Peter Sim oens, Jan D enys en Jeannine Hooge
Remmende factoren bij het volgen van een
beroepsopleiding bij oudere werklozen
De laatste decennia kenmerken de Westerse landen zich door een massaal vervroegd uitstroombeleid uit de arbeidsmarkt. Van de gehele Europese Unie doet die uitstroom zich het sterkst voor in België en Ne derland. Nochtans kan dit niet langer voortduren. Verschillende oplossingen dienen zich aan, waarvan opleiding er één is. Vaak wordt aangenomen dat beroepsopleiding een belangrijke sleutel vormt tot te werkstelling van oudere werklozen. Toch is deze kwetsbare groep hierin ondervertegenwoordigd. Daarom willen wij in deze bijdrage een vergelijking maken tussen jongere en oudere werkzoekenden met betrek king tot de evaluatie en effecten van de opleidingen die zij hebben gevolgd. Op die manier willen wij op zoek gaan naar mogelijke remmingen bij oudere werklozen om een beroepsopleiding te volgen. Hieruit blijkt dat 40-plussers meer dan gemiddeld vrezen voor de moeilijkheidsgraad van de opleiding. Ook schrikken zij vaak terug voor de kosten die de opleiding met zich meebrengt en beschikken zij over onvol doende informatie over het opleidingsaanbod. Ten slotte zijn zij zich maar al te bewust van het feit dat de tewerkstellingskansen op de arbeidsmarkt voor hen eerder schaars zijn.
Inleiding
Onderzoek naar de situatie van de oudere werk nemers in België wees uit dat het aandeel man nelijke (ex-(werknemers van 50 jaar en ouder1 dat effectief is tewerkgesteld, daalde tussen 1979 en 1991 van 63% naar 36%. Het aandeel vroegtijdige uittreders steeg in diezelfde periode van 14% naar 43%. Het aantal vrouwelijke (ex- Jwerknemers van 50 jaar en ouder dat een job uitoefent, viel terug van 45% in 1979 tot 27% in 1991. Terwijl in 1979 slechts 28% gebruik maakte van een vervroegde uittredingsroute, steeg dit percentage tot 38% in 1991 (Simoens, Van Hoof, Denys &. Omey, 1995). De activiteits graad van 50-plussers in België ligt hiermee het laagst van de Europese Unie: 18% tegenover een gemiddelde van 29%. Ook Nederland loopt ach terop met haar 25% (37% bij de mannen en 14% bij de vrouwen) (Eurostat, 1992).
Toch zijn er redenen te over om een halt toe te roepen aan deze evolutie van vroegtijdige uit stroom. Wij vermelden in de eerste plaats het
bevestigend effect van de bestaande (foutieve) stereotypering van oudere werknemers als inef ficiënt en onproduktief. Daarnaast dient te wor den gewezen op de stijgende pensioenlasten vanwege het dalend aantal premiebetalers en het toenemend aantal uitkeringsgerechtigden. Voorts wijzen wij op de dreigende tekorten op bepaalde arbeidsmarktsegmenten, zoals de bouw en de metaal, tengevolge van een uitge stelde instroom en een vervroegde uitstroom, alsook op de dalende jeugdwerkloosheid waar door beleidsruimte ontstaat voor de categorie van de ouderen.
Om te weten op welke manier deze voortijdi ge uitstroom kan worden bestreden, dient te worden gekeken naar de wijze waarop ze tot stand is gekomen. Enerzijds werd het voortijdig uittreden in de hand gewerkt door evoluties op de arbeidsmarkt zoals technologische verande ringen en dalende marktaandelen die een reduc tie van het oudere personeelsbestand met zich mee brachten, ook wel 'push'-factoren ge noemd. Anderzijds droeg het bestaan van een * De auteurs zijn verbonden aan het Hoger Instituut voor de Arbeid van de Katholieke Universiteit Leuven.
Remmende factoren bij het volgen van een beroepsopleiding bij oudere werklozen sociale-zekerheidsbeleid met aanlokkelijke ver
trekmogelijkheden, de zogenaamde 'pull'-facto- ren, bij tot voormelde uitstoot (Kohli, Rein, Guillemard and Van Gunsteren, 1991).
Er kan worden ingegrepen op de 'push'-facto- ren via de doorvoering van een zogenaamd leef tijdsbewust personeelsbeleid, waarin getracht wordt alle - maar in eerste instantie vooral de oudere - werknemers gemiddeld langer in dienst te houden terwijl hun inzetbaarheid opti maal zou blijven (Kerkhoff, 1993). Dit kan con creet worden vertaald in een mobiliteitsbeleid en in een verbetering van de arbeidsvoorwaar den en -omstandigheden. Daarnaast kan worden ingegrepen langs de kant van de 'pull'-factoren. Zo kunnen de leeftijden voor uitstroom, zoals de (brug)pensioenleeftijd, worden verhoogd (De Vroom, 1995).
Een derde mogelijkheid om de vervroegde uit stroom uit de arbeidsmarkt om te buigen ligt in het bewerkstelligen van de herintrede van oude re werklozen op de arbeidsmarkt. Het meren deel van de oudere werklozen is immers langdu rig werkloos. Zo is in de totale populatie van uitkeringsgerechtigde volledig werklozen 73,5% van de 40-plussers langer dan één jaar werkloos, tegenover 53,5% van de jongeren (rva, 1995). In België is 49% van de 50-plussers zelfs langer dan twee jaar werkloos. In Nederland is dit het geval voor 40% (Drury, 1992).
Eén van de mogelijkheden om oudere werklo zen te helpen bij het vinden van een nieuwe job en hen langer in het productieproces te houden, ligt in het verschaffen van bijkomende beroeps opleiding.
Opleiding voor ouderen wordt door heel wat onderzoekers immers beschouwd als een nood zaak. Allereerst omdat bij- en omscholing voor iedereen noodzakelijk geworden is in een omge ving, waarin steeds meer discontinue verande ringen voorkomen (Thijssen, 1992). Daarnaast
hebben ouderen behoefte aan opleiding omdat hun initiële opleiding vaak lager ligt dan bij jon geren. Wanneer geen opleidingen worden ge volgd, kan dit leiden tot carrière-veroudering, of, anders geformuleerd, tot het feit dat de vaar digheden van de oudere werknemer op een be paald moment ontoereikend zijn om aan de ver eisten van de job tegemoet te treden (Rosen and Jerdee, 1989a). Een door ons uitgevoerde enquê te bij personeelsmanagers wees uit dat het feit dat ouderen minder goed zouden functioneren omwille van hun verouderde kennis en erva ring, als derde belangrijkste motief wordt ver meld om ouderen vervroegd uit het arbeidspro ces te stoten (Simoens, Van Hoof, Denys en Omey, 1995)2.
De hierboven uiteengezette redenering kan worden geschematiseerd als hieronder weerge geven.
Hoewel opleidingen voor de categorie van de oudere werklozen erg nuttig blijken te zijn (1) om hen opnieuw in te schakelen in het actieve arbeidsproces en (2) om hen te verzekeren van een langdurige tewerkstelling, zijn zij toch sterk ondervertegenwoordigd in de beroepsop leidingen. In Tabel 1 staan de cursistengegevens vermeld van beroepsopleidingen georganiseerd door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemidde ling en Beroepsopleiding (vdab). Hieruit blijkt dat de 40-plussers sterk ondervertegenwoordigd zijn, niettegenstaande een lichte toename van hun aandeel.
In deze bijdrage willen wij nagaan waarom oudere werklozen ondervertegenwoordigd zijn in opleidingen of, preciezer geformuleerd, welke remmingen zij ervaren bij het volgen van een beroepsopleiding bij de vdab.
Allereerst kunnen er zich remmingen voor doen op het niveau van de oudere cursist. Wij denken in dit verband in de eerste plaats aan de capaciteiten (te meten via de initiële
Remmende factoren bij het volgen van een beroepsopleiding bij oudere werklozen
cursist
capaciteiten psychologische dispositie
arbeidsethos
informatie leerprincipesopleiding
selectiemechanismen
arbeidsmarkt
tewerkstellings kans
Figuur 2 Mogelijke remmingen bij het volgen van een beroepsopleiding
Tabel 1 Leeftijd van de werkzoekende cursisten aan beroepsopleidingen van de vd ab, in % 7997 Aantal uitkeringsgerechtigde volledig werklozen in Vlaanderen * <20 4,3 2,4 20-30 54,8 33,6 30-40 30,6 27,4 40-50 9,7 23,8 >50 0,6 12,7 Totaal 100,0 100,0 (18 801) (168 967)
* RVA, Maandelijks bulletin, december 1991 Bron: Studiedienst v d a b
leiding). Daarnaast kunnen zich psychologische drempels voordoen. Het is immers aannemelijk dat de oudere werkloze zich verzet tegen de idee van een terugkeer naar de schoolbanken. Te vens is het niet onmogelijk dat hij/zij een gerin ge wil vertoont om (nog) te werken (wat te me ten is aan de arbeidsethos) en dus ook om een beroepsgerichte opleiding te volgen.
Ook op het vlak van de opleiding zelf kunnen er zich remmingen voordoen. Zo is het mogelijk dat de gehanteerde leerprincipes niet overeen stemmen met degene die aanbevolen worden bij opleiding van ouderen. Tevens kan bij de selec tie van de cursist door de opleidingsinstelling leeftijdsdiscriminatie optreden. Hierover heb ben wij echter geen informatie kunnen verza melen op basis van de vragenlijst3.
Op het interactieniveau tussen cursist en op leiding kan het zijn dat de oudere cursist over onvoldoende informatie beschikt over het oplei dingsaanbod.
Ten slotte is het ook denkbaar dat de arbeids markt zelf een remmende factor uitoefent. We denken in dit verband aan de lagere tewerkstel
lingskansen van oudere werklozen. Men zou in dit verband kunnen spreken van een rationele keuze van de oudere cursist om minder aan op leidingen deel te nemen omdat de mogelijke ba ten van een dergelijke opleiding ook lager lig gen.
Bovengenoemde mogelijke remmingen wor den weergegeven in Figuur 2.
Wij veronderstellen dat de invloed van de factor leeftijd op de concepten in ons model niet kan worden onderschat. Zo blijkt uit onderzoek (Rhodes, 1983) dat leeftijd wel degelijk een au tonome invloed uitoefent op factoren zoals werk attitudes (tevredenheid met de baan, betrokken heid op het werk, motivatie om te werken) en gedragingen (prestaties op het werk, verloop en absenteïsme).
Onderzoeksopzet
In deze bijdrage willen wij proberen een beter inzicht te verkrijgen in de opleidingsproblema- tiek van oudere werklozen en meer bepaald in de remmingen die optreden bij oudere werklo zen wanneer zij een beroepsopleiding volgen.
Ons baserend op een representatieve enquête bij werkzoekende cursisten van de beroepsop leidingen van de vdabgaan wij na of er zich sig
nificante verschillen voordoen tussen jongere en oudere cursisten. We willen onderzoeken of oudere werklozen de opleiding anders evalueren en of ze andere verwachtingen rond werk koes teren. Als basis voor onze gegevens gebruiken wij de resultaten van een representatieve schrif telijke enquête bij 826 werkzoekende cursisten die in april 1995 een VDAB-beroepsopleiding aan het volgen waren4. De globale enquêteresulta ten werden reeds elders gepubliceerd (Hooge, 1995). In deze bijdrage gaat het slechts om de vergelijking van de resultaten tussen de respon denten jonger dan 40 jaar en ouder dan 40 jaar. Hiervoor gebruiken wij de chi-kwadraat-toets.
Remmende factoren bij het volgen van een beroepsopleiding bij oudere werklozen Wanneer in deze bijdrage percentages worden
weergegeven, duiden zij op een significant ver schil tussen jongeren en ouderen met een be- trouwbaarheidsdrempel van minimaal 0,10.
Op die wijze hopen wij een eerste inzicht te krijgen in de redenen van de ondervertegen woordiging van oudere werklozen aan opleidin gen. Vermelden wij nu reeds dat het echter nut tig zou zijn in een latere fase de in deze bijdrage gevonden bevindingen te toetsen aan een con trolegroep van jongere en oudere werklozen die niet deelnemen of recent hebben deelgenomen aan opleidingen. De resultaten van deze bijdrage dienen dus met omzichtigheid te worden geïn terpreteerd, in die zin dat hier de oudere cursis ten worden ondervraagd die juist wél de moge lijke leeftijdsgebonden drempels hebben over wonnen door toch aan een beroepsopleiding deel te nemen. Wij behandelen hier dus als het ware een steekproef van jongere en oudere cur sisten die bestaat uit een 'betere' selectie bij de ouderen dan bij de jongeren. Bij de interpretatie van de gegevens moet hiermee rekening worden gehouden.
In deze bijdrage hanteren wij de leeftijdsgrens van 40 jaar om een onderscheid te maken tus sen jong en oud. Wij sluiten ons hiermee aan bij de bestaande literatuur over oudere werknemers (bijv. Stokoe, 1966; Drury, 1993; Boerlijst, Van der Heijden fit Van Assen, 1993). Veertig jaar zou immers in heel wat gevallen de sleutelleef- tijd vormen voor de verdere promotiekansen, omdat op die leeftijd zou worden beslist over verdere groei, stagnatie of afname in de carrière
(Rosen and Jerdee, 1989b; Kamstra &. Van der Craats, 1991).
Kenmerken van de oudere cursist als remmende factor
Hierna willen wij nagaan in welke mate de ca paciteiten, de psychologische dispositie en het arbeidsethos van ouderen kunnen worden be schouwd als remmende factoren voor het vol gen van een beroepsopleiding.
Capaciteiten
De capaciteiten van de cursisten kunnen wor den nagegaan door het niveau van het initieel behaald diploma. Zoals kon worden verwacht ligt het hoogst behaalde schooldiploma van ou deren lager dan dat van jongeren. Ongeveer 58,9% beëindigde hoogstens lager secundair on derwijs tegenover 41% bij jongeren. De vraag of er een opleidingshiaat bestaat tussen het lager secundair onderwijs en het niveau van de vdab-
opleiding, is niet eenduidig te beantwoorden vanwege het groot niveauverschil tussen de ver schillende opleidingen. Wel kan algemeen wor den gesteld dat meer dan de helft van de cursis ten een diploma bezit dat hoger ligt dan het la ger secundair onderwijs.
De psychologische dispositie
Uit de enquête blijkt dat werkzoekende oude ren meer last hebben met het niveau van de op leiding. Ze kunnen moeilijk volgen in de les
Tabel 2 De onafhankelijke invloed van leeftijd en studieniveau (loglineaire analyse via Catmodprocedure *)
Vrijheidsgraden Chi-kwadraat Waarschijnlijkheid
Het moeilijk volgen in de les
Invloed van leeftijd 2 17,44 0,0002
Invloed van studieniveau 6 15,21 0,0187
Het teveel moeten studeren
Invloed van leeftijd 2 11,76 0,0028
Invloed van studieniveau 6 3,92 0,6873
Het veel te schools zijn van de opleiding
Invloed van leeftijd 2 10,24 0,0060
Invloed van studieniveau 6 5,94 0,4304
* Voor leeftijd behielden we twee groepen: jonger of ouder dan 40 jaar. Voor studieniveau werd een onderscheid gemaakt tussen: geen of lager onderwijs, lager secundair, hoger secundair en hoger onderwijs.
Remmende factoren bij het volgen van een beroepsopleiding bij oudere werklozen (33,7% tegenover 18,6% bij de jongeren) en
moeten teveel studeren (44,8% versus 26,8%). Ook vinden zij meer dat de opleiding veel te schools verloopt: zij vinden het relatief vaker maar niets het gevoel te hebben terug in school banken te zitten (13,6% tegenover 6,7%).
Belangrijk bij de hiervoorgenoemde signifi cante verbanden is het feit dat de onafhankelij ke invloed van leeftijd veel meer doorweegt dan die van onderwijsniveau. Dit komt tot uiting in Tabel 2.
Meer dan bij jongeren, hebben de moeilijkheid van de opleiding en de toelatingsproef de oudere cursisten afgeschrikt bij de initiële overweging om al dan niet een VDAB-beroepsopleiding te volgen. D it resulteerde in respectievelijk scores van 13,3% en 7,7% , en van 11,2% versus 6,3%.
Er is dus wel degelijk een aantal punten waar oudere werkzoekende cursisten het duidelijk moeilijker mee hebben dan jongeren: de moei lijkheid van de opleiding, de toelatingsproef, de te verwerken leerstof, het kunnen volgen in de les en de terugkeer naar de schoolbanken. Het zou niet correct zijn die problemen toe te schrij ven aan de (lage) initiële opleiding, omdat derge lijke verbanden afwezig waren in onze resulta ten. Wellicht vallen de moeilijkheden van de ouderen om zich te scholen grotendeels te ver klaren vanuit het feit dat zij niet meer gewoon zijn zich bij te scholen. Wanneer de opleidings- drempel uiteindelijk overwonnen is, tonen zij zich trouwens, meer dan jongeren, bereid om nog andere opleidingen te volgen.
Arbeidsethos
Bij de bespreking van de remmende factoren bij de cursisten zelf, willen wij ook onderzoeken of oudere cursisten een lagere arbeidsmotivatie zouden hebben dan jongeren, waardoor zij min der geneigd zouden zijn deel te nemen aan op leidingen die kunnen leiden tot werk. Dit deden wij door te vragen in welke mate de cursisten akkoord gaan met acht uitspraken over 'gaan werken'5. Hieruit blijkt dat er geen enkel signi ficant verschil bestaat tussen jongeren en oude ren.
Uit het voorgaande onthouden wij dat de ou deren wel meer last hebben van psychologische drempels dan jongeren. Zij hebben meer schrik voor de terugkeer naar de schoolbanken. Ander zijds vonden we geen verschil in arbeidsethos tussen jong en oud.
De opleiding zelf als remmende factor Leerprincipes
Volgens een Nederlands onderzoeker zijn de op leiders niet ingespeeld op de specifieke kenmer ken van het leren van ouderen (Ostenk, 1994). Zo ontwikkelde Thijssen (1992) zes grondprin cipes met betrekking tot het leren en opleiden van ouderen, waarin hij de nadruk legt op de ac tieve verwerking van de leerstof, de systemati sche feedback, een herkenbaar begrippenkader, de directe toepasbaarheid van de materie, een aangepaste sociale en logistieke context. Vanuit de vaststelling dat de VDAB-beroepsopleidingen zich vooral feitelijk richten tot jongeren, is het mogelijk dat deze cursussen een remmende fac tor vormen voor de oudere cursisten.
De vragenlijst stond ons toe een algemeen zicht te krijgen op de appreciatie van de manier van lesgeven in het algemeen, alsook op de toe pasbaarheid van de materie en de sociale en lo gistieke context. In tegenstelling tot wat kon worden verwacht, zijn oudere werknemers en thousiaster dan hun jongere lotgenoten over de manier van lesgeven (70,8% vindt ze goed, te genover 55,1% van de jongeren) en over het ge bruik van het didactisch materiaal (67,4% van de ouderen vindt ze goed, tegenover 59,4% van de jongeren). Voorts doen zich geen significante verschillen voor inzake de appreciatie van de verhouding tussen theorie en praktijk en van de heterogeniteit van de groep. Onder dit laatste verstaan wij het voorkomen van zowel jongere als oudere cursisten in eenzelfde groep.
Op het vlak van de leerprincipes verschilt de evaluatie van ouderen dus niet van die van jon geren, zoals met betrekking tot de verhouding tussen theorie en praktijk en de heterogeniteit van de groep. Het zou dus fout zijn te stellen dat ouderen meer problemen zouden hebben omdat de stof te theoretisch is of omdat de cur sisten doorgaans bestaan uit jongeren.
Een remmende factor bij de opleiding zelf waarin wel degelijk een verschil werd gevonden tussen de evaluatie bij jongeren en ouderen, ligt in de kostprijs. Hoewel deze opleidingen gratis zijn, dient rekening te worden gehouden met vervoersonkosten en de aankoop van extra ma teriaal. Nu wijst onze enquête uit dat deze kos ten relatief meer ouderen heeft afgeschrikt (11,1% versus 3,4%). Dit wordt wellicht ver klaard door het feit dat bij jongeren de kosten in sommige gevallen worden gedragen door de
ou-Remmende factoren bij het volgen van een beroepsopleiding bij oudere werklozen
Tabel 3 De onafhankelijke invloed van leeftijd en studieniveau op het al dan niet weten waar men anders een opleiding zou kunnen volgen
Vrijheidsgraden Chi-kwadraat Waarschijnlijkheid
Invloed van leeftijd 1 5,22 0,0223
Irivloed van studieniveau 3 25,78 0,0000
ders in plaats van door de betrokkenen zelf. Hetzelfde patroon vinden wij terug met betrek king tot de stages verbonden met de opleiding: 39,1% van de ouderen vindt dat ze veel extra kosten hebben door hun stage, tegenover 9,9% van de jongeren.
Informatie
Hoe is het nu gesteld met de informatie over het bestaan van beroepsopleidingen voor werk zoekenden? Opmerkelijk in dit verband is het antwoord van de werkzoekende ouderen bij de bevraging waarom de cursisten voor een oplei ding kozen bij de vdaben niet bij een ander cen
trum of school. Significant meer dan jongeren gaven zij aan dat ze niet weten waar ze anders een opleiding zouden kunnen volgen (een score van 50% versus 35,3%). Zoals uit Tabel 3 mag blijken, hangt dit niet alleen samen met leeftijd, maar ook met onderwijsniveau.
Voorlopig kunnen wij besluiten dat de gehan teerde leerprincipes geen specifieke rem vormen voor de oudere werklozen. Wel ervaren zij meer moeilijkheden dan jongeren met de kostprijs van de opleiding. Ook lijken zij minder goed op de hoogte van het bestaan van opleidingen voor werkzoekenden.
De arbeidsmarkt als remmende factor
In dit vijfde punt willen wij nagaan of de lage te werkstellingskansen kunnen worden be schouwd als remmende factor voor het volgen van een beroepsopleiding. Ook onderzoeken wij of deze lage tewerkstellingskansen een invloed uitoefenen op de motivatie van de cursist. Ten slotte besteden wij ook aandacht aan het belang van het aanleren van een aantal bemiddelings- technieken.
Recent werd onderzoek verricht naar het ef fect van het volgen van een beroepsopleiding door werkzoekenden op de loopbaan. Daaruit blijkt dat het gewerkte aandeel in het eerste jaar
na de opleiding met 0,4% daalt per jaar dat men ouder wordt: als men twee personen neemt die identiek zijn (qua vooropleiding, werk loosheidsduur, ...), maar waarvan de eerste bij voorbeeld 20 jaar oud is en de tweede 50, dan wordt voorspeld dat de tweede 12% van een jaar minder lang gewerkt zal hebben dan de eerste6 (Pollet &. Bollens, 1995). Hieruit volgt dat oude ren gemiddeld gezien een lagere tewerkstel lingskans hebben dan jongeren. Dit blijkt ook uit de vacaturenanalyse van de vdab (1994),
waarin gesteld wordt dat oudere werkzoeken den vanaf 50 jaar gemiddeld nog voor amper 11,9% van de vacaturen in aanmerking komen. Het is denkbaar dat de leeftijdsdiscriminatie vanwege de werkgevers hierbij een aanzienlijke rol speelt. Vaak wordt immers beweerd dat be drijven ouderen discrimineren op basis van hun leeftijd (Denys, 1995). Personeelsmanagers laten zich hierbij ten dele leiden door vooroordelen. Zo zouden ouderen minder in staat zijn zich aan de veranderende omstandigheden aan te passen en niet bereid zijn nieuwe inzichten en vaardigheden te verwerven (Van der Kloet, Sik- kema & Boom, 1994). De leeftijdsdiscriminatie in het bedrijfsleven zou zo groot zijn dat een 50- jarige met scholing nog steeds niet zou kunnen concurreren met een 35-jarige met minder op leiding (REC-Rijnstreek, 1994).
Allereerst willen wij nagaan of oudere werk zoekenden zich bewust zijn van de lagere te werkstellingskansen. Uit de enquête blijkt in derdaad dat ouderen sceptischer staan tegenover het direct effect van de opleidingen. Zo vroegen wij hen hoe groot volgens hen de kans is dat ze werk zullen vinden na deze opleiding. Slechts 61,8% van de ouderen beschouwt deze kans als groot, tegenover 80,2% van de jongeren. Op de vraag wanneer zij denken werk te zullen vinden na het beëindigen van de opleiding meent am per 61,7% van de ouderen dat dit zal gebeuren binnen de zes maanden, tegenover 84,2% van de jongeren. Dat de leeftijd (evenals het studie niveau) een onafhankelijke invloed uitoefent op
Remmende factoren bij het volgen van een beroepsopleiding bij oudere werklozen
Tabel 4 De onafhankelijke invloed van leeftijd en studieniveau
Vrijheidsgraden Chi-kwadraat Waarschijnlijkheid
Kans op vinden van werk
Invloed van leeftijd 3 14,25 0,0026
Invloed van studieniveau 9 22,10 0,0086
Snelheid waarmee werk zal worden gevonden
Invloed van leeftijd 4 25,09 0,0000
Invloed van studieniveau 15 29,22 0,0151
Tabel 5 De onafhankelijke invloed van leeftijd en studieniveau
Vrijheidsgraden Chi-kwadraat Waarschijnlijkheid
Het wegwerken van tekorten
Invloed van leeftijd 2 4,68 0,0965
Invloed van studieniveau 6 6,23 0,3984
Het achterop geraken
Invloed van leeftijd 2 4,61 0,0999
Invloed van studieniveau 6 18,32 0,0055
Het kunnen volgen van een andere opleiding
Invloed van leeftijd 2 5,28 0,0714
Invloed van studieniveau 6 12,94 0,0440
Het zin hebben gekregen voor andere opleidingen
Invloed van leeftijd 2 5,67 0,0587
Invloed van studieniveau 6 6,40 0,3800
de kans op het vinden van werk en de snelheid waarmee werk zal worden gevonden, wordt ver duidelijkt in Tabel 4.
Ook onderzochten wij het effect van de be roepsopleiding op de kennis. Dit effect schatten ouderen zelfs hoger in dan jongeren. Zo zijn ou deren significant meer akkoord met het feit dat ze door de opleiding een zeker tekort aan kennis hebben weggewerkt en dat dankzij de opleiding hun kennis niet achterhaald geraakt. Zo ant woorden ze positiever op de uitspraken 'ik heb de tekorten in mijn schoolopleiding wegge werkt' (54,8% versus 42,9%) en 'ik raak zo niet achterop in mijn vak' (58% versus 46,1%). Voorts lijken zij door het volgen van de oplei ding meer zin te hebben gekregen om zich ver der bij te scholen. Dit blijkt uit de hogere in stemming met de beweringen 'het helpt mij om
een andere opleiding te kunