleiboven- grond
Gr on dwa_t er t.r a.ppe n : _I en II
Profielschets:
diepte
humus lutum kalk-
% % klasse a
venige klei 25 40 kalkloos
30
humusrijke zware zavel 15 22 kalkloos
rietzeggeveen > 60
200 cm
In de bovenste 10 à 20 cm van het veenpakket heeft soms een kleibijmenging plaatsgevonden, vooral bij die gronden waar de venige kleibovengrond door
gaat tot de veenondergrond.
- 9 -
Kaarteenheid: pRvlIC
Omschrijving_-_ Liedeerdgronden, met een humusrijke lichte zavelbovengrond Grondwatertrap: II
Prcjf ielschets :
diepte 0-
- humeuze lichte klei
200- cm
humusrijke lichte zavel
- rietzeggeveen
humus lutum kalk-
% % klasse
12 14 kalkloos
8 32 kalkloos
> 60
Kaarteenheid: pRv31c
Omschrijvincp_ Liedeerdgronden, met een humusrijke zware zavelbovengrond Grondwatertrappen: I en II
Profielschets :
diepte
humus lutum kalk-
% % klasse
humusrijke zware zavel
humeuze lichte klei
rietzeggeveen
15 22 kalkloos
7 31 kalkloos
> 60
2oa cm
2.2 Het hydrologisch onderzoek
De grondwaterstand en zijn fluctuatie zijn van belang voor de geschiktheidsbeoordeling van de grond. Het gemiddelde grondwaterstands
verloop Weergegeven in grondwatertrappen) omvat een traject van gemiddeld hoogste grondwaterstanden (GHG's) en een traject van gemiddeld laagste grondwaterstanden (GLG's), beide uitgedrukt in cm-mv. Aan de hand van profiel- en veldkenmerken wordt een grondwatertrap (Gt) in het terrein bepaald.
In dit gebied wijzen de profiel- en veldkenmerken er op, dat de ge
middeld hoogste (winter)grondwaterstand tot aan het maaiveld voorkomt.
De gemiddeld laagste grondwaterstand ligt tussen 30 en 80 cm - mv.
2.2.1 De_grondwatertrappen
Op de bodemkaart, schaal 1 : 500 (bijlage 1), is de fluctuatie het grondwater in twee grondwatertrappen weergegeven. Voor zover de zen van deze grondwatertrappen niet samenvallen met de bodemgrenzen ze afgegrensd met een streeplijn.
Grondwatertrap I GHG: 0 - 15 cm GLG: 30 - 50 cm
Het zijn de laagst gelegen gedeelten van het gebied die deze grond
watertrap hebben. De gronden binnen deze gedeelten zijn snel verzadigd met water, waardoor ze in de winter of na een natte periode snel met wateroverlast kampen en vrij snel onder water komen te staan.
Grondwatertrap II GHG: 0 - 15 cm GLG: 50 - 80 cm
Het grootste deel van het gebied heeft deze grondwatertrap. Deze gron
den hebben een grotere waterbergingscapaciteit dan die met grondwatertrap I In de winter en na een natte periode zullen ook deze gronden echter vrij snel wateroverlast hebben en onder water komen te staan.
van gren- zi jn
3. DE BOMENGESTELDHEID
De in het onderzochte gebied voorkomende bosperceeltjes bestaan hoofdzakelijk uit schietwilg (Salix alba). In het oostelijke bosperceel staan verspreid tussen deze schietwilgen enkele populieren en in het westelijk gelegen bosperceel bevinden zich zwarte elzen en populieren langs de slootkanten.
De wilgen in het oostelijk perceel zijn in het verleden enkele malen teruggekapt en daardoor struikvormig vertakt. Ze hebben veel waterlot en dode takken; ze hangen alle scheef van de wind af en enkele bomen zijn reeds omgevallen.
In het westelijk perceel zijn de wilgen nooit teruggekapt maar ze staan (veel te) dicht opeen. Veel onderdrukte bomen zijn kwijnend of af
gestorven. In beide percelen is in de wilgenopstand veel stam- en takrot geconstateerd en vrijwel alle bomen zijn aangetast door boktor.
Duidelijke symptomen van watermerkziekte zijn bij de wilgen in beide percelen niet aangetroffen; in enkele in de nabijheid staande wilgen ech
ter wel.
