• No results found

Corona in het Parlement: Een onderzoek naar de controlefunctie van parlementsleden in een tijd van crisis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Corona in het Parlement: Een onderzoek naar de controlefunctie van parlementsleden in een tijd van crisis"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Corona in het parlement

CORONA IN HET

PARLEMENT

Een onderzoek naar de controlefunctie van parlementsleden in een tijd van crisis

Marco Blankenburgh s1631047

marcoblankenburgh@hotmail.com 18-12-2020

Dr. T.A. Mickler

Bachelorproject Parliaments and Parliamentary Decision-making 7175 woorden

(2)

Corona in het parlement

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Probleemstelling ... 1

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader ... 3

Controlemechanismen ... 4

Hypothesen ... 7

Hoofdstuk 3: Methodologie ... 10

Onderzoeksdesign ... 10

Operationalisatie ... 11

Tabel 1: descriptive statistics dataset ... 14

Hoofdstuk 4: Resultaten ... 15

Tabel 2. Lineair regressiemodel van het aantal corona gerelateerde schriftelijke Kamervragen per Kamerlid ... 16

Hoofdstuk 5: Conclusie ... 20

(3)

Corona in het parlement 1

Hoofdstuk 1: Probleemstelling

Sinds eind 2019 bestaat er een nieuw virus in de wereld dat de gezondheid van de

wereldbevolking in gevaar stelt: het COVID-19 virus. Dit virus heeft de gehele samenleving ontwricht, niet alleen op het gebied van de gezondheid van de wereldbevolking, maar ook op maatschappelijk en sociaal gebied. ‘Social distancing’ is de nieuwe norm. Dat wil zeggen dat op elke openbare plek er een vooraf vastgestelde minimumafstand tussen personen aanwezig moet zijn. Als deze afstand niet gewaarborgd kan worden, is de besmettingskans te groot, waardoor deze openbare plekken zelfs gesloten moeten worden voor publiek. De horeca en recreatie-evenementen, bijvoorbeeld sportwedstrijden, zijn goede voorbeelden van sectoren die door dit virus gesloten of afgelast moeten worden dan wel minder bezoekers krijgen. Deze maatregelen om het virus tegen te gaan heeft daardoor logischerwijs hevige (financiële) gevolgen voor deze sectoren.

Ook op politiek gebied heeft dit virus een ingrijpend effect. Het virus en de daarbij horende crisis fungeert als een externe shock. Dit is een onverwachte plotselinge gebeurtenis buiten het politieke subsysteem, zoals een crisis, wat aanleiding kan zijn tot verandering in het politiek handelen van parlementariërs (Nohrstedt, 2005, p. 1046).

Deze verandering in het handelen van parlementariërs kan voor oppositiepartijen in tijden van crisis voordelig uitpakken (Borghetto en Russo, 2018). Door in hun parlementaire vragen de nadruk te leggen op de crisis, het blootleggen van de problemen en de fouten van de regering gedurende de crisis en op het vinden van oplossingen van deze crisis ten behoeve van hun electoraat onderstrepen ze hun belangrijkste functie als volksvertegenwoordiger. In tijd van crisis hebben oppositiepartijen daardoor een voordeel ten opzichte van de

regeringspartijen. Dit voordeel is echter waargenomen door Borghetto en Russo in een periode van een financiële crisis. De vraag is of ditzelfde voordeel voor oppositiepartijen ook waarneembaar is in een crisis die geheel anders van aard is.

Tegelijkertijd kan er sprake zijn van ‘executive dominance’ (Griglio, 2020, pp. 49-50). De regering en haar coalitiepartijen zetten omwille van de noodzaak tot het komen van

oplossingen voor de crisis het parlement buitenspel. Met behulp van onder ander noodwetten, noodmaatregelingen en versnelde wetgeving zonder inmenging van de oppositie trekt de coalitie veel macht naar zich toe. Hiermee wordt de fundamentele functie van de oppositie aangetast om de regering ter verantwoording te roepen in tijden van wanbeleid (Auel, 2007, p.

(4)

Corona in het parlement 2

500). Dit roept wederom de vraag op of er in tijden van crisis sprake is van een voordeel voor de oppositiepartijen dan wel van een voordeel voor de coalitiepartijen.

Wat onomstotelijk vaststaat is dat deze pandemie het politiek handelen van

parlementariërs beïnvloed. Het gebruik van controlemechanismen door parlementariërs in de vorm van parlementaire vragen wordt door deze pandemie aangetast. Ofwel in het voordeel van de oppositie door het vergrootte belang van volksvertegenwoordiging en beleidscontrole, dan wel in het voordeel van de coalitie doordat oppositiepartijen worden belemmerd in hun gebruik van parlementaire vragen. Het feit dat een internationale crisis een groot effect heeft op de samenleving en ook op het politiek handelen van parlementariërs doet mij ertoe leiden dat mijn onderzoeksvraag als volgt luidt:

“Wat verklaart het gebruik van schriftelijke parlementaire vragen als controlemechanismen als gevolg van de COVID-19 pandemie?”

Het vervolg van deze scriptie komt er als volgt uit te zien. In de volgende sectie wordt het theoretisch kader behandelt. In dit hoofdstuk worden ik de theorie omtrent

controlemechanismen en parlementaire vragen beschreven aan de hand waarvan enkele hypothesen opgesteld worden.

In de derde sectie zal de methodologie van dit onderzoek beschreven worden, wat gevolgd wordt door een hoofdstuk met daarin de weergaven en betekenissen van de resultaten van het onderzoek. Inhoudelijk wordt geëindigd met een hoofdstuk dat het antwoord op de centrale hoofdvraag en potentiële mogelijkheden voor vervolgstudies op dit onderwerp geeft. Uiteraard is aan het einde van deze scriptie een uitgebreide literatuurlijst terug te vinden.

(5)

Corona in het parlement 3

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

De coronapandemie is zoals reeds vermeld een ‘external shock’. Dit wordt gedefinieerd als een onverwachte plotselinge gebeurtenis buiten het politieke subsysteem wat aanleiding kan zijn tot veranderingen in het politiek handelen van parlementariërs (Nohrstedt, 2005, p. 1046). De aanleiding voor deze veranderingen is afkomstig uit de door de crisis ontstaande

problemen voor de bevolking. Enkele voorbeelden zijn heftige gezondheidsproblemen en de voor onbepaalde tijd durende restricties in de bewegingsvrijheid op maatschappelijk en sociaal gebied, de lockdown. Deze problemen zijn voor burgers dermate groot, zo blijkt uit de Eurobarometer van juli 2020, dat het merendeel van de respondenten uit de Europese lidstaten het belangrijk zou vinden als de EU meer budget zou spenderen aan ‘public health’ (European Parliament, juli 2020). Het belang van het oplossen van deze crisis wordt zodoende door de burgers als zeer belangrijk ervaren wat tot uiting komt in de vele media-aandacht voor dit onderwerp. Deze twee factoren, de problemen van de crisis en de exceptioneel verhoogde aandacht voor de noodzaak van het oplossen van deze crisis, kunnen parlementariërs ertoe doen leiden om hun politiek handelen te veranderen door zelf meer aandacht te geven aan dit onderwerp (Nohrstedt, 2005, p. 1056; Vliegenthart en Montes, 2014). Zo blijkt uit een onderzoek van Koop, Blidook en Fuga dat de werkdruk van Canadese parlementariërs significant is gestegen vanwege de vele corona gerelateerde verzoeken, noodkreten en problemen die zij via hun electoraat onder ogen krijgen (2020, p. 289).

