• No results found

Klimaatverandering en klimaatbeleid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Klimaatverandering en klimaatbeleid"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

klimaat veranderin g en klimaatbeleid

Klimaatverandering

en klimaatbeleid

rob van dorl and, koos verbeek,

aad van ulden, en frans rooijers

Op donderdag 16 september heeft de voorzitter van de Tweede Kamer, Frans Weisglas, het onderzoeksrapport over klimaatverandering in ontvangst geno-men, dat op voorstel van de commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is opgesteld. Aanleiding voor het onderzoek was de behoefte aan actualisering van het Kameronderzoek klimaatverandering van de commissie-Van Middelkoop van 11 september 1996. Het nieuwe onderzoek is de basis voor de discussie tussen Kamer en regering over het klimaatbeleid voor de periode na 2012. Dit artikel geeft een samenvatting van de belangrijkste con-clusies. De gedachtegang achter de klimaatproblematiek komt op het volgende neer: de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer neemt toe. Die toename wordt in belangrijke mate veroorzaakt door de mens. Broeikasgassen verhogen de temperatuur aan het aardoppervlak. De mens warmt de aarde dus op. Die opwarming heeft allerlei gevolgen voor mens en natuur. In het eerste deel van dit artikel staat de vraag centraal in hoeverre die gedachtegang inmiddels we-tenschappelijk bewezen is. De commissie-Van Middelkoop uit 1996 moest in haar rapport nog een aantal slagen om de arm houden, omdat een aantal scha-kels van de redenering over opwarming niet bewezen waren. Sindsdien biedt de wetenschap echter meer zekerheid. Zo twijfelt het overgrote deel van de kli-maatwetenschappers niet langer aan een significante menselijke invloed op het wereldwijde klimaat. De prognose voor de temperatuurstijging in de 21ste eeuw is naar boven bijgesteld van 1,0-3,5°C naar 1,4-5,8°C. In het tweede deel van het artikel geven de auteurs aan wat de Nederlandse overheid, gezien de prog-noses, te doen staat.

In het rapport-Van Middelkoop (1996) trok de Tijdelijke Commissie Klimaatverandering onder meer de volgende conclusies:

a De huidige concentraties van enkele broeikasgassen in de atmosfeer zijn uit-zonderlijk.

b De stijging van de atmosferische concentraties van broeikasgassen gedurende de periode vanaf het pre-ïndustriële tijdperk tot nu, is voornamelijk het ge-volg van activiteiten van de mens.

c De verstoring van de energiehuishouding (van het klimaat) sinds het pre-ïn-dustriële tijdperk, is ten gevolge van activiteiten door de mens niet langer ver-waarloosbaar. FRANS R OOIJERS , AAD VAN U LDEN , KOOS VERBEEK , ROB V AN DORLAND

(2)

d Waarnemingen wijzen uit dat de aarde gedurende de laatste eeuw duidelijk warmer geworden is.

e Er mag niet worden verwacht dat de effecten van een door de mens veroor-zaakte klimaatverandering nu reeds waarneembaar zijn.

Deze conclusies gaven een beeld van de stand van de wetenschap op dat moment en laten zien dat destijds bovengenoemde gedachtegang op twee punten een hy-pothetisch karakter had: er werd geen expliciet, kwantitatief verband gelegd tus-sen de menselijke activiteiten en de waargenomen temperatuurstijging, en de ef-fecten van de opwarming werden niet waargenomen. De wetenschap was niet in staat een eventuele menselijke invloed helder te onderscheiden van natuurlijke klimaatvariaties. Deze twijfel kwam ook tot uitdrukking in de kernconclusie van het tweede klimaatrapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change van de Verenigde Naties (IPCC, zie www.ipcc.ch ) uit 1996: ‘the balance of evidence suggests a discernible human influence on global climate’.

