• No results found

ECO3 in volkstuinen: de verduurzaming van het groen in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "ECO3 in volkstuinen: de verduurzaming van het groen in Amsterdam"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ECO3 in volkstuinen: de verduurzaming van het

groen in Amsterdam

Ellis van Beek (11769181) Biomedische Wetenschappen Noa Hoondert (12364258) Filosofie

Doris Huijsmans (12120251) Scheikunde

Ellis Wierstra (11870222) Kunstmatige Intelligentie

Vaknaam: Thema III: Interdisciplinair Onderzoeksproject - deel 2 (5022TIIO6Y)

Domein: Duurzaamheid en Ecologie

Begeleidende docenten: Mike Martinius en Kenneth Rijsdijk

Datum: 31-01-2021

(2)

2 Abstract

Volkstuinen vormen een belangrijk onderdeel van het groen in Amsterdam. Aan de hand van het raamwerk van ECO3 wordt een driedeling van het begrip duurzaamheid in een fysiek, sociaal en mentaal domein gemaakt. In het kader van het fysieke domein is er onderzoek gedaan naar duurzaam tuinieren en de gezondheidseffecten hiervan. Het is bijvoorbeeld belangrijk om de micro-organismen in de bodem op peil te houden, omdat deze effect hebben op de groei van planten en de opname van voedingsstoffen. Hiervoor kunnen proteïne

hydraten gebruikt worden. Ook kan de juiste informatie over de positieve

gezondheidseffecten van duurzaam tuinieren helpen bij de bewustwording van de tuinders. In het kader van de sociale en mentale duurzaamheid zijn diepte interviews afgenomen onder volkstuinhouders. Hieruit bleek dat er een scheiding bestaat tussen de “oude garde” en nieuwe volkstuinhouders die zich al bezighouden met duurzaam tuinieren. Om de drie soorten duurzaamheid in de praktijk te verbinden is uiteindelijk een app ontwikkeld waarin nudging wordt toegepast, zodat de vormen van duurzaamheid verder kunnen toenemen.

(3)

3 Inhoud

1. Introductie ... 4

2. Theoretisch kader ... 6

2.1 Een drieledig begrip van duurzaamheid ... 6

2.2 Het fysieke, sociale en mentale domein in Amsterdamse volkstuinen ... 6

2.3 Fysieke duurzaamheid: voedselvaardigheden en (de)nitrificatie ... 7

2.4 Mentale duurzaamheid ... 8

2.5 Nudging ... 8

3. Methode ... 10

4. Resultaten ... 11

4.1 Hoe ziet de fysieke, sociale en mentale duurzaamheid in volkstuinen in Amsterdam er op dit moment uit? ... 11

4.2 Hoe kan een volkstuinhouder zijn/haar fysieke duurzaamheid vergroten? ... 12

4.3 Wat heeft een vergrote fysieke duurzaamheid voor invloed op de gezondheid van de mens? ... 13

4.4 Hoe kunnen de drie soorten duurzaamheid geïntegreerd worden met behulp van een app en nudging? ... 14

5. Conclusie en discussie ... 18

5.1 Conclusie... 18

5.2 Discussie ... 19

5.3 Suggesties vervolgonderzoek ... 19

5.4 Analyse interdisciplinaire aanpak ... 20

6. Literatuurlijst... 21

7. Bijlagen ... 25

7.1 Interdisciplinaire integratie ... 25

7.2 Uitgebreide resultaten van empirisch onderzoek ... 25

7.3 Resultaten enquête onder volkstuinhouders in Amsterdam ... 28

7.4 Expertinterviews ... 36

7.4.1 Emiel van Loon ... 36

7.4.2 Henrik Barmentlo ... 37

7.4.3 Imke van Moorselaar ... 37

7.4.4 Wendy Achterberg ... 38

7.4.5 Henk Oosterling ... 39

7.4.6 Michiel Korthals ... 39

(4)

4 1. Introductie

De aarde warmt op. In de periode van 1955-2005 is de temperatuur op aarde met 0,5°C gestegen (Houghton, 2005). Er zijn veel negatieve gevolgen door de opwarming van de aarde (Houghton, 2005). Een belangrijke factor in het tegengaan van klimaatopwarming is het klimaatakkoord van Parijs (Glanemann, Willner, & Levermann, 2020). Het doel van het klimaatakkoord is om de opwarming van de aarde tussen 1,5°C en 2°C te houden door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen (Woodbury, 2018). Ook Amsterdam heeft

duidelijke ambities op dit gebied. Amsterdam wil een stad zijn waar zuinig met energie wordt omgesprongen, waar energie alleen duurzaam opgewekt wordt en waar grondstoffen en materialen oneindig hergebruikt worden (Gemeente Amsterdam, z.d.). Het groen in de stad speelt een cruciale rol in het tegengaan van klimaatverandering: het levert een essentiële bijdrage aan de opgave om hitte te dempen en om het toenemende regenwater als gevolg van de verandering van het klimaat op te vangen en goed te gebruiken. Daarnaast draagt het bij aan een grotere biodiversiteit. Groen maakt de stad beter: een prettiger plek om te leven, gezonder, socialer, ecologisch sterker en duurzamer (Gemeente Amsterdam, 2020). Volkstuinen vormen een onlosmakelijk onderdeel van de groene structuren in de stad (Gemeente Amsterdam, 2020). Volkstuinen zijn tuinen die gebruikt worden voor niet-commerciële doeleinden. Ze worden voor zowel fruit-, groente- en sierteelt gebruikt (Encyclo, z.d.). Volkstuinen hebben een hogere biodiversiteit dan stadsparken (Speak, Mizgajsk, & Borysiak, 2015). Daarom kan de verduurzaming van volkstuinen bijdragen aan een verdere vergroting van de biodiversiteit in Amsterdam. In volkstuinen bestaan namelijk verschillende manieren van het onderhouden van de tuin. Aan de ene kant het gebruik van pesticiden, kunstmest, overvloedig water en het hierbij regelmatig ingrijpen om gewenste resultaten te bereiken. Aan de andere kant duurzaam of “natuurlijk” tuinieren, waarbij zo min mogelijk ingegrepen wordt en het natuurlijke ecosysteem wordt nagebootst (Kiesling & Manning, 2010).

Deze variatie onder volkstuinhouders vormt een kans om het groen in Amsterdam verder te verduurzamen. Dit onderzoek richt zich op dit vraagstuk, aan de hand van het raamwerk van ECO3 dat mede is opgezet door Henk Oosterling (2020). Hij omschrijft een drieledig concept van duurzaamheid: fysiek, sociaal en mentaal. Volgens Oosterling haken de drie soorten duurzaamheid op elkaar in: alleen door op alle drie de gebieden te werken aan duurzaamheid, kan er een geïntegreerde duurzaamheid ontstaan, waarbij elk domein positieve invloed op de ander uitstraalt (persoonlijke communicatie, 13 november 2020). Via deze definitie van duurzaamheid wordt er in dit onderzoek gekeken naar de vergroting en de verbinding van de fysieke, sociale en mentale duurzaamheid in volkstuinen in Amsterdam. De onderzoeksvraag is dan ook als volgt:

Hoe kan in volkstuinen in Amsterdam de fysieke, sociale en mentale duurzaamheid vergroot en verbonden worden?

(5)

5 Deze onderzoeksvraag wordt beantwoord aan de hand van de volgende deelvragen:

1. Hoe ziet de fysieke, sociale en mentale duurzaamheid in volkstuinen in Amsterdam er op dit moment uit?

2. Hoe kan een volkstuinhouder zijn/haar fysieke duurzaamheid vergroten?

3. Wat heeft een vergrote fysieke duurzaamheid voor invloed op de gezondheid van de mens?

4. Hoe kunnen de drie soorten duurzaamheid geïntegreerd worden in een app door middel van nudging?

De opbouw van het verslag ziet er als volgt uit: ten eerste wordt in het theoretisch kader achtergrondinformatie gegeven bij de belangrijkste begrippen in dit onderzoek. Zo wordt er uitgelegd waar de drieledige definitie van duurzaamheid oorspronkelijk vandaan komt en welke invulling er met betrekking tot volkstuinen aan de fysieke, sociale en mentale

duurzaamheid wordt gegeven. Ook zal bekende informatie betreft nudgen gegeven worden. Na de beschrijving van de gebruikte methoden, wordt er in de resultatensectie een grove netwerkanalyse geschetst van de bezochte volkstuinen in Amsterdam. Deze netwerkanalyse wordt samen met de gevonden duurzaamste manieren van tuinieren, de invloeden hiervan op de menselijke gezondheid en de inzichten over nudging gebruikt om vast te stellen welk ontwerp van een app het beste zou kunnen werken.

(6)

6 2. Theoretisch kader

2.1 Een drieledig begrip van duurzaamheid

In dit onderzoek wordt er gekeken naar de fysieke, sociale en mentale duurzaamheid in volkstuinen in Amsterdam. Om deze notie van duurzaamheid te kunnen begrijpen, is het belangrijk om een overzicht van de herkomst van het begrip “duurzaamheid” te hebben. In 1987 werd er in het Brundlant rapport een van de eerste definities van duurzame

ontwikkeling gegeven: "Sustainable development is development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs." (World Commission on Environment and Development, 1987, p.35). Begin jaren 90 ontstond naar aanleiding van deze definitie ook het idee van sociale duurzaamheid: namelijk de

gedachte dat rijkere landen armere landen moeten helpen (A. Griffioen, persoonlijke

communicatie, 27 november 2020). Een onderdeel hiervan is het werk van de Franse filosoof Félix Guattari. Hij legt duurzaamheid uit aan de hand van een driedelige ecologie. In The Three Ecologies (1989) beschrijft hij hoe er een natuurlijke, een sociale en een mentale ecologie bestaat.