Van politici wordt verwacht zij deze crisis op kunnen lossen of op zijn minst in de hand kunnen houden. Het gevaar in dit soort tijden van crisis is echter dat de regering, of coalitie, de macht in het parlement naar zich toe trekt (Griglio, 2020). Dit wordt door Griglio omschreven als ‘executive dominance’: omwille van de noodzaak tot oplossingen te komen, trekken coalities en regering veel macht naar zicht toe door middel van versnelde wetgeving en noodmaatregelen (2020, pp. 49-50). Dit lijkt positief. Door versnelde wetgeving en

noodmaatregelen wordt immers met spoed naar oplossingen gezocht voor deze crisis. Dat lijkt op het eerste gezicht gunstig voor de maatschappij.

Hoewel de versnelde wetgeving en noodmaatregelen positief uit kunnen pakken, kleeft er desondanks een nadeel aan. Het nadeel aan ‘executive dominance’ is namelijk dat het parlement, en vooral de oppositiepartijen, buitenspel worden gezet (Griglio, 2020, p. 52). Doordat de coalitie zonder inmenging van het parlement versnelde wetgeving toepast en noodmaatregelingen instelt, heeft er geen controle van het parlement op dit beleid

(6)

Corona in het parlement 4

plaatsgevonden. De bestaande ‘checks and balances’ hebben niet plaatsgevonden, het

parlement heeft niet haar controlemechanismen in kunnen zitten om controle uit te oefenen op het kabinet (Griglio, 2020, p. 52). Dit leidt tot minder transparantie van het politiek beleid, waarmee het parlement is aangetast in haar fundamentele functie om het kabinet ter

verantwoording te kunnen roepen bij mogelijk wanbeleid (Auel, 2007, p. 500).

Controlemechanismen

Controlemechanismen zijn nodig in een politiek parlementair stelsel. De reden daarvoor is dat er sprake is van een ‘principal-agent’ relatie tussen het electoraat en de politieke

vertegenwoordigers en tussen het kabinet en het parlement (Strøm, Müller en Smith, 2010, p. 518). Aan de politici, onze gekozen volksvertegenwoordigers, wordt het vertrouwen gegeven het land op goede wijze te besturen. Dit vertrouwen brengt echter wel een

verantwoordelijkheid mee, anders gezegd, het parlement heeft als rol om het kabinet ter verantwoording te roepen indien er sprake is van wanbeleid (Strøm, Müller en Smith, 2010, p. 518). Het parlement monitort en oordeelt over de efficiëntie en geschiktheid van het

kabinetsbeleid.

Voor het uitoefenen van deze rol heeft het parlement in haar parlementaire arena enkele controlemechanismen: investituur procedure, parlementaire commissies en parlementaire vragen en interpellaties (Strøm, Müller en Smith, 2010, pp. 525-528).

Investituur procedures vinden plaats voorafgaand aan het samenstellen van een

kabinet. Het wordt daarom ook wel een ‘ex ante control mechanism’ genoemd (Strøm, Müller en Smith, 2010, p. 522). Indien een land gebruik maakt van een investituur stem, heeft het parlement de macht om een gevormde coalitie te weigeren als kabinet (Strøm, Müller en Smith, 2010, p. 526). Ook kan het volgens Bergman (1993) leiden tot meer coalitievorming, omdat potentiële coalitiepartijen zich van te voren binden aan specifieke beleidsdoeleinden door middel van onderhandelingen (Strøm, Müller en Smith, 2010, p. 526). Soms is het hierbij nodig om water bij de wijn te doen en enkele standpunten weg te laten dan wel te verzachten in het coalitieakkoord. De controlefunctie is in dit mechanisme het vinden van de juiste coalitie met geschikte beleidsdoelen. Toch wordt dit controlemechanisme niet in elk land gebruikt. Zo maakt België wel gebruik van een investituur stem, maar Nederland daarentegen niet (Strøm, Müller en Smith, 2010, p. 525).

Een tweede controlemechanisme is het hebben van parlementaire commissies.

(7)

Corona in het parlement 5

informatie betreffende de voorgestelde wetgeving van het kabinet (Strøm, Müller en Smith, 2010, p. 527). In de commissie kunnen de leden middels input trachten te sturen richting de gewenste doeleinden, maar het hoofdtaak is toezicht houden op het kabinet. In sommige landen hebben commissies de mogelijkheid om wetsvoorstellen zelf aan te passen als ultieme vorm van controle. In Nederland is dit echter niet het geval, hier mogen commissies alleen amendementen aandragen ((Strøm, Müller en Smith, 2010, p. 526).

Een laatste controlemechanisme zijn parlementaire vragen en interpellaties.

Parlementaire vragen en interpellaties zijn uitstekende middelen om informatie te vergaren (Strøm, Müller en Smith, 2010, p. 526). Tevens is het een veelgebruikt middel om het kabinet ter verantwoording te roepen. Door het kabinet te dwingen antwoorden te geven, houden parlementsleden controle en zicht op de voortgang van het door het kabinet ingestelde beleid. Ook kunnen parlementsleden van coalitiepartijen elkaar in de gaten houden (Strøm, Müller en Smith, 2010, p. 526). Dat parlementaire vragen in belang toenemen, blijkt uit onderzoek van Sánchez de Dios en Wiberg waarin wordt aangetoond dat zowel in het Britse als in het Spaanse en Franse parlement het gebruik van parlementaire vragen is toegenomen in de loop der jaren (2011, pp. 363 – 365).

Het gebruik van parlementaire vragen en het daaruit voortvloeiende handelen van individuele parlementsleden is onderhevig aan een stel kenmerken. Deze kenmerken zijn:

 Controle en toezicht houden op het kabinet (Griglio, 2020; Martin, 2011; Strøm, Müller en Smith, 2010; Bailer, 2011);

 Informatie vergaren (Martin, 2011; Strøm, Müller en Smith, 2010; Bailer, 2011);  Representatie (Martin, 2011; Borghetto en Russo, 2018; Russo, 2011; Saalfeld, 2011;

Cain, Ferejohn en Fiorina, 1984; Bernhardt en Ingberman, 1985; Bailer, 2011);  Politieke competitie (Bailer, 2011; Otjes en Louwerse, 2018; Green-Pedersen, 2010;

Vliegenthart en Walgrave, 2011; Walgrave et al., 2015; Walter, 2014; Hansen en Pedersen, 2008)

Het kenmerk controle en toezicht houden is al reeds vermeld. Termen als ‘oversight’ en ‘accountability’ zijn hierbij van groot belang. Het parlement dient controle en toezicht te houden op het kabinet. Als er sprake is van wanbeleid van het kabinet dient het parlement het kabinet ter verantwoording te roepen en om uitleg te verschaffen over deze misstanden. Griglio omschrijft parlementaire vragen daarom ook al ‘oversight tools’ (2020, p. 64; Vliegenthart et al, 2013, p. 394). Schriftelijke vragen, zo blijkt uit talrijke onderzoeken, zijn hiervoor uitermate geschikt (Martin, 2011, p. 261).

(8)

Corona in het parlement 6

Het kenmerk informatie vergaren is hierboven ook al genoemd. Met behulp van

parlementaire vragen kunnen parlementariërs op de hoogte blijven van de vorderingen van het kabinetsbeleid (Martin, 2011, p. 265; Bailer, 2011, p. 303. Door de kabinetsleden te dwingen informatie te verschaffen over hun beleid, kunnen parlementsleden oordelen of zij actie moeten nemen of dat het beleid op juiste wijze de doelstellingen zal halen. Daarvoor is informatie nodig, waardoor de parlementaire vragen essentieel blijken te zijn (Strøm, Müller en Smith, 2010, p. 526). Het karakter van specifieke informatie verschaffen is een groot voordeel van schriftelijke vragen (Russo en Wiberg, 2010, p. 220). Dit is tevens het verschil met mondelingen vragen. Hoewel dat soort parlementaire vragen ook nuttig zijn in het

verkrijgen van informatie, is het karakter van mondelinge vragen dikwijls spontaan te noemen (Russo en Wiberg, 2010, p. 220). Dit spontane karakter van mondelinge vragen heeft het effect dat in een politiek systeem waar hoofdzakelijk met mondelinge vragen wordt gecommuniceerd er een groter potentieel is voor confrontatie (Russo en Wiberg, 2010, pp. 224 – 225). Er is immers meer kans op debat en spontante antwoorden zijn van nature minder informatief.