Hoe is de stand van zaken met betrekking tot klimaatverandering op dit moment? In vogelvlucht kunnen de conclusies op basis van sinds 1996 gedaan wetenschap-pelijk onderzoek als volgt worden aangescherpt:

a De broeikasgasconcentraties blijven stijgen. Zo ligt de huidige atmosferische concentratie CO2 4% hoger dan in 1996. Er is meer informatie beschikbaar ge-komen over de broeikasgasconcentraties in het verre verleden. De concentra-tie CO2 is sinds 420.000 jaar (de periode waarover betrouwbare gegevens be-schikbaar zijn) niet zo hoog geweest als nu.

b Het inzicht in de kringlopen van de broeikasgassen is toegenomen. De directe relatie tussen de huidige stijging van de broeikasgasconcentraties en mense-lijke activiteiten is wetenschappelijk bewezen.

c Er is meer inzicht in de factoren die het huidige wereldklimaat beïnvloeden. De klimaatmodellen (computermodellen) zijn verbeterd. De ontwikkeling van de wereldgemiddelde temperatuur in de loop van de 20ste eeuw kan inmid-dels kwantitatief worden verklaard aan de hand van de invloeden van vul-kaanuitbarstingen, zonneactiviteit en het door de mens versterkte broeikasef-fect. Uit deze studies blijkt dat het grootste deel van de opwarming vanaf het midden van de 20ste eeuw waarschijnlijk is veroorzaakt door de mens. Daarnaast is ook het begrip van regionale klimaatvariaties toegenomen. d De wereldwijde opwarming heeft zich sinds 1996 onmiskenbaar voortgezet:

alle jaren erna zijn beland in de top-10 van warme jaren sinds 1856. Ook de Nederlandse temperatuur is verder gestegen. Er is meer informatie beschik-baar gekomen over het verleden van het klimaat, waaruit blijkt dat de huidi-ge opwarming waarschijnlijk uniek is in duizend jaar. De prognose voor de temperatuurstijging in de 21ste eeuw is naar boven bijgesteld van 1,0-3,5°C (IPCC, 1996) tot 1,4-5,8°C (IPCC,2001).

artikel | apoc al yptische t ijden? De wereldwijde op-warming heeft zich sinds 1996 onmis-kenbaar voortgezet.

(3)

e De effecten van de opwarming worden inmiddels op grote schaal waargeno-men en zijn niet uitsluitend negatief. De weerpatronen, waaronder de neer slag, passen zich aan. De temperatuur van het oceaanwater neemt toe waar-door de zeespiegel stijgt. De bedekking van het aardoppervlak waar-door sneeuw en ijs neemt af. De groeiperiode van planten neemt wereldwijd toe. Ook die ren (trekvogels, insecten, enzovoorts) reageren op de opwarming. Bij verschui-vingen in de verspreiding van een aantal planten- en diersoorten en het af sterven van koraalriffen spelen veranderingen in het klimaat vermoedelijk ook een rol.

Deze vorderingen (betere fundamentele inzichten, betere klimaatmodellen) en ontwikkelingen (aantal recordwarme jaren, waargenomen gevolgen) maken dat het overgrote deel van de klimaatwetenschappers niet langer twijfelt aan een sig-nificante menselijke invloed op het wereldwijde klimaat. In de woorden van het IPCC uit 2001: ‘ There is new and stronger evidence that most of the warming observed over the last 50 years is attributable to human activities’.

Voorspellen blijft moeilijk

Toch is er wel ruimte voor twijfel. De immense complexiteit van het klimaatsys-teem maakt dat van onomstotelijke bewijsvoering geen sprake kan zijn. De onder-zoekers komen tot een standpunt door een grote hoeveelheid feiten en inzichten in samenhang te beoordelen. Dat is geen eenvoudige zaak, omdat de feiten en in-zichten een veelheid aan wetenschappelijke disciplines beslaan. Een standpuntbe-paling in de klimaatproblematiek vraagt dan ook om een multidisciplinaire, geïn-tegreerde beoordeling van de veelheid aan deels fragmentarische

wetenschappelijke kennis. Dergelijke beoordelingen worden op nationale schaal opgesteld door bijvoorbeeld het KNMI en de Amerikaanse National Academy of Sciences en op internationale schaal door bijvoorbeeld het Intergovernmental Panel on Climate Change van de VN en de Europese Unie.

