• No results found

Hoe geef je les in kritisch burgerschap?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoe geef je les in kritisch burgerschap?"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

47

Over de auteur Jola Jakson doceert filosofie aan de

Hogeschool van Amsterdam en vakdidactiek filosofie aan de Universiteit van Amsterdam.

Noten zie pagina 52

Hoe geef je les in kritisch

burgerschap?

Sinds enige tijd zijn scholen verplicht om aandacht te besteden aan de

burgerschapsvorming van hun leerlingen. Die wet blijft een dode letter,

tenzij de overheid op inhoud durft te koersen, aldus Jola Jakson. ‘Nu kan

het gebeuren dat een katholieke school aan zijn leerlingen een heel andere

interpretatie van burgerschap leert dan een islamitische of openbare.’

jola jakson

Ieder jaar behandel ik met mijn studenten hbo pedagogiek de passage over arbeidsdeling in Politeia (‘De staat’) van Plato. Volgens Plato worden in de ideale staat alle functies, ook die van het bestuur, uitgeoefend door degenen die daarvoor als meest geschikt zijn geselecteerd. Als ik mijn studenten vraag of ze een dergelijk systeem rechtvaardig vinden, zegt steevast een meerderheid ‘ja’: het is efficiënt als ieder zich met die zaken bezighoudt waarin hij of zij het beste is. Dat Plato’s ideale staat het tegendeel is van een democratie lijkt de meesten niet echt te deren.

Ik ben bepaald niet de enige die zich zorgen maakt om de verankering van democratische beginselen bij de jonge generatie. Deze zorgen liggen ook aan de basis van de wettelijke plicht om in het basisonderwijs en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs het ‘actief burger-schap’ van leerlingen te bevorderen.1 Vooralsnog

schrijft de overheid echter nauwelijks iets voor over de inhoud van dit burgerschap. De plicht tot burgerschapsvorming blijkt in de praktijk een dode letter.

angst voor de toekomst

Uit opiniepeilingen, debatten tussen politici, columns en reacties van krantenlezers blijkt dat er in brede kring wordt getwijfeld aan de houdbaarheid van ons sociaal-politieke bestel. Volgens het onderzoek 21minuten.nl (editie 2006) vindt ruim twee derde van de bevolking ‘dat Nederland zich op dit moment niet in de juiste richting ontwikkelt’. 2 Negen op de tien

Nederlanders vinden onze samenleving indivi-dualistisch, gericht op materieel succes, brutaal en informeel, terwijl zij liever een solidaire en bescheiden samenleving zouden zien met meer aandacht voor de kwaliteit van het bestaan en respect voor gezag. Het Sociaal en Cultureel Planbureau constateerde in 2004 in zijn rapport

In het zicht van de toekomst dat veel Nederlanders

verwachten dat de betrokkenheid bij de politiek en de bereidheid om politiek actief te worden

(2)

48

zullen afnemen; twee derde van de bevolking denkt dat de problemen rond veiligheid en criminaliteit zullen toenemen.3

Is het democratische, open en liberale karak-ter van onze maatschappij kwetsbaarder dan we lange tijd hebben gedacht? Zal Nederland over tien of twintig jaar nog wel zo tolerant, sociaal denkend en leefbaar zijn als nu? Kunnen de sociale rechten die zijn belichaamd in de voor-zieningen van de verzorgingsstaat op voldoende draagvlak onder de bevolking rekenen? In de media komen dit soort vragen vooral aan de orde na incidenten: jeugdbendes die een buurt

terroriseren, asociaal gedrag van topbestuurders die alleen in hun eigen bonus geïnteresseerd zijn, rijken die emigreren om de hoge belas-tingen in Nederland te ontvluchten. Maar ook uit sociaal-wetenschappelijk onderzoek komen factoren naar voren die leiden tot erosie van de maatschappelijke cohesie en de steun voor de verzorgingsstaat.

Een van deze factoren is individualisering: de burger zou zich steeds meer losmaken van maatschappelijke verbanden en de wereld uit-sluitend bekijken vanuit het perspectief van zijn eigen belangen.4 Het consumentisme zou de

oriëntatie van het individu op zijn eigen belang nog versterken en bij hem steeds meer, nieuwe behoeften oproepen. Het punt van verzadiging wordt nooit bereikt.

