• No results found

Risicofactoren en protectieve factoren voor radicalisering richting islamitisch extremisme : een tweedelig onderzoek met een reviewstudie en focusgroepen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Risicofactoren en protectieve factoren voor radicalisering richting islamitisch extremisme : een tweedelig onderzoek met een reviewstudie en focusgroepen"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Risicofactoren en protectieve factoren voor radicalisering richting islamitisch extremisme

Een tweedelig onderzoek met een reviewstudie en focusgroepen

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam

L.N. Weijts-Gonzalez, 10895922

Begeleiding: mw. dr. F. B. van Rooij

Tweede beoordelaar: dhr. prof. dr. L. W. C. Tavecchio

(2)

2

Abstract

This study aims to answer two main questions: 1. What are, according to current scientific sources, risk factors and protective factors for radicalization towards Islamic extremism? and 2. Which risk factors and protective factors, as found in the first study, are or are not

recognized by professionals in their work concerning radicalization towards Islamic extremism, and which additional risk factors and protective factors do they encounter? To answer the first question a review study was conducted, to answer the second question two focus groups where organized. The review study entailed 22 studies. Two focus groups where organized with both 6 participants (total N = 12). Focus group participants where asked about their views on the results found in the review study.

The review study found addictive behavior, obsessive-compulsive behavior, a high education level, finding one’s identity, social network, role model, trauma and adolescence to be risk factors. Research on discrimination and depression showed contradicting results. The review finds that SES is insignificant as a risk factor. The review does not find any protective factors. The participants recognized addictive behavior, finding one’s identity, social network, role model, trauma and adolescence as risk factors. The participants did not recognize obsessive-compulsive behavior and a high education level to be significant risk factors. The participants did not expect to find contradictory evidence on discrimination as a risk factor, they recognize discrimination as an important risk factor. The participants thought a low SES to be a

significant risk factor. The participants were surprised to hear there were no significant protective factors found in the review study. Additionally, the participants mentioned an unsafe home situation, perceived victimization, limited language comprehension, level of integration, perspective of the future and a criminal past as risk factors. The participants mentioned a safe home situation, better language comprehension, level of integration and perspective of the future as protective factors. It is of utmost importance science and the field

(3)

3

keep communicating on this subject. By working multi-disciplinal more knowledge can be gained, evidence-based interventions can be developed, and the treat of radicalization minimized.

(4)

4

Risicofactoren en protectieve factoren voor radicalisering richting islamitisch extremisme

De afgelopen jaren is de angst voor en de reële dreiging van terroristische aanslagen in Europa toegenomen (Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, 2018). De laatste jaren zijn terroristische aanslagen in Europa frequenter geworden. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) rapporteert dat er 112 jihadistische aanslagen zijn gepleegd in westerse landen tussen 2004 en 2018 (AIVD, 2019). Een groot deel van deze aanslagen werden gepleegd of opgeëist door de terroristische organisatie de Islamitische Staat in Irak en al-Sham (ISIS). Al-Sham is de naam voor Syrië of ‘Greater Syria’, Greater Syria bestaat uit Syrië, Lebanon, Palestina, Jordanië, Cyprus en de Turkse provincie van Hatay. Ook in

Nederland is er naast het gevoel van angst ook sprake van een daadwerkelijke dreiging en een verhoogd dreigingsniveau. Het huidige dreigingsniveau is substantieel volgens de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Dit is niveau vier van vijf niveaus. De kans op een aanslag in Nederland is reëel te noemen (NCTV, 2019).

De laatste jaren zijn er veel ontwikkelingen rondom ISIS geweest. In 2014 heeft ISIS het kalifaat uitgeroepen, vervolgens is ISIS in 2017 veel grondgebied verloren van dit kalifaat. Met de groei van ISIS en het uitroepen van het kalifaat, is er in Nederland veel aandacht gekomen voor Nederlandse mannen, vrouwen en kinderen die uitreisden naar Syrië, Irak en omgeving. Later is het kalifaat veel van zijn grondgebied verloren, maar dit betekent niet dat ISIS is verdwenen. De verwachting is dat ISIS ondergronds zal voortbestaan en hierdoor zal de dreiging blijven bestaan (AIVD, 2018; Nationaal Coördinator

Terrorismebestrijding en Veiligheid, 2018). Met het verlies van het grondgebied is er

mogelijk sprake van uitreizigers die willen terugkeren naar Nederland. De potentiele dreiging die van deze ‘terugkeerders’ uit kan gaan is hierbij belangrijk. In het jaarverslag van 2017 van de AIVD staat dat er eind 2017 nog ongeveer 185 Nederlanders in Syrië en Irak verblijven

(5)

5

(AIVD, 2018). De zorgen omtrent deze eventuele terugkeerders komt voort uit het feit dat zij een langere tijd in oorlogsgebied verbleven, hier zijn getraind en hebben meegevochten in de strijd, gehard zijn in hun ideologie en een jihadistisch netwerk hebben. Een jihadistisch netwerk is een netwerk van mensen die gewelddadige acties voorbereiden en/of uitvoeren, dit netwerk heeft een duidelijke structuur en heeft invloed op de mensen in het netwerk, maar ook daarbuiten (AIVD, 2017). Vanaf de leeftijd van negen jaar worden kinderen getraind om met wapens om te gaan en te kunnen vechten. Alle personen vanaf negen jaar worden

meegeteld als terugkeerders waar een potentiele dreiging vanuit gaat (AIVD, 2017).

Volgens de AIVD is het van belang dat er aandacht is voor de potentiele dreiging die uitgaat van eventuele terugkeerders en radicalisering richting islamitisch extremisme in Nederland. Het gevaar van terugkeerders kan verschillen van het radicaliseren en rekruteren van mensen in Nederland tot het plannen en uitvoeren van gewelddadige acties (AIVD, 2017). Volgens de NCTV is radicalisering richting islamitisch extremisme de grootste dreiging voor Nederland op dit moment (NCTV, 2018).

Maar wat is radicalisering richting islamitisch extremisme en wat maakt dat de ene persoon radicaliseert en de andere niet? De begrippen ‘radicalisering’, ‘radicaal’ en

‘radicalisme’ kunnen op verschillende manieren worden gebruikt en geïnterpreteerd. In dit onderzoek wordt dezelfde definitie van ‘radicalisering’ gehanteerd als in de nota Van Dawa tot Jihad (AIVD, 2004, p. 15); “Het (actief) nastreven en/of ondersteunen van diepingrijpende veranderingen in de samenleving, die een gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) de democratische rechtsorde (doel), eventueel met het hanteren van ondemocratische methodes (middel), die afbreuk kunnen doen aan het functioneren van de democratische rechtsorde (effect).”

Silber en Bhatt (2017, p. 16) schrijven het volgende over radicalisering: “het proces van zoeken, vinden, aannemen, voeden en ontwikkelen van een extreem geloofssysteem.”

(6)

6

Iedereen heeft een geloofssysteem. Een geloofssysteem is de manier waarop iemand naar de wereld kijkt, hoe de wereld er volgens diegene uit ziet en hoe de wereld er uit zou moeten zien en hoe men zou moeten leven. Vanuit een radicaal geloofssysteem wordt de wereld echter zwart-wit gezien. Een radicaal geloofssysteem kan een basis vormen voor een positieve blik op het gebruik van geweld door anderen die bij dezelfde groep horen en tegen mensen die bij een andere groep horen. Als dit wordt vertaald naar radicalisering richting islamitisch extremisme, zorgt een radicaal geloofssysteem voor goedkeuring van geweld door moslims tegen niet-moslims (Doosje, Loseman, & van den Bos, 2013).

Niet iedereen die radicaliseert is een extremist of zal vervolgens een extremist worden (Feddes, Nickolson, & Doosje, 2015). Radicalisering kan wel overgaan in extremisme; elke extremist heeft een radicaliseringsproces doorgemaakt. Iemand is extremistisch als het

individu bereid is om geweld te gebruiken om zijn/haar doel voor de samenleving te bereiken, dan wel anderen daartoe aan te zetten. Extremisme is de sterkste vorm van radicalisme

(AIVD, 2004). Radicalisering verloopt niet volgens één bepaalde route. Het is een complex proces dat voor eenieder op een andere manier en in een ander tempo verloopt. Daarbij zijn er vele mogelijke uitkomsten. Ieder proces is uniek en wordt beïnvloed door de tijdsgeest, (inter-)nationale ontwikkelingen en de persoon zelf en diens (directe) omgeving (Buijs, Demant, & Hamdy 2006; Witte, Jacobs, & Muis, 2015). Wel zijn er gemeenschappelijke factoren en signalen te vinden (Feddes et al., 2015).

Nader onderzoek is van belang omdat radicalisering en extremisme een gevaar kunnen vormen voor de democratische samenleving. Hierdoor is het belangrijk om meer inzicht te krijgen in de gemeenschappelijke factoren en signalen. Om inzicht te krijgen in de

gemeenschappelijke factoren is het van belang te kijken naar risico- en protectieve factoren met betrekking tot radicalisering richting islamitisch extremisme. Door inzicht te krijgen in deze factoren wordt het mogelijk om passende en effectieve interventies te ontwikkelen en

(7)

7

selecteren, met als doel preventie en deradicalisering. Om passende interventies te

ontwikkelen moeten deze volgens het risk-need-responsivity-model (RNR-model) aansluiten op de (risico)factoren (Andrews, Bonta & Wormith, 2011). Het RNR-model bestaat uit drie beginselen: het risicobeginsel (risk), het behoeftebeginsel (need) en het

responsiviteitsbeginsel (responsivity). Het RNR-model is ontwikkeld voor recidive van crimineel gedrag. Volgens het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) is de basis voor radicalisering te vergelijken met de basis van criminaliteit (Ministerie van Justitie en Veiligheid, 2019).