Met behulp van de huidige inzichten is het mogelijk om een klimaatverwachting voor de komende eeuw op te stellen. Op grond van scenario’s van demografische, sociaal-economische en technologische ontwikkelingen, lijkt een aanzienlijke ver-dere toename van de broeikasgasconcentraties in de loop van de 21ste eeuw zeer aannemelijk. Volgens de huidige inzichten zal dat aanleiding geven tot een verde-re temperatuurstijging met 1,4°C tot 5,8°C. De grote onzekerheidsmarge hangt enerzijds samen met onvolledige kennis van het klimaatsysteem en anderzijds met de inherente onzekerheid in voorspellingen van de toekomstige menselijke uitstoot van broeikasgassen en aërosolen (beide onzekerheden zijn van vergelijk-bare grootte). Deze temperatuurstijging heeft grote gevolgen voor de waterkring-loop. De bedekking van de aarde met sneeuw en ijs zal verder afnemen. Het ni-veau van de zeespiegel zal naar verwachting met 9 tot 88 cm. stijgen.

klimaat veranderin g en klimaatbeleid Een aanzienlijke verdere toename van de broeikas-concentraties in de loop van de 21e eeuw lijkt zeer aannemelijk.

(4)

De huidige klimaatmodellen geven aan dat de te verwachten temperatuurstijging in Nederland nagenoeg in de pas loopt met die van het wereldgemiddelde. Voor Nederland zijn met name de gevolgen voor het waterbeheer van belang: zo wordt gemiddeld meer en extremere neerslag verwacht en zal zomerdroogte waar-schijnlijk vaker gaan optreden, met onder andere gevolgen voor de waterstanden in de grote rivieren.

Het is moeilijk om voorspellingen te maken voor de verdere toekomst, in het bij-zonder als het aardsysteem ver uit het evenwicht komt, waardoor er processen kunnen gaan optreden die we nu nog niet kennen.

Toch zijn er pogingen gedaan om duizend jaar vooruit te kijken op basis van de kennis die we nu hebben. Dat leidt dan tot het volgende kwalitatieve beeld: ook na de 21ste eeuw zal de opwarming, ook bij gelijkblijvende concentraties broei-kasgassen, nog vele eeuwen doorwerken, met uiteindelijk op termijn van duizend jaar een zeespiegelstijging van enkele meters tot gevolg. Een onzekere factor hier-in is het afsmelten van de ijskappen van Groenland en Antarctica. Samenhangend met deze onzekerheden kan momenteel de mate van temperatuurstijging door het versterkte broeikaseffect, waarbij sprake is van een gevaarlijke antropogene klimaatverandering, niet met precisie worden vastgesteld. Om de risico’s te beper-ken zou een stabilisatie van de CO2-concentratie op een niveau van circa 450 ppm noodzakelijk zijn. Dit kan worden bereikt door een CO2-emissiereductie van 60 tot 80% aan het eind van de 21e eeuw. Hierbij is natuurwetenschappelijk gespro-ken de mate van reductie belangrijker dan de exacte fasering in de komende vijf-tig jaar.

Tekortschietend klimaatbeleid

Op dit moment voert de Europese Unie, en dus ook Nederland, al een klimaatbe-leid uit dat voor Nederland is gericht op een reductie van de emissie van broeikas-gassen met 6% in de periode 2008-2012 ten opzichte van het jaar 1990 (mitigatie-beleid). In het licht van de geconstateerde klimaatverandering is dit beleidsdoel nog verre van voldoende. Wel kunnen lessen worden getrokken uit deze beleidsin-spanningen.

De Kyoto-doelen zullen mondiaal niet worden gehaald, omdat de VS als grootste uitstoter van broeikasgassen niet mee doen. Ook de EU zal zijn doelen niet halen, omdat veel landen nog geen adequaat beleid hebben opgesteld.