2.2 Het fysieke, sociale en mentale domein in Amsterdamse volkstuinen

In dit onderzoek wordt deze driedeling gebruikt in het kader van volkstuinen in Amsterdam. Fysieke duurzaamheid gaat in deze context om de acties die een tuinder onderneemt in zijn of haar tuin: in welke mate zijn deze acties duurzaam? De sociale duurzaamheid in volkstuinen gaat over het netwerk van volkstuinhouders: hoe speelt duurzaamheid een rol in de interacties tussen de tuinders? De mentale duurzaamheid heeft te maken met de gedachtes van een tuinder: wat is zijn of haar filosofie met betrekking tot duurzaamheid? Hoe ver gaat zijn of haar bewustzijn, wat verstaat de tuinder onder “duurzaam” tuinieren (A. Griffioen,

persoonlijke communicatie, 27 november 2020)?

Voor deze theorie van Guattari is het van belang hoe de begrippen “ecologie” en

“duurzaamheid” in verhouding staan tot elkaar. Een ecologie in de context van Guattari heeft de betekenis van “een systeem met feedbackmechanismen” (A. Griffioen, persoonlijke communicatie, 27 november 2020). Een ecologie is in dit verband dus gedefinieerd als een terugkoppeling: een netwerk met actoren waarin feedback ontstaat, wat op een bepaald moment stabiel kan worden. Een ecologie kan elk afgebakend systeem zijn, hoe groot of hoe klein dan ook. Echter, Guattari (1996) onderscheidt drie voornaamste ecologieën, namelijk de fysieke, sociale en mentale ecologie. Binnen deze afgebakende systemen, kan daarna

nagedacht worden over duurzaamheid. Duurzaamheid wordt op deze manier een meer behapbaar begrip. Het gaat namelijk niet meer om duurzaamheid overal, op elk gebied, maar er bestaat nu duurzaamheid binnen het fysieke, het sociale en het mentale domein. Op elk gebied heeft het nut om je in te zetten voor de duurzaamheid. De afbakening aan de hand van de vertaling naar drie gebieden biedt ons zogezegd handelingsmogelijkheden (A. Griffioen, persoonlijke communicatie, 27 november 2020). De verschillende gebieden haken op elkaar in en slaan op elkaar terug. Dit betekent dat vooruitgang in het ene domein het andere domein mee omhoog kan trekken, maar dit betekent ook dat het links laten liggen van één domein,

(7)

7 zijn weerslag kan hebben op de andere twee (H. Oosterling, persoonlijke communicatie, 13 november 2020).

Nu moet er gedefinieerd worden wat “duurzaamheid” in de context van volkstuinen in Amsterdam betekent. Hiervoor wordt het begrip “natuurlijk tuinieren” gehanteerd. In dit onderzoek wordt hieronder verstaan dat hoe meer de tuin lijkt op een natuurlijk ecosysteem, hoe duurzamer de tuin wordt. Om duurzaam te willen tuinieren, moeten de functies van het natuurlijke ecosysteem in stand gehouden worden (Guitart, Byrne, & Pickering, 2013). Natuurlijk tuinieren betekent daarom dat er geen pesticiden gebruikt worden in de tuin, aangezien pesticiden inbreuk doen op de natuurlijke processen (Natuurinformatie, z.d.). Daarnaast houdt duurzaam tuinieren in dat de levensvatbaarheid van het natuurlijke ecosysteem niet negatief beïnvloed wordt (Kiesling & Manning, 2010).

Deze duurzaamheid kan dus vanuit het fysieke, sociale en mentale domein worden bereikt. De vraag is nu hoe de fysieke, sociale en mentale ecologieën binnen de volkstuinen in

Amsterdam eruit zien en hoe hierbinnen de duurzaamheid kan worden vergroot. Deze vragen zullen beantwoord worden in de resultatensectie van dit onderzoek. Hieronder zal uitleg gegeven worden bij verschillende concepten en theorieën rondom fysieke, sociale en mentale duurzaamheid die achtergrondinformatie behoeven.

2.3 Fysieke duurzaamheid: voedselvaardigheden en (de)nitrificatie

Ten eerste gaat de fysieke duurzaamheid in de volkstuin om de acties die een volkstuinhouder onderneemt in zijn of haar tuin. Een onderdeel van de fysieke duurzaamheid in de volkstuin kan bestaan uit het zelf verbouwen van voedsel. Daarom is de relatie tussen mens en voedsel ook van belang voor dit onderzoek. Michiel Korthals (2018) stelt dat er sprake is van

vervreemding als gevolg van de kloof tussen productie en consumptie. Deze kloof kan worden gedicht door voedselvaardigheden, voedseldemocratie en voedselkwaliteit te verbeteren. Volkstuinen kunnen een rol spelen in voedselvaardigheden (M. Korthals, persoonlijke communicatie, 24 november 2020). Je leert hoe je voedsel verbouwt, wanneer wat groeit, en je leert om je voedsel te delen met andere volkstuinhouders.

Om de fysieke duurzaamheid te kunnen vergroten is het belangrijk om te weten wat

duurzaam tuinieren in de praktijk precies betekent. Omdat stikstof essentieel is voor planten voor het bouwen van DNA en eiwitten zullen de processen om van dit element omtrent planten nader besproken worden (Kuenen, 1994). De processen die een belangrijke rol spelen bij de uitstoot van N door plant en bodem zijn nitrificatie en denitrificatie. Bij nitrificatie wordt NH4+ (ammonium) omgezet in NO3- (nitraat). Dit proces wordt gedaan door autotrofe

bacteriën zoals nitrobacter en nitrosomonas, en heeft aerobe condities nodig. Dit proces vindt plaats als de pH van de bodem tussen de 6,5 en 8,5 is en bij temperaturen tussen de 16 en 35℃. Dit proces is een oxidatie, en de reactievergelijking is weergegeven in figuur 1 (Verstraete, 1977).

(8)

8 Figuur 1: Reactievergelijking voor nitrificatie

De NH4+ oxiderende bacteriën groeien bij temperaturen boven de 30 ℃ beter dan

nitriet-oxiderende bacteriën. NO3- lost extreem goed op in water en kan dus makkelijk weggespoeld

worden als het niet wordt opgenomen door planten (Verstraete, 1977).

Als NO3- gereduceerd wordt tot N2 (stikstof gas) is er sprake van denitrificatie. Dit proces

wordt gedaan door heterotrofe en autotrofe bacteriën en gebeurt in enkele stappen. Eerst wordt NO3- omgezet in NO2-, dit wordt omgezet in NO, wat wordt omgezet in NO2, wat als

laatste wordt omgezet in N2. De bacteriën gebruiken NO3- als oxidator. Bij autotrofe

denitrificatie wordt zwavel gebruikt als reductor, en komt H+ vrij waardoor de pH van de bodem daalt (figuur 2). Dit proces vindt plaats bij een pH tussen de 7,0 en 8,5 en een temperatuur van 26 tot 38℃ (Verstraete, 1977).

Figuur 2: Reactievergelijking voor denitrificatie 2.4 Mentale duurzaamheid

Ten derde valt wat een tuinder denkt over zichzelf en over andere tuinders, over de manier waarop hij/zij tuiniert en wat volgens hem/haar de manier is waarop je “hoort” te tuinieren, allemaal onder de mentale ecologie van een persoon (A. Griffioen, persoonlijke

communicatie, 27 november 2020). De relatie die een tuinder heeft met de natuur is hiervoor van groot belang. Op dit moment kennen wij een ontologische scheiding tussen de natuur en de samenleving (Goodman, 2002). “Het sociale” en “het natuurlijke” worden dikwijls als a priori categorieën gedefinieerd, terwijl deze twee ook als co-geproduceerde identiteiten opgevat zouden kunnen worden (Callon & Latour, 1992). Ook Timothy Mortan (2007) beschrijft deze splitsing tussen beschaving en natuur, waarvan de ecologie volgens hem ontdaan moet worden. Hij stelt zelfs dat we helemaal af moeten van het begrip “natuur”. We zien de natuur als iets wat ons omringt en ons onderhoudt, maar daarmee buiten de muren van de samenleving bestaat (Mortan, 2007). Op deze manier staat het begrip natuur de ecologie in de weg. Op welk punt een volkstuinhouder staat in zijn of haar denken over de natuur, is van grote invloed op zijn of haar mentale ecologie.

2.5 Nudging

De keuzes die mensen dagelijks maken zijn van grote invloed op de fysieke, sociale en mentale ecologieën en de verbinding tussen de drie. Deze keuzes worden niet alleen

(9)

9 beïnvloed door het overdenken van de mogelijke opties, maar ook door de manier waarop de keuze wordt gepresenteerd (Weinmann, Schneider & Brocke, 2016). De manier van

presenteren kan onbewust invloed hebben op het resultaat. Menselijk gedrag kan dus worden beïnvloed door simpele aanpassingen te maken in de presentatie van een keuze en hen zo een nudge te geven om bepaald gedrag te vertonen (Weinmann, Schneider & Brocke, 2016). Dolan et al. (2012) presenteren in hun onderzoek MINDSPACE, een overkoepelende term voor negen manieren die omschrijven hoe gedrag op automatische wijze wordt veranderd. De negen gebruikte termen zijn als volgt: Messenger, Incentives, Norms, Defaults, Salience, Priming, Affect, Commitments en Ego (Dolan et al., 2012). De waarde die mensen aan

bepaalde informatie geven hangt af van de Messenger. Wie er informatie communiceert heeft invloed op de mensen en daarmee ook op keuzes die zij maken. Incentives vormen de reacties van mensen door gebruik te maken van mentale snelkoppelingen, zoals het vermijden van verlies. Mensen worden sterk beïnvloed door wat andere mensen doen, aldus Norms.