Naast de controlefunctie en informatie functie hebben parlementaire vragen nog een ander kenmerk: representatie. Tussen politici en hun electoraat is er immers sprake van een ‘principal-agent’ relatie (Martin, 2011, p. 265). Dat wil zeggen, de politici zijn in dienst van hun electoraat. Problemen die voor hun electoraat van groot belang zijn, verdienen extra aandacht. Met behulp van parlementaire vragen kunnen politici het voor elkaar krijgen om een issue op de politieke agenda te krijgen. Dit is door Borghetto en Russo omschreven als het ‘agenda-setting’ model (2018, pp. 66 – 68). Ook voor issues die specifiek bij een

minderheidsgroep in de bevolking horen, zijn parlementaire vragen uitermate geschikt. Als de problemen van een minderheidsgroep nog niet op de politieke agenda staan, kunnen politici dat met parlementaire vragen wellicht wel voor elkaar krijgen (Saalfeld, 2011).

Het kenmerk representatie heeft daarnaast ook veel raakvlakken met het kenmerk politieke competitie. Politici handelen immers niet om louter het belang van hun electoraat te vertegenwoordigen. Politici stellen ook alles in staat om hun eigen herverkiezing te

bewerkstelligen (Bailer, 2011, p. 303). Het actief focussen op de issues van hun electoraat heeft vaak als doel om aan de eigen politieke partij te tonen dat zij het verdienen om opnieuw geselecteerd te worden voor de volgende verkiezing (Russo, 2011, p. 294). Deze hoge

activiteit heeft daarnaast als doel om een reputatie op te bouwen, zowel bij collega-politici als bij de media en het electoraat, waarbij het hoge doel altijd herverkiezing is (Bailer, 2011, p. 304).

(9)

Corona in het parlement 7

Daarnaast gebruiken partijen parlementaire vragen ook om hun standpunten uit te dragen, zichzelf te profileren en zich te distantiëren van andere partijen. Dit gebruik van ‘issue ownership’ laat het electoraat zien voor welke issues deze partij zich hard maakt (Green-Pedersen, 2010; Vliegenthart en Walgrave, 2011; Walgrave et al., 2015).

Parlementaire vragen worden volgens Otjes en Louwerse door parlementariërs als ‘strategic tools’ gebruikt (2018). Dat wil zeggen dat er strategisch wordt gekozen aan welke partijen kritische vragen worden gesteld en bij welke issues er vragen worden gesteld. Hierbij wordt de afweging gemaakt wat het meeste voordeel gaat opleveren op electoraal gebied (Walter, 2014; Hansen en Pedersen, 2008). Het gevaar is echter dat deze strategische electorale

afwegingen resulteren in een partijcompetitie met parlementaire vragen (Griglio, 2020, p. 62).

Hypothesen

Parlementaire vragen worden door alle parlementariërs gebruikt, zowel de leden van coalitie- als de leden van oppositiepartijen. Zoals hierboven vermeld, zijn er meerdere redenen om parlementaire vragen te gebruiken. De vraag is echter: wie heeft het meeste voordeel aan het gebruik van parlementaire vragen en waarom?

Borghetto en Russo stellen in hun onderzoek dat het ‘agenda-setting’ model in tijden van crisis voor oppositiepartijen van groot belang is (2018, p. 73). Dermate groot zelfs dat oppositiepartijen er meer gebruik van maken. Dat wil zeggen dat oppositiepartijen in tijden van crisis meer geneigd zijn de problemen en grote issues van het electoraat te vertalen naar parlementaire vragen. Oppositiepartijen zijn immers niet de verantwoordelijke partijen die met de oplossingen moeten komen voor de crisis, waardoor ze meer vrijheid hebben om in te spelen op de prioriteiten van het electoraat en zodoende langer de nadruk kunnen houden op crisis gerelateerde issues (Conti, Pedrazzani en Russo, 2019; Green-Pedersen en Mortensen, 2010).

Om in crisistijd het belang van de bevolking te dienen is het noodzakelijk dat informatie over het (crisis)beleid van het kabinet wordt vergaart om zo controle te houden. Tegelijkertijd kan het kabinet verantwoordelijk worden gehouden indien dat beleid niet deugt. Hoewel coalitiepartijen parlementaire vragen gebruiken om controle op elkaar te houden, is het politiek onhandig om openlijk kritiek te uiten op elkaar (Sánchez de Dios en Wiberg, 2011, p. 358). Zij willen hun eigen gekozen beleid immers niet afvallen.

Deze redenatie volgend is het logischer als oppositiepartijen meer gebruik maken van parlementaire vragen. Uit onderzoek van Dandoy naar het Belgische parlement blijkt ook dat

(10)

Corona in het parlement 8

parlementsleden van coalitiepartijen minder parlementaire vragen gebruiken (2011, p. 323). Als coalitiepartijen is het minder waardevol om parlementaire vragen te gebruiken, zeker als zij samen de meerderheid in het parlement vormen (Rozenberg en Martin, 2011, p. 400). Hieruit volgend, kom ik tot de volgende hypothese:

“H1: Oppositiepartijen maken meer gebruik van corona gerelateerde parlementaire vragen dan coalitiepartijen.”

Op partijlevel valt er nog een veronderstelling te maken. Zowel coalitiepartijen als

oppositiepartijen maken gebruik van parlementaire vragen (Borghetto en Russo, 2018), echter niet evenveel. Het blijkt dat de grote partijen meer parlementaire vragen per Kamerlid

initiëren dan het geval is bij de kleine partijen (Dandoy, 2011, p. 323). De vraag is echter of ditzelfde patroon ook zichtbaar is in tijden van crisis. Zodoende kom ik uit op de volgende hypothese:

“H2: Partijen met meer zetels zullen meer corona gerelateerde vragen stellen dan partijen met een laag aantal zetels.”

Afgaande op de kennis over de kenmerken representatie en politieke competitie valt er ook een verwachting te scheppen op individueel level. Zoals gezegd vertegenwoordigen politici de belangen van hun electoraat (Martin, 2011, p. 265). Daarnaast gebruiken ze deze issues van het electoraat voor eigen belang. Door actief te werken voor de belangen van hun electoraat hopen ze geloofwaardigheid en reputatie op te bouwen in de ogen van de eigen partij, de media en hun electoraat. Dit is vooral zichtbaar bij jonge onervaren parlementariërs (Russo, 2011, p. 294). Ook Bailer deelt de stelling dat jonge onervaren parlementariërs veel actief zijn in het gebruik maken van parlementaire vragen om zichzelf en hun toewijding voor de

belangen van het electoraat te bewijzen ten opzichte van hun electoraat (2011, p. 305). De hoge activiteit van jonge parlementariërs is te verklaren aan de hand van het ‘incumbency advantage’. Dit is het voordeel dat oudere ervaren parlementariërs hebben van het feit dat zij langer in het parlement zitten. Zij hebben al bewezen goed werk te kunnen verrichten voor hun electoraat en zijn al dermate bekend dat zij relatief minder moeite hoeven te doen voor een eventuele herverkiezing (Cain, Ferejohn en Fiorina, 1984; Bernhardt en Ingberman, 1985). Om dit voordeel teniet te doen, moeten de onervaren parlementariërs

(11)

Corona in het parlement 9

simpelweg meer werk doen om in het oog te springen. Deze verhoogde activiteit van onervaren parlementariërs leidt mij tot de volgende hypothese:

“H3: De minder ervaren parlementariërs zullen meer gebruik maken van corona gerelateerde parlementaire vragen dan de meer ervaren parlementariërs.”