Een andere factor die veel aandacht krijgt is de immigratie en de toenemende etnische, re-ligieuze en culturele heterogeniteit die daarvan het gevolg is. Veel immigranten, en soms ook hun kinderen nog, lijken weinig binding met het land van aankomst te hebben en nemen de dominante waarden van die maatschappij niet zonder meer over, zoals de gelijkwaardigheid

van alle burgers onafhankelijk van sekse, geloof en seksuele geaardheid.5 Door de aanwezigheid

van grote groepen nieuwkomers die waarden en taal niet met haar delen, kan de autochtone be-volking zich minder betrokken gaan voelen bij de maatschappij als geheel, die zij steeds minder als de hare herkent.

Ten slotte vernietigt de voortschrijdende globalisering het beeld dat we in een stabiele werkelijkheid leven met duidelijke normen en verwachtingen ¬ in die zin tornt zij aan onze collectieve identiteit en bereidheid tot solidari-teit met anderen.6

Steeds vaker klinkt de waarschuwing dat onze democratie zich niet vanzelfsprekend re-produceert en voortdurend onderhoud behoeft.7

Juist in deze tijd is expliciete aandacht voor de instandhouding van de democratische samen-leving noodzakelijk, ook in het onderwijs. Dit geluid klinkt ook door in de koersdocumenten van het ministerie van ocw: ‘(De) school moet kunnen omgaan met de toenemende individua-lisering van de samenleving en met onderlinge verschillen tussen de leerlingen. De keerzijde van de toenemende individualisering is ver-mindering van samenhorigheidgevoel en een afname van sociale cohesie. (…) Dit individua-lisme zet de sociale cohesie onder druk.’8

containerbegrip

Natuurlijk kunnen niet alle problemen via het onderwijs worden opgelost, maar het is in onze moderne, pluriforme samenleving nog een van de weinige plekken waar de overheid in beginsel iedere burger kan bereiken. Lange tijd bestond er veel weerstand tegen overheidsbemoeienis met opvoeding en onderwijs voor politieke en sociale doelen. Toen per 1 februari 2006 onderwijsinstel-lingen wettelijk verplicht werden het ‘actief bur-gerschap’ van leerlingen te bevorderen, vormde dit dan ook een belangrijke breuk met de ‘neutra-liteit’ van de Nederlandse onderwijspolitiek. Twee jaar later, in een in mei 2008 versche-nen rapport, constateert de Onderwijsraad dat zowel in het basisonderwijs als in het voortgezet

Juist in deze tijd is expliciete

aandacht voor de instandhouding

van onze democratie noodzakelijk

(3)

49 onderwijs nog te weinig aandacht wordt besteed

aan burgerschapsvorming en socialisatie. In het voortgezet onderwijs is burgerschapsvorming zelfs verengd tot een maatschappelijke stage. De raad wijt dit aan een gebrek aan sturing en aan het feit dat scholen onvoldoende voor deze taak zijn toegerust. Zo vermeldt het rapport dat de lerarenopleidingen geen aandacht besteden aan de burgerschapsvormende taak van de school.9

Vooralsnog onthoudt de overheid zich van een oordeel over de inhoud van

‘burger-schap’, uit angst voor een te grote inmenging in het onderwijs. Zo stelt het ministerie van ocw: ‘Bij een sector die zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt en zelf beslist over de manier waarop het onderwijs aan kinderen wordt aangeboden en ingericht, past geen overheid die zich in detail bemoeit met hoe scholen dit doen.’10 Elke school krijgt dan

ook de ruimte om op grond van de eigen visie vorm en inhoud te geven aan burgerschapsvor-ming.11 Het is echter de vraag of daarmee niet te

Definities: wat is burgerschap?