Defaults, gaat door met het idee dat mensen meegaan met vooraf ingestelde opties. Salience heeft te maken met het idee dat de aandacht van mensen wordt getrokken door wat nieuw is en wat zij relevant vinden. Zoals eerder genoemd worden de keuzes van mensen ook door hun onderbewustzijn bepaald. Hier heeft Priming mee te maken. Affect houdt in dat de keuzes van mensen sterk geassocieerd worden met hun emoties. Mensen houden zich ook graag aan hun afspraken, Commitments. Tenslotte handelen mensen op een manier die hen beter laat voelen over zichzelf, aldus Ego. Aan de hand van deze begrippen kunnen veel manieren van nudgen verklaard worden.

Het nudgen van menselijk gedrag kan ook worden toegepast met behulp van technologie. Door middel van digitale nudging kan het menselijke gedrag beïnvloed worden in een digitale omgeving (Weinmann, Schneider & Brocke, 2016). Voor ontwerpers van de digitale omgeving is het interessant om te begrijpen hoe deze digitale nudges werken, om daarmee tot het beste ontwerp te komen (Weinmann, Schneider & Brocke, 2016). Het is hierbij belangrijk dat de ontwerpers zich realiseren dat de keuzes van gebruikers worden beïnvloed door alle onderdelen van een digitale omgeving. Ook onderdelen die niet ontworpen zijn om

gebruikers te nudgen kunnen dat nog steeds doen, dus ontwerpers zullen zich bewust moeten zijn van de effecten van hun ontwerp (Weinmann, Schneider & Brocke, 2016).

Nudges kunnen ook ingezet worden voor het verduurzamen van menselijk gedrag (Lehner, Mont & Heiskanen, 2016). Uit het onderzoek van Lehner, Mont en Heiskanen (2016) bleek dat wanneer men de keuze moest maken tussen groene energie of niet, waarbij groene energie de default optie was, 95-99% van de mensen bij de keus van groene energie bleven.

Daarnaast blijkt nudgen ook al effectief in de landbouw. In het experimentele onderzoek van Peth et al. (2018) werd het preventieve effect van twee vormen van nudges onderzocht met betrekking tot boeren. Hierbij werd gekeken of, door het nudgen, boeren zich meer aan de regel minimum-afstand-tot-water hielden. Deze regel voorkomt stikstof vervuiling van water. De eerste nudge hield in dat de boeren informatie met foto’s kregen, die de negatieve

gevolgen van het breken van de regel weergaven. De tweede nudge kwam daarbij en liet de boeren weten dat andere boeren in de omgeving zich wel hielden aan de regel.

(10)

10 3. Methode

1. Hoe ziet de fysieke, sociale en mentale duurzaamheid in volkstuinen in Amsterdam er op dit moment uit?

Om een antwoord te geven op deze deelvraag, is een enquête afgenomen en een grove netwerkanalyse gemaakt. In de netwerkanalyse is geschetst hoe de mentale en sociale ecologieën in volkstuinen in Amsterdam er op dit moment uitzien en hoe duurzaamheid hierbinnen een rol speelt. De analyse is gemaakt op basis van interviews met

volkstuinhouders in Amsterdam. Er zijn in totaal acht interviews afgenomen, op drie

verschillende tuinparken: Volkstuinvereniging Linneaus, Volkstuinvereniging Sloterdijkmeer en Tuinpark Nieuwe Levenskracht. In de interviews is er gefocust op twee verschillende aspecten. Ten eerste de rol van duurzaamheid in de sociale interacties binnen de volkstuin (de sociale duurzaamheid) en ten tweede de relatie die de tuinder heeft met de natuur en de inzichten rondom klimaatproblemen die de tuin wellicht meegeeft aan de tuinder (de mentale duurzaamheid). De interviews zijn semigestructureerd afgenomen. De enquête is afgenomen onder 84 Amsterdamse volkstuinhouders, met één vraag over de manier van bemesten. Hieruit is vastgesteld hoe fysiek duurzaam de tuinders bezig zijn.

2. Hoe kan een volkstuinhouder zijn/haar fysieke duurzaamheid vergroten?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden is een literatuuronderzoek gedaan naar verschillende natuurlijke stoffen die de plantengroei stimuleren die gebruikt kunnen worden in een tuin. Zo wordt de fysieke duurzaamheid vergroot, zonder dat de duurzaamheid van het tuinieren achteruit gaat.

3. Wat heeft een vergrote fysieke duurzaamheid voor invloed op de gezondheid van de mens?

Om deze vraag te beantwoorden is een literatuuronderzoek uitgevoerd naar twee

verschillende stikstofverbindingen die vrijkomen bij verschillende soorten van bemesting en hoe die de menselijke gezondheid beïnvloeden. Hierbij werd voortgebouwd op de informatie uit het theoretisch kader. Daarnaast is er een literatuuronderzoek gedaan naar de invloed van tuinieren op de gezondheid van de mens.

4. Hoe kunnen de drie soorten duurzaamheid geïntegreerd worden met behulp van een app en nudging?

Deze vraag is beantwoord door de antwoorden op de vorige deelvragen te analyseren. De informatie uit die analyse is gekoppeld aan bestaande vormen van nudging zoals benoemd in het theoretisch kader. Er zijn daarmee voorstellen gedaan over de manier waarop de app tuinhouders kan nudgen naar een duurzamere manier van tuinieren.

(11)

11 4. Resultaten

4.1 Hoe ziet de fysieke, sociale en mentale duurzaamheid in volkstuinen in Amsterdam er op dit moment uit?

Op basis van de afgenomen interviews met volkstuinhouders volgt als antwoord op deze deelvraag een netwerkanalyse de sociale en mentale ecologieën en in welke mate

duurzaamheid hierin een rol speelt. De uitgebreide resultaten van dit deel van het onderzoek zijn terug te vinden in bijlage 7.2.

De sociale ecologie:

❖ Er bestaat een scheiding tussen “de oude garde” en de de tuinders die minder lang een volkstuin hebben.

❖ Er is strenge inspectie vanuit het bestuur van de volkstuin om te controleren of je wel zorg draagt voor je tuin en rondom allerlei regels rondom duurzaamheid.

❖ Iedere tuinder heeft de plicht om vijf keer per jaar op zaterdagochtend mee te doen aan de tuindienst.

❖ Op Tuinpark Nieuwe Levenskracht bestaat er een ecolint: een gezamenlijk stukje tuin waar ze proberen zo ecologisch mogelijk te tuinieren.

❖ Het Nationaal Keurmerk Natuurlijk Tuinieren deelt stippen uit aan tuinparken die goed bezig zijn met natuurlijk tuinieren. Je kunt maximaal vier stippen verdienen. ❖ De volkstuinen hebben ook een grote waarde voor de gemeenschap. Dat

buurtbewoners elkaar ontmoeten op de volkstuin helpt bij de cohesie in de stad. De mentale ecologie:

❖ Als tuinders zelf eten verbouwen, zijn ze veel bewuster van wat er allemaal vooraf gaat aan de groei van groenten en fruit.

❖ Er bestaat een groot bewustzijn van het verschil tussen “de natuur haar gang laten gaan” en het juist proberen de natuur naar je eigen hand zetten. Door het hebben van een tuin realiseren tuinders zich dat het ecosysteem niet altijd gemanipuleerd kan worden.

❖ Wat voor relatie mensen hebben met de natuur, doordat ze een volkstuin hebben, verschilt per persoon. Wel zijn er verschillende inzichten en gevoelens ten opzichte van de natuur die opkomen door het bezig zijn in de tuin. Verschillende uitspraken van volkstuinhouders zijn te vinden in bijlage 2.

❖ De inzichten met betrekking tot het klimaat die de tuin meegeeft verschillen ook per persoon. Zie bijlage 2.

❖ Veel van de volkstuinhouders komen tot rust in hun tuin.

Om de fysieke duurzaamheid weer te kunnen geven is er een enquête afgenomen. De

resultaten van deze enquête zijn te vinden in bijlage 7.3. Zoals in tabel 5 in bijlage 7.3 te zien is, gebruiken 63 van de 84 respondenten zelfgemaakte compost voor hun tuin. Hieruit kan

(12)

12 geconcludeerd worden dat de respondenten van de enquête al duurzaam bezig zijn in hun tuin door zelf compost te maken in plaats van kunstmest te gebruiken.

4.2 Hoe kan een volkstuinhouder zijn/haar fysieke duurzaamheid vergroten?

Hoe meer een tuin lijkt op natuurlijke ecosystemen, hoe duurzamer de tuin wordt. Gezonde natuurlijke systemen zijn compleet zelfregulerend. De micro-organismen verslaan gevaarlijke schimmels en voorkomen ziektes. Planten die geschikt zijn voor de bodem en microklimaat floreren. Een duurzame tuinder maakt weloverwogen keuzes wat planten betreft die passen bij de bodem, en bootst het natuurlijke ecosysteem zo veel mogelijk na (Christopher, 2011). In een tuin die fysiek duurzaam is worden geen pesticiden gebruikt. Deze zijn gevaarlijk voor dieren die bijvoorbeeld op bepaalde bloemen afkomen. Deze dieren laten misschien wel schade achter, maar laten ook mest achter in de tuin. Ook zijn pesticiden schadelijk voor bijen die stuifmeel verspreiden en zo een zeer belangrijke rol spelen in een ecosysteem. Daarnaast kunnen deze chemische stoffen in het grondwater terecht komen en zo andere ecosystemen dan enkel de eigen tuin aantasten. Op de tuinparken bezocht in dit onderzoek zijn bestrijdingsmiddelen echter al verboden. In plaats van pesticiden kan men gebruik maken van organismes die ziektes de baas kunnen zijn, of planten die niet gevoelig zijn voor de ziektes die heersen op de tuin (Bhardwaj, 2014).

In plaats van bestrijdingsmiddelen en kunstmest kunnen plant biostimulanses (PBs) gebruikt worden. Deze verhogen de effectiviteit van planten voor de opname van voedingsstoffen, verhogen de tolerantie voor ziektes en eventueel de opbrengst van gewassen. PBs zijn natuurlijke stoffen die moleculaire en fysiologische processen van de plant triggeren. Hierdoor kan een plant meer voedingsstoffen opnemen, hier efficiënter mee omgaan en een hogere opbrengst leveren. PBs bevatten humuszuur, proteïne hydraten en zeewier extracten. Er is echter nog niet aangetoond in welke mate PBs toegepast moeten worden om een significant resultaat te behalen (Bhardwaj, 2014).

Humuszuur is een natuurlijk voorkomende organische stof die vrijkomt bij de afbraak van dode planten en organismen. De stof wordt beschouwd als een belangrijke factor voor bodemvruchtbaarheid. Humuszuur zorgt voor een betere bodemstructuur, neutraliseert de pH van de bodem, verhoogt de opname van fosfor en stimuleert nitraat productie. De effectiviteit van humuszuur wordt gestimuleerd door niet-vruchtbare bodem condities. Ook is de

effectiviteit hoger als het humuszuur afkomstig is uit verse compost, dan wanneer artificiële PBs toegepast worden (Bhardwaj, 2014).

Proteïne hydraten bestaan vooral uit vrije aminozuren en polypeptiden die reageren als signaal moleculen. Deze komen natuurlijk in de bodem voor, maar kunnen extra worden toegepast in de vorm van een vloeistof die op de planten/bodem gesprayd kan worden. Proteïne hydraten stimuleren moleculaire processen die de groei van planten aanwakkeren. Zo worden belangrijke enzymen voor nitraat productie en koolstof metabolisme gestimuleerd en worden de enzymen die als antioxidanten fungeren extra aangemaakt. Planten kunnen

(13)

13 door proteïne hydraten meer voedingsstoffen opnemen doordat de aminozuren de groei van de wortels in de breedte stimuleren (Bhardwaj, 2014).

Zeewier extracten kunnen aangeschaft worden om op de bodem aan te brengen. Deze extracten bevatten polysachariden, fenolen en vitaminen. Deze zorgen ervoor dat er meer microvoedingsstoffen in de bodem aanwezig zijn, en verhoogde werking van goede bacteriën en een stimulerende werking van regulatieve genen (Rouphael, 2018).

Een andere manier om het meeste uit de bodem te halen is het zo genoemde intercropping. Hierbij worden verschillende planten naast elkaar gepland, die andere voedingsstoffen uit de bodem halen. Dit zorgt ervoor dat planten geen negatieve interacties met elkaar hebben, maar profiteren van elkaar en hierdoor beter kunnen groeien. Zo zorgt de pinda boom voor fosfor in de bodem, terwijl de maisplant dit juist nodig heeft om te kunnen groeien. Door deze planten naast elkaar te planten wordt voorkomen dat de bodem oververzadigd raakt met fosfor, of juist fosforarm wordt (Brooker, 2016).

Zoals eerder benadrukt spelen micro-organismen een zeer belangrijke rol in

bodemvruchtbaarheid en de gezondheid van de planten. Zo vormt de schimmel arbuscular mycorrhizal een sleutelrol in de micro organismen huishouding die effect hebben op de groei van planten en de opnamen van voedingsstoffen. De schimmel komt van nature voor in verschillende bodemsoorten, maar het intensief bewerken van grond kan ervoor zorgen dat de schimmel zijn werk niet meer goed kan doen. Het is daarom belangrijk om de bodem niet te intensief te bewerken, omdat dit de werking van de belangrijke schimmels kan verstoren (Johansson, 2004).

4.3 Wat heeft een vergrote fysieke duurzaamheid voor invloed op de gezondheid van de mens?

Stikstofdioxide komt vrij in de atmosfeer bij bemesting (Felix & Elliott, 2014).

Stikstofdioxide kan respiratoire gezondheidsproblemen veroorzaken en in hoge concentraties zelfs lethaal zijn (Chen, Kuschner, Gokhale & Shofer, 2007). Er is namelijk aangetoond dat het aantal doden door stikstofdioxide 2 tot 7,6% verhoogd wordt per 100 µg/m3 verhoogde

stikstofconcentratie (Kraft et al., 2005). Er zijn grenswaarden vastgesteld voor stikstofdioxide (Europees Parlement, 2008). Het RIVM (2020) stelt de grenswaarde als: ‘’de maximale toegestane concentratie van een stof’’. Er geldt voor stikstofdioxide een grenswaarde van 40 µg/m3 per jaar (Europees Parlement, 2008). De gemiddelde concentratie van stikstofdioxide in Nederland is tussen de 10 en 25 µg/m3 (Rijksoverheid, z.d.). Het is echter lastig om de

hoeveelheid stikstofdioxide in de atmosfeer exact te bepalen aangezien het vermengd is met andere gassen (I. van Moorselaar, persoonlijke communicatie, 28 oktober 2020).

Een andere stikstofverbinding, distikstofmonoxide, is in medisch gebruik belangrijk voor het verlagen van pijnprikkels. Maar het zou ook kunnen bijdragen aan neurocognitieve

stoornissen. De exacte medische werking is echter onvoldoende onderzocht (Sanders,

Weimann, Maze, Warner, & Warner, 2008). In revalidatiecentrum Reade komen veel mensen met dwarslaesies ten gevolge van distikstofmonoxide, oftewel lachgas, binnen (W.J.

(14)

14 Achterberg, persoonlijke communicatie, 11 november 2020). Een dwarslaesie is een

gedeeltelijke of gehele beschadiging van de zenuwbanen. Hierdoor wordt de communicatie tussen verschillende organen bemoeilijkt (Reade, z.d.) Dit komt door een tekort aan vitamine B12 (W.J. Achterberg, persoonlijke communicatie, 11 november 2020). De concentratie lachgas bedroeg in 2014 0,6 mg/m3 (Rijksoverheid, 2016; Teesing, z.d.). In de afgelopen 10 jaar is de concentratie met 3% gestegen. De stijging wordt vooral veroorzaakt door het gebruik van dierlijke- en kunstmest (Rijksoverheid, 2016). De grenswaarde is vastgesteld op 152 mg/m3, de streefwaarde is 38 mg/m3 (NVSHA, z.d.). Alhoewel de concentraties in de atmosfeer nog niet de grens- of streefwaarde hebben bereikt, is het voor de mentale duurzaamheid belangrijk om besef te hebben over wat er kan gebeuren wanneer de

concentraties van dit broeikasgas blijven stijgen. In hoge concentraties is het namelijk slecht voor de gezondheid en voor het milieu. Als tuinders kiezen voor het gebruik van natuurlijke mest, is er van deze gevaren minder sprake.

Het bezig zijn met tuinieren is positief voor de gezondheid van de mens (Soga, Gaston, & Yamaura, 2017). Tuinieren kan er namelijk voor zorgen dat stress, depressie en angst verminderd worden, maar het kan er ook voor zorgen dat een gezonder gewicht behouden wordt. Daarnaast kan het ervoor zorgen dat sommige cognitieve functies, zoals het behouden van aandacht, verbeterd worden (Soga, Gaston, & Yamaura, 2017). In een onderzoek van Lee, Oh, Jang, en Lee (2018) is onderzocht welk effect tuinieren heeft op het stress-level en cortisol level van kinderen op de basisschool. Hiervoor is een school in Korea genomen waar de stress als hoog ervaren wordt. Ook in dit onderzoek is gevonden dat tuinieren stress verlaagt (Lee, Oh, Jang, & Lee, 2018). Daarnaast verlaagde het cortisol level met ongeveer 37% na het deelnemen in tuinier activiteiten in vergelijking met voor de deelname in deze activiteiten (Lee, Oh, Jang, & Lee, 2018). Mensen met hoge stress gerelateerde cortisol aanmaak hebben een hoger cortisol level gedurende de dag dan mensen met een lage stress gerelateerde cortisol aanmaak. Ook hebben mensen met hoge stress gerelateerde cortisol aanmaak last van obesitas (Björntorp & Rosmond, 2000). Cortisol is een steroïdhormoon en stimuleert de synthese van glucose, verlaagt respons van het immuunsysteem en remt de botgroei (Berg & Tymoczko, 2019).

4.4 Hoe kunnen de drie soorten duurzaamheid geïntegreerd worden met behulp van een app en nudging?

De fysieke duurzaamheid van de Amsterdamse tuinhouders gaat om de acties die zij

ondernemen in de tuin. Zoals benoemd kan de duurzaamheid in de tuin vergroot worden door het gebruik van PBs , proteïne hydraten, zeewierextracten of intercropping. Daarnaast is de informatie over wat een vergrote fysieke duurzaamheid voor invloed heeft op de gezondheid van de mens ook van belang om mensen op de hoogte te stellen van de negatieve gevolgen van niet duurzaam tuinieren. Deze informatie kan via een app aan de tuinhouders

overgedragen worden. Door deze informatie in een app weer te geven, kunnen mensen zichzelf informeren. Volgens Henk Oosterling (persoonlijke communicatie, 13 november 2020) is het namelijk van groot belang dat de drie lagen van duurzaamheid zo met elkaar verbonden worden dat ze elkaar versterken. Hij noemt dit circulaire valorisatie: alle levels

(15)

15 hebben invloed op elkaar. Door de verschillende netwerken te verbinden, kan er informatie circuleren die de duurzaamheid positief beïnvloed.

Deze informatie zou door middel van priming en salience invloed kunnen hebben op de manier waarop de tuinhouders gaan tuinieren. Mensen kunnen deze informatie onbewust opslaan, priming, en daardoor tijdens het tuinieren onbewust duurzamer gaan tuinieren. Daarnaast kan deze informatie nieuw zijn voor de tuinhouders en daardoor meer aandacht trekken, aldus gebruik maken van salience.