Op individueel level valt nog een laatste verwachting te scheppen. Zoals gezegd, willen coalitieleden elkaar liever niet afvallen (Sánchez de Dios en Wiberg, 2011, p. 358). Er is echter een keerzijde. De parlementsleden zitten ook in commissies en hebben specifieke beleidsterreinen in hun portefeuille, wat hen tot specialisten op hun gebied maakt. Er is immers sprake van ‘division of labour’ in de Nederlandse partijcultuur (Andeweg en

Thomassen, 2011, p. 657). In parlementaire vragen communiceren ze daarom als specialist op het betreffende terrein in plaats van ofwel te zwijgen dan wel de partijlijn te volgen (Meyer en Wagner, 2020, p. 15). Hierdoor kom ik uit op de volgende hypothese:

(12)

Corona in het parlement 10

Hoofdstuk 3: Methodologie

Onderzoeksdesign

Om mijn onderzoeksvraag goed te kunnen beantwoorden, zal het onderzoeksdesign een case studie zijn. Hierin zal ik de schriftelijke Kamervragen van individuele parlementsleden in de Tweede Kamer in Nederland binnen de periode februari 2020 t/m mei 2020 analyseren.

Eerst moet uiteengezet worden wat een case studie inhoudt. Gerring omschrijft een case studie als “an intensive study of a single unit for the purpose of understanding a larger class of (similar) units” (2004, p. 242). Dat wil zeggen dat door middel van intensief

kwalitatief onderzoek naar de details van een specifieke casus er causale conclusies kunnen worden getrokken of aannames kunnen worden gedaan over vergelijkbare casussen.

Dit extrapoleren van bevindingen uit een case studie naar een groter geheel is een voordeel dat door Gerring ‘theory generating’ wordt genoemd (2004, p. 246). Doordat er bij een case studie sprake is van een diepte-onderzoek, een intensieve focus op een specifiek fenomeen, wordt er voor deze ene casus causale mechanismen gevonden. Vanwege het ‘theory generating’ karakter van een case studie kan worden aangenomen dat deze causale mechanismen wellicht ook voor andere casussen relevant zijn. Zodoende dient een case studie als basis voor een bredere theorie.

Om dit voor elkaar te krijgen moet er sprake zijn van een goed geselecteerde casus. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er één casus representatief is voor meerdere casussen op basis van gedeelde kenmerken (Gerring, 2008). Ook kan er sprake zijn van enkele gedeelde kenmerken en één afwijkend kenmerk van een specifieke casus, de ‘most-similar case’ waarmee het afwijkende kenmerk als basis dient voor de te ontdekken theorie (Gerring, 2008, p. 648).

In de keuze voor de casus voor mijn onderzoek is er altijd een gedeelde factor: de heftigheid van de pandemie. Het COVID-19 virus is een onbekend virus en heeft daardoor een enorme impact op de voltallige maatschappij. Uit besmettingscijfers van de European Centre for Disease Prevention and Control blijkt ook dat voor de Europese landen dezelfde patronen zichtbaar zijn (ECDPC, 2020).

Een afwijkende factor is het handelen van politici. De aanpak van deze crisis is immers niet mondiaal gestuurd, maar wordt door elk land zelf bepaald. Dit betekent dat het politiek handelen van politici in elk land unieke gevolgen heeft en hoewel ik geen onderzoek

(13)

Corona in het parlement 11

doe naar de geschiktheid van de crisisaanpak, is het politiek handelen van het parlement in alle getroffen landen wel degelijk te beargumenteren als uniek.

Het unieke karakter van politiek handelen is tegelijkertijd te verklaren aan de hand van het politiek stelsel en de ingestelde procedures voor het stellen van parlementaire vragen. Russo en Wiberg stellen immers dat in politieke stelsels waar coalitie regeringen gewoon zijn parlementen effectieve procedures instellen voor vraagmogelijkheden om zowel informatie te kunnen vergaren als een confrontatie aan te gaan om een signaal af te geven (2010, p. 228). Hierbij gaat het om de potentie van parlementaire vragen om informatie te kunnen vergaren of de potentie om de confrontatie met het kabinet aan te gaan. Uit het onderzoek van Russo en Wiberg blijkt dat voor Nederland geldt dat parlementaire vragen een ‘medium potential for information’ en een ‘medium potential for confrontation’ hebben (2010, p. 227).

Hiertegenover staan bijvoorbeeld Griekenland met een ‘high potential for information’ en een ‘low potential for confrontation’ en Portugal met een ‘low potential for information’ en een ‘high potential for confrontation’. Dit verschil maakt de Nederlandse casus uniek en daardoor uitermate geschikt voor mijn onderzoek.

Daarnaast kent Nederland een politiek stelsel waarin partij discipline en loyaliteit hoog in het vaandel staat (Andeweg en Thomassen, 2010). Het gedrag van individuele Kamerleden is daardoor een indicator te noemen voor het handelen van partijen. Dit kan uitstekend

gebruikt worden in mijn analyse van oppositie- en coalitiepartijen.

Voor de periode februari 2020 t/m mei 2020 is gekozen, omdat dit de eerste fase was van de pandemie in Europa. Zoals hierboven gemeld, zijn veel Europese landen onverwacht hard getroffen (ECDPC, 2020). In Nederland was op 28 februari de eerste coronabesmetting geconstateerd, waarna deze in maart en april snel stegen tot over de 1000 coronabesmettingen (WHO, 2020). In juni was dit aantal door de maatregelen van het kabinet echter weer sterk gedaald tot onder de 100 gevallen. Vanwege deze snelle verspreidingen en hard toenemende besmettingen moesten de nationale regeringen snel schakelen. Hoe het parlement met deze situatie omgaat en haar rol pakt in deze crisis is interessant voor mijn onderzoek.

Operationalisatie

De afhankelijke variabele van dit onderzoek zijn de schriftelijke Kamervragen van de individuele parlementariërs. De reden hiervoor is dat het karakter van mondelinge vragen dikwijls spontaan te noemen is, terwijl schriftelijke vragen een groter voordeel hebben wat betreft het kenmerk informatie vergaren (Russo en Wiberg, 2010, p. 220). Dit spontane

(14)

Corona in het parlement 12

karakter van mondelinge vragen heeft het effect dat in een politiek systeem waar

hoofdzakelijk met mondelinge vragen wordt gecommuniceerd er een groter potentieel is voor confrontatie (Russo en Wiberg, 2010, pp. 224 – 225). Er is immers meer kans op debat en spontante antwoorden zijn van nature minder informatief. Uit onderzoek van Merkley et al. blijkt ook dat er onder de parlementariërs een consensus bestaat over de ernst van de crisis, waardoor het voornaamste doel het oplossen van de crisis is (2020). Hieruit volgend kan je redeneren dat parlementaire vragen met een potentie voor informatie vergaren nuttiger zijn in dit specifieke onderzoek naar de coronacrisis dan parlementaire vragen met de potentie voor confrontatie. Vandaar dat ik in mijn onderzoek hoofdzakelijk de focus leg op schriftelijke vragen.