Aangezien dit onderzoek gericht is op risico- en protectieve factoren is het risicobeginsel van belang. Hiervoor is inzicht nodig in de risico- en protectieve factoren rondom radicalisering. Bij het risicobeginsel wordt bekeken hoe hoog het risico is en hieraan wordt de intensiteit van de interventie gekoppeld. Hoe hoger het risico, hoe intensiever een interventie zal moeten zijn. Andersom is dit ook van belang; bij een lager risico past een minder intensieve interventie. Een laag risico met een intensieve interventie kan het risico onverhoopt verhogen (Andrews et al., 2011).

De resultaten van dit onderzoek kunnen bijdragen aan het versterken van het beleid gericht op het signaleren en preventief optreden bij radicalisering.

Dit onderzoek zal antwoord geven op de volgende onderzoeksvragen: 1. “Wat zijn, volgens de huidige literatuur, de risicofactoren en protectieve factoren voor radicalisering richting islamitisch extremisme?” en 2. “Welke risicofactoren en protectieve factoren, uit de resultaten van studie één, worden wel en niet herkend door professionals die in hun werk te maken hebben met radicalisering richting islamitisch extremisme?”

Om tot een antwoord te komen op de onderzoeksvragen is een tweedelig onderzoek uitgevoerd. In het eerste deel is er een reviewstudie uitgevoerd om te kijken wat de huidige wetenschappelijke kennis is op het gebied van risico- en protectieve factoren bij radicalisering

(8)

8

richting islamitisch extremisme. Hierin zijn zowel empirische als theoretische publicaties meegenomen. Voor het tweede deel van dit onderzoek zijn er twee focusgroepen

georganiseerd, waarin de bevinden uit studie één zijn gepresenteerd aan professionals uit het werkveld.

Methode

Studie één, een systematische review studie

In studie één is antwoord gegeven op de eerste onderzoeksvraag: Wat zijn, volgens de huidige literatuur, de risicofactoren en protectieve factoren voor radicalisering richting islamitisch extremisme? Dit is gedaan door middel van een systematische review (Moher, Liberati, Tetzlaff, & Altman, 2009). Deze systematische review richt zich op risicofactoren en protectieve factoren zoals gepresenteerd in theorieën en op risico- en protectieve factoren die uit empirisch onderzoek naar voren komen.

Review protocol. Om het reviewproces transparant en systematisch te laten verlopen is er gebruik gemaakt van de ‘Preferred Reporting Items for Systematic Reviews and Meta-Analyses’ (PRISMA) methodiek (Moher et al., 2009).

Systematische zoekstrategie. Om tot geschikte literatuur te komen is er gezocht in verschillende databases (MEDLINE/PubMed, Taylor & Francis Online – Journals, Sage Journals (Sage Publications), ScienceDirect Journals (Elsevier), Directory of Open Access Journals (DOAJ), Scopus (Elsevier) en PsycINFO) via CataloguePlus van de Universiteit van Amsterdam. Na een eerste grove zoekactie is er besloten om met de volgende Boolean

keywords publicaties te zoeken voor de reviewstudie: 1. ("radicalism" OR "extremism") AND "risk factor" AND "islam" AND "youth". 2. ("radicalism" OR "extremism") AND "risk factor" AND "muslim" AND "youth". 3. ("radicalism" OR "extremism") AND "protective factor" AND "islam" AND "youth". 4. ("radicalism" OR "extremism") AND "protective factor" AND "muslim" AND "youth". 5. ("radicalism" OR "extremism") AND "risk factor"

(9)

9

AND "islam" NOT "youth". 6. ("radicalism" OR "extremism") AND "risk factor" AND "muslim" NOT "youth". 7. ("radicalism" OR "extremism") AND "protective factor" AND "islam" NOT "youth". 8. ("radicalism" OR "extremism") AND "protective factor" AND "muslim" NOT "youth".

Inclusie- en exclusiecriteria. Voor deze studie is er gezocht naar theoretische en empirische publicaties die zich richten op de risicofactoren en/of de protectieve factoren met betrekking tot radicalisering richting islamitisch extremisme. De talen van publicaties die in aanmerking kwamen voor deze studie waren Nederlands en Engels. Wat betreft populatie zijn er geen restricties gehanteerd. Er is eveneens geen restrictie ten aanzien van publicatiedatum gehanteerd.

Publicatieselectie. Tijdens het zoeken in de databases is er gekeken naar de titels en de onderwerpen van de 874 ‘hits’. Publicaties die geschikt leken zijn geselecteerd. Dit betrof 282 publicaties. Hierna zijn de duplicaten verwijderd, waarna er 54 publicaties overbleven. De geselecteerde publicaties zijn een voor een beoordeeld op relevantie, dit is getoetst door de titel en het abstract te lezen. Publicaties die niet relevant bleken op basis van de

inclusiecriteria zijn verwijderd. Hierna zijn de overgebleven publicaties helemaal doorgelezen en nogmaals beoordeeld op de inclusiecriteria. Met deze stap zijn er eveneens publicaties afgevallen. Hierna zijn er handmatig negen publicaties toegevoegd. Deze zijn gevonden via de referentielijsten van de eerder geselecteerde publicaties. De handmatig gevonden

publicaties zijn helemaal gelezen en beoordeeld op de inclusiecriteria. In totaal zijn er 22 publicaties meegenomen in dit onderzoek. Deze 22 publicaties bestaan uit 12 reviewstudies, acht empirische studies en twee boeken. Een overzicht van dit selectieproces is beschreven in figuur 1.

(10)

10

Figuur 1. PRISMA flowchart.

Analyse. Na de selectie zijn de verschillende publicaties nogmaals volledig gelezen en is er een overzicht gemaakt met de karakteristieken van de publicaties die in dit onderzoek zijn meegenomen (Tabel 2). Hierbij ligt de focus, per publicatie, op het onderzoekdesign, de onderzoeksgroep, de uitkomstmaat, de onderzochte factoren en de belangrijkste conclusies. Vervolgens zijn de bevindingen beschreven.

Studie twee, focusgroepen

Na het afronden van studie één zijn de gevonden resultaten gepresenteerd aan twee focusgroepen met professionals die in hun werk te maken hebben met radicalisering richting islamitisch extremisme. Vervolgens heeft er een gestructureerd groepsgesprek plaatsgevonden

Volledige tekst

publicaties beoordeeld op geschiktheid

(n = 35)

Volledige tekst publicaties

uitgesloten vanwege focus op lopende projecten

(n = 7)

Volledige tekst publicaties

uitgesloten vanwege focus op aanpak van radicalisering en terrorisme

(n = 6) Publicaties geïncludeerd in reviewstudie (n = 22) Publicaties uitgesloten (n = 28) Publicaties gescreend (n = 63) Aanvullende publicaties geïdentificeerd via andere bronnen

(n = 9)

Publicaties na het verwijderen van duplicaten

(n = 63) Publicaties geïdentificeerd door

zoeken in databases (n = 282)

(11)

11

over deze gevonden resultaten. Hiermee is onderzocht of professionals de resultaten van studie één herkenden in de praktijk, of juist niet. Daarnaast is er gevraagd of zij aanvullingen hadden op de in studie één gevonden risicofactoren en protectieve factoren.

Werving en participanten. De participanten voor studie twee zijn geworven via de het veiligheidshuis van een van de grote steden in Nederland en het professionele netwerk van de onderzoeker. Professionals die werken met het thema radicalisering richting islamitisch extremisme zijn uitgenodigd voor één van de twee focusgroepen. Dit is gedaan door middel van persoonlijk benaderen van participanten en door informatie te verschaffen via e-mail. Er zijn twee focusgroepen gevormd. Hierbij is rekening gehouden met het advies van Boeije (2005) over de grootte van de groepen. Groep 1 (n = 6) bestond uit professionals die op beleidsniveau werkzaam zijn met de onderwerpen polarisatie en radicalisering. Groep 2 (n = 6) bestond uit professionals die werkzaam zijn in de praktijk en te maken krijgen met

casuïstiek op het gebied van polarisatie en radicalisering. Groep 1 bestond uit vier vrouwen en twee mannen en groep 2 bestond uit vijf mannen en één vrouw.

Instrumenten. De focusgroepen kregen per groep een presentatie over de resultaten van studie één. Hierna zijn de leden van elke groep gevraagd te reageren op de presentatie middels vooraf opgestelde vragen: 1. Welke riscofactoren en protectieve factoren herkenden de participanten uit de gevonden resultaten? 2. Welke riscofactoren en protectieve factoren herkenden de participanten niet uit de gevonden resultaten? en 3. Welke risicofactoren en protectieve factoren misten de participanten uit de gevonden resultaten? Naast de van tevoren opgestelde vragen, heeft de onderzoeker doorgevraagd en begrippen verduidelijkt.

Procedure. Voorafgaand aan de werving van de participanten is het

onderzoeksvoorstel goedgekeurd door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam (nummer 2018-CDE-9790). Na de werving van de participanten hebben alle participanten een ‘informed consentbrief’ontvangen. In de informed consentbrief staat

(12)

12

beschreven wat het doel van de huidige studie is en dat de persoonlijke gegevens van de participanten anoniem en vertrouwelijk zullen worden behandeld. Vervolgens hebben de participanten de informed consentbrief gelezen en ondertekend. De focusgroepen zijn op beeld opgenomen en hierna verbatim uitgeschreven. De opnames zijn vervolgens vernietigd.

Analyse. De verbatim tekst is gecodeerd volgens de methode van Boeije (2005). Ten eerste is er open gecodeerd. Met het open coderen is de tekst gelezen en zijn de relevante stukken geselecteerd en van een code voorzien. Een code is een label waarmee de essentie van een stuk tekst wordt weergegeven. Hierna is de verbatim tekst met codering, met een senior onderzoeker (mw. dr. F. B. van Rooij), bediscussieerd en waar wenselijk aangepast tot er consensus werd bereikt. Ten tweede is er axiaal gecodeerd. Met axiaal coderen zijn de coderingen vergeleken en bijgesteld. Dit heeft voor een meer gestructureerde en uniforme codering gezorgd. Ten slotte is er selectief gecodeerd. Met selectief coderen is er gekeken naar de meest relevante coderingen voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag (Boeije, 2005). Hierna zijn de gegevens geanalyseerd en beschreven in de resultaten.

Resultaten Systematische review, studie één

In totaal zijn er 22 publicaties gebruikt om antwoord te vinden op de eerste onderzoeksvraag. De onderzoeken zijn empirisch en/of theoretisch van aard. Deze 22 publicaties bestaan uit 12 reviewstudies, acht empirische studies en twee boeken. Er is voornamelijk onderzoek gedaan naar risicofactoren. Slechts bij één publicatie is empirisch onderzoek naar protectieve factoren gedaan.

De resultaten van het huidige onderzoek worden beschreven aan de hand van

psychologische factoren en demografische factoren. Er worden in de gebruikte studies veelal twee type factoren onderscheiden: psychologische factoren en demografische factoren. Deze indeling is daarom ook gehanteerd in deze studie. In Tabel 1 is schematisch de verdeling

(13)

13

weergegeven van de aard en focus van de publicaties. In Tabel 2 is een overzicht van de inhoud van de gebruikte publicaties te vinden.

Tabel 1

Schematische verdeling aard en focus van publicaties

Empirisch Theoretisch Empirisch en theoretisch Psychologische factoren N = 4 N = 1 N = 5

Demografische factoren N = 1 N = 0 N = 0 Psychologische en

demografische factoren N = 5 N = 0 N = 6

Psychologische factoren

In 21 publicaties zijn psychologische factoren onderzocht (zie Tabel 2). In de verschillende publicaties is onderzoek gedaan naar persoonlijkheid, psychopathologie, identiteitsvorming, identificatie, sociale contacten, discriminatie, sociale uitsluiting, sociale isolatie, jeugd en trauma. Ook wordt er ingegaan op triggerfactoren.

Triggerfactoren. Een triggerfactor heeft geen direct causaal verband met terrorisme en radicalisering, maar een individu kan hierdoor wel versterkt worden voor ideologisch gedachtengoed en kwetsbaarder worden voor rekrutering (Feddes et al., 2015). Verschillende onderzoekers hebben triggerfactoren gevonden die een bestaand radicaliseringsproces kunnen aanwakkeren, vertragen of versnellen. Een triggerfactor verschilt van een risicofactor,

aangezien een triggerfactor invloed heeft op een al bestaand radicaliseringsproces, terwijl een risicofactor iemand gevoelig maakt om in een radicaliseringsproces terecht te komen. Het ervaren van onrecht lijkt een grote invloed te hebben op het radicaliseringsproces (Feddes et al., 2015). Andere voorbeelden van triggerfactoren zijn: verliezen van werk, confrontatie met de autoriteiten, recente ervaring van discriminatie of sociale uitsluiting (Feddes et al., 2015). Het ervaren van discriminatie en sociale uitsluiting zijn zowel significante risicofactoren als significante triggerfactoren (Feddes et al., 2015); als risicofactoren maken ze iemand

(14)

14

kwetsbaar voor radicalisering, als triggerfactor kunnen ze een bestaand radicaliseringsproces versnellen (Feddes et al., 2015).

Persoonlijkheid, persoonlijkheidstrekken en psychopathologie. Vanuit theoretisch onderzoek werd gedacht dat er sprake zou zijn van een duidelijk

persoonlijkheidsprofiel (Reich, 1990). Persoonlijkheid is het geheel aan karakteristiek van een persoon, hoe iemand reageert op verschillende situaties en hoe iemand denkt (McAdams & Olson, 2010). Een persoonlijkheidsprofiel is een bepaalde combinatie van zulke

karakteristieken. Nadat een eenduidig persoonlijkheidsprofiel bij terroristen was uitgesloten, werd de hypothese gesteld dat er bij terroristen sprake zou zijn van bepaalde

persoonlijkheidstrekken of onderliggende psychopathologie (Gottschalk & Gottschalk, 2004). Zij verwachtten significant meer psychopathologie te vinden onder geradicaliseerden dan onder de gemiddelde populatie. Zij verwachtten dit, omdat uit een hele grote groep mensen met dezelfde ervaringen er slechts een aantal zijn die de kant op gaan van radicalisering. In theorie zouden deze mensen persoonlijkheidstrekken en/of psychopathologie gemeen moeten hebben (Campelo, Oppetit, Neau, Cohen, & Bronsard, 2018; Gottschalk & Gottschalk, 2004).

Empirische onderzoeken zijn, naar aanleiding van de theorie en hypotheses, gericht op het vinden van een persoonlijkheidsprofiel dat gelinkt kan worden aan terrorisme. Er is sinds de jaren 80 al onderzocht of er sprake was van een gemeenschappelijk, of overheersend persoonlijkheidspofiel bij terroristen. Hierbij is er geen overheersend persoonlijkheidsprofiel gevonden (Reich, 1990). Een aantal onderzoekers hebben de laatste 30 jaar gezegd dat het zoeken naar een dergelijk profiel nutteloos is (Horgan, 2003; McCormick, 2003; Reich, 1990). Recenter is er nog een poging gewaagd een eenduidig persoonlijkheidsprofiel te vinden voor geradicaliseerden (LaFree & Ackerman, 2009). Ook in dit onderzoek werd geen eenduidig persoonlijkheidsprofiel gevonden.

(15)

15

Wel zijn er in empirisch onderzoek persoonlijkheidstrekken en psychopathologie gevonden die geassocieerd worden met terroristen en geradicaliseerde mensen en als risicofactor kunnen worden aangemerkt (Campelo et al., 2018; Gottschalk & Gottschalk, 2004; LaFree & Ackerman, 2009). Psychopathische deviatie, paranoia, depressie, hypomanie, schizofrenie en diepgewortelde haat werden significant vaker gevonden bij terroristen dan bij de controlegroep (Gottschalk & Gottschalk, 2004). Mensen met een hoge mate van

psychopathische deviatie hebben regelmatig problemen in de familiare sfeer, met politie en justitie en met sociale contacten. Mensen met een hoge mate van hypomanie hebben manische symptomen, hallucinaties, grootsheidswaan en/of verwarring. Als laatste vonden Gottschalk en Gottschalk (2004) dat autoritarisme vaker voorkwam bij de onderzoeksgroep dan bij de controlegroep. Autoritarisme wil zeggen dat een persoon persoonlijkheidskenmerken heeft die antidemocratische neigingen in gedachten en gedrag voorspellen (Jurczak, Adorno, Frenkel-Brunswik, Levinson & Nevitt-Sanford, 1950). Daarnaast blijken antisociale

persoonlijkheidstrekken, obsessief-compulsief gedrag, histrionische trekken en risicogedrag significant in verband te brengen met radicalisering bij jongeren. Histrionische trekken

werden voorheen theatrale trekken genoemd. Risicogedrag is gedrag waarbij risicovolle acties worden ondernomen, bijvoorbeeld overmatig drankgebruik. Deze persoonlijkheidskenmerken worden aangemerkt als individuele risicofactoren (Campelo et al., 2018).

Verslavingsproblematiek wordt aangemerkt als een veelvoorkomende vorm van

psychopathologie bij geradicaliseerde jongeren (Campelo et al., 2018). Daarentegen vinden Bhui, Warfa en Jones (2014) en Bhui en Jones (2017) geen significante correlatie tussen depressie en radicalisering.

Verschillend empirisch onderzoek laat zien dat er geen significant verschil gevonden wordt tussen de aanwezigheid van psychopathologie bij leden van terroristische organisaties en de gemiddelde populatie (Christmann, 2012; McCormick, 2003; Pape, 2005; Silke, 1998,

(16)

16

2008; Victoroff, 2005). Campelo et al. (2018) vonden in hun reviewstudie dat er onder geradicaliseerde jongeren bij 10% sprake is van psychopathologie. Onder de algemene populatie had 9.2% van de jongeren in Nederland last van psychopathologie (CBS, 2018).

Identiteitsvorming, identificatie en sociale contacten. Naast onderzoek naar

persoonlijkheidskenmerken en psychopathologie, is er onderzoek gedaan naar problemen met identiteitsvorming en problemen met identificatie. In de adolescentie raken jongeren steeds verder verwijderd van ouders en gaan vrienden een grotere rol spelen (Horgan, 2003). Hierdoor ontstond de hypothese dat vrienden een belangrijke rol speelden in het

radicaliseringsproces. Doosje et al. (2016) en Feddes et al. (2015) beschrijven dat vriendschap of bewondering ten aanzien van een lid van een radicale groepering het radicaliseringsproces in gang kan zetten of versnellen. Door die bewondering kijken jongeren op naar deze

personen en willen zij zich graag met hen identificeren en op hen lijken. Ook laten zij zich door deze rolmodellen beïnvloeden (Doosje et al., 2016; Feddes et al., 2015).

De meeste geradicaliseerde individuen hadden een geradicaliseerd rolmodel; iemand waar zij tegen op keken (Doosje et al., 2016; Feddes et al., 2015; Haggerty & Bucerius, 2018; Schuurman & Horgan, 2016). In veel gevallen was dit rolmodel een kennis, vriend of

familielid, zoals een vader of oudere broer, die onderdeel was van een terroristische organisatie (Post, Sprinzak, & Denny, 2003).

Discriminatie, sociale uitsluiting en sociale isolatie. Feddes et al. (2015) schrijven dat het ervaren van discriminatie in verschillende journalistieke bronnen oorzakelijk naar voren is gekomen voorafgaand aan radicalisering. Het ervaren van discriminatie zou mensen negatiever laten denken over de wereld om hen heen. Vervolgens kunnen zij hun denkwijze gaan aanpassen en openstaan voor radicalere denkpatronen

Sociale uitsluiting in een samenleving kan komen door polarisatie. “Polarisatie is de verscherping van tegenstellingen tussen groepen in de samenleving die kan resulteren in

(17)

17

spanningen tussen deze groepen en toename van de segregatie (langs etnische en religieuze lijnen)” (Nederlands Jeugdinstituut, 2011, p. 1). Polarisatie kan leiden tot angst en

onzekerheid binnen de samenleving en kan resulteren in uitsluiting van delen van de

bevolking (NCTV, 2016). Polarisatie draagt bij aan een voedingsbodem voor radicalisering. Groepen zetten zich tegen elkaar af en mensen binnen die groepen kunnen gevoelens van onrechtvaardigheid en ongelijkheid ervaren. Door deze sociale uitsluiting kan men ook in een sociaal isolement raken.

Het ervaren van discriminatie is volgens verschillend empirisch onderzoek significant gecorreleerd aan radicalisering (Feddes et al., 2015; Silke, 2008). Ook sociale uitsluiting en sociale isolatie zijn significant gecorreleerd aan radicalisering (Bhui & Jones, 2017; Doosje et al., 2013; Feddes et al., 2015; LaFree & Ackerman, 2009). Door deze gevoelens van

uitsluiting en isolatie worden frustraties vergroot, wat radicalisering in de hand kan werken (Feddes et al., 2015). Ander empirisch onderzoek stelt daarentegen dat er geen significant verband is tussen discriminatie en radicalisering (Bhui & Jones, 2017) of tussen sociale isolatie en radicalisering (Pape, 2005).

Thuissituatie en traumatische ervaringen in de jeugd. LaFree en Ackerman (2009) hebben geen theoretische veronderstelde relatie beschreven voor de relatie tussen

verschillende vormen van trauma in de jeugd en radicalisering. Een instabiele thuissituatie zou identificatieprocessen van kinderen en jongens bemoeilijken en hierdoor kunnen zorgen voor gevoeligheid voor radicalisering (Campelo et al., 2018). Bij een significant deel van de geradicaliseerde jongeren is er in de jeugd sprake geweest van mishandeling, vernedering en/of een vroege ervaring van verlating (LaFree & Ackerman, 2009). Het ontbreken van een vaderfiguur, of een moeder met psychische problematiek, worden ook in verschillende onderzoeken gerapporteerd als significante risicofactoren (Campelo et al., 2018). Ook trauma

(18)

18

speelt een significante rol, met name trauma door het verlies van een naaste is een risicofactor voor radicalisering (Feddes et al., 2015; Speckhard & Akhmedova, 2006).

Concluderend kan gesteld worden dat er uit empirische studies significante risicofactoren gevonden zijn voor radicalisering vanuit de psychologische benadering. Psychopathische deviatie, paranoia, hypomanie, schizofrenie, diepgewortelde haat en

autoritarisme werden significant vaker gevonden bij terroristen dan bij de controlegroep. Bij geradicaliseerde jongeren worden antisociale persoonlijkheidstrekken, obsessief-compulsief gedrag, histrionische trekken, verslavingsproblematiek en risicogedrag gevonden. Verder zijn het ervaren van trauma, mishandeling en verlating significante risicofactoren.De significantie van depressie en het ervaren van discriminatie in verband met radicalisering wordt

tegenstrijdig weergegeven in empirisch onderzoek. Er is geen empirische ondersteuning gevonden voor de aanwezigheid van psychopathologie of een overheersend

persoonlijkheidsprofiel als risicofactor voor radicalisering. Demografische factoren

In 12 empirische publicaties wordt de rol van demografische factoren in relatie tot radicalisering richting islamitisch extremisme onderzocht (zie Tabel 2). In de onderzochte publicaties is onderzocht of geslacht, leeftijd, (gebrek aan) educatie, arbeid en/of

sociaaleconomische-status (SES) aan te merken zijn als eventuele risicofactoren voor radicalisering. Ook werd er in één reviewstudie (LaFree & Ackerman, 2009) gekeken naar huwelijk, ouderschap, educatie, arbeid en militaire dienst als protectieve factoren voor radicalisering richting islamitisch extremisme.

Geslacht en leeftijd. Verondersteld werd dat er meer mannen dan vrouwen radicaliseerden en dat er meer mannelijke terroristen zijn. Dit beeld is ontstaan doordat de meeste aanslagplegers man bleken te zijn. Daarnaast wordt regelmatig de link gelegd naar

(19)

19

criminaliteit; in de criminaliteit zijn significant meer mannen betrokken dan vrouwen (LaFree & Ackerman, 2009; Pape, 2005; Silke, 1998).

De bij psychologische factoren genoemde identiteitsvorming is juist tijdens de adolescentie in volle gang (Lightfoot, Cole & Cole, 2013). De adolescentie wordt gezien als een periode in het leven waarin men meer beïnvloedbaar is voor ideeën van buitenaf, zo ook vatbaarder voor radicaal gedachtengoed. Dit maakt adolescenten hypothetisch extra kwetsbaar voor radicalisering ten opzichte van volwassenen (Campelo et al., 2018; Feddes et al., 2015; LaFree & Ackerman, 2009; Pape, 2005; Silke, 2008).

Uit empirisch onderzoek blijkt dat er bij terrorisme binnen en buiten Europa evenveel mannen als vrouwen zijn betrokken (LaFree & Ackerman, 2009; Pape, 2005; Silke, 1998). Zowel mannen als vrouwen radicaliseren. Als mannen en/of vrouwen in een terroristische organisatie terechtkomen is hun rol doorgaans echter anders (Pape, 2005). Bakker (2006) vond daarentegen dat slechts 2.1% van de terroristen actief in Europa vrouw was. Dit maakt dat er geen eenduidige conclusie getrokken kan worden over geslacht als risicofactor voor radicalisering.

Leeftijd kan, in tegenstelling tot geslacht, wel als een risicofactor worden aangemerkt. Pape (2005) vond een gemiddelde leeftijd van 21.1 jaar bij zelfmoordterroristen van

Hezbollah. Krueger en Maleckova (2002) vonden, ook bij Hezbollah, een gemiddelde leeftijd van 22.17 jaar. Verder werden er leeftijden gevonden van onder de 20 jaar bij

sympathisanten, onder de 30 jaar bij geradicaliseerden en tussen de 15 en 25 jaar bij geradicaliseerden, dit betrof zowel mannen als vrouwen (respectievelijk Bhui et al., 2014; LaFree & Ackerman, 2009; Silke, 2008). Pape (2005) vond dat vrouwelijke

zelfmoordterroristen gemiddeld 24 jaar waren. Deze vrouwen waren voor een deel weduwe van gevallen strijders. Dat een significant deel van de geradicaliseerde mensen en terroristen begin 20 is, bevestigt dat de adolescentie inderdaad een kwetsbare periode is.

(20)

20 Tabel 2

Karakteristieken van de onderzoeken die gebruikt zijn in dit onderzoek

Auteur, jaar Onderzoeksdesign Onderzoeksgroep Uitkomstmaat Onderzochte

risicofactoren Belangrijkste conclusies Bakker,

2006 Empirisch onderzoek met een analyse van de karakteristieken van Europese jihadisten. Deze worden vergeleken met het onderzoek van Sageman (2004).

N = 242 personen die onderdeel zijn van terroristische netwerken van Europese jihadisten.

Terroristen. Geslacht, afkomst, SES, opleiding, beroep, antecedenten,

psychopathologie, leeftijd, en religie.

Er is niet één profiel te vinden, elke jihadist is anders. Sommige onderzochten hadden geen opleiding genoten, andere juist een universitaire. Sommige onderzochten kwamen uit een hoge SES, andere juist uit een lage SES.

Bhui &

Jones, 2017 Empirisch onderzoek door middel van een cross-sectionele enquête in het Verenigd Koninkrijk. N = 608 mannen en vrouwen, met een moslimachtergron d, tussen de 18 en 45 jaar. Radicalisering en goedkeuren van geweld door moslims tegen niet-moslims. Mentale gezondheid,

sociale status en armoede. Sociale isolatie, gemiddelde en hoge SES, adolescentie en geboren zijn in het Verenigd Koninkrijk bleken relevante risicofactoren te zijn voor radicalisering. Armoede, discriminatie, (heftige) levensgebeurtenissen, depressieve symptomen, angst en gelovigheid bleken geen relevante factoren te zijn voor radicalisering.

Bhui, Warfa, & Jones, 2014

Empirisch onderzoek door middel van een cross-sectionele enquête in het Verenigd Koninkrijk. N = 608 mannen en vrouwen, met een moslim- achtergrond, tussen de 18 en 45 jaar. Radicalisering en goedkeuren van geweld door moslims tegen niet-moslims. Zelf-gerapporteerde slechte gezondheid, angst en depressie, heftige levensgebeurtenissen, migratie, politieke overtuiging, leeftijd, sekse, onderwijs, arbeid en SES.

De mensen die sympathiseerden met gewelddadig protest en terrorisme waren merendeels onder de 20 jaar oud, studeerden, waren geboren in het Verenigd Koninkrijk, spraken thuis Engels en kwamen uit een gezin met een hoge SES. Mensen die een slechte gezondheid rapporteerden,

sympathiseerden over het algemeen niet met gewelddadig protest of terrorisme. Depressie, angst en heftige levensgebeurtenissen

(21)

21

Tabel 2 (vervolg)

Auteur, jaar Onderzoeksdesign Onderzoeksgroep Uitkomstmaat Onderzochte

risicofactoren Belangrijkste conclusies Campelo, Oppetit, Neau, Cohen, & Bronsard, 2018 Systematische review

studie. 6 theoretische en 16 empirische publicaties, totaal 22. De publicaties richtten zich op de EU en de Islamitische Staat. De leeftijd van subjecten varieerde van 12 tot 45 jaar. Radicalisering

en terrorisme. Psychotische stoornissen en psychopathologie. De hypothese uit de theorie was dat er een persoonlijkheidsprofiel of psychopathologie ten grondslag ligt aan radicalisering en terrorisme. Uit empirisch onderzoek bleek dat psychotische stoornissen zeldzaam waren onder

geradicaliseerde jongeren en terroristen. Verder was er bij 10% van de geradicaliseerde jongeren sprake van psychopathologie. Uit de empirische onderzoeken kwam naar voren dat

verslavingsgedrag, depressieve symptomen, risicogedrag en sensatie zoeken, conduct disorder, vroegkinderlijke ervaringen met verlating,

persoonlijke onzekerheid en het ervaren van onrecht bijdragen aan radicalisering bij jongeren. Bij terroristen was er ook sprake van

vroegkinderlijke ervaringen met verlating, persoonlijke onzekerheid en het ervaren van onrecht in het verleden.

Christmann,

2012 Systematische review studie, met publicaties uit het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika. 310 bronnen, zowel theoretisch als empirisch. Er is gespecificeerd dat er erg weinig empirische data is. Soort bronnen: 154 Journal artikelen

Radicalisering

en terrorisme. Biologische factoren, psychologische factoren, mate van integratie, moslimidentiteit, sociale netwerken.

Er is geen duidelijk profiel van een terrorist te vinden. Wel laten

persoonlijkheidskarakteristieken zien dat

islamitische extremisten eigenlijk heel ‘normaal’ te noemen zijn. Er is geen uniform proces tot radicalisering of één type mens te onderscheiden. Het grootste deel van de onderzochten hadden een gemiddelde opleiding genoten en hadden een gemiddelde arbeidsgeschiedenis.

(22)

22

Tabel 2 (vervolg)

Auteur, jaar Onderzoeksdesign Onderzoeksgroep Uitkomstmaat Onderzochte

risicofactoren Belangrijkste conclusies Christmann, 2012 (vervolg) 59 Boek- hoofdstukken 52 Rapporten 11 Kranten- artikelen 12 Conferenties en presentaties 15 Overig (thesis, niet gepubliceerd werk, ect.)

7 Boeken.

Bij zelfmoordterroristen was er meer sprake van een autoritaristische persoonlijkheid. Daarnaast is gevonden dat emotionele gevoeligheid (door boosheid of vervreemding), ontevredenheid met de politiek, identificatie met het lijden van moslims wereldwijd of persoonlijk

slachtofferschap en een hechte band met mensen uit een terroristische beweging allen bijdragen aan radicalisering.

Doosje, Loseman, & van den Bos, 2013 Empirisch onderzoek. N = 131 Nederlandse moslimjongeren tussen de 12 en 22 jaar, 61% was man.

Radicalisering. Persoonlijke onzekerheid, het ervaren van onrecht en het ervaren van

groepsbedreiging. Als determinanten voor bovengenoemde factoren zijn in-group identificatie en individualistische en collectieve vormen van relatieve deprivatie meegenomen.

Er zijn vier significante voorspellers voor het hebben van positieve attitudes tegenover moslimgeweld tegen anderen. Hoe sterker deze vier voorspellers aanwezig zijn, hoe positiever de attitudes, wat weer gelinkt is aan het zelf over gaan tot geweld. Deze vier voorspellers zijn: 1. Autoriteit van anderen dan de wet van Allah niet erkennen; 2. De eigen groep superieur vinden ten opzichte van andere groepen; 3. Een grote afstand ervaren naar anderen; 4. Het ervaren van sociale uitsluiting of een gebrek aan aansluiting.

(23)

23

Tabel 2 (vervolg)

Auteur, jaar Onderzoeksdesign Onderzoeksgroep Uitkomstmaat Onderzochte

risicofactoren Belangrijkste conclusies Doosje et al.,

2016 Systematische review studie. Theoretische en empirische studies. Er is niet gespecificeerd hoeveel studies zijn meegenomen in deze reviewstudie.

Radicalisering. Fases van radicalisering zijn onderverdeeld in gevoeligheid,

lidmaatschap en actie en hoe een persoon deze fasen doorloopt.

Groepslidmaatschap en de inter-groep context zijn de basis van radicalisering. Er is sprake van sterke polarisatie tussen de eigen groep en andere mensen en groepen. Feddes, Nickolson, & Doosje, 2015 Systematische review-studie van de wetenschappelijke literatuur, aangevuld met een expertmeeting met praktijkdeskundigen. 269 studies. Uit de volgende werkvelden: Radicalisering (142), Criminologie (124), Radicalisering en criminologie (3). Zowel kwalitatief en kwantitatief.

Radicalisering. Problemen op micro-(individueel), meso-(groeps) en macro-niveau (maatschappelijk en internationaal). Micro-niveau: problemen thuis, confrontatie met de dood, verlies van werk of school, uitsluiting, racisme en discriminatie, aanvaringen met politie of justitie en detentie. Meso-niveau: verbreken van sociale contacten, ontmoeten van een radicaal persoon,

Voornamelijk beschrijvend onderzoek en kwalitatieve data, empirisch bewijs ontbreekt vaak. De genoemde factoren op micro-niveau, meso-niveau en macro-niveau zijn triggerfactoren voor radicalisering. Micro-niveau: Met name confrontatie met de dood, verlies van werk of school, uitsluiting, racisme en discriminatie spelen een significante rol.

Meso-niveau: Groepsprocessen, het leren kennen van een radicaal persoon, het verbreken van vriendschappen en aansluiten bij een radicale kring en in aanraking komen met propaganda spelen allen een significante rol in een

radicaliseringsproces.

Macro-niveau: Voor factoren op macro-niveaus is voornamelijk indirect bewijs gevonden.

(24)

24

Tabel 2 (vervolg)

Auteur, jaar Onderzoeksdesign Onderzoeksgroep Uitkomstmaat Onderzochte

risicofactoren Belangrijkste conclusies Feddes,

Nickolson, & Doosje, 2015 (vervolg)

lid worden van een radicale kring, huwelijk, deelname aan een training en confrontatie met propaganda. Macro-niveau: De oproep tot actie, aanvallen op de eigen groep en overheidsbeleid.

De expertmeeting richtte zich op hoe de opgedane inzichten aanknopingspunten kunnen bieden voor de preventie van radicalisering

Gottschalk &

Gottschalk, 2004

Empirisch onderzoek door middel van analyse van de MMPI-2 en gestructureerde interviews.

N = 90 (ex-) gedetineerde terroristen uit het Midden-Oosten waarbij de MMPI-2 is afgenomen en N = 57 van deze participanten hebben meegewerkt aan een semigestructureerd interview. Controlegroep van N = 61. Terrorisme. Persoonlijkheidsprofiel en

persoonlijkheidstrekken. Uit de MMPI kwam dat terroristen, in vergelijking met de controlegroep, significant hoger scoren op de schalen psychopathische deviatie, paranoïde, depressie en hypomanie. Daarnaast is er ook een verhoogde score

gevonden op de schaal schizofrenie. De profielen van individuen kwamen overeen met die van de andere leden van hun terroristische groep. Ook pathologische haat kwam significant hoger uit dan bij de controlegroep.

(25)

25

Tabel 2 (vervolg)

Auteur, jaar Onderzoeksdesign Onderzoeksgroep Uitkomstmaat Onderzochte

risicofactoren Belangrijkste conclusies Haggerty &

Bucerius, 2018

Systematische review

studie. 78 peer-reviewed artikelen en boeken over radicalisering en terrorisme en N=121 artikelen en boeken over oorlogsvoering en het leger. Radicalisering

en terrorisme. (Trigger-)factoren: Het ervaren van onrecht, het zoeken naar identiteit en erbij horen,

groepssolidariteit en indoctrinatie, zoeken naar een doel in het leven, spanning, status en erkenning.

De genoemde (trigger-)factoren spelen allen een prominente rol in het radicaliseringsproces. Dit proces is zeer vergelijkbaar met het proces dat de ‘gewone’ soldaat doormaakt in het leger.

Horgan,

2003 Review studie. Er is niet gespecificeerd hoeveel studies zijn meegenomen in deze reviewstudie. Ook is er niet beschreven welke regio, leeftijd of andere karakteristieken zijn meegenomen in deze studie. Terroristen. Persoonlijkheidsprofiel en

(26)

26

Tabel 2 (vervolg)

Auteur, jaar Onderzoeksdesign Onderzoeksgroep Uitkomstmaat Onderzochte

risicofactoren Belangrijkste conclusies Krueger &

Maleckova, 2002

Empirisch onderzoek door middel van een enquête. N = 1357, leeftijd tussen de 15 en 38 jaar (M = 22.17). Leden van Hezbollah zijn vergeleken met burgers uit Libanon. Leden van terroristische organisatie. Armoede, opleidingsniveau, leeftijd en huwelijkse staat.

De gemiddelde leeftijd van Hezbollah-aanhangers was 23.17 (SD=3.99). 28% leefde in armoede, 33% had de middelbare school genoten en 13% een universitaire studie. Dit is significant hoger dan de steekproef van de gemiddelde populatie. Bij Hezbollah aanhangers was 39% getrouwd en 55% alleenstaand.

LaFree & Ackerman, 2009

Systematische review

studie. Er is niet gespecificeerd hoeveel studies zijn meegenomen in deze reviewstudie. Ook is er niet beschreven welke regio, leeftijd of andere karakteristieken zijn meegenomen in deze studie. Radicalisering, de- radicalisering en leden van terroristische organisatie. Verschillende factoren zijn beschreven aan de hand van: psychologische factoren, demografisch factoren en vanuit terroristische groepen, vanuit groepsdynamica en macro-niveau. Ook kijken zij naar protectieve

factoren. Als laatste kijken ze naar deradicalisering.

Psychologische gezien dragen vervreemding, verwaarlozing, uitsluiting en het ervaren van onrecht bij aan radicalisering. Er is geen eenduidig persoonlijkheidsprofiel gevonden, maar wel verschillende persoonlijkheidstrekken die regelmatig voorkomen bij geradicaliseerde mensen en/of bij terroristen. Gekeken naar

demografische eigenschappen zijn terroristen zeer waarschijnlijk jong (onder de 30 jaar) en

waarschijnlijk man. Huwelijk, ouderschap, educatie, arbeid en militaire dienst zorgen niet voor minder radicalisering of terrorisme.

(27)

27

Tabel 2 (vervolg)

Auteur, jaar Onderzoeksdesign Onderzoeksgroep Uitkomstmaat Onderzochte

risicofactoren Belangrijkste conclusies McCormick,

2003 Systematische review studie. Er zijn 11 empirische onderzoeken zijn meegenomen in deze reviewstudie. Er is niet beschreven welke regio, leeftijd of andere karakteristieken zijn meegenomen in deze studie.

Terrorisme. Verschillende factoren die zijn benoemd en

onderzocht sinds de jaren 60.

Er is geen persoonlijkheidsprofiel gelinkt aan terrorisme, wel zijn er gemeenschappelijke persoonlijkheidstrekken die in verband gebracht kunnen worden met terroristen. Daarnaast komt uit meerdere (11) onderzoeken naar voren dat psychopathologie slechts zelden ten grondslag ligt aan terrorisme.

Pape, 2005 Een boek met empirisch

onderzoek. N = 462 zelfmoord- terroristen tussen 1980 en 2003.

Zelfmoord-

terrorisme. Leeftijd, geslacht, SES, educatie en motivatie. De zelfmoordterroristen waren zelden kansarm, sociaal geïsoleerd en kampten zelden met psychopathologie. De meerderheid was goed opgeleid en had een gezond sociaal netwerk. Tevens was de meerderheid man, met een gemiddelde leeftijd van 21.1 jaar. Vrouwelijke zelfmoordterroristen waren gemiddeld 24 jaar. Post,

Sprinzak, & Denny, 2003

Empirisch onderzoek door middel van semigestructureerde interviews.

N = 35 gedetineerde terroristen uit het Midden-Oosten.

Terrorisme. Psychologie en

besluitvorming. In meerdere gevallen was een familielid onderdeel van een terroristische groepering. Tijdens gevangenschap voelde de meerderheid van de participanten zich steeds meer verbonden met hun terroristische organisatie en hun doelen.

(28)

28

Tabel 2 (vervolg)

Auteur, jaar Onderzoeksdesign Onderzoeksgroep Uitkomstmaat Onderzochte

risicofactoren Belangrijkste conclusies Sageman,

2004 Boek met empirisch onderzoek, kwalitatieve data en beschrijvend onderzoek. N = 172 mujahedin (jihadstrijders). Jihadstrijders en

terrorisme. Opleidingsniveau, beroep en SES. De meeste mujahedin waren hoger opgeleid en hadden werk, in het onderwijs, de medische wereld of in de handhaving. Een groot deel kwam uit een gezin met een gemiddelde of hoge SES.

Schuurman & Horgan, 2016

Systematische review studie, met aanvullend een analyse van data betreffende de Hofstadgroep.

3 Leden van de

Hofstadgroep. Terrorisme en leden van de Hofstadgroep.

Gevoelens van uitsluiting,

wraak, motivatie. Aan de overstap tot geweld gingen verschillende factoren vooraf, namelijk: behoefte aan wraak, verheerlijking van rolmodellen en het beschermen van de ‘ware’ moslims.

Silke, 1998 Systematische review

studie. Er is niet gespecificeerd hoeveel studies zijn meegenomen in deze reviewstudie. Ook is er niet beschreven welke regio, leeftijd of andere karakteristieken zijn meegenomen in deze studie. Terrorisme. Psychopathologie en persoonlijkheids- stoornissen.

De wetenschap zoekt naar abnormaliteit bij terroristen, omdat wetenschappers niet

willen/kunnen geloven dat normale mensen in staat zijn tot zulke daden. Er is echter geen bewijs voor psychopathologie of

(29)

29

Tabel 2 (vervolg)

Auteur, jaar Onderzoeksdesign Onderzoeksgroep Uitkomstmaat Onderzochte

risicofactoren Belangrijkste conclusies Silke, 2008 Systematische review

studie. Er is niet gespecificeerd hoeveel studies zijn meegenomen in deze reviewstudie. Ook is er niet beschreven welke regio, leeftijd of andere karakteristieken zijn meegenomen in deze studie.

Radicalisering. Leeftijd, geslacht, opleiding, carrière, huwelijkse staat, (sociale) identiteit,

psychopathologie, het ervaren van discriminatie, marginalisatie en onrecht.

Het vinden van een identiteit en bij een groep of netwerk horen lijken bepalend voor

radicalisering. Ook het ervaren van discriminatie en onrecht dragen bij aan dit proces. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van meer psychopathologie bij geradicaliseerde personen.

De meeste geradicaliseerde personen waren man tussen de 15 en 25 jaar, hadden een gemiddelde of hoge SES, hadden werk en hadden een opleiding genoten. Speckhard & Akhmedova, 2006 Empirisch, semigestructureerde interviews. N = 51 zelfmoord-terroristen uit Tsjetsjenië en hun naasten (N = 30). Zelfmoord-

terrorisme. Trauma, familieverleden, psychologisch verleden en belangrijke

levensgebeurtenissen.

Trauma aangaande het verlies van een naaste werd gevonden als belangrijke risicofactor voor het overgaan tot terroristische daden.

Victoroff,

2005 Systematische review studie met zowel empirische data als theoretische studies. N = 9 empirische studies. Aantal theoretische studies is niet gespecificeerd. Terrorisme. Demografische kenmerken, psychopathologie, persoonlijkheidstrekken, sociologische factoren.

Er is geen significante aanwezigheid van psychopathologie bij terroristen.

(30)

30

Sociaaleconomische status (SES) en opleiding. In verschillende onderzoeken was de hypothese dat er bij radicalisering sprake zou zijn van een relatief lagere SES. Een lage SES wordt gelinkt aan afwijkend gedrag, zoals (jeugd)criminaliteit. Silke (2008) trekt deze samenhang door naar radicalisering. Hij ziet radicalisering als afwijkend gedrag en een lage SES als een hypothetische risicofactor. Dit laatste bleek echter niet het geval te zijn.

Empirische onderzoeken vonden overwegend gemiddelde en/of hoge SES (Bhui & Jones, 2017; Bhui et al., 2014; Christmann, 2012; Krueger & Maleckova, 2002; Pape, 2005;

Sageman, 2004; Silke, 2008). Bakker (2006) vond dat het grootste gedeelte van de Europese jihadisten uit zijn steekproef bestond uit mensen met een lage SES (n = 40). Wel vond hij ook een grote groep mensen met een gemiddelde SES (n = 30). Slechts een klein deel had een hoge SES (n = 3).

Geradicaliseerde mensen die overgaan tot terroristische daden zijn vaak relatief hoger opgeleid dan anderen uit hun omgeving. De meeste geradicaliseerden in verschillende

onderzoeken hadden werk, zoals leraar, arts, maar ook politieagent of ambtenaar en een gedeelte was student (Bhui & Jones, 2017; Bhui et al., 2014; Krueger & Maleckova, 2002; Pape, 2005; Sageman, 2004; Silke, 2008).

Protectieve factoren. LaFree en Ackerman (2009) keken in hun reviewstudie naar protectieve factoren bij radicalisering richting islamitisch extremisme, hiervoor baseerden zij zich op 6 studies. De hypothese was dat een huwelijk, ouderschap, goede educatie, stabiele arbeid en militaire dienst protectieve factoren zouden zijn voor radicalisering. Bij criminaliteit zorgen deze factoren ervoor dat men loskomt van criminaliteit en het leven anders vorm gaan geven. Ditzelfde werd verwacht voor radicalisering (LaFree & Ackerman, 2009). Echter vonden zij voor geen van deze factoren empirisch bewijs om de hypothese te ondersteunen.

(31)

31

Concluderend worden de demografische factoren leeftijd en een hoog

opleidingsniveau gevonden als risicofactoren voor radicalisering. Geslacht en SES zijn volgens bovenstaande onderzoeken geen risicofactoren voor radicalisering. Er zijn geen demografische protectieve factoren gevonden.

Focusgroepen, studie twee

In totaal zijn er twee focusgroepen gehouden. Groep 1 was een groep met mensen (n = 6) die werkzaam zijn op beleidsniveau. Deze mensen werken al langer samen in deze

samenstelling en kennen elkaar goed. Tijdens de focusgroep durfde zij vragen te stellen, elkaar aan te vullen en elkaar te verbeteren. Er heerste een ontspannen en open sfeer. Groep 2 was een groep met mensen (n = 6) die werkzaam zijn op praktijkniveau. Deze groep mensen kent elkaar minder goed, aangezien zij allen in andere wijken van dezelfde stad werkzaam zijn. De participanten in deze groep waren wat voorzichtig met antwoorden geven en vragen stellen. Er heerste een wat gereserveerde en terughoudende sfeer. Beide focusgroepen hebben dezelfde presentatie gekregen, waarin de resultaten uit studie één zijn besproken. Hierna is gevraagd welke factoren zij herkenden, niet herkenden en misten.

Psychologische factoren

Uit de gesprekken met de focusgroepen bleek dat zij bepaalde gepresenteerde

psychologische factoren herkenden, maar dat zij ook verbaasd waren over een aantal factoren en nog factoren misten.

Persoonlijkheid en psychopathologie. De participanten van beide focusgroepen zijn niet verbaasd dat er geen eenduidig persoonlijkheidsprofiel gevonden is. In hun werk zien zij namelijk veel verschillende soorten casuïstiek langskomen, met betrekking tot verschillende soorten mensen. Verslavingsproblematiek werd door alle leden van beide groepen herkend als een risicofactor. Er werd benoemd dat er bij verschillende casuïstiek sprake is van

(32)

32

benoemde groep 1 diepgewortelde haat en histrionische trekken als herkenbare risicofactoren. Beide groepen waren verbaasd dat obsessief-compulsief gedrag naar voren kwam als

risicofactor. Dit herkenden beide groepen niet.

De leden van groep 2 vertelden niet te weten dat depressie eventueel een risicofactor kon zijn. De leden van groep 2 herkenden depressie niet als een factor uit de praktijk. Groep 1 herkende depressie wel als een eventuele risicofactor, maar was niet verbaasd dat hier

tegenstrijdige resultaten over gevonden zijn. De leden van groep 1 werden het niet eens over schizofrenie als risicofactor. Een deel noemde het wel als bekende risicofactor en een deel herkende dit niet.

Identiteitsvorming, identificatie en sociale contacten. Beide groepen herkenden identiteitsvorming en identificatie als risicofactor. Aanvullend ziet groep 1 de adolescentie als een kwetsbare periode in het leven, waarin jongeren keuzes maken die niet altijd goed zijn. Het is een periode van identiteitsvorming, erbij willen horen en gezien willen worden. Zij noemden de adolescentie als het moment in het leven dat mensen extra kwetsbaar zijn voor radicaal gedachtengoed en beïnvloeding, juist door de identiteitsvorming die in volle gang is. Een deelnemer zei: “Ik zie dat het vaak eigenlijk een hele normale puberende jongen is die bepaalde keuzes heeft gemaakt en aandacht zocht en nu in dit geval was het op dit thema, maar het kan net zo goed met iets anders zijn.”.

Beide groepen spraken over het sociale netwerk als potentiele risicofactor. Groep 1 beschreef een netwerk van gelijkgestemden die elkaar in het gedachtengoed versterken als een risicofactor. Groep 2 had het over een radicaal sociaal netwerk in sommige wijken en rond enkele (salafistische) moskeeën. Het viel hen op dat ze regelmatig casussen uit dezelfde groep mensen tegenkwamen. Dit baart hen zorgen. Daarnaast noemden ze een integratief netwerk versus een radicaal netwerk. Groep 1 noemde een radicaal netwerk als een risicofactor. Een

(33)

33

sociaal netwerk met diverse soorten mensen en diverse denkwijzen is volgens groep 1 een protectieve factor.

Discriminatie, sociale uitsluiting en sociale isolatie. Beide groepen waren verbaasd dat het ervaren van discriminatie tegenstrijdig uit de onderzoeken naar voren komt. Beide focusgroepen zien dit als één van de belangrijkste risicofactoren en hadden dit dan ook uit het onderzoek verwacht. Een deelnemer zei: “Ik had discriminatie, zeg maar het ervaren daarvan, wel verwacht als echte factor. Ik vind het raar dat die er tegenstrijdig uitkomt.” Groep 1 benoemde een overstijgend proces met betrekking tot sociale uitsluiting en isolatie en daaropvolgend eventuele radicalisering. Hierbij noemde zij marginalisering in de dynamiek van de samenleving als een overstijgende factor die radicalisering in de hand kan werken. Deze marginalisatie heeft effect op iemands positie in de samenleving en de

identiteitsvorming van personen, wat kan leiden tot sociale uitsluiting en sociale isolatie. Een goede integratie en inclusie in de maatschappij kan een protectieve factor zijn volgens groep 1.

Thuissituatie en traumatische ervaringen in de jeugd. De rol van de thuissituatie werd in beide groepen besproken. De thuissituatie kan volgens beide groepen zowel een protectieve als een risicofactor zijn. Een stabiele thuissituatie waar jongeren zich veilig voelen zou een protectieve factor zijn. Een instabiele of onveilige thuissituatie zou een risicofactor zijn. In de praktijk heeft groep 2 meer te maken met instabiele thuissituaties dan met stabiele thuissituaties in hun casuïstiek. Groep 2 vertelde dat bij veel van de casuïstiek sprake is (geweest) van zorgelijke signalen over de thuissituatie. Beide groepen herkenden dan ook problemen in de jeugd als een risicofactor. Een gebroken gezinssituatie wordt als risicofactor genoemd door beide groepen.

Aanvullende factoren. Na het bespreken van de resultaten van studie één werden er nog aanvullingen vanuit de focusgroepen benoemd. Het ervaren van slachtofferschap werd

(34)

34

door groep 1 benoemd als een veelvoorkomende factor. Daarnaast noemde groep 1 taalbegrip als zowel een risicofactor, als een protectieve factor. Weinig taalbegrip van de Arabische taal kan een risicofactor zijn als het gaat om het lezen en begrijpen van de Koran; als iemand de taal niet machtig is, zal beïnvloeding makkelijker zijn. Een goede beheersing van het Arabisch maakt iemand zelfstandiger en minder vatbaar voor een eventueel foutieve uitleg. Als iemand de Nederlandse taal niet machtig is, is het lastiger om te integreren, je thuis te voelen en hulp te vinden als dat nodig is. Ook blijven de contacten dan beperkt tot de eigen omgeving en komt iemand minder of niet in aanraking met andersdenkenden.Andersom kan beheersing van de Nederlandse taal het leven in Nederland makkelijker maken en kan iemand diverse sociale contacten aangaan. Weerbaarheid speelt volgens groep 1 een belangrijke rol. Deze weerbaarheid heeft deels te maken met het zojuist besproken taalbegrip, maar ook met integratie als geheel.

Volgens groep 1 heeft het beeld van de samenleving als geheel invloed op het toekomstperspectief. Als iemand gelooft dat zijn/haar toekomst hier ligt en dat hij/zij het gevoel heeft goed mee te kunnen doen in de maatschappij, werkt dit als een protectieve factor. Andersom kan dit gezien worden als een risicofactor. Als iemand zich hier geen toekomst kan voorstellen, of denkt niet goed mee te kunnen komen in de maatschappij, werkt dit als een risicofactor. Groep 1 legde uit dat toekomstperspectief op verschillende manieren

geïnterpreteerd kan worden. Wat groep 1 regelmatig tegenkomt is toekomstperspectief voor de groep waarmee iemand zich identificeert. Dit gaat om toekomstperspectief in brede zin; bijvoorbeeld de visie dat de islamitische gemeenschap stelselmatig wordt onderdrukt. Dit heeft invloed op hoe iemand zijn/haar toekomst als moslim ziet.

Zowel groep 1 als groep 2 noemden het hebben van een crimineel verleden als risicofactor. Dit zou, volgens groep 1, drempelverlagend werken om over te gaan op

(35)

35

is van een crimineel verleden en/of onderdeel zijn van een crimineel netwerk.

Groep 2 uitte zorgen over uitreizigers die eventueel gaan terugkeren uit Syrië. Ook noemde een deelnemer uit groep 2 de toename van verwarde mensen, die bijvoorbeeld “Allah akbar” roepen. Hij vroeg zich hierbij af of dit geradicaliseerde mensen zijn of alleen verwarde mensen.

Afsluitend noemde een deelnemer van groep 1 het bestaan van openheid om bestaand onrecht bespreekbaar te maken. Door zaken bespreekbaar te maken en te luisteren naar

mensen en fouten te erkennen, voelen mensen zich gezien en gehoord. Deze bespreekbaarheid wordt gezien als een protectieve factor.

Demografische factoren

Uit de focusgroepen bleek dat zij een aantal factoren herkenden, maar dat zij ook verbaasd waren over een aantal factoren. Ook zijn er aanvullende factoren besproken. Geslacht en leeftijd. Zowel groep 1 als groep 2 herkende het beeld dat er evenveel mannen als vrouwen radicaliseren. Zij zien geslacht niet als risicofactor. Beide groepen herkenden leeftijd als risicofactor. Een deelnemer van groep 1 zei over de adolescentie: “Het is de leeftijd waarin identiteiten en identificatie een grote rol spelen, maar ook de leeftijd dat je erachter komt dat je ouders niet alles weten, dat volwassenen niet alles weten en ook maar wat doen. Maar ook precies de leeftijd waarin je denkt: “hé ik denk het wel te begrijpen en ik snap het misschien wel”.” Ook groep 2 herkende de adolescentie als een kwetsbare periode. Wel noemden de groepsleden hierbij uitzonderingen, namelijk radicale imams. Dit zijn meestal wat oudere mannen, die door hun positie veel invloed hebben op de denkwijze en geloofsbelijdenis van anderen. De leden van groep 2 maken zich hier dan ook zorgen om. Deze imams zouden een rekruterende rol kunnen hebben en zo kwetsbare mensen

(36)

36

Sociaaleconomische status (SES) en opleiding. Beide groepen waren verbaasd dat hoogopgeleid zijn een risicofactor is. Zij hadden verwacht dat juist een gebrek aan opleiding of een laag opleidingsniveau aangemerkt kon worden als risicofactor. Groep 1 benoemde dat zij juist veel mensen met een lichtverstandelijke beperking zien in de casuïstiek. Groep 2 benoemde veel casuïstiek te zien waarbij sprake is van een mbo niveau 1 of niveau 2 opleiding of helemaal geen opleiding. Een deelnemer zei: “Ik vind het bijzonder dat hoogopgeleid een risicofactor is want ik zie juist veel LVB’ers (mensen met een

lichtverstandelijke beperking).”. Wel noemde één deelnemer van groep 2 een casus van een student op universitair niveau, maar dit is een uitzondering volgens de groep.

Dat SES niet is gevonden als risicofactor verbaasde de beide groepen ook. Groep 2 was het er onderling over eens dat er in wijken met een lagere SES meer sprake was van radicalisering richting islamitisch extremisme dan in wijken met een gemiddelde of hoge SES. Protectieve factoren. Zowel groep 1 als groep 2 noemden het hebben van een baan, woning en kinderen als protectieve factoren. Beide groepen waren dan ook verbaasd dat er geen protectieve factoren gevonden zijn in studie één. Groep 1 vertelde dat zij bij de resocialisatie, of ‘disengament’, inzetten op een goede woning en een dagbesteding in de vorm van werk of scholing. Aangezien deze factoren niet uit onderzoek naar voren komen als protectieve factoren, vroegen zij zich af of dit nut heeft. Hierbij is het volgens de

gespreksleider van belang om risicofactoren en protectieve factoren voorafgaand aan het ontwikkelen van problematiek niet te verwarren met helpende factoren voor behandeling of resocialisatie.

Discussie

De onderzoeksvragen van deze studie waren: 1. “Wat zijn, volgens de huidige literatuur, de risicofactoren en protectieve factoren voor radicalisering richting islamitisch extremisme?” en 2. “Welke risicofactoren en protectieve factoren, uit de resultaten van studie

(37)

37

één, worden wel en niet herkend door professionals die in hun werk te maken hebben met radicalisering richting islamitisch extremisme?” Om antwoord te geven op de eerste onderzoeksvraag is er in studie één een reviewstudie uitgevoerd. Om antwoord te geven op studie twee zijn er twee focusgroepen georganiseerd. Voor studie één zijn 22 publicaties onderzocht, waaronder 12 reviewstudies, acht empirische studies en twee boeken met

empirisch onderzoek. Studie twee bestond uit twee focusgroepen (totaal N = 12, groep 1 n = 6 en groep 2 n = 6) met professionals die in hun werk te maken hebben met radicalisering en islamitisch extremisme. Groep 1 bestond uit professionals op beleidsniveau en groep 2 bestond uit professionals uit de praktijk. Hierbij lag de focus op welke risicofactoren en protectieve factoren de professionals wel en niet herkenden uit studie één. Tevens is er gevraagd welke factoren zij aanvullend in hun werk zien.

Uit studie één kwamen de volgende psychologische risicofactoren voor radicalisering naar voren: psychopathische deviatie, paranoia, hypomanie, schizofrenie, diepgewortelde haat en autoritarisme, antisociale persoonlijkheidstrekken, obsessief-compulsief gedrag,

histrionische trekken, verslavingsproblematiek, risicogedrag, het ervaren van trauma,

mishandeling en verlating.Depressie en het ervaren van discriminatie komen tegenstrijdig uit empirisch onderzoek naar voren. Er is geen empirische ondersteuning gevonden voor de aanwezigheid van psychopathologie of een overheersend persoonlijkheidsprofiel als risicofactor voor radicalisering.

Uit de resultaten uit studie één blijkt dat leeftijd en een hoog opleidingsniveau

significante demografische risicofactoren zijn. Geslacht en SES zijn geen risicofactoren voor radicalisering.

In één reviewstudie, die is meegenomen in studie één, is onderzoek gedaan naar demografische protectieve factoren. Hierbij zijn geen significante protectieve factoren

(38)

38

gevonden. Er is geen onderzoek naar psychologische protectieve factoren gevonden voor de huidige reviewstudie.

De focusgroepen (studie twee) herkenden verslavingsproblematiek, diepgewortelde haat en histrionische trekken, het sociale netwerk, de thuissituatie, identiteitsvorming en identificatie als risicofactoren. Groep 1 herkende dat depressie tegenstrijdig naar voren komt. In groep 1 werd men het niet eens over schizofrenie als risicofactor. Beide groepen herkenden obsessief-compulsief niet als risicofactor en groep 2 herkende depressie niet. De meest

opvallende uitkomst uit de focusgroepen was dat beide focusgroepen het ervaren van discriminatie als één van de belangrijkste factoren zien bij radicalisering. Zij waren dan ook erg verbaasd dat juist dit tegenstrijdig uit studie één naar voren kwam. Aanvullende noemde groep 1 taalbegrip, marginalisatie en toekomstperspectief als zowel een risicofactor als een protectieve factor. Beide groepen noemde een crimineel verleden als risicofactor.

De focusgroepen herkenden leeftijd als risicofactor. Ook herkenden zij dat geslacht geen risicofactor is. Beide groepen waren verbaasd dat uit Bhui en Jones (2017), Bhui et al. (2014), Krueger en Maleckova (2002), Pape (2005), Sageman (2004) en Silke (2008) blijkt dat hoogopgeleid zijn een risicofactor is en SES juist geen risicofactor. Dit is beide het tegenovergestelde van wat zij zien in de praktijk. Zowel groep 1 als groep 2 noemde het hebben van een baan, woning en kinderen als protectieve factoren. Beide groepen waren dan ook verbaasd dat er geen protectieve factoren gevonden zijn in studie één.

De medewerkers van beide groepen hebben in het verleden een training gevolgd over radicalisering. Daarnaast is er bij de beleidsgroep (groep 1) structureel aandacht voor

deskundigheidsbevordering. Hierbij wordt stilgestaan bij nieuwe ontwikkelingen in de

geopolitiek, nationale politiek en de wetenschap met betrekking tot radicalisering in brede zin. Het lijkt dat de beleidsgroep meer bekend is met de recente ontwikkelingen in wetenschap dan de praktijkgroep (groep 2). Dit was te merken aan het feit dat de beleidsgroep meer

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veronderstelling dat hoog zelfvertrouwen bijdraagt aan voorkomen probleemgedrag jongeren wordt in beperkte mate door wetenschappelijk onderzoek bevestigd (vermeende

Dit geldt met name voor de relatie tussen risicofactoren en de aard van het delinquente gedrag, terwijl ook de protectieve invloed van positieve gezins- en opvoedings- omstandigheden

Hypothese 3: Burgers die hoog scoren op de morele waarde schaden/zorg zullen eerder geneigd zijn de politie te helpen wanneer de situatie wordt geframed als Community Safety dan

Het toenemend indivi- dualisme, zich onder andere uitend in een verhoging van het aantal gezinnen waarvan beide ouders betaald werk verrichten, zou leiden tot steeds meer onop-

De tools moeten het onderwerp radicalisering beter hanteerbaar maken voor gemeenten zodat zij zelf de eigen situatie kunnen verkennen in samenwerking met berokken partners..

Met dit voor ogen vroeg Amsterdam drie bureaus om in 2007 en 2008 een aantal trainingen voor eerstelijns professionals te verzorgen: hoe signaleer je radicalisering en hoe reageer

- De meeste ouders willen natuurlijk een goede band - Ouders kunnen zelfvertrouwen stimuleren. - Ouders kunnen politiek

[r]