Naast het vergroten van de fysieke duurzaamheid, kan de app ook gebruikt worden om de sociale duurzaamheid te vergroten. Dit zou kunnen door het maken van een netwerk van tuinhouders in de app. Door bekend te maken wie bij welke volkstuin een tuin houdt, kan er een vergroot sociaal netwerk gecreëerd worden. Daarbij is het ook mogelijk dat mensen die eventueel zaden of dergelijken willen ruilen zich bekend kunnen maken in de app, of bijvoorbeeld tips kunnen geven over duurzaam tuinieren en de acties die zij daarvoor zelf al toepassen. Door een vergroot sociaal netwerk kan het ook makkelijker worden om de sociale duurzaamheid te vergroten via de app, namelijk door middel van incentives, ego, norms en commitments. Sommige tuinen zijn al bezig met het bijhouden van natuurlijk tuinieren. Het Nationaal Keurmerk Natuurlijk Tuinieren deelt stippen uit voor tuinparken die goed bezig zijn met natuurlijk tuinieren. Dit kan ook toegepast worden in een app voor individuele tuinhouders. Een incentive kan dan zijn dat een tuinhouder wordt beloond met een goede score voor het duurzaam tuinieren. Een positieve score kan dan ook goed werken voor de ego, namelijk dat men zich goed gaat voelen wanneer zij een positieve score hebben. Wanneer tuinhouders ook de score van anderen kunnen zien, kan dit werken als norms, dus dat mensen meer hun best gaan doen om duurzaam te tuinieren omdat anderen dat ook al doen. Daarnaast kunnen ook in een tuinpark regels opgesteld worden om met alle tuinhouders duurzamer te tuinieren, waar commitment dan voor komt. Als mensen met elkaar die

afspraken hebben gemaakt, voelen zij zich mogelijkerwijs meer geneigd om zich ook aan die afspraken te houden.

Als laatste kan ook de mentale duurzaamheid van mensen worden vergroot door middel van een app. Zoals eerder voorgesteld, kunnen mensen via de app tips uitwisselen over hoe zij hun tuin onderhouden en wat goede handelingen zijn om duurzamer te tuinieren. Hierdoor zouden door priming de gedachten van de tuinders over hoe zij met hun tuin om moeten gaan kunnen veranderen. Ook zouden mensen via de app kunnen bijhouden hoe hun tuin het doet door middel van foto’s en korte omschrijvingen. Dit kan ervoor zorgen dat de tuinhouders zich beter voelen over zichzelf, ego, door te zien wat zij bereiken.

(16)

16 Afbeelding 1: Het ontwerp voor het thuisscherm van de app.

(17)

17 Afbeelding 3: Het ontwerp voor de ‘Volkstuin’ pagina.

(18)

18 5. Conclusie en discussie

5.1 Conclusie

Het doel van dit onderzoek was om erachter te komen hoe de fysieke, sociale en mentale duurzaamheid in volkstuinen in Amsterdam vergroot en verbonden kan worden. Om een beeld te krijgen van de status van de mentale en sociale duurzaamheid op dit moment zijn er interviews afgenomen met volkstuinhouders in Amsterdam. De sociale ecologie in de volkstuinen kan heel kort samengevat worden als een netwerk waarbinnen een scheiding bestaat tussen “de oude garde” en nieuwere tuinders. Binnen de volkstuinen is er een groep die zich veel bezighoudt met natuurlijk tuinieren, maar ook zijn er tuinders die het tuinpark meer beschouwen als een plek voor gezelligheid. Echter, ecologisch verantwoord tuinieren wint steeds meer aanhang. Deze sociale ecologie laat al zien dat de mentale ecologie per tuinder heel verschillend is. Toch kan vastgesteld worden dat bij alle tuinders die mee hebben gedaan aan dit onderzoek, er door het hebben van een volkstuin een vergroot bewustzijn is ontstaan van het onderdeel zijn van een ecosysteem: het besef dat wij mensen een ecosysteem niet zomaar kunnen manipuleren.

Op basis van een enquête met 84 respondenten zijn er ook uitspraken gedaan over de status van de fysieke duurzaamheid op dit moment. Het is gebleken dat er op dit moment al een vrij groot bewustzijn bestaat rondom het niet gebruiken van pesticiden en kunstmest. Daarnaast is er literatuuronderzoek gedaan naar manieren om de fysieke duurzaamheid in de volkstuin te vergroten. Een tuinder kan gebruik maken van PBs, in plaats van bestrijdingsmiddelen en kunstmest, zoals proteïne hydraten, humuszuur en zeewierextracten. Deze bevorderen de bodemkwaliteit en de plantengroei. Ook is het belangrijk dat de micro-organismen in de bodem op peil zijn, omdat deze effect hebben op de groei van planten en de opnamen van voedingsstoffen.

Ook is er onderzoek gedaan naar de gezondheidseffecten van duurzaam tuinieren. Ten eerste omdat informatie over de positieve gezondheidseffecten van duurzaam tuinieren kan helpen bij het activeren van de tuinders. Tuinieren kan bijvoorbeeld stress, depressie, angst en obesitas verminderen. Ook heeft het een positief effect op sommige cognitieve functies en kan het tuinieren het cortisol level verlagen. De verlaging van dit level heeft weer een positief effect op het gewicht van de mens en op de immuunrespons. Maar het kan ook van belang zijn om stil te staan bij de negatieve gezondheidsgevolgen van een niet duurzame manier van tuinieren. Het gebruik van kunstmest kan namelijk een slechte invloed hebben op de

gezondheid van de mens. Stikstofdioxide komt vrij in de atmosfeer bij bemesting. De stikstofoxide kan zorgen voor respiratoire gezondheidsproblemen. Een andere stikstofoxide, distikstofmonoxide, kan in hoge concentraties neurocognitieve stoornissen of dwarslaesies als gevolg hebben. Voor beide stikstofoxiden is nog niet de grenswaarde bereikt. Ten behoeve van de mentale duurzaamheid is het van belang te beseffen wat er kan gebeuren wanneer de concentraties van deze twee verbindingen blijven stijgen. Als volkstuinhouders kiezen voor het gebruik van natuurlijke mest, is er van deze gevaren minder sprake.

(19)

19 De uiteindelijke uitkomst van het onderzoek is een applicatie waarin de drie soorten

duurzaamheid geïntegreerd worden aan de hand van diverse vormen van nudging. De fysieke duurzaamheid kan in de app worden verwerkt met behulp van priming en salience. De sociale duurzaamheid kan in de app worden geïmplementeerd door incentives, ego, norms en

commitments. De mentale duurzaamheid kan geïntegreerd worden door middel van priming en ego. Deze verschillende vormen van nudgen kunnen op verschillende manieren

geïntegreerd worden in een app.

Uit de interpretatie van de resultaten van dit onderzoek kan de conclusie worden getrokken dat de duurzaamheid van volkstuinen in Amsterdam vergroot kan worden aan de hand van een app waarin nudging samen met de theorieën van filosofen Guattari en Oosterling wordt toegepast. Op deze manier kan het groen in Amsterdam verduurzaamt worden, waardoor er een grotere biodiversiteit in de stad kan ontstaan.

5.2 Discussie

Bovenstaande resultaten kunnen het beste geïnterpreteerd worden aan de hand van het overkoepelende begrip van de drie soorten duurzaamheid die geïntegreerd behoeven te worden. Op basis van deze notie kan namelijk gesteld worden dat de uiteindelijke uitkomst van een aanbeveling voor een app een heel bruikbaar resultaat is om volkstuinen in

Amsterdam daadwerkelijk te verduurzamen. Wel kan ook vastgesteld worden dat in het onderzoek naar de drie aparte vormen van duurzaamheid er nog verschillende verbeterpunten kunnen worden aangewezen. Zo was het bij het onderzoeken van de gezondheidseffecten van duurzaam tuinieren ingewikkeld om de precieze gevolgen van stikstofdioxide in de atmosfeer te bepalen. Stikstofdioxide wordt namelijk gebruikt als indicator voor het mengsel van

luchtverontreinigingen en daarom is het vaak lastig om met zekerheid te stellen door welke luchtverontreinigingen gezondheidsklachten veroorzaakt worden.

5.3 Suggesties vervolgonderzoek

De soorten nudges die gebruikt kunnen worden in de app zijn tot op heden voorstellen. Om zeker te weten of deze echt zullen werken zal vervolgonderzoek moeten uitwijzen of de nudges werkelijk het effect van een vergrote duurzaamheid hebben. Ook zal er gekeken moeten worden naar de bereidheid van de volkstuinhouder om de app regelmatig te gebruiken. Daarnaast moet er onderzoek gedaan worden naar de beste manier van het presenteren van informatie over fysieke duurzaamheid in de app, om erachter te komen wanneer mensen de informatie het beste onthouden en daarmee mogelijk eerder toepassen. Daarnaast zou onderzoek naar de precieze samenstelling van de bodem in Amsterdamse volkstuinen een beter beeld van de optimale fysieke duurzaamheid kunnen geven. Door erachter te komen hoe de bodem in elkaar zit, ontstaat er meer kennis over wat het ecosysteem precies nodig heeft. Hierdoor zou de fysieke duurzaamheid verder vergroot kunnen worden.

(20)

20 5.4 Analyse interdisciplinaire aanpak

Een interdisciplinaire aanpak was nodig om de hoofdvraag te beantwoorden, aangezien er een driedeling van het begrip duurzaamheid gebruikt wordt. De interdisciplinaire aanpak die gebruikt is bij dit onderzoek is weer te geven als een zandlopermodel. Allereerst is de

driedeling beschreven vanuit een breed, overkoepelend oogpunt. Ten tweede is de driedeling uitgelegd aan de hand van de disciplines filosofie, scheikunde en biomedische

wetenschappen. Ook is er dieper op de drie aparte vormen van duurzaamheid ingegaan. Ten derde is er weer vanuit het overkoepelende begrip gekeken naar de integratie van de drie vormen in een app, door middel van nudging. Dit is gedaan aan de hand van de discipline kunstmatige intelligentie. Zodoende waren alle vier de disciplines essentieel om de overkoepelende hoofdvraag te kunnen beantwoorden.

(21)

21 6. Literatuurlijst

Berg, J. M., & Tymoczko, J. L. (2019). Biochemistry (9de editie). New York, New York: W.H.Freeman & Co Ltd.

Bhardwaj, D., Ansari, M. W., Sahoo, R. K., & Tuteja, N. (2014). Biofertilizers function as key player in sustainable agriculture by improving soil fertility, plant tolerance and crop productivity. Microbial cell factories, 13(1), 1-10.

Björntorp, P., & Rosmond, R. (2000). Obesity and cortisol. Nutrition, 16(10), 924–936. https://doi.org/10.1016/s0899-9007(00)00422-6

Brooker, R. W., Karley, A. J., Newton, A. C., Pakeman, R. J., & Schöb, C. (2016). Facilitation and sustainable agriculture: a mechanistic approach to reconciling crop production and conservation. Functional ecology, 30(1), 98-107.

Callon, M., & Latour, B. (1992) Don’t throw the baby out with the Bath school! A reply to Collins and Yearley. Science as practice and culture, 343–368.

Chen, T., Kuschner, W. G., Gokhale, J., & Shofer, S. (2007). Outdoor Air Pollution: Nitrogen Dioxide, Sulfur Dioxide, and Carbon Monoxide Health Effects. The American Journal of the Medical Sciences, 333(4), 249-256.

https://doi.org/10.1097/MAJ.0b013e31803b900f

Christopher, T. (2011). The new American landscape: Leading voices on the future of sustainable gardening (1e editie). Timber Press.

Dolan, P., Hallsworth, M., Halpern, D., King, D., Metcalfe, R. & Vlaev, I. (2012). Influencing behaviour: The mindspace way. Journal of Economic Psychology 33(1), 264-277. https://doi.org/10.1016/j.joep.2011.10.009

Encyclo (z.d.). Volkstuin - 4 definities - Encyclo. Geraadpleegd op 27 november 2020, van https://www.encyclo.nl/begrip/volkstuin#:%7E:text=Een%20volkstuin%20is%20een%20part iculiere,een%20vijver%20en%20zelfs%20bomen.

Europees Parlement. (2008). Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa. Geraadpleegd van https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX%3A02008L0050-20150918&%3Brid=1

Felix, J. D., & Elliott, E. M. (2014). Isotopic composition of passively collected nitrogen dioxide emissions: Vehicle, soil and livestock source signatures. Atmospheric Environment, 92, 359–366. https://doi.org/10.1016/j.atmosenv.2014.04.005

Gemeente Amsterdam. (z.d.). Volg het beleid: duurzaamheid. Geraadpleegd op 27 januari 2021 van https://www.amsterdam.nl/bestuur-organisatie/volg-beleid/duurzaamheid/

(22)

22 Gemeente Amsterdam. (2020). Groenvisie 2020 - 2050, een leefbare stad voor mens en dier. Geraadpleegd van

https://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/duurzaam- amsterdam/publicaties-duurzaam-groen/groenvisie-2050-leefbare-stad-mens-dier/?PagClsIdt=15556562#PagCls_15556562

Glanemann, N., Willner, S. N., & Levermann, A. (2020). Paris Climate Agreement passes the cost-benefit test. Nature Communications, 11(1), 1–11. https://doi.org/10.1038/s41467-019-13961-1

Goodman, D. (2002). Agro‐Food Studies in the ‘Age of Ecology’: Nature, Corporeality, Bio‐ Politics. Sociologia Ruralis, 39(1), 17-38. https://doi.org/10.1111/1467-9523.00091

Guattari, F. (1989). The Three Ecologies. New formations, 131–147. Geraadpleegd van http://banmarchive.org.uk/collections/newformations/08_131.pdf

Guattari, F. (1996). The Guattari Reader. Oxford, United Kingdom: Blackwell Publishers Ltd.

Guitart, D. A., Byrne, J. A., & Pickering, C. M. (2013). Greener growing: assessing the influence of gardening practices on the ecological viability of community gardens in South East Queensland, Australia. Journal of Environmental Planning and Management, 58(2), 189-212. https://doi.org/10.1080/09640568.2013.850404

Houghton, J. (2005). Global warming. Reports on Progress in Physics, 68(6), 1343–1403. https://doi.org/10.1088/0034-4885/68/6/r02

Johansson, J. F., Paul, L. R., & Finlay, R. D. (2004). Microbial interactions in the

mycorrhizosphere and their significance for sustainable agriculture. FEMS microbiology ecology, 48(1), 1-13.

Kiesling, F. M., & Manning, C. M. (2010). How green is your thumb? Environmental

gardening identity and ecological gardening practices. Journal of Environmental Psychology, 30(3), 315-327. https://doi.org/10.1016/j.jenvp.2010.02.004

Korthals, M. (2018). Goed eten. Filosofie van voeding en landbouw. Nijmegen, Nederland: Uitgeverij Vantilt.

Kraft, M., Eikmann, T., Kappos, A., Künzli, N., Rapp, R., Schneider, K., Schneider, K., Seitz, H., Voss, J., & Wichmann, H. (2005). The German view: Effects of nitrogen dioxide on human health – derivation of health-related short-term and long-term values. International Journal of Hygiene and Environmental Health, 208(4), 305–318.

https://doi.org/10.1016/j.ijheh.2005.04.002

Kuenen, J. G., & Robertson, L. A. (1994). Combined nitrification-denitrification processes. FEMS Microbiology Reviews, 15(2-3), 109-117.

(23)

23 Lee, M. J., Oh, W., Jang, J. S., & Lee, J. Y. (2018). A pilot study: Horticulture-related

activities significantly reduce stress levels and salivary cortisol concentration of maladjusted elementary school children. Complementary Therapies in Medicine, 37, 172–177.

https://doi.org/10.1016/j.ctim.2018.01.004

Lehner, M., Mont, O. & Heiskanen, E. (2016). Nudging - A promising tool for sustainable consumption behaviour? Journal of Cleaner Production 134(A), 166-177.

https://doi.org/10.1016/j.jclepro.2015.11.086

Mortan, T. (2007). Ecology without nature: Rethinking environmental aesthetics. Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press.

Natuurinformatie (z.d.). Natuurlijk tuinieren. Geraadpleegd op 10 december 2020, van http://www.natuurinformatie.nl/ndb.mcp/natuurdatabase.nl/i000237.html

NVSHA. (z.d.). Richtlijn voor het gebruik van lachgas voor Procedurele Sedatie & Analgesie op de Spoedeisende Hulp. Geraadpleegd op 4 december 2020, van

https://www.nvsha.nl/files/11/Richtlijn%20Lachgas.pdf

Oosterling, H. (2020). Verzet in ecopanische tijden. Amsterdam, Nederland: Uitgeverij Lontano.

Peth, D., Mußhoff, O., Funke, K. & Hirschauer, N. (2018). Nudging Farmers to Comply With Water Protection Rules - Experimental Evidence From Germany. Ecological Economics 152, 310-321. https://doi.org/10.1016/j.ecolecon.2018.06.007

Reade. (z.d.). Dwarslaesie. Geraadpleegd op 27 november 2020, van https://www.reade.nl/revalidatie/diagnose/dwarslaesie/

Rijksoverheid (2016). Concentratie broeikasgassen, 1980-2014. Geraadpleegd op 4 december 2020, van https://www.clo.nl/indicatoren/nl021612-broeikasgasconcentraties-mondiaal Rijksoverheid (z.d.). Stikstofdioxide (NO2). Geraadpleegd op 27 november 2020, van

https://www.samenmetenaanluchtkwaliteit.nl/stikstofdioxide-no2#:%7E:text=De%20gemiddelde%20uurconcentraties%20voor%20stikstofdioxide,10%20 %C2%B5g%2Fm3%20kunnen%20meten.

RIVM. (2020, 15 juni). Grenswaarden. Geraadpleegd op 27 november 2020, van https://rvs.rivm.nl/normen/werkende/grenswaarden

Rouphael, Y., & Colla, G. (2018). Synergistic biostimulatory action: Designing the next generation of plant biostimulants for sustainable agriculture. Frontiers in Plant Science, 9, 1655.

Sanders, R. D., Weimann, J., Maze, M., Warner, D. S., & Warner, M. A. (2008). Biologic Effects of Nitrous Oxide. Anesthesiology, 109(4), 707–722.

(24)

24 Soga, M., Gaston, K. J., & Yamaura, Y. (2017). Gardening is beneficial for health: A meta-analysis. Preventive Medicine Reports, 5, 92–99. https://doi.org/10.1016/j.pmedr.2016.11.007 Speak, A. F., Mizgajski, A., & Borysiak, J. (2015). Allotment gardens and parks: provision of ecosystem services with an emphasis on biodiversity. Urban Forestry & Urban Greening, 14(4), 772-781. https://doi.org/10.1016/j.ufug.2015.07.007

Teesing (z.d.). PPM to mg/m3 converter for gases. Geraadpleegd op 4 december 2020, van https://www.teesing.com/nl/page/bibliotheek/tools/ppm-mg3-converter

Verstraete, W., & Focht, D. D. (1977). Biochemical ecology of nitrification and

denitrification. Advances in microbial ecology, 135-214. https://doi.org/10.1007/978-1-4615-8219-9_4

Weinmann, M., Schneider, C., & Brocke, J. (2016). Digital Nudging. Business & Information Systems Engineering 58, 433-436. https://doi.org/10.1007/s12599-016-0453-1

Woodbury, P. B. (2018). Agriculture Can Mitigate Climate Change at Low Cost to Help Meet Paris Climate Agreement Goals. BioScience, 68(7), 485–486.

https://doi.org/10.1093/biosci/biy053

World Commission on Environment and Development. (1987). Our common future. Oxford: Oxford University Press.

(25)

25 7. Bijlagen

7.1 Interdisciplinaire integratie

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is het noodzakelijk geweest om de disciplines scheikunde, filosofie, biomedische wetenschappen en kunstmatige intelligentie te integreren. Het overkoepelende concept van fysieke, sociale en mentale duurzaamheid vereist namelijk kennis vanuit verschillende disciplines. De manier waarop een volkstuinhouder de fysieke duurzaamheid kan vergroten is een scheikundige en biologische vraag. Dit is een onderzoek dat te maken heeft met bodemeigenschappen, met verschillende manieren van tuinieren en met allerlei plant en diersoorten. De invloed van een duurzame manier van tuinieren op de gezondheid van de mens is een biomedisch vraagstuk. Ten eerste is van belang hoe de menselijke gezondheid reageert op andere soorten van bemesting. Ten tweede moet er gekeken worden naar de positieve effecten van tuinieren op de gezondheid van de mens. De vraag naar de sociale en mentale duurzaamheid is filosofisch. Door deze twee soorten duurzaamheid in kaart te brengen op volkstuinparken in Amsterdam, kan er met behulp van kunstmatige intelligentie een integratiestap gezet worden. Om de fysieke, sociale en mentale duurzaamheid zo goed mogelijk met elkaar te verbinden via een app, moet er gekeken worden naar nudging door middel van technologie.

7.2 Uitgebreide resultaten van empirisch onderzoek

Hieronder zijn de uitgebreide resultaten bij de eerste deelvraag te lezen:

Hoe ziet de sociale en mentale duurzaamheid in volkstuinen in Amsterdam er op dit moment uit?

De sociale ecologie:

❖ Er bestaat een scheiding tussen “de oude garde” en de de tuinders die minder lang een volkstuin hebben. Over het algemeen was vroeger de reden om een volkstuin te hebben de gezelligheid. Het was een soort camping binnen de stad, waar hele families samenkwamen. Deze groep vindt het jammer dat er vandaag de dag steeds meer mensen toch vooral voor hun rust en het tuinieren komen. Er bestaat een tweedeling tussen bingo en samen barbecueën of eco en samen lunchen. De oude garde wordt ook wel “de mensen van de zwarte grond” genoemd. Dit slaat erop terug dat de oorspronkelijke tuinders veel minder doen aan natuurlijk tuinieren: ze schoffelen alles, en op deze manier krijg je zwarte grond. De mening van de oudere tuinders is vooral dat alles netjes moet, alles aangeharkt, alles moet er goed uitzien, terwijl de nieuwere tuinders juist de natuur de vrijheid willen geven. De laatste jaren begint deze scheiding steeds kleiner te worden.

❖ Er is strenge inspectie vanuit het bestuur van de volkstuin om te controleren of je wel zorg draagt voor je tuin. Ook zijn er allerlei regels, zoals het verbod op

bestrijdingsmiddelen en het verbod op het gebruik van drinkwater voor irrigatie van de tuin. Er zijn groepjes binnen de tuin die heel erg strijden tegen kunstmest. Bij

(26)

26 Volkstuinvereniging Sloterdijkmeer is er bijvoorbeeld ook een composthoop waar elke week afval naartoe gebracht kan worden en een hele natuurlijke speeltuin gemaakt van hout en planten.

❖ Iedere tuinder heeft de plicht om vijf keer per jaar op zaterdagochtend mee te doen aan de tuindienst. Dit vinden de tuinders leuk, omdat je veel mede tuinders leert kennen en vooral veel te weten komt over andermans manier van tuinieren en van de kennis die andere tuinders hebben. Het is leuk om veel uit te wisselen en dingen met elkaar te delen.

❖ Op Tuinpark Nieuwe Levenskracht bestaat er een ecolint: een gezamenlijk stukje tuin waar ze proberen zo ecologisch mogelijk te tuinieren. Ze bemesten niet, maar laten de aarde juist verschralen en kijken dan wat er ontstaat. Jarenlang werd er heel schamper over dit ecolint gedaan, maar de laatste tijd wordt het steeds meer geaccepteerd en gestimuleerd.

❖ Het Nationaal Keurmerk Natuurlijk Tuinieren deelt stippen uit aan tuinparken die goed bezig zijn met natuurlijk tuinieren. Je kunt maximaal vier stippen verdienen. ❖ De volkstuinen hebben ook een grote waarde voor de gemeenschap in de stad. Dat

buurtbewoners elkaar ontmoeten op de volkstuin helpt bij de cohesie in de buurt. Door als volkstuinhouder een bijdrage te leveren aan de tuin, draag je bij aan “de longen van de stad”. Volkstuinvereniging Sloterdijkmeer ligt bijvoorbeeld in het westerpark, heel dicht bij de Jordaan: het is een wezenlijk onderdeel van de stad. Dit park heeft veel toegevoegde waarde, omdat het niet een passief stadspark is, maar bestaat uit stukjes tuin waar mensen actief en bewust bezig zijn met de natuur. De mentale ecologie:

❖ Als tuinders zelf eten verbouwen, zijn ze veel bewuster van wat er allemaal vooraf gaat aan bijvoorbeeld een tomaat of een druif. Hoeveel moeite een plant moet doen voor het produceren van één vrucht. Dit zorgt voor blijdschap en verwondering tegenover het zelf verbouwde voedsel.

❖ Er bestaat een groot bewustzijn van het verschil tussen “de natuur de natuur laten”/de natuur haar gang laten gaan/natuurlijk tuinieren, tegenover het proberen te

manipuleren van de natuur/de natuur naar je eigen hand willen zetten. Door het hebben van een tuin realiseren tuinders zich dat je wel kunt proberen om neer te zetten wat je zelf wilt zien, maar dat je het altijd maar deels onder controle hebt. Uiteindelijk overheerst de natuur en kan je zeker niet altijd het ecosysteem

manipuleren zoals jij wilt. Je leert om te aanvaarden dat de natuur haar eigen gang gaat.

❖ Wat voor relatie mensen hebben met de natuur, doordat ze een volkstuin hebben, verschilt per persoon. Wel zijn er verschillende inzichten of versterkte gevoelens die opkomen door het bezig zijn in de tuin. Een paar uitspraken van volkstuinhouders:

➢ Ik besef hier dat er niks nodig is van buitenaf. Gewoon kijken wat er gebeurt, de natuur doet het zelf.

(27)

27 ➢ Soms als ik bezig ben denk ik: waar doe ik het voor? Volgend jaar groeit toch

alles weer terug? Dan realiseer je je dat je onderdeel bent van een komen en gaan. Ik heb dan de neiging om mezelf een minutieus aerosolletje te voelen. Wij zijn onderdeel van een heel groot geheel, je kan hooguit proberen in je eigen leven goed te doen.

➢ Hier heb ik geleerd dat je het leven niet kunt voorspellen.

➢ Ik ben nu veel meer in de natuur, ik krijg veel meer mee van de seizoenen en van de positieve kanten van de natuur: ik ben me meer bewust van de natuur om mij heen. Ook besef ik dat dit niet de schoonste lucht is.

➢ Hier voel ik de kracht van de aarde: wat de aarde ons allemaal geeft. ➢ Ik wil rekening houden met wat planten fijn vinden: waar de plant graag wil

staan, waar de plant goed gedijt.

❖ De inzichten met betrekking tot het klimaat die de tuin meegeeft verschillen ook per persoon:

➢ Ik ben bezig met hoe de tuin en de planten gaan veranderen door de opwarming van het klimaat en het stikstofprobleem.

➢ Mijn bewustzijn tegenover klimaatproblemen is niet veranderd, alleen versterkt.

➢ De tuin speelt voor mij een rol in het opmerken van de kwaliteit van de lucht. Hier zie ik de impact van bijvoorbeeld opstijgende vliegtuigen: het trillen van de grond, de vieze lucht die het met zich meebrengt. Ik wil hier bijvoorbeeld geen groenten of ander voedsel verbouwen, omdat ik denk dat de lucht en de grond zo vervuild zijn dat het alleen maar troep is die ik binnen zou krijgen. ➢ Door mezelf in deze tuin bewust te houden van wat goed bezig zijn met de

natuur betekent, is deze tuin voor mij een onderdeel van het klimaat. ❖ Het gevoel van tot rust komen dat de tuin geeft:

➢ Hier de bladeren horen ruisen, zo mooi, alles loslaten, lekker buiten de stad. ➢ Buiten zijn in de natuur, heerlijk om in de aarde te wroeten, hier haal ik zoveel

genoegen uit. Ik had altijd al buiten willen wonen, en dankzij de tuin wordt dit verlangen ingewilligd. Groen heeft iets heel rustgevends.

➢ Mijn reden om hier te komen is de stilte en het geluid van de natuur.

➢ De tuin geeft mij een heel vredig gevoel. Het is een belangrijk onderdeel van het leven voor mij.

❖ Bij koppels die samen een volkstuin hebben, is het vaak zo dat één van beiden graag een volkstuin wilde, omdat diegene altijd al een liefde voor tuinieren had. In alle gevallen die mee hebben gedaan aan het onderzoek, had de volkstuin er bij de ander, die niet per se van tuinieren hield, niet voor gezorgd dat deze liefde voor tuinieren ook was ontstaan. In alle gevallen was de liefde en het bewustzijn rondom de natuur wel versterkt bij degene die al hield van tuinieren.

(28)

28 7.3 Resultaten enquête onder volkstuinhouders in Amsterdam

Het aantal respondenten van de enquête is 84. In deze bijlage zullen de stappen uitgelegd worden die zijn genomen om de data overzichtelijker te maken.