De gezondheidstoestand van de in beide bospercelen overheersend voor
komende wilgen is slecht, hetgeen onder andere te wijten is aan de voor deze boomsoort ongunstige bodemkundige- en hydrologische omstandigheden, en aan de zeer slechte onderhoudstoestand.
Het afstervingsproces van veel bomen is reeds een aantal jaren aan de gang en over vijf à tien jaar zullen vrijwel alle wilgen gestorven zijn.
Kaarteenheid Grond- Geschiktheidsklasse (zie bodemkaart water-
bijlage 1) trap bij huidige bij lagere (winter-)grondwater- (Gt) (winter-)grond- stand
waterstand
+_ 20 cm +_ 40 cm +_ 80 cm verlaging verlaging verlaging pRvllC II II.3 > 1.3 - > 1. 2 — > 1.1
pRv3lC I II. 3 > 1.3 - > 1.2 — > 1.1 pRv31C II II.3 > 1.3 - > 1.2 — > 1.1
hVc I H H > 1.3 - > 1.3 — > 1.3
hVc II H H > 1.3 - > 1.3 — > 1.3
Tabel 1 Geschiktheidsklassen voor inheemse boom- en struiksoorten
Bomen
zachte berk Betula pubescens • • • • -
ruve berk Betula pendula * • « • -
grove den Pinus sylvestris • • • • "
schietvilg Salix alba " + 4-f •H- 4
zwarte els Alnus glutinosa ~ + ++ + 4+
peppel (Can.populier) Populus x canadensis + 44 + 4+
gewone es Fraxinus excelsior + ++ ++ + 4
iepensoorten Ulrnus spec.div. 44 •H- 4 - •
vitte abeel Populus alba ++ +4 4 -
zwarte populier Populus nigra ++ 44 4 - •
gewone esdoorn Acer pseudo-platanus ++ 4+ + -
Noorse esdoorn Acer platanoides ++ ++ + -
zoete kers Prunus avium 4+ •44 + -
grauwe abeel Populus canescens 44 4-4 4 -
zomereik Quercus robur +4 ++ + -
beuk Fagus sylvatica 4-4 -
Hollandse linde Tilia x vulgaris 44 "
grootbladige linde Tilia platyphyllos 44 - kleinbladige linde Tilia cordata 4+ "
haagbeuk Carpinus betulus ++ -
vintereik Quercus petraea •
esp (ratelpopulier) Populus tremula * •
Struiken, klim- en slingerplanten (K)
gagel bfcrrica gale . . ,
kruipwilg Salix repens • • *
vuilboom(sporkenhout) Frangula alnus . .
rijsbes Vaccinium uliginosum • • •
jeneverbes Juniperus communis • • •
brem Sarothamnus scoparius « • •
gaspeldoorn UIex europaeus • • «
kraakwilg Salix fragilis - + ++ ++ 4
amandelwilg Salix triandra - 4 44 44 4
katvilg Salix viminalis - + ++ 4+ 4
bittere wilg Salix purpurea - 4 ++ 4+ 4
grauwe wilg Salix cinerea - 44
geoorde wilg Salix aurita - 44
laurierwilg Salix pentandra - 44
vilde lijsterbes Sorbus aucuparia - 44
braemsoorten Rubus ' ) - 44
vilde kamperfoelie(K) Lonicera periclymenum - 44 gewone vlier Sambucus nigra 44 ++ +4 4- 4
zwarte bes Ribes nigrum 4 44 -H- 4 4
vogelkers Prunus padus 4 44 44 4 4
bitterzoet(K) Solanum dulcamara + 44 44 4 4
sleedoorn Prunus spinoza 4 4+ 4-4 4 4
hondsroos Rosa canina 4 ++ 44 4 4
Spaanse aak Acer campestre 4 -M- 44 4 4
Gelderse roos Viburnum opulus 4 ++ 44 + 4 eenstijlige meidoorn Crataegus monogyna 4 44- ++ 4 4 rode kornoelje Cornus sanguinea + ++ 44 4 4
dauwbraam Rubus caesius + 44 ++ 4 4
kardinaalsmuts Euonymus europaeus ++ 44 4 -
vilde liguster Ligustrum. vulgare 44 +4 + -
wegeddorn Rhamnus catharticus ++ ++ + -
egelantier Rosa rubiginosa 44 ++ + -
zuurbes Berberis vulgaris 44 44 + -
kruisbes Ribes uva-crispa 4+ -H- + -
aalbes Ribes sylvestre •H 44 + -
viltroos Rosa tomentosa 44- ++ + -
bottelroos Rosa villosa 4+ ++ + -
kleinbloemige roos Rosa micrantha +4 ++ 4 -
bosrank (clematis) Clematis vit.alba 44 44 + -
framboos Rubus idaeua ++ ++ + -
vilde appel Malus sylvestris 44 ++ 4 -