Nederland zal zijn doelen hoogstwaarschijnlijk wel halen. Tot nu toe is de emissie echter hoger dan het niveau van 1990: van een absolute afname van binnenlandse emissies is nog geen sprake. Wel heeft Nederland vrij vroeg en serieus maatrege-len in het buitenland genomen (de zogenaamde Joint Implementation). Hier kunnen de komende tijd de vruchten van worden geplukt: forse reducties tegen lage kos-ten. Ook op het gebied van de ‘overige broeikasgassen’ zijn (kosten)effectieve maatregelen uitgevoerd. De verwachting van de onderzoekers is dat Nederland

artikel | apoc al yptische t ijden? Ook de EU zal de Kyoto-doelen niet halen.

(5)

hierdoor in de buurt van het doel zal uitkomen.

Daarnaast kunnen nog enkele conclusies worden getrokken over het beleid en de maatregelen in de diverse sectoren. Er zijn relatief veel maatregelen getroffen in sectoren (gebouwde omgeving) waar de reductiemaatregelen duur zijn, terwijl goedkope maatregelen (industrie) zijn blijven liggen. Dit hangt samen met de sec-torale aanpak van de CO2-reductie. Gebleken is dat de kosten van maatregelen vaak goedkoper waren dan verwacht, maar dat de transactiekosten hoger waren. Met name de transactiekosten (kosten van de overheid én van de bedrijven) van het benchmarkakkoord en van de emissiehandel zijn erg hoog.

In de afgelopen periode heeft de overheid zich en detail bemoeit met de diverse sectoren en zelfs met de vele mogelijke maatregelen. Veelal zijn ad hoc beleidsins-trumenten ingezet die later weer zijn gestopt, zonder een stabiele markt te creë-ren voor zuinige technieken (bijvoorbeeld WarmteKracht), hernieuwbare energie (perikelen rondom de Energiepremieregeling, EPR) en voor schoon fossiel (on-danks de kansen voor Nederland is op dit gebied slechts één proefproject in gang gezet). Hierdoor zijn innovatieve ontwikkelingen in de industrie in de kiem ge-smoord en is de betrouwbaarheid van de overheid op dit beleidsterrein ter discus-sie komen te staan. Ook op dit punt kan het beleid verbeterd worden.

Fundamentele politieke keuzes

Het steeds sterkere bewijs dat menselijk handelen een klimaatverandering veroor-zaakt, leidt tot de vraag of Nederland het mitigatiebeleid moet intensiveren, en zo ja, op welke manier. Dit is een politieke keuze waarbij elke partij de argumenten moet wegen en zich moet uitspreken over de acceptatie van de risico’s van niet-handelen, en de kosten die dat met zich meebrengt (adaptatiebeleid), én de effec-ten van ingrijpend mitigatiebeleid.

Het standpunt van de Nederlandse overheid voor het internationale en nationale klimaatbeleid is afhankelijk van een viertal fundamentele keuzes:

Keuze 1: Welke verhouding tussen adaptatie en mitigatie is wenselijk? Keuze 2: Op welke schaalniveaus dient het klimaatbeleid gevoerd te worden? Keuze 3: Hoe kan de overheid optimaal sturen?

Keuze 4: Welke maatregelen zijn te prefereren?

Met die fundamentele keuzes hangt een aantal prangende kwesties samen, die be-palend zijn voor het bereiken van een effectief en efficiënt klimaatbeleid. De eerste hoofdkeuze gaat over de doelstelling van het klimaatbeleid. Hier gaat het om een aantal kwesties. Ten eerste staat de vraag centraal of ondanks wetenschap-pelijke onzekerheden, toch klimaatbeleid moet worden gevoerd en zo ja, welke emissiereducties dan gewenst zijn. Bij de bepaling van het ambitieniveau moet ook een afweging tussen kosten en baten met andere welvaartsaspecten, zoals

in-klimaat

veranderin

g

en

(6)

komensgroei, worden gemaakt. Dit hangt samen met de vraag hoe de baten van klimaatbeleid goed worden ingeschat.

Omdat klimaatbeleid niet door Nederland alleen kan worden gevoerd, komt di-rect de vraag op hoe Nederland internationaal draagvlak kan creëren voor inter-nationale deelname. Dit is de tweede hoofdkeuze die gemaakt moet worden. Welke mogelijkheden heeft Nederland in internationaal verband om het draagvlak voor mitigatiebeleid te verbreden: ‘Welke bijdrage kan Nederland leveren in een inter-nationale context?’ Voor een effectief, mondiaal klimaatbeleid is het ook nodig dat internationale sectoren die broeikasgassen uitstoten op de een of andere ma-nier in het klimaatbeleid worden ondergebracht. Momenteel is er een impasse bij het inpassen van de internationale lucht- en zeevaart in het klimaatbeleid. Een dringende internationale kwestie is daarom hoe de gaten van Kyoto kunnen wor-den gedicht.

Op Europees en nationaal niveau spelen kwesties die samenhangen met de derde hoofdkeuze: welke typen instrumenten helpen bij het bereiken van klimaatdoelstel-lingen tegen lage kosten? Welke instrumenten zijn optimaal? Hierbij gaat het om de keuze tussen marktconforme instrumenten gericht op generieke doelen ener-zijds en techniek- en sectorsturing anderener-zijds. Een probleem bij het huidige kli-maatbeleid is de snelle groei van emissies vanuit het transport. Kan de transport-sector ook bijdragen aan emissiereducties en hoe kan de overheid daarop sturen? Bij het zoeken naar optimale instrumenten moet ook gekeken worden naar brede-re economische belangen en dient men oog te hebben voor de samenhang tussen klimaatbeleid en de innovatieve vermogens van het Nederlandse bedrijfsleven. De vraag is hier: ‘Hoe kan de Nederlandse economie profiteren van klimaatbeleid?’ De vierde hoofdkeuze die gemaakt moet worden, is de keuze voor concrete maatre-gelen. In ons rapport gaan we in op specifieke technieken en energiedragers die kunnen bijdragen aan een vermindering van de CO2-uitstoot. Hierbij gaat het vooral om de rol die de overheid kan spelen.

Conclusies en aanbevelingen

In ons rapport trekken wij de volgende conclusies en doen we de volgende aanbe-velingen:

1 Klimaatverandering is een mondiaal probleem, en het beleid moet om ef-fectief te zijn mondiaal worden opgezet. Mondiaal mitigatiebeleid is aanmer-kelijk goedkoper dan beleid op een lager schaalniveau en schaadt de concur-rentiepositie niet. Vanwege de tendens tot free riding (landen wachten tot anderen het probleem oplossen) is het noodzakelijk krachtig in te zetten op een sterke coördinatie van het internationale klimaatbeleid. Wanneer alleen de geïndustrialiseerde landen klimaatbeleid voeren, zijn de welvaartsverlie-zen voor Nederland zes keer zo groot als bij mondiaal beleid.

De welvaarts-verliezen voor Nederland zijn zes keer zo groot als klimaatbeleid een zaak blijft van de geïndustrialiseerde landen. artikel | apoc al yptische t ijden?

(7)

2 De EU heeft als beleidsdoel gesteld dat de aarde de komende eeuw niet meer dan 2°C mag opwarmen. Nederland heeft zich aan deze doelstelling ge-committeerd. Deze beperking vereist een relatief snelle en forse reductie van de emissie van broeikasgassen in de post-Kyoto periode.

3 Omdat een beperkte mate van klimaatverandering inmiddels onafwend-baar is, zal het belang van adaptatiemaatregelen toenemen. Deze aanpassin-gen ligaanpassin-gen in Nederland vooral op het terrein van waterbeheer. De toenemen-de kans op droogte en wateroverlast kunnen grote gevolgen hebben voor toenemen-de watervoorziening, landbouw en energievoorziening.

4 Om alle landen bij het klimaatbeleid te betrekken kan Nederland zich in in-ternationaal verband richten op een sterke coalitievorming en een eventuele kopgroepvorming waarmee de (morele) druk op achterblijvers kan worden opgevoerd. Ter ondersteuning daarvan kan Nederland zich voor drie zaken sterk maken:

a Een billijke (redelijke en rechtvaardige) verdeling van de lasten van klimaatbeleid;

b Een internationale oplossing om de aanpassingskosten van laaggelegen ontwikkelingslanden te dragen;

c De emissies van de internationale lucht- en scheepvaart agenderen.

5 De macro-economische kosten van verdergaand klimaatbeleid zijn beperkt voor Nederland, mits het efficiënt wordt vormgegeven. Dat wil zeggen met ge-bruik van marktconforme instrumenten die op doelen sturen (emissiehandel, heffingen, concessies) voor alle geïndustrialiseerde landen. Alleen dan be-houdt klimaatbeleid het noodzakelijke draagvlak.

6 Aanvullend op de internationale marktconforme instrumenten kan op na-tionaal niveau de overheid zich richten op:

a Het mede laten profiteren van de innovatiekracht van Nederland van klimaatbeleid zonder dat het leidt tot sturing op specifieke technieken;

b Het invoeren van verdergaande nationale maatregelen voor de verkeerssector en de gebouwde omgeving, omdat dit niet snel leidt tot negatieve effecten op de concurrentiepositie;

c Beperken van de afhankelijkheid van olie door verschuiving naar hernieuwbare bronnen. Hiermee verlaagt de overheid economische risico’s van hoge olieprijzen en versterkt het klimaatbeleid de ener-gievoorzieningzekerheid van Nederland. Dergelijk beleid dient meer dan alleen het klimaatdoel, is daardoor efficiënter en kan op meer draagvlak rekenen.

klimaat

veranderin

g

en

(8)

Dr. Rob van Dorland is klimaatonderzoeker KNMI, dr. Koos Verbeek is cöordinator klimaat-beleid KNMI, dr. Aad van Ulden is klimaatonderzoeker KNMI en ir. Frans Rooijers is direc-teur CE en projectleider klimaatonderzoek Tweede Kamer.

Dit artikel is een beknopte samenvatting van het onderzoeksrapport over klimaat-verandering en klimaatbeleid dat te vinden is op www.ce.nl. Het onderzoek is uit-gevoerd door onderzoek- en adviesbureau CE in Delft, in samenwerking met het KNMI in De Bilt en Alterra in Wageningen.

artikel | apoc al yptische t ijden?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

reported two patients with a homozygous KLHL24 nonsense mutation (c.1048G>T, p.E350*) associated with hypertrophic cardiomyopathy, and validated the associa- tion in a

we prove that the optimal control policy has a so-called wait-heat-clear structure: when the heater is off it is opti- mal to wait until the queue of jobs reaches a threshold, then

Voor zover ons bekend, bestaat er geen ander onderzoek naar het voorkomen van ge- sprekken over woordbetekenissen in alle- daagse situaties in de klas. Daarom is het moeilijk

Met betrekking tot het strategiegebruik kan voor het tweede leerjaar dus zowel de eerste hypothese (meerwaarde van expliciete instructie tegenover traditioneel begrijpend lezen) als

Dit is een gemiste kans, omdat op deze manier investeringen in het bedrijfsleven met een hoge maatschappelijke waarde (veel vermeden CO2-emissies voor weinig kosten) niet

In de gebieden die het betreft heeft het uiteraard grote landschappelijke gevolgen, maar het gaat hier vooral om een andere temporisering. Specifiek landschapsbeleid is hier

participate. It has started a petition and created several smartphone applications. Lubach is not the only person taking part of the show, there are several other hosts and actors who

Het is niet voor niets dat het debat zich tegenwoordig niet zozeer richt op de vraag óf de aarde opwarmt als gevolg van menselijke activiteiten – dat wordt beschouwd als een