Op welke manier bemest u uw volkstuin? (bijvoorbeeld kunstmest, zelf composteren, ... etc.)

ANTWOORD AANTAL PERCENTAGE

Niet 6 7.1% zelf composteren 5 6% Eigen compost 5 6% Zelf composteren 5 6% eigen compost 3 3.6% Compost 2 2.4% niet 2 2.4%

alleen met eigen compost. 1 1.2%

Met tuinmest van het tuincentrum

1 1.2%

zelf composteren en koemestkorrels en landbouwkalk

1 1.2%

Composthoop en bagger 1 1.2%

Eigen compost, bladeren en bagger uit de sloot, sporadisch beendermeel/ bloedmeel

1 1.2%

Weinig gebruik van mest, alleen biologisch en

eigen compost

1 1.2%

Geen kunstmest beetje eigen compost en nieuwe goede aarde

1 1.2%

door zelf hout- en plantresten te composteren, met koffie- en thee-restanten

1 1.2%

Niet in principe wel eigen compost(tuinafval)

1 1.2%

Eigen compost, mulchen, plantengier 1 1.2%

Compost en koemestkorrels 1 1.2%

(29)

29

Koeienmest en plaatselijk rozenmest 1 1.2%

(tot nu toe nog) niet 1 1.2%

biologiese bemestte tuinaarde 1 1.2%

Meststoffen uit natuurlijke grondstoffen Innogreen/ Kalium/ magnesium/ etc

1 1.2%

zelf compsteren 1 1.2%

ik gebruik compost en gedroogde koemest 1 1.2%

Zelf composteren en incidenteel koemest bij potten

1 1.2%

Koemestkorrels in de moestuin 1 1.2%

Composteer zelf 1 1.2%

Eigen gemaakte compost 1 1.2%

Zelf compost uit de compostbak, klein beetje bio koemestkorrels.

1 1.2%

Geen - grond pH waarde is op orde - gebruik blad en de principes van permacultuur , dus mulchen.

1 1.2%

Koemestkorrels 1 1.2%

biologische paardenmest en kippenmest en compost van eigen composthoop

1 1.2%

composteren, bemesten met orgamische mest beperkt tot enkele planten(rozen) en potten

1 1.2%

Paardenmest 1 1.2%

Zelf composteren geheel biologisch 1 1.2%

eigen compost en gedroogde koemest korrels 1 1.2% zelf composteren. ik heb een kleine compost bak,

de aarde die ik daarmee krijg gebruik ik in mijn tuin.

1 1.2%

Zelf composteren en kalk 1 1.2%

koemest 1 1.2%

mulch 1 1.2%

Composteren 1 1.2%

(30)

30 Soms wat gedroogde koeienmest, maar meestal

composteer ik zelf.

1 1.2%

Composteren, bemeste aarde, buxus en rozenmest 1 1.2%

Geen mest of soms compost 1 1.2%

Zelf composteren. 1 1.2%

zelf composteren en koffieprut 1 1.2%

Compost.kalk.koemestkorrels. 1 1.2%

Zelf composteren, mulchen, lavameel, koffieprut uitstrooien

1 1.2%

Zelf composteren en kunstmest 1 1.2%

Zelf compost 1 1.2%

Voornalijk zelf composteren, lavameell en een beetje koemestkorrels

1 1.2%

Biologische mest 1 1.2%

Kunstmes, kalk, compost en verse tuinaarde 1 1.2% Zelf gemaakte compost met koemestkorrels 1 1.2% zelf compost maken , maai en blad afval etc en

zg bagger uit de sloot

1 1.2%

zelf 1 1.2%

natuurlijk: ik laat zoveel mogelijk de bladeren etc liggen

1 1.2%

Compost, mulchen, lavameel, basaltmeel, rozenmest

1 1.2%

geen bemesting in 24 jaar tijd 1 1.2%

Koeien en kippen mest korrel en composteren 1 1.2% ik bemest mijn tuin nauwelijks. Als ik het doe,

dan met biologische mest die door de aarde zit

1 1.2%

Tabel 1: Ruwe data van de antwoorden van tuinders op de enquête.

Deze antwoorden zijn doorgenomen en overeenkomstige antwoorden zijn samengevoegd om de data overzichtelijker te maken. Het “overkoepelend antwoord” houdt in dat de deelnemers in principe hetzelfde antwoord hebben gegeven maar net anders geformuleerd. Dit leidde tot de volgende resultaten:

(31)

31

OVERKOEPELEND ANTWOORD AANTAL PERCENTAGE

Zelf composteren 38 45.2%

Niet 10 11.9%

Compost en koemestkorrels 7 8.3%

Koemestkorrels 3 3.6%

Biologische bemeste tuinaarde 2 2.4%

Tuinmest van tuincentrum 1 1.2%

Zelf composteren, koemestkorrels en landbouwkalk 1 1.2%

Composthoop en bagger 1 1.2%

Eigen compost, bladeren en bagger, sporadisch beendermeel/bloedmeel

1 1.2%

Eigen compost, mulchen, plantengier 1 1.2%

Zelf composteren en paardenmest 1 1.2%

Koemest en plaatselijk rozenmest 1 1.2%

Meststoffen uit natuurlijke grondstoffen Innogreen/Kalium/Magnesium etc.

1 1.2%

Eigen compost en mulchen 1 1.2%

Eigen compost, biologische paardenmest en kippenmest

1 1.2%

Compost en organische mest 1 1.2%

Paardenmest 1 1.2%

Zelf composteren en kalk 1 1.2%

Mulchen 1 1.2%

Eigen compost , koeienmest en kippenmest 1 1.2% Compost, mulchen, lavameel, basaltmeel en

rozenmest

1 1.2%

Compost, bemeste aarde, buxus en rozenmest 1 1.2%

(32)

32

Compost, kalk en koemestkorrels 1 1.2%

Zelf composteren, mulchen, lavameel en koffieprut 1 1.2%

Zelf composteren en kunstmest 1 1.2%

Zelf composteren, lavameel en koemestkorrels 1 1.2%

Biologische mest 1 1.2%

Compost, kunstmest, kalk en verse tuinaarde 1 1.2%

Tabel 2: Antwoorden uit tabel 1 samengebracht onder overkoepelende antwoorden. Alle overkoepelende antwoorden met aantal één kunnen gegroepeerd worden als “overig”, waardoor de data overzichtelijker wordt. De groep “overig” omvat dus alle antwoorden vanuit de vorige tabel die éénmalig voorkomen.

OVERKOEPELEND ANTWOORD AANTAL PERCENTAGE

Zelf composteren 38 45.2%

Niet 10 11.9%

Compost en koemestkorrels 7 8.3%

Koemestkorrels 3 3.6%

Biologische bemeste tuinaarde 2 2.4%

Overig 24 28.8%

(33)

33 Diagram 1: Visualisatie van tabel 3.

De antwoorden van de enquête zijn hierna ook los bekeken. Wanneer een tuinder als overkoepelend antwoord gaf “Zelf composteren, mulchen, lavameel en koffieprut” kan dit gezien worden als vier manieren van bemesting, in plaats van één zoals in de vorige tabel en diagram. Zo kunnen de tabel en diagram van de overkoepelende antwoorden geupdate worden met hoe vaak welke bemesting wordt gebruikt onder de tuinders:

MANIER VAN BEMESTING AANTAL

Compost 63 Koemestkorrels 15 Niet 10 Meel (lavameel/basaltmeel/beendermeel/bloedmeel) 5 Mulchen 5 Kalk 4 Rozenmest 3 Bemeste tuinaarde 3 Paardenmest 3 Kippenmest 2

(34)

34 Koffieprut 2 Biologische mest 2 Kunstmest 2 Bagger 2 Plantengier 1

Meststoffen uit natuurlijke grondstoffen Innogreen/Kalium/Magnesium etc.

1

Buxus 1

Tuinaarde 1

Tuinmest 1

Tabel 4: Update van tabel 3, alle individuele manieren van bemesting.

Ook deze tabel kan overzichtelijker gemaakt worden door een overige groep te maken van de aantallen van drie of lager:

MANIER VAN BEMESTING AANTAL

Compost 63 Koemestkorrels 15 Niet 10 Meel (lavameel/basaltmeel/beendermeel/bloedmeel) 5 Mulchen 5 Kalk 4 Overig 24

(35)

35 Diagram 2: Visualisatie van tabel 5.

In diagram 2 is te zien wat de verhoudingen zijn van hoe vaak een bepaalde manier van bemesting wordt gebruikt ten opzichte van alle andere vormen van bemesting. Hier is te zien dat compost het meest wordt gebruikt in vergelijking met de andere manieren van bemesting.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze nieuwe visie op de ruimtelijke toekomst van de gemeente Voorst kiezen wij, met consultatie van de samenleving, voor diezelfde invalshoek en opnieuw vertrekken wij vanuit

Het publiek dat naar de Historische Tuin kwam om de voorstelling te zien, werd allereerst in twee ploe- gen gesplitst voor de eerste scène bij het hek, waar ze kennismaak- ten met

Verhoogde toegankelijkheid : veel complexen zijn alleen omgeven door singels, waardoor bij vorst de complexen zeer toegankelijk worden.. Het betreft hier echter

elektronicasector voldoende toereikend is moeten we bepalen wat er onder duurzaam ondernemen wordt verstaan, waarom bedrijven duurzaamheidsrapportages opstellen (terwijl het

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Binnen één samenwerkingsverband is gekozen voor een variant hierop, het matrixmodel, waarbij niet één centrumgemeente als gastheer optreedt, maar waar de gastheerfunctie voor de

Aangenomen is dat de elk van de beschouwde contaminanten in een vaste verhouding in de \erschiilende gewassen voorkomt, en wel de verhouding tussen de médiane gehalten zoals die