Het verzamelen van de schriftelijke vragen kan online via

https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen. Op deze site staan alle

parlementaire vragen gedocumenteerd. Om de benodigde vragen te verzamelen, filter ik in mijn zoekopdracht voor Kamerstukken – Kamervragen – Schriftelijke vragen en stel ik de periode 1 februari 2020 t/m 31 mei 2020. Deelvragen neem ik hierbij mee in de analyse.

Om vragen als corona gerelateerde vragen te operationaliseren, filter ik in de vragen op de volgende trefwoorden (of vervoegingen van deze woorden):

 1,5 meter afstand;  Antistoffen;  Beschermingsmiddelen;  Besmetting;  Bezoekverbod;  Bijzondere situatie;  Corona;  Corona-app;  Coronarichtlijnen;  COVID-19;  Crisis;  Digitale besluitvorming;

 Effecten of gevolgen van de coronacrisis/maatregelen;  Financiële ondersteuning/noodfonds;

 Gedragsregels;  GGD;

(15)

Corona in het parlement 13  Incubatietijd;  Isolatie;  Lockdown;  Maatregelen;  Medische middelen;  Mondkapjes;

 Noodmaatregel overbrugging werkgelegenheid (NOW);  OMT;  Pandemie;  PCR-test;  Positief/negatief getest;  Quarantaine;  Reisadvies;  Risicogebied;  RIVM;  Sterftecijfer;  Steunmaatregelen;  Testen;  Thuiswerken;

 Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO);  Vaccin;

 Veiligheidsregio;  Virus;

 Vitale beroepen;

De onafhankelijke variabelen in mijn onderzoek zijn de variabelen parlementaire groep, partijgrootte, anciënniteit en specialist.

De variabele parlementaire groep wordt geoperationaliseerd als het lid zijn van een coalitiepartij of een oppositiepartij. De data hiervoor kan ik vinden op

https://www.tweedekamer.nl/kamerleden_en_commissies/alle_kamerleden en

https://www.parlement.com/id/vkidc8m3p1sz/kabinet_rutte_iii_2017.

Partijgrootte wordt gemeten als het aantal zetels dat een partij bezit in de Tweede Kamer. Ook deze informatie kan ik vinden op

(16)

Corona in het parlement 14

https://www.tweedekamer.nl/kamerleden_en_commissies/alle_kamerleden en Parlement.com,

dé onafhankelijke bron voor politieke actualiteit in een parlementair-historische context.

De variabele anciënniteit wordt gemeten als het aantal dagen dat het Kamerlid onderdeel uitmaakt van de Tweede Kamer. Dit aantal is berekend tot 31 mei 2020. Deze variabele dient als indicator voor de (on)ervarenheid van het Kamerlid. Wederom kan ik deze informatie vinden op

https://www.tweedekamer.nl/kamerleden_en_commissies/alle_kamerleden en Parlement.com,

dé onafhankelijke bron voor politieke actualiteit in een parlementair-historische context.

Voor mijn laatste hypothese is het nodig te weten wie de specialisten zijn. In deze tijd van crisis voor de volksgezondheid verwacht ik dat de specialisten in de commissie

Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In de dataset wordt gemeten of een Kamerlid lid is van deze commissie. De benodigde data hiervoor kan ik vinden op

https://www.tweedekamer.nl/kamerleden_en_commissies/alle_kamerleden en Parlement.com,

dé onafhankelijke bron voor politieke actualiteit in een parlementair-historische context.

Tabel 1: descriptive statistics dataset

(17)

Corona in het parlement 15

Hoofdstuk 4: Resultaten

Voor de analyse van de hierboven genoemde variabelen zal gebruik worden gemaakt van een OLS-regressieanalyse. Voordat de resultaten van mijn onderzoek gepresenteerd kunnen worden, moet eerst gecheckt worden of statistische assumpties zijn geschonden. Dit is van belang om de rechtsgeldigheid van mijn onderzoek te waarborgen.

Allereerst de assumptie van autocorrelatie en onafhankelijke errors. De onafhankelijke variabelen in de dataset moeten immers, zoals de naam aangeeft, onafhankelijk zijn en geen relatie hebben met elkaar (Field, 2013). Dit zou het effect op de afhankelijke variabelen (het aantal corona gerelateerde vragen) beïnvloeden. Om dit te testen heb ik in de regressieanalyse de Durbin-Watson test uitgevoerd. Hieruit werd de waarde 2,284 wat aantoont dat

autocorrelatie geen probleem is. De assumptie van onafhankelijkheid is bevestigd.

De tweede assumptie waarvoor wordt getest, is multicollineariteit. Dit betekent dat er een te hoge correlatie is tussen onafhankelijke variabelen, waardoor we hun effecten moeilijk kunnen schatten (Field, 2013). Om dit te testen, heb ik aan mijn regressieanalyse ‘collinearity diagnostics’ toegevoegd. In de output was zichtbaar dat voor alle onafhankelijke variabelen de VIF-waarde lager was dan 5. Dit houdt in dat er geen probleem is met multicollineariteit.

Een derde assumptie die gecheckt moet worden, is of er sprake is van lineariteit (een lineaire relatie) tussen de onafhankelijke variabelen (Field, 2013). Om dit na te gaan, heb ik in mijn regressieanalyse de scatterplots gecreëerd voor elke onafhankelijke variabele met op de x-as de gestandaardiseerde voorspelde waardes (*ZPRED) en op de y-as de

gestandaardiseerde restwaarden (*ZRES). Uit deze grafieken blijkt dat er sprake is van lineariteit.

Ook aan de assumptie van de normaalverdeling van de ‘residuals’ moet voldaan worden (Field, 2013). Dit om te voorkomen dat de standaardfouten verkeerd zijn geschat. De test van deze assumptie gebeurt aan de hand van een ‘normal probability plot’. Om te voldoen aan deze assumptie moeten de standaardfouten de normaallijn nagenoeg volgen. Dit is bij mij het geval, waardoor dit geen probleem oplevert.

Heteroskedasticiteit is een vierde assumptieprobleem waarop getest moet worden. Dit is het geval wanneer de variantie van de ‘residuals’ ander is verschillende niveaus van de onafhankelijke variabele (Field, 2013). Om dit te checken moet ook hier gekeken worden naar de scatterplot van de afhankelijke variabele met de gestandaardiseerde voorspelde waardes (*ZPRED) op de x-as en op de y-as de gestandaardiseerde restwaarden (*ZRES). Bij mij is er geen verschil in variantie te zien, wat mij geen probleem met heteroskedasticiteit oplevert.

(18)

Corona in het parlement 16

De laatste test die gedaan moet worden, is dat er moet worden nagegaan of er outliers zijn die de resultaten ten onrechte beïnvloeden. Outliers zijn unieke gevallen die buiten de norm vallen en daardoor de resultaten van de analyse op onrechtmatige wijze in positieve of negatieve zin beïnvloeden (Field, 2013). Deze outliers moeten gefilterd worden. Om erachter te komen of outliers aanwezig zijn, vul ik ‘casewise diagnostics’ in voor outliers buiten 2 standaardafwijkingen. Vervolgens blijkt dat er enkele gevallen zijn die buiten 2

standaardafwijkingen vallen, welke ik uit de dataset filter middels het filter ZRE_1 < 2 & ZRE_1 < -2.

Na deze testen en aanpassingen en het maken van dummyvariabelen komt het volgende resultaat uit mijn regressieanalyse:

Tabel 2. Lineair regressiemodel van het aantal corona gerelateerde schriftelijke Kamervragen per Kamerlid

Model 1

(Constante) 15,257

(8,745) Oppositie (ref. = coalitie) -4,973

(5,827)

Partijgrootte 4,787***

(0,889)

Anciënniteit -0,001

(0,002) Commissielid (ref. = geen commissielid) -1,485

(5,418)

R2 0,259

Adj. R2 0,238

N 150

Noot: ongestandaardiseerde OLS-regressiecoëfficiënten met standaardfouten tussen haakjes. ***p < 0,001, **p < 0,01, * p < 0,05.

De resultaten uit deze tabel hebben een gevolg voor de bevestiging of ontkrachting van mijn hypotheses. Om even in herinnering te brengen, mijn hypotheses luiden als volgt:

(19)

Corona in het parlement 17

 “H1: Oppositiepartijen maken meer gebruik van corona gerelateerde parlementaire vragen dan coalitiepartijen.”

 “H2: Partijen met meer zetels zullen meer corona gerelateerde vragen stellen dan partijen met een laag aantal zetels.”

 “H3: De minder ervaren parlementariërs zullen meer gebruik maken van corona gerelateerde parlementaire vragen dan de meer ervaren parlementariërs.”

 “H4: De specialisten zullen meer corona gerelateerde parlementaire vragen stellen.”

De variabele oppositie heeft betrekking op hypothese 1. In tabel 2 is zichtbaar dat het lid zijn van de oppositie geen significant effect heeft, want p > 0,05. Dit betekent dat het gegeven dat een Kamerlid lid is van de oppositie niet resulteert in het gebruik van meer corona

gerelateerde vragen ten opzichte van Kamerleden van de coalitie. Hypothese 1 is hierbij ontkracht.

Hoewel dit niet de verwachting was, vallen hier wel enkele mogelijke oorzaken voor aan te dragen. Allereerst moet er beseft worden dat parlementsleden van coalitiepartijen parlementaire vragen ook als controlemechanisme gebruiken. Zij gebruiken dit middel om de ministers van hun medecoalitiepartijen te controleren (Strøm, Müller en Smith, 2010, p. 527).

Daarnaast is het kenmerk representatie (Martin, 2011; Borghetto en Russo, 2018) ook toepasbaar voor parlementsleden van coalitiepartijen. Het COVID-19 virus maakt immers geen onderscheid in de schade die het aanricht, waardoor de coronacrisis niet alleen het electoraat van de oppositie raakt, maar de gehele populatie, ook het electoraat van de coalitie. Of de parlementsleden van coalitiepartijen maken de gevolgen van de coronacrisis van dicht bij mee door bijvoorbeeld besmetting binnen de directe familie of financiële klappen voor de regio waarin zij wonen. Hierdoor zijn ze extra gebrand om de coronacrisis en haar gevolgen op de agenda te zetten. Het belang van het oplossen van deze crisis is dermate groot dat ook parlementsleden van coalitiepartijen hun representatieve functie moeten vervullen in

schriftelijke vragen. Een plausibele gedachte is dan ook dat in een crisis als deze er geen onderscheid tussen politiek handelen van coalitie- en oppositiepartijen. Er staat te veel op het spel om politieke spelletjes te spelen.

De tweede variabele van mijn model, partijgrootte, heeft betrekking op hypothese 2. In tabel 2 is zichtbaar dat er sprake is van een sterk positief significant effect van de partijgrootte op het aantal corona gerelateerde Kamervragen per Kamerlid, want p < 0,001. Dit positieve significante effect heeft als gevolg dat hoe meer zetels een partij heeft, des te meer corona gerelateerde Kamervragen per Kamerlid er worden gesteld. Afgaande op het regressiemodel

(20)

Corona in het parlement 18

zal er per Kamerlid 4,787 meer corona gerelateerde schriftelijke Kamervragen worden gesteld als partij x met 1 zetel groeit, omdat p < 0,001. Hierbij is hypothese 2 bevestigd: partijen met een hoger aantal zetels zullen meer corona gerelateerde schriftelijke parlementaire vragen stellen dan partijen met een lager aantal zetels.

De bevestiging van deze hypothese is in overeenstemming met de constatering van Dandoy dat grote partijen meer parlementaire vragen per Kamerlid initiëren dan het geval is bij de kleine partijen (2011, p. 323). De gedachtegang achter deze verklaring is goed te begrijpen. Hoe meer mensen je als partij tot je beschikking hebt, hoe meer mogelijkheden er zijn tot een hogere frequentie van de potentiële arbeid. Oftewel, hoe meer mensen, hoe meer mogelijkheden tot het gebruik van extra parlementaire vragen.

De variabele anciënniteit heeft betrekking op hypothese 3. Uit tabel 2 valt te halen dat het effect van deze variabele niet significant is, want p > 0,05. Zodoende kan geconcludeerd worden dat de anciënniteit van een parlementslid geen significant effect heeft op de

hoeveelheid corona gerelateerde schriftelijke Kamervragen per Kamerlid. De zittingsduur van een Kamerlid en de daarbij horende verkregen ervaring resulteert daardoor niet in meer corona gerelateerde vragen die worden gesteld. Hypothese 3 is hiermee ontkracht.

Een potentiële verklaring voor het ontbreken van deze relatie kan gevonden worden in het allesomvattende karakter van de coronacrisis. De problematiek van de coronacrisis biedt voor een parlementslid uitstekende mogelijkheden om zijn of haar reputatie op te bouwen en om zichzelf te profileren als goede volksvertegenwoordiger voor hun electoraat in het licht van eventuele herverkiezing (Russo, 2011, p. 294; Bailer, 2011, p. 305). Tegelijkertijd is er sprake van een ‘incumbency advantage’ voor de meer ervaren parlementsleden (Cain,

Ferejohn en Fiorina, 1984; Bernhardt en Ingberman, 1985). Gedurende een crisis die niemand spaart en zowel jong als oud in gevaar brengt, is het van belang dat beide groepen goed vertegenwoordigd worden in het parlement. Logischerwijs kan geredeneerd worden dat in het belang van het oplossen van deze crisis zowel de meer ervaren als de minder ervaren

parlementsleden in hun gebruik van parlementaire vragen de kans grijpen om dit issue aan bod te brengen. Hierdoor is er geen relatie aanwezig tussen de zittingsduur van een

parlementslid en de hoeveelheid gestelde corona gerelateerde Kamervragen.

De laatste variabele, commissielid, is van toepassing op de vierde en tevens laatste hypothese. Uit tabel 2 valt af te lezen dat het effect van deze variabele niet significant is, want p > 0,05. Het effect van het lid zijn van de commissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de hoeveelheid corona gerelateerde vragen is daardoor niet aanwezig. Er is geen sprake van

(21)

Corona in het parlement 19

een patroon dat leden van deze commissie meer corona gerelateerde vragen stellen dan leden van andere commissies. Hypothese 4 is daarmee ontkracht.

Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van deze relatie is wederom te vinden in het allesomvattende karakter van de coronacrisis. De coronacrisis heeft immers een effect op de gehele maatschappij. Naast het direct gevaar voor de gezondheid van de bevolking, zorgt de coronacrisis bijvoorbeeld ook voor heftige financiële gevolgen. Bedrijven lopen vele inkomsten mis door ofwel de verplichte sluiting dan wel door de hogere extra kosten door de invoering van coronamaatregelen om minder bezoekers coronaproof te kunnen ontvangen. Op deze manier kan voor elke sector in de maatschappij, zoals sport, recreatie, cultuur en

onderwijs, een voorbeeld gegeven worden in welke mate zij getroffen worden door de coronacrisis. Het feit dat deze crisis niet enkel een probleem is voor de volksgezondheid, maakt dat niet alleen de commissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport een groot belang hecht aan het aanpakken en oplossen van de coronacrisis. Elke andere commissie heeft een net zo groot belang. Zodoende bestaat er geen specialist op het gebied van coronacrisis, waarmee Meyer en Wagner tegen worden gesproken dat parlementsleden als specialisten op specifieke beleidsterreinen functioneren (2020, p. 15). Dit heeft als gevolg dat ook alle andere commissies corona gerelateerde vragen zullen stellen, waardoor het verwachte effect van hypothese 4 teniet wordt gedaan.

(22)

Corona in het parlement 20

Hoofdstuk 5: Conclusie

In dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: “Wat verklaart het gebruik van schriftelijke parlementaire vragen als controlemechanismen als gevolg van de COVID-19 pandemie?”

Het antwoord op deze vraag is echter niet eenvoudig aan te duiden. Parlementaire vragen, en specifiek de schriftelijke parlementaire vragen, worden gebruikt met verschillende doeleinden: controle en toezicht houden op het kabinet, informatie vergaren, representatie en politieke competitie (Griglio, 2020; Martin, 2011; Strøm, Müller en Smith, 2010; Bailer, 2011; Borghetto en Russo, 2018; Russo, 2011; Saalfeld, 2011; Cain, Ferejohn en Fiorina, 1984; Bernhardt en Ingberman, 1985).

Uit mijn onderzoek naar de Nederlandse Kamerleden is gebleken dat de factoren anciënniteit, lid van een specifieke commissie en het onderdeel zijn van de oppositie of coalitie geen significante verklaring geven voor het gebruik van schriftelijke vragen. Als een Kamerlid onervaren is, lid is van de commissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport of onderdeel uit maakt van de oppositie, betekent dat niet dat een Kamerlid meer corona gerelateerde vragen gaat gebruiken. Wat wel een significante factor is gebleken, is de

partijgrootte. Hoe meer zetels een partij heeft, des te meer corona gerelateerde vragen werden gesteld.

De vraag is nu wat deze resultaten betekenen voor het gebruik van schriftelijke

parlementaire vragen als controlemiddel in een tijd van crisis. Dit onderzoek heeft aangetoond dat schriftelijke parlementaire vragen als controlemiddel van het kabinet aan belang hebben ingeboet. Om ‘executive dominance’ en het buitenspel staan van het parlement in tijden van crisis te voorkomen, is het van belang dat de oppositie veelvuldig gebruik maakt van haar controlemechanismen zoals parlementaire vragen (Griglio, 2020, pp. 49-50). Waar Borghetto en Russo (2018) voor de stelling dat oppositiepartijen meer gebruik maken van parlementaire vragen wel bewijs vonden in het Italiaanse parlement gedurende de financiële crisis in Europa gedurende het eerste decennium van deze eeuw, is dat niet het geval voor de Nederlandse casus gedurende de coronacrisis.

Dat het belang van de controlefunctie van de oppositie in dit onderzoek niet naar boven komt, kan ook te maken hebben met het karakter van de coronacrisis. Borghetto en Russo voerden een onderzoek uit naar het gebruik van parlementaire vragen in relatie met een financiële crisis, een crisis die voornamelijk op één aspect van de maatschappij grote

(23)

Corona in het parlement 21

gezondheid van de bevolking in gevaar, maar om dit gevaar het hoofd te bieden, raken andere sectoren ook zwaar beschadigd. Het is al genoemd, maar vanwege het coronavirus hebben sectoren als de horeca, het onderwijs, cultuur en bedrijven bijvoorbeeld de deuren moeten sluiten voor bezoekers of met veel minder bezoekers en inkomen genoegen moeten nemen. Deze financiële gevolgen hebben tot overmaat van ramp geleid tot onzekerheid van baan- en woongarantie. Ook op sociaal gebied is een hoop verandert. Door het thuiswerken, thuis studeren en minder tot geen mogelijkheden tot bezoek aan recreatie- en sportverenigingen is het sociaal contact verminderd. De problemen die dit op persoonlijk vlak met zich mee brengt laat zich goed zien in het voorbeeld van het aantal Kamervragen over vermeerderd huiselijk geweld als gevolg van de coronacrisis. Kortom, de coronacrisis is een crisis met een dermate grote impact op de samenleving dat het geen vreemde constatering is dat het handelen van oppositie- als coalitiepartijen niet verschilt als het gaat om het gebruik van schriftelijke parlementaire vragen. Zowel de belangen van het electoraat van de oppositie- als de coalitiepartijen zijn door de crisis in gevaar gekomen.

Daarnaast moet in gedachten worden genomen dat schriftelijke parlementaire vragen niet de enige controlemechanismen van het parlement zijn. Ze hebben ook beschikking over mondelinge vragen in de plenaire sessie. Een verklaring voor het ontbreken van een

significante relatie tussen het lid zijn van een oppositiepartij en de hoeveelheid corona gerelateerde schriftelijke Kamervragen ten opzichte van coalitiepartijen kan zijn dat er meer gebruik wordt gemaakt van mondelinge vragen. Om in een tijd van crisis, waar de belangen groot zijn en de nationale onvrede soms hevig, controle uit te kunnen voeren en kritiek te kunnen leveren op het kabinet kunnen mondelinge vragen ook een nuttig middel zijn. Deze soort vragen hebben immers een hoog potentieel voor confrontatie (Russo en Wiberg, 2010, p. 227).

Dit verschil met mondelinge vragen leidt mij tot de volgende sectie, namelijk de beperkingen van dit onderzoek en de vervolgonderzoeken die eventueel gedaan kunnen worden om een beter inzicht te krijgen in het onderwerp parlementaire vragen in tijden van crisis.

Een eerste beperking is dat ik Nederland als enkele casus heb genomen. Dit geeft het voordeel dat er inzicht wordt gecreëerd in het gebruik van schriftelijke vragen door

parlementariërs in Nederland, maar niet in andere landen. Daarvoor is een landenvergelijking noodzakelijk. Om na te gaan of de causale verbanden die hier gelden ook aanwezig zijn in andere landen kan gekozen worden voor landen die verschillen of voor landen die

(24)

Corona in het parlement 22

vergelijkbaar zijn aan Nederland in het politiek systeem en het gebruik van parlementaire vragen.

Een tweede beperking die van toepassing is op mijn onderzoek is dat ik mij heb

gefocust op een specifieke periode, namelijk de piek van de eerste golf (februari 2020 t/m mei 2020). Om een beter inzicht te krijgen op het gebruik van schriftelijke parlementaire vragen, is een vergelijking over een langere periode gewenst. Hierbij kan worden gedacht aan een vergelijking van twee periodes, waarbij een periode voor de start van de coronacrisis wordt vergeleken met de start van de coronacrisis. Ook kan worden gekozen om de eerste

coronagolf te vergelijken met de huidige tweede golf om zichtbaar te maken of er sprake is van verschillen of gelijkenissen in deze periodes.

Ten derde heb ik mij beperkt door in mijn onderzoek de focus te leggen op de hoeveelheid van schriftelijke vragen en minder op de betekenis van de vragen. Een vraagstelling voor vervolgonderzoek(en) zou kunnen zijn in welke mate de toon van de vragen van de individuele Kamerleden verschillen van elkaar. Er zou kunnen worden

onderzocht of de ideologie van een partij of een individueel Kamerlid gevolgen heeft voor de toon van de vragen, namelijk of er sprake is van heftige kritiek op de ontvanger van de vragen.

Als laatste kan in vervolgonderzoek het belang van schriftelijke vragen ten opzichte van mondelinge vragen worden onderzocht. Zoals hierboven al is aangegeven, heb ik mij gefocust op schriftelijke vragen. Onderzoek naar mondelinge vragen is vanwege het hoge potentieel voor confrontatie echter ook een relevante optie voor onderzoek naar het gebruik van parlementaire vragen in tijden van crisis.

(25)

Corona in het parlement 23

Hoofdstuk 6: Bibliografie

Andeweg, R.B. & Thomassen, J. (2010). Pathways to party unity: sanctions, loyalty, homogeneity and division of labour in the Dutch parliament. Party Politics, 17(5), 655-672.

Auel, K. (2007, 4 juli). Democratic accountability and national parliaments: redefining the impact of parliamentary scrutiny in EU affairs. European Law Journal, 13, 487-504. Bailer, S. (2011). People's voice or information pool? The role of, and reasons for,

parliamentary questions in the Swiss parliament. The Journal of Legislative Studies, 17(3), 302-314.

Bernhardt, M. &. Ingberman, D.E. (1985). Candidate reputations and the 'incumbency effect'. Journal of Public Economics, 27, 47-67.

Borghetto, E. & Russo, F. (2018). From agenda setters to agenda takers? The determinants of party issue attention in times of crisis. Party Politics, 24(1), 65-77.

Cain, B.E., Ferejohn, J.A. & Fiorina, M.P. (maart 1984). The constituency service basis of the personal vote for U.S. representatives and British members of parliament. The

American Political Science Review, 78(1), 110-125.

Conti, N., Pedrazzani, A. & Russo, F. (2019). Raising the flag among the ruins: the crisis as helping hand for opposition parties? Italian Political Science Review/Rivista Italiana di Scienza Politica, 49, 293-309.

Dandoy, R. (2011). Parliamentary questions in Belgium: testing for party discipline. The Journal of Legislative Studies, 17(3), 315-326.

ECDPC (2020, December). [COVID-19 country overviews]. Opgehaald van European Centre for Disease Prevention and Control:

https://covid19-country-overviews.ecdc.europa.eu/#3_EUEEA_and_the_UK

European Parliament. (2020, 14 juli). Uncertainty | EU | Hope: Public opinion in times of COVID-19. Opgehaald van: https://www.europarl.europa.eu/at-your-service/nl/be-heard/eurobarometer/public-opinion-in-the-eu-in-time-of-coronavirus-crisis-2 Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS Statistics (4e editie). Londen: Sage.

(26)

Corona in het parlement 24

Gerring, J. (2004). What is a case study and what is it good for? American Political Science Review, 98(2), 341-354.

Gerring, J. (2008). Case selection for case‐study analysis: qualitative and quantitative techniques. In J.M. Box-Steffensmeier, H.E. Brady & D. Collier (red.), The Oxford Handboek of Political Methodology (pp. 645-684). Oxford: Oxford University Press. DOI: 10.1093/oxfordhb/9780199286546.003.0028

Green-Pedersen, C. (2010). Bringing parties into parliament: The development of parliamentary activities in Western Europe. Party Politics, 16(3), 347-369.

Green-Pedersen, C. & Mortensen, P.B. (2010). Who sets the agenda and who responds to it in the Danish parliament? A new model of issue competition and agenda-setting.

European Journal of Political Research, 49, 257-281.

Griglio, E. (2020). Parliamentary oversight under the Covid-19 emergency: striving against executive dominance. The Theory and Practice of Legislation, 8(1-2), 49-70.

Koop, R., Blidook, K. & Fuga, L.A. (2020). Has the COVID-19 pandemic affected MPs' representational activities? Canadian Journal of Political Science, 53, 287-291. Louwerse, T. & Otjes, S. (2016). Personalised parliamentary behaviour without electoral

incentives: the case of the Netherlands. West European Politics, 39(4), 778-799. Martin, S. (2011). Parliamentary questions, the behaviour of legislators and the function of

legislatures: an introduction. The Journal of Legislative Studies, 17(3), 259-270. Merkley, E., Bridgman, A., Loewen, P.J., Owen, T., Ruths, D. & Zhilin, O. (2020). A rare

moment of cross-partisan consensus: elite and public response to the COVID-19 pandemic in Canada. Canadian Journal of Political Science, 53, 311-318. Meyer, T.M. & Wagner, M. (2020, 17 september). Issue engagement across members of

parliament: the role of issue specialization and party leadership. Legislative studies quarterly, 1-26.

Nohrstedt, D. (2005). External shocks and policy change: Three Mile Island and Swedish nuclear energy policy. Journal of European Public Policy, 12(6), 1041-1059. Otjes, S. & Louwerse, T. (2018). Parliamentary questions as strategic party tools. West

(27)

Corona in het parlement 25

Rozenberg, O. & Martin, S. (2011). Questioning parliamentary questions. The Journal of Legislative Studies, 17(3), 394-404.

Russo, F. & Wiberg, M. (2010). Parliamentary questioning in 17 European parliaments: some Steps towards Comparison. The Journal of Legislative Studies, 16(2), 215-232.

Russo, F. (2011). The constituency as a focus of representation: studying the Italian case through the analysis of parliamentary questions. The Journal of Legislative Studies, 17(3), 290-301.

Saalfeld, T. (2011). Parliamentary questions as instruments of substantive representation: visible minorities in the UK House of Commons, 2005–10. The Journal of Legislative Studies, 17(3), 271-289.

Sánchez de Dios, M. & Wiberg, M. (2011). Questioning in European parliaments. The Journal of Legislative Studies, 17(3), 354-367.

Strøm, K., Müller, W.C. & Smith, D.M. (2010). Parliamentary control of coalition governments. Annuel Reviews of Political Science, 13, 517-535.

Van Aelst, P. & Vliegenthart, R. (2014). Studying the tango: an analysis of parliamentary questions and press coverage in the Netherlands. Journalism Studies, 15(4), 392-410. Vliegenthart, R. & Walgrave, S. (2011). Content matters: the dynamics of parliamentary

questioning in Belgium and Denmark. Comparative Political Studies, 44(8), 1031-1059.

Vliegenthart, R., Walgrave, S. & Zicha, B. (2013). How preferences, information and institutions interactively drive agenda-setting: questions in the Belgian parliament, 1993–2000. European Journal of Political Research, 52, 390-418.

Vliegenthart, R. & Montes, N.M. (2014). How political and media system characteristics moderate interactions between newspapers and parliaments: economic crisis attention in Spain and the Netherlands. The International Journal of Press/Politics, 19(3), 318-339.

Walgrave, S., Tresch, A. & Lefevere, J. (2015). The conceptualisation and measurement of issue ownership. West European Politics, 38(4), 778-796.

(28)

Corona in het parlement 26

Walter, A.S. (2014). Choosing the enemy: Attack behaviour in a multiparty system. Party Politics, 20(3), 311-323.

WHO. (2020, 17 december). Netherlands Situation. Opgehaald van World Health Organization: https://covid19.who.int/region/euro/country/nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door

Wat betekenen deze ontwikkelingen? Kort gezegd: niet veel goeds. Kinderen in wie onvoldoende wordt geïnvesteerd door te weinig tijd of geld lopen een achter- stand op die

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Hierbij is niet alleen gekeken naar kosten die ouders mogelijk besparen als het kind jeugdhulp met verblijf ontvangt, maar is ook gekeken naar mogelijke extra inkomsten die ouders

Ik ben van mening dat ook niet volgehouden kan worden dat het niet mogen ge- bruiken van het gehuurde, krachtens rechtshandeling (de overeenkomst) of de in het verkeer

Aangezien tegen&#34;candidaten ontbreken, zal deze benoeming overeenkom- stig art. 46 van het Huishoudelijk Reglement zonder stemming geschieden. voor de Rijkskieskring

noeh voor de Westerse wereld een rooskleurige omstandigheid kan worden genoemd. Kortom, een staaltje van socialistische politiek, waarvoor men waarlijk huiverig kan

‘Mijn les voor de coronacrisis zou dan ook zijn: bekijk de pandemie niet strikt vanuit de medische hoek, maar vanuit alle disciplines.. Je ziet dat er een behoefte bestaat om