vilde peer Pyrus communis ++ 44 + -
tveesbijlige meidoorn Crataegus oxyacantha •++ 44 4 -
hazelaar Corylus avellana 4+ 4-4 + -
klimop (K) Hedera helix 4-4 44 + -
taxus Taxus baccata 4 - -
hulst Ilex aquifolium + - -
mispel Hespilus germanica + - -
bosroos Rosa arvensis + - -
kraagroos Rosa agrestis + - -
boswilg Salix caprea • « -
bergvlier Sambucus racemosa • • -
duindoorn Hippophae rhamnoider.", • •
duinroos Rosa pimpinellifolia •
Dvergstruiken
gewone dopheide Erica tetralix vecr/bes Oxycoccus palustris lavendelheide Andrcmeda polifolia struikheide Calluna vulgaris stekelbrem Genista anglica
kruipbrem Genista pilosa
kraaiheide Empetrum nigrum Duitse brem Genista germanica rode bosbes Vaccinium vitis-idaea blauwe bosbes Vaccinium myrtillus
verfbrem Genista tinetoria 44 ++ 4 -
peperboompje Daphne mezereum 44 44 4 ') Rubus sectie Rubus Moriferi, excl. subsectie Triviales
"} Hippophae rhamnoides subsp. maritima Toepasbaarheid van de soorten:
++ goed
+ redelijk of matig - gering
nihil
Tabel 2 De geschiktheidsklassen en de toepasbaarheid van inheemse boom- en struiksoorten
- 13 -
4. DE BODEMGESCHIKTHEID
4.1 De bodemgeschiktheid voor inheemse boom- en struiksoorten 4.1.1 ^nleidirig
In tabelvorm (tabel 2) is de geschiktheid van de gronden voor inheemse bomen en struiken in een aantal klassen weergegeven. Aan deze tabel ligt het landelijke beoordelingssysteem voor "semi-spontaan" bos ten grondslag, zoals dat door Bannink is opgesteld voor het Zuidelijk Westerkwartier (Makken e.a. 1975). Voor een goed begrip is raadpleging van dit rapport wellicht aan te bevelen.
Alleen de in dit gebied voorkomende klassen zijn vermeld.
Bij de opstelling is voornamelijk uitgegaan van eigen ervaring. Daarnaast werd een globale inventarisatie gemaakt van de in het gebied voorkomende vegetatie en zijn de gronden vergeleken met elders in den lande voorkomen
de gronden waarop bos, grienden en struikgewas voorkomen. Voorts is gebruik gemaakt van literatuurgegevens, zoals Van Leeuwen en Doing Kraft (1959), Doing (1962), Westhoff en Den Held (1969).
Voor de nomenclatuur werd gebruik gemaakt van "Flora van Nederland", Heukels en Van Ooststroom, 16e druk, 1970.
Over de soorten bomen en struiken volgen hieronder enige opmerkingen.
Sommige soorten komen alleen of voornamelijk in een bepaald gedeelte van ons land voor. Dit is in tabel 2 achter de naam aangegeven met Z(zuiden), O(oosten), of N(noorden).
De met z(zeldzaam) aangegeven soorten zou men alleen in uitzonderlijke gevallen en in overleg met een natuurbeschermingsinstantie moeten toepas
sen.
Van sommige soorten is bekend dat ze slecht schaduw verdragen.
Dit geldt in het bijzonder voor veel struiksoorten. De belangrijkste zijn in tabel 2 aangegeven met p. Onder gunstige omstandigheden houden echter de volgende struiksoorten het nog lang vol in een niet al te dicht bos:
vuilboom (Frangula alnus), lijsterbes (Sorbus aucuparia), dauwbraam en andere braamsoorten (Rubus sectie Moriferi), Gelderse roos (Viburnum
opulus), rode kornoelje (Cornus sanguinea), vogelkers (Prunus padus), zwar
te bes (Ribes nigrum), liguster (Ligustrum vulgare), kardinaalsmuts
(Euonymus europaeus), kruisbes (Ribes uva-crispa), framboos (Rubus idaeus), wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum) en Spaanse aak (Acer campestre).
Enkele struiksoorten stellen lichte schaduw zelfs op prijs, met name taxus (Taxus baccata), hulst (Ilex aquifolium) en hazelaar (Corylus
avellana) en de dwergstruiksoorten rode en blauwe bosbes (in tabel 2 aan
gegeven met s). Bij de boomsoorten is hetzelfde onderscheid mogelijk.
De volgende soorten slaan in het bestaande bossen vaak spontaan op:
esdoorn (Acer pseudo-platanus), zoete kers (Prunus avium), beuk (Fagus sylvatica), haagbeuk (Carpinus betulus), es (Fraxinus excelsior).
Voor het verkrijgen van een mooi opgaand bos zijn in de natuur deze eigenschappen van grote betekenis. In de beginfase (4^ 20 jaar) zullen vooral pioniersoorten de weg naar het eigenlijke bosmilieu moeten banen.
Daarbij spelen naast de struiksoorten vooral de volgende boomsoorten een rol: ruwe berk (Betula pendula), zwarte els (Alnus glutinosa) en es (Fraxinus excelsior).
Om dezelfde reden zijn ook de Canada-populieren (Populus x canadensis) opgenomen. Bij beplantingen komen vooral deze cultuurvariëteiten in aan
merking. De aanplant van schietwilg (Salix alba) moet, in verband met mo
gelijke aantasting door de watermerkziekte, worden ontraden.
Exoten moeten geheel worden afgeraden omdat ze niet passen bij de doelstelling. Van een aantal is ook bekend dat ze een plaag kunnen gaan betekenen. Mede daarom is het ook van belang vooral bij gekweekte soor
ten geen uitzonderlijke variëteiten te gebruiken.
4.1.2 Opzet: van de_geschiktheidstabel_ (tabel 1)
Voor het opstellen van de tabel werd de bodemgesteldheid geïnterpre
teerd op basis van de bodemkaart (bijlage 1) en het grondwater. Daarbij werd consequent uitgegaan van de belangrijke hoedanigheden van de bodem voor de plantegroei (het bodemmilieu). De bewortelbare zone is op dit punt van grote betekenis.
Als belangrijkste factoren gelden grondwater-, vochtleverantie en luchthuishouding en de bodemvruchtbaarheid.
In tabel 1 is weergegeven in welke geschiktheidsklasse de gronden zouden komen, indien de gronden droger zouden worden door verandering van de grondwaterstand.
Tabel 2 geeft een overzicht van de toepasbaarheid van de afzonderlijke soorten binnen elke geschiktheidsklasse.
Men dient per soort groepen te vormen indien op den duur een gemengde opstand gewenst is.
Bij de opstelling en uitvoering van het beplantingsplan kunnen zich nog vragen voordoen. Deels hangt dit samen met hetgeen in de vorige para
graaf is opgemerkt over de soorten in verband met het effect van optreden
de schaduw.
Voorts wordt verwezen naar de literatuurlijst en naar het verslag van de studiekring van de Koninklijke Nederlandse Bosbouw Vereniging 1973 (Ned. Bosbouwtijdschrift, maart 1974, jrg. 46, nr. 3).
4.2 De bodemgeschiktheid voor boomsoorten (bijlage 2) 4.2.1 In Leiding
Binnen een zeker klimaatsgebied wordt de keuze van de planten boom
soorten en de groei van deze boomsoorten grotendeels bepaald door de eigenschappen en hoedanigheden van de grond. Verlangt men een gezond bos met een aanvaardbare groei (of meer dan dat) dan moet de boomsoortenkeuze op de bodem worden afgestemd. Voor boomteeltkundige aspecten raadplege men de in de literatuurlijst genoemde literatuur over dit onderwerp.
4.2.2 Maotstaven_voor de_geschi:ktheidsbeoordeling
Als maatstaf voor de groei van bomen wordt veelal de absolute boniteit gebruikt. Dit is het gemiddelde aantal kubieke meters houtbijgroei per jaar per ha.
Een grond is geschikter voor een bepaalde boomsoort naarmate deze boomsoort hierop meer m^ hout kan produceren. Omdat de ene boomsoort een van nature grotere bijgroei heeft dan de andere is in de volgende tabel aangegeven wat onder slechte (-), matige (+) en goede (++) groei wordt verstaan bij een aantal boomsoorten waarvan dit bekend is. Voor de boom
soorten waarvan bijgroeigegevens ontbreken of onvoldoende betrouwbaar zijn, is volstaan met de aanduidingen s (slecht), m (matig) en g (goed).
Wanneer men naast een goede groei ook prijs stelt op een ruime keuze uit het assortiment boomsoorten (in dit geval zijn dat 14 boomsoorten) dan zal de grond waarop veel boomsoorten goed groeien het beste beoordeeld moeten worden.
4-1 1 T3
rH o M
•h 1 a; • 0
^ in in CN CN m
o 'ö 01 • • X
01 -H Id CM o
ai ai .-h • • —
O xi X S s
1 a) ~fi
-H oi •H
oi c 0>
M cd C Cn
ai o cd a) o
tr> -u U Ü t) + + 1 1 t o
•H 3 01
0 0 0
Q) Xi 1 > M
> "O cd ai -à
0 <—1 ^ M h c
cd 4-1 cd
a) cd •r4 Q* — —
TJ c 01 01 1 1 1 1 1
M c 0)
0 c a
0 M o
> 01 O 1 0 cd u '—1 m
cri cd T3 1 1 1 1 1 *H —
fi M
•h rH •
•P 01 0) >
x: a) + + + + + o
u c = X!
cd ai
S 4-> 01 fi
S m 4-1 1—i dl
01 0 3 ai + + + + + cd M
> 0 0 4J 0)
-w oi XÎ 01 -rH
ai a 4-1 tn 3 rH
0 0 O 1—1 a 3
M O O •H Q ft
O XI 1—1 S + + + + + tó 0
ft
ai
§
> 01
0 c c ^
sh ai a) cd
en 'ö 1 1 1 t 1 c xi
ai
o ai
1 01 M J -P
3 cd cd
O H ft cd
•ü en oi 1 1 1 1 1 S
> N
fi ai xi c
CD 01 01 ai
•M C .M c
U cd -H fi c ai
0 ft u ai ai 4-1
0 4-> cd cd M k n
oi 3 h) rH 1 1 1 ! 1 ai ai o
S 0 •rH -H o
0 Xi •—1 1—1 01
0 X) 1 3 3 S
£1 H C M ft ft 0
oi rd •n cd 0 0 0
'Ö cd •H ft ft ft XI
•H c 4-1 01 + + 1 1 1 a
tJi ai ai m
-P 01 0
ai M M rH o
ti 3 cd cd >
ti ai S X!
M 1 1 1 1 1 N en
0 oi a
0 ai ai -h
> n 1 •H 4-1 -H -P «—1 ai
Cn 01 OU T)
a s .y ai ai m
••H 0 -H 01 01 0
•P n ai 1 1 1 1 1 0
Ä ai ai ai
O T) "O XI
cd • 01
£ ft — 4-1 -P - -Ö
M 4-1 0 = •H "H M *H
a) 3 ft CQ + + + + + 3 3 ai ai
> xl 0 ft CQ C C 01 -P 4J xi
a) MH • ai ai ai m
o 0 ft — U M X ! -H
M 0 0 - ai ai o xi
o »—t ft < + + + + + •H -H 0 u
o rH »—1 P4 01
3 3= ai
fi ft ft en
1 1 a) o o fi a
•o n a ft ft ai ai
c ai ft •o
0 4-1 cd Il II 0
H cö M H H H n
O S 4-> H H H H H A B
1 U U U ft ft ro
•P rH rH 0 0 -H
M 1 T) T-H m ro ft ft ai
cd C -H u a > > > XI
fd eu eu > > Ci Pi en — •— cd
« a) xi Ä Xi ft ft ft = EH
Boomsoorten Indeling van de groei naar:
gemiddelde jaarlijkse slechte-(s), houtbi jgroei in m-Vha matig- (m) en
goede groei(g)
- + + + - + + +
Populier A s m g
Populier B s m g
Wilg s m g
Els s m g
Es s m g
Esdoorn s m g
Zomer eik < 3 3 t/m 5 > 5 Beuk
Grove den < 5 5 t/m 6 > 6 Corsicaanse den
Douglasspar < 9 9 t/m 13 > 13 Japanse lariks < 8 8 t/m 10 > 10 Fijnspar < 8 8 t/m 10 > 10 Sitkaspar < 8 8 t/m 10 > 10
m m
4.2.3 De_g<2schiktheidskla_ssen
In tabel 3 is van elke bodemkaarteenheid de bosbouwgeschiktheid vertaald in groeimogelijkheden voor de boomsoorten. Omdat hiervoor de
zelfde tekens (-, + en ++) zijn gebruikt als voor de groeiklasse-indeling van de boomsoorten (zie paragraaf 4.2.2), kan uit de geschiktheid van de grond meteen de te verwachten houtproduktie voor de boomsoorten worden afgelezen. Op basis van een landelijk systeem van bodemgeschiktheidsclassi- ficatie voor de bosbouw zijn vervolgens in de laatste kolom van tabel 3 alle gronden in een bepaalde geschiktheidsklasse ingedeeld.
4.2.4 I)e_bodaneigenschapjDen en_hc^edanigheden_voo2: ^e_g^schikt:h^idsbec3orde-_
ling_
Bij de geschiktheidsbeoordeling is gebruik gemaakt van een door de afdeling Bosbouw van de Stichting voor Bodemkartering vervaardigde
standaardgeschiktheidsbeoordeling van alle in Nederland voorkomende gron
den. Deze standaardbeoordeling is sinds kort gereedgekomen. De hiervoor benodigde kennis werd in voorgaande jaren verzameld door onderzoek van met bos begroeide gronden. Het spreekt vanzelf dat niet van alle gronden in gelijke mate bekend is in hoeverre de beoordeling met de werkelijkheid overeenstemt. Wanneer men echter de eigenschappen en hoedanigheden van de gronden met elkaar en met de groei in verband brengt kan een redelijk be
trouwbare beoordeling worden gegeven.
De beoordeling van de grond voor de groei van boomsoorten berust voor
namelijk op: voedingstoestand, ontwateringstoestand, vochtleverantie en zuurgraad van de grond.
Onder voedingstoestand wordt verstaan de voor de bomen beschikbare hoeveelheid voedingsstoffen die van nature en/of door bemesting in de grond aanwezig is. De voedingstoestand wordt geschat met behulp van de kennis der geologische afzettingen en een aantal veldkenmerken zoals bodem- gebruik en natuurlijke plantengroei.
Met ontwateringstoestand wordt bedoeld de afstand tussen het maai
veld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand, alsmede de voorzieningen (van nature en/of aangebracht) om grote hoeveelheden neerslag te verwerken, c.q. af te voeren. Gegevens omtrent de ontwateringstoestand worden aan de grondwatertrappenkaart en veldkenmerken, zoals sloot- en drainageverzor
ging, ontleend.
- 16 -
De term vochtleverantie wordt gebruikt om het vochthoudend vermogen van de doorwortelbare bovengrond en het vocht dat uit het grondwater capillair aangevoerd kan worden aan te duiden. De vochtleverantie kan wor
den geschat aan de hand van gehalten aan organische stof, lutum en leem, de potentiële bewortelingsdiepte en het fluctuatiepatroon van het grond
water .
In de bosbouw neemt men algemeen aan dat naaldboomsoorten (met uit
zondering van Pinus nigra soorten, zoals Corsicaanse den) beter groeien op gronden met een lage dan met een hoge pH(KCl). Om de groeiverwachting van vooral naaldboomsoorten te kunnen geven is het noodzakelijk om de pH(KCl) van minerale gronden bij benadering te kennen. Veelal kan de pH(KCl) van het gehalte aan koolzure kalk worden afgeleid.
4.2.5 ^e_ges£hiktheid van d.e_gronden_voor^ boomsoorten_
De bodem bestaat uit liedeerd- en koopveengronden, met Gt I en II.
De houtsoortenkeuze op deze gronden is beperkt. Aanplant van wilgesoorten moet, in verband met mogelijke aantasting door de watermerkziekte, worden ontraden. Gedacht kan worden aan els, es en eventueel populier. Bij keuze van de laatstgenoemde houtsoort dient met de windgevoeligheid van de te gebruiken kloon rekening te worden gehouden. Wanneer de beplanting op de juiste wijze wordt aangelegd kunnen els en es in omstreeks acht jaar een hoogte van circa zes à zeven meter bereiken. De populier bereikt een der
gelijke hoogte enkele jaren eerder.
In verband met het gevaar van windworp dient de geprojecteerde singel
beplanting gesloten te zijn. Het landschappelijk beeld van "opstrekkende heerden" kan in de singelbeplanting dan ook niet worden gereproduceerd.
Advies omtrent de aanleg en houtsoortenkeuze kan langs de gebruike
lijke kanalen worden ingewonnen.
5. ENKELE SLOTOPMERKINGEN
Om de onderhoudskosten van de plantsoenstroken, die na de aanleg van de afvalwaterzuiveringsinstallatie aangelegd worden, tot een
minimum te beperken, dient men geen grasvegetatie aan te leggen. De gras- produktie op gronden, die hier voorkomen, is zeer hoog, waardoor men zeer veel zal moeten maaien. Men kan daarom het beste heesters of andere weinig onderhoud vergende bodembedekkende vegetatie gebruiken. In de eerste ja
ren na de aanleg zullen o.a. de heesters nog vrij veel onderhoud vergen in verband met de kans op overwoekering door de "onkruiden" vegetatie. Door het ophogen met overwegend mineraal materiaal of ontwateren van het gehele gebied zal een beter groeimilieu voor de aan te leggen vegetatie ontstaan.
De vloeivelden zullen van een gesloten drainagesysteem moeten worden voor
zien. Dit om in de winterperiode met hoge grondwaterstanden, te voorkomen dat de drainage van de vloeivelden ook water moet afvoeren dat in de rest van het gebied aanwezig is, waardoor die drainage een zeer grote afvoer- capaciteit moet hebben. Men zal daarom de met flugsand opgevulde sloten bij de vloeivelden moeten afdammen, waardoor geen water uit de rest van het gebied via de gedempte sloot kan toestromen. De overige gedeelten van de met flugsand opgevulde sloten zullen hun waterafvoerfunktie (drain- funktie) blijven behouden voor de rest van het gebied. De huidige waterbe
heersing zal nagenoeg gehandhaafd blijven, mits de met flugsand opgevulde sloten in verbinding met de ringvaart blijven.
Het ontwateren van het gebied nadat de bestaande sloten volledig met flugsand zijn opgevuld moet worden afgeraden. Grondwaterstandsverlaging in deze gronden gaat gepaard met zakking van maaiveld als gevolg van krimp en oxydatie. Dit is niet of minder het geval ter plaats van de met flugsand opgevulde sloten, waardoor deze als ruggen in het terrein komen te liggen.
- 18 -
6. LITERATUURLIJST
Bannink, J.F., H.N. Leijs 1973 en I.S. Zonneveld
Bannink, J.F., J.A. van den 1974 Hurk en J.G. Vrielink
Doing, H. 1962
Goor, C.P. van, K.R. van 1974 Lynden en H.A. van der Heiden
Heukels en Van Ooststroom 1970
Vegetatie, groeiplaats en boniteit in Nederlandse naaldhoutbossen, Bodemkun- dige Studie 9, Stichting voor Bodem- kartering, Wageningen.
De provincie Zuid-Holland en een ge
deelte van de provincie Utrecht, Bodem
gesteldheid en Bodemgeschiktheid. In
tern rapport nr. 1088, Stichting voor Bodemkartering, Wageningen.
Systematische Ordnung und Floristische Zusammensetzung Niederländischer Wald und Gebüschgesellschaften North-Holl.
Publishing Cy. Amsterdam.
Bomen voor nieuwe bossen. Kon. Ned.
Heidemij. Arnhem.
Flora van Nederland (16e druk).
Leeuwen, Chr.G. van en H. Doing Kraft
1959 Landschap en beplanting in Nederland.
(Richtlijnen voor de soortenkeuze op vegetatiekundige grondslag) Veenman en Zn. N.V. Wageningen.
Makken, H., G. Rutten en J.F. Bannink
1975 Modelonderzoek West-Groningen (Het Zuidelijk Westerkwartier) Intern Rapport nr. 1176 Stichting voor Bodem
kartering, Wageningen.
Westhoff, V. en 1969 Plantengemeenschappen in Nederland.
A.J. den Held Thieme en Cie. Zutphen.