De literatuur biedt uiteenlopende definities van het begrip burgerschap. De rechtsfilosoof Herman van Gunsteren onderscheidt er vier: 1) de individu-alistische variant (populair in liberale kring), waarin de calculerende burger centraal staat; 2) de gemeenschapsvariant (bepleit door communitaris-ten), waarin de burger primair wordt gezien als lid van de gemeenschap, waaraan hij zijn identiteit ontleent; 3) de republikeinse variant, waarbij de nadruk ligt op de bijdrage van de burger aan het publieke domein, in het bijzonder de politiek; 4) de neo-republikeinse variant die elementen van de drie andere varianten combineert en het burgerschap als ‘een ambt in de publieke gemeen-schap’ beschouwt.12 Deze laatste is de variant die

Van Gunsteren zelf bepleit.13 Burgerschap is in

deze opvatting slechts één ‘element’ van de mens, die daarnaast nog andere rollen vervult en die moet beschikken over competenties als autonoom en oordeelkundig handelen in een pluriforme samenleving.

De opvatting van pedagoog Mischa de Winter, die veel over burgerschapsvorming heeft geschre-ven, sluit aan bij dit concept van neo-republikeins burgerschap. In navolging van Amy Gutman14

stelt De Winter15 dat opvoeding tot democratisch

burgerschap twee belangrijke componenten kent: de ontwikkeling van de autonomie van het individu en de ontwikkeling van gemeenschapszin. Met gemeenschapszin wordt bedoeld dat het

indi-vidu in staat en bereid is zich te schikken naar de wetten van de maatschappij en oog heeft voor de belangen van de gemeenschap16, dat wil zeggen

dat hij of zij beschikt over ‘alter-competenties’, waaronder dienstbaarheid en bescheidenheid.17

Tot de tegenpolen van gemeenschapszin behoren desinteresse in de maatschappij, discriminatie, het zich keren tegen democratische waarden en het beslechten van conflicten met geweld.18

De Winter acht deze twee componenten — autonomie en gemeenschapszin — onontbeer-lijk voor goed burgerschap. Een goede match is noodzakelijk om de democratie in stand te houden. Democratie vergt immers mondige, autonome burgers die zich tegelijkertijd bewust zijn van de begrenzingen die de gemeenschap aan individueel handelen stelt.19 Een eenzijdige nadruk

op de autonomie van het individu en zijn rechten bergt het risico in zich dat de geëmancipeerde en mondige burger zich weinig gelegen laat liggen aan het algemeen belang en zich uitsluitend op zijn particuliere belang richt.20 Eenzijdige nadruk

op de andere component — gemeenschapszin, dienstbaarheid aan de maatschappij, gezagsge-trouwheid — brengt het gevaar met zich mee dat burgers niet weerbaar genoeg zijn om de demo-cratie te verdedigen als die in gevaar is. Zij zouden ertoe geneigd kunnen zijn zich kritiekloos te schik-ken in het oordeel van de meerderheid, ook indien een minderheid onrecht aangedaan wordt. Beide componenten zijn dus onmisbaar in de opvoeding tot democratisch burgerschap.

(4)

50

veel verantwoordelijkheid bij de school wordt gelegd.21 Burgerschap is een containerbegrip

waarachter veel verschillende interpretaties en betekenissen schuilgaan. Om burgerschaps-vorming daadwerkelijk te laten bijdragen aan het in stand houden van onze democratische rechtsstaat moeten heldere eisen worden gesteld aan de aard ervan; het kan niet zo zijn dat iedere school er een eigen interpretatie op nahoudt. Nu kan het gebeuren dat een katho-lieke school zijn leerlingen een heel andere interpretatie van burgerschap leert dan een islamitische of openbare, terwijl het doel van burgerschapsvorming nu juist in belangrijke mate is om bepaalde essentiële, gedeelde waarden over te dragen. Het is hoog tijd dat de overheid zich expliciet uitspreekt over de inhoud van het burgerschapsbegrip en de aard van de burgerschapsvorming.

een dubbele drieslag

In haar bemoeienis met burgerschapsvorming op scholen zou de overheid zich moeten richten op het ontwikkelen van zowel autonomie als gemeenschapszin bij leerlingen (zie kader op p.49). Bij beide moet steeds een combinatie van drie elementen terugkomen: kennis, vaardighe-den en attitude. Wat betekent dit concreet? Van het begrip autonomie doen vele de-finities de ronde. Een goede omschrijving is deze: het zichzelf als individu zien en overzien (zelfbewustzijn), zelfrespect, bewustzijn van de eigen individuele rechten en het vermogen hier-voor uit te komen. Dit vereist in de eerste plaats een zekere kennis van de eigen rechten, wensen en mogelijkheden. Verder zijn nodig de vaardig-heden zelfreflectie, mondigheid en assertiviteit: men moet zichzelf als een verantwoordelijke actor zien, in staat zijn wensen en voorkeuren te uiten en weerbaar zijn als men bij de realisering daarvan in de praktijk belemmeringen onder-vindt. Ten slotte is het ook gewenst dat men een kritische houding aanleert (attitude).

De ontwikkeling van leerlingen tot dergelij-ke autonome individuen is nu al een belangrijdergelij-ke

doelstelling van het onderwijs. Al in het basis-onderwijs worden leerlingen gestimuleerd hun eigen meningen en voorkeuren te formuleren. In het middelbaar en hoger beroepsonderwijs reflecteren studenten op hun leerproces en hun toekomstplannen (pop’s: ‘persoonlijke ontwik-kelplannen’). Nederlandse docenten benaderen leerlingen en studenten in het algemeen niet autoritair, maar op een manier die hen als per-soon respecteert.

Minder evident is wat de tweede component van burgerschap, die van gemeenschapszin, pre-cies omvat en wat deze van burgers-in-wording vergt. In algemene zin roept de term gemeen-schapszin vragen op als: om welke gemeenschap gaat het (wie hoort er wel toe en wie niet)? Welke waarden vertegenwoordigt deze gemeen-schap? Welke bijdrage moet het individu aan de gemeenschap leveren? Op deze vragen worden zeer uiteenlopende antwoorden gegeven ¬ zie bijvoorbeeld de grote verscheidenheid aan opvattingen in de communitaristische litera-tuur. Als het gaat om burgerschapsvorming in het onderwijs kunnen we aan die discussie echter grotendeels voorbijgaan, omdat hierbij één specifieke gemeenschap centraal staat: die van de nationale staat.22 De essentiële waarden

van deze gemeenschap zijn die waarden die noodzakelijk zijn om de gemeenschap, in casu onze democratische sociale rechtstaat, in stand te houden. Het gaat hierbij niet alleen om waar-den die zijn belichaamd in de Grondwet, maar bijvoorbeeld ook om waarden die ten grondslag liggen aan de verzorgingsstaat, zoals een zekere mate van solidariteit.

Bij gemeenschapszin gaat het steeds om de relatie tussen het ik en de anderen. Dit vereist kennis over het functioneren van de

samenle-In het voortgezet onderwijs is

burgerschapsvorming verengd

tot een maatschappelijke stage

(5)

51 ving en de eigen rol daarin. Onontbeerlijk is

kennis van de democratische waarden ¬ zoals vastgelegd in de Grondwet ¬ en het functio-neren van de democratie en de (verzorgings-) staat (collectieve voorzieningen). Veel leerlin-gen lijken niet veel waarde te hechten aan ons democratische politieke systeem. Dat duidt op een lacune in hun kennis: zij kunnen zich niet voorstellen hoe het is om in een dictatuur te le-ven. Daarnaast hebben ze vaak geen flauw benul van het sociale karakter van onze samenleving en van het feit dat de verzorgingsstaat afhanke-lijk is van medewerking van en ondersteuning door burgers. Zij missen het inzicht dat hun gedrag ook van invloed is op anderen en op de gemeenschap als geheel. Enig historisch besef bij de leerlingen is ook welkom, al was het maar omdat zij zich dan realiseren dat veel verworven rechten in het verleden allerminst vanzelfspre-kend waren.23 Historische kennis kan bijdragen

aan het verstevigen van de band met de gemeen-schap waarvan de leerlingen deel uitmaken. Vaardigheden die met gemeenschapzin ver-bonden zijn, hebben te maken met het omgaan met anderen.24 Zelfbeheersing hoort hier ook

bij. In een open democratische samenleving worden mensen onvermijdelijk geconfronteerd met verschillende, soms botsende meningen. Het is van belang dat leerlingen leren omgaan met meningsverschillen op een manier die past bij een democratie: een conflict beslecht je niet met geweld. Op school zouden leerlingen moeten leren debatteren, zoeken naar consen-sus, gezamenlijk problemen oplossen.25 Voordat

een kind dit kan leren moet het zijn driften en verlangens kunnen beheersen. Dit is de essentie van de opvoeding en eigenlijk zou men ervan uit moeten kunnen gaan dat kinderen vanaf de middelbare-schoolleeftijd niet alleen in staat zijn zichzelf te beheersen in het vooruitzicht van straf en beloning, maar ook dat zij gericht werken aan hun wil als ‘zelfbepalingsinstru-ment’.26 Helaas slagen tegenwoordig lang niet

alle ouders erin om hun kinderen zoveel zelfbe-heersing bij te brengen.27 Hoewel de school dit

opvoedingsdoel moeilijk volledig kan

overne-men, zijn aanmoediging en begeleiding van de kant van docenten ¬ en het goede voorbeeld van andere kinderen ¬ beproefde pedagogische middelen.

Onder de attitude van gemeenschapszin vallen, tot slot, drie zaken. Ten eerste: acceptatie van en respect voor de rechtsstaat. Dit houdt de bereidheid in om zich aan het rechtssysteem en de autoriteit van gezagsdragers te onderwerpen, ook als dit indruist tegen het eigenbelang. Daar-bij hoort het inzicht dat regels niet leuk hoeven te zijn, maar dat het handhaven ervan toch be-langrijk is. Dit leren kinderen zowel door conse-quent en integer optreden van de autoriteit (in het onderwijs: de docent), als door angst voor straf en door vertrouwen in de rechtvaardig-heid van het systeem. Een tweede noodzakelijke attitude is betrokkenheid bij de gemeenschap. Burgers dienen zich daar medeverantwoordelijk voor te voelen. Zij moeten morele gevoeligheid bezitten, zodat zij rekening houden met de belangen van anderen. De school kan leerlingen aansporen tot reflectie op hun eigen rol in de gemeenschap, hun verwachte eigen bijdrage aan het welzijn van de samenleving.28

Inlevings-vermogen is een derde noodzakelijke attitude. Aan deze houding kan de school werken door kinderen te stimuleren zich in te leven in ande-ren. Zelfs bij kleine kinderen kan dit vermogen met succes worden gestimuleerd.

Het kweken van gemeenschapszin als attitude is lastiger dan het overdragen van kennis en vaardigheden.29 De juiste houding

kan alleen in de praktijk worden geleerd. Burgerschapsvorming vraagt om een school-klimaat waarin leerlingen c.q. studenten

De school moet leerlingen

aansporen tot reflectie op hun

bijdrage aan het welzijn van

de samenleving

(6)

52

initiatieven kunnen nemen, waarin ze met vrijheid mogen experimenteren, maar waarin zij ook serieuze verantwoordelijkheid dragen. Er zouden in het onderwijs, met andere woorden, arrangementen moeten worden geschapen waarin leerlingen hun burgerschap kunnen uitoefenen.30 Dit ideaal spoort echter slecht

met de in het onderwijs heersende cultuur van consumentisme, die mede door de overheid is gestimuleerd. Hoezeer leerlingen en hun ouders als consumenten worden benaderd in plaats van als burgers blijkt wel uit het veelvuldige gebruik van enquêtes en evaluaties, de inrichting van allerlei kwaliteits- en klachtencommissies, de

ranking van scholen et cetera. Als het gaat om de

attitude van gemeenschapszin geven overheid en onderwijs dus zelf het verkeerde voorbeeld.

einde aan de vrijblijvendheid De wijze waarop burgerschapsvorming in het Nederlandse onderwijs is ingevoerd illustreert hoe angst voor paternalisme en voor een teveel aan bemoeizucht van de kant van de overheid leidt tot halfslachtigheid. De effectiviteit van de maatregel laat daardoor te wensen over. De overheid kan de inhoud van burger-schapsvorming niet langer aan de scholen zelf overlaten. Zij moet aansturen op een vorm van burgerschapsvorming waarin de aspecten van autonomie en gemeenschapszin in gelijke mate aandacht krijgen: kritisch democratisch burger-schap is het ideaal. Net als bij andere vakken zou de overheid duidelijke eindtermen voor burgerschapsvorming in het onderwijs moeten formuleren, die aangeven over welke kennis,

vaardigheden en attitudes met betrekking tot burgerschap de leerlingen bij het verlaten van de school dienen te beschikken.

De overheid lijkt ook zelf te onderkennen dat de geldende algemene verplichting tot burger-schapsvorming erg vrijblijvend is. Met ingang van 1 februari 2008 zijn de eisen enigszins aangescherpt. De Onderwijsinspectie dreigt een school een onvoldoende te geven als deze niet aan ten minste twee van de volgende domeinen aandacht schenkt:

> de competenties om met andere mensen om te gaan;

> voorbereiding op deelname aan de Neder-landse samenleving;

> bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat;

> het als school zelf in de praktijk brengen van burgerschap.31

Dit kwartet is zeker een stap in de goede rich-ting, al zijn de eisen nog erg algemeen geformu-leerd. Uiterst merkwaardig is bovendien dat een school slechts aan twee van de vier eisen hoeft te voldoen, zodat men bijvoorbeeld de basiswaar-den van de democratische rechtsstaat onbespro-ken kan laten! Het ware beter geweest indien men elk van deze vier domeinen verplicht zou opleggen. Verder zouden scholen verplicht moe-ten worden om te expliciteren hoe zij de kennis, vaardigheden en attitudes die samenhangen met persoonlijke autonomie en gemeenschaps-zin aan hun leerlingen overdragen.

Dit artikel kwam tot stand binnen de kenniskring ‘Leren innoveren’ van de HvA.

Noten

1 De wet van 9 december 2005 is gepubliceerd in Staatsblad 2005, nummer 678.

2 21minuten.nl, editie 2006 (www.21minuten.nl), p.18-19. 3 Sociaal en Cultureel

Planbu-reau (2004), In het zicht van de

toekomst. Sociaal en Cultureel Rap-port 2004, Den Haag: scp, p. 184

en p. 480.

4 Zie bijvoorbeeld: Paul Kalma (z.j.) Socialisme op sterk water, Deventer: Van Loghum Slaterus. 5 Zie bijvoorbeeld: Paul Scheffer

(2007) Het land van aankomst, Amsterdam: De Bezige Bij.

6 Vergelijk Robert Putnam, ‘E Pluribus Unum: Diversity and Community in the Twenty-first Century’, in: Scandinavian

Politi-cal Studies 30 (2), p. 137–174.

7 Vergelijk Amy Gutman (1995) ‘The virtues of democratic self-constraint’, in: A.Etzioni (red.)

(7)

53 University Press of Virginia; Raad

voor Maatschappelijke Ontwik-keling (2007) Vormen van

demo-cratie: een advies over democratisch gezindheid, Amsterdam: swp.

8 Ministerie van ocw, Koers

primair onderwijs: Ruimte voor school, p.13, 2004.

9 Onderwijsraad, Richtpunten bij

onderwijsagenda, mei 2008.

10 Ministerie van ocw, 2004 op. cit. p.13.

11 Stichting Leerplanontwikke-ling, Brondocumenten, vierde versie, april 2007.

12 Herman van Gunsteren (1992)

Eigentijds burgerschap,

wrr-publicatie, Den Haag: Weten-schappelijke Raad voor het Re-geringsbeleid /Sdu uitgeverij. 13 Van Gunsteren, op.cit., p.18. 14 Amy Gutman (1995), op.cit. 15 Mischa de Winter (2005)

Democratisering versus code van de

straat, rede uitgesproken bij de

aanvaarding van het ambt van hoogleraar op de facultaire Lan-geveldleerstoel. Zie ook: Mischa de Winter (2005), op. cit.; Mischa de Winter ‘Het kind als publiek-private onderneming’ (2007) in: Willem Koops, Bas Levering & Mischa de Winter

Het kind als spiegel van de bescha-ving, Amsterdam swp.

16 Bas van Stokkom (1992), De

republiek der weerbaren, Houten:

Bohn Stafleu Van Loghum, p.115.

17 Stichting Actief Burgerschap (2006) Meerjarenkader onderzoek

en onderwijs 2005-2009.

18 Mischa de Winter (2007), op.cit. 19 Amy Gutman (1995), op.cit. Zie

ook: Bas van Stokkom (1992) op.cit., p.48.

20 In het in 2007 verschenen boek De autonome mens onder redactie van E. Wit wordt ge-zocht naar een evenwichtige verhouding tussen autonomie en gemeenschappelijkheid op verschillende maatschappelijke en culturele terreinen. 21 James Kennedy in De Telegraaf,

28 maart 2006.

22 Dit betekent natuurlijk niet dat het onderwijs voorbij moet gaan aan de (toekomstige) rol van leerlingen als wereldburger en als lid van lokale gemeen-schappen. Bij burgerschapsvor-ming gaat het echter primair om hun rol als burger van de Nederlander staat.

23 Vergelijk Paul Scheffer (2007)

Het land van aankomst,

Amster-dam: De Bezige Bij.

24 Amitai Etzioni (2005) De nieuwe

gulden regel, Kampen: Ten Have.

25 Walter Parker (2003) Teaching

Democracy, New York: Teachers

College, Columbia University. 26 Vergelijk Harry Frankfurt

(1988) The importance of what we

care about, Cambridge.

27 Yoram Stein (2007) ‘Zonder handhaving geen beschaving’, interview met Gabriël van den Brink. In: Opinio jaargang 1, nummer 42, p.15.

28 Amitai Etzioni (2005) op.cit. 29 Dit is ook de mening van de Onderwijsraad, die in het rap-port Onderwijs en Burgerschap uit 2005 hierover schrijft: ‘Daar waar sprake is van burger-schapsvorming ¬ in de vorm van expliciete onderwijspro-gramma’s of impliciet (verwe-ven in de school als geheel, dan wel in relatie tot de omgeving van de school) ¬ zijn er ef-fecten aangetroffen, vooral wat betreft kennis en vaardigheden. Effecten in gedrag en attitude komen evenwel minder sterk naar voren. En als er al ontwik-kelingen in gedrag en attitude zijn, dan kunnen deze ook veroorzaakt zijn door andere factoren dan burgerschapspro-gramma’s in de school, bijvoor-beeld door de rol die ouders hierin hebben.’

30 Vergelijk Mischa de Winter (2005) op.cit.

31 Onderwijsinspectie (februari 2008) Toezicht op Burgerschap en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het niet-generieke deel van het Nederlandse innovatiebeleid bleef zich in deze periode richten op eco- nomische versterking door en vanuit de topsectoren – zij het dat deze

Als de helcving van hurgcr-schap op zichzelt al moeilijker is gewordcn in onze samcnlevmg .. dan is het uitcraard geen wonder dat de voorber-eiding daarop in hct

Als we met leerlingen toewerken naar inzicht in taal, taalgebruik en taalsysteem, en samen met hen reflecteren op taalgebruik en het taalsysteem, zullen de leerlingen die

Door drempels voor grensoverschrijdende samenwerking weg te nemen, wil ConnectSME de marktintroductiekansen van innovatieve technologieën in de grensregio Vlaanderen-

Cultuur: Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen.. Mensen hebben

Wij zien in de Noordelijke Staten (van Amerika) de vrouw meer en meer actief deelnemen aan de samenleving en eigenaardig juist hier de vormgeving van het openbare leven meer

Op de vraag hoe de eindtermen kritisch denken, mediawijsheid en problemen oplossen op school worden aangeboden, geeft ongeveer de helft van de scholen aan dat kritisch denken

Waarom ze de behoefte daartoe gevoelen en waarom een terugkeer naar religie niet noodzakelijkerwijs een terugkeer naar institutionele religie betekent.. Enkele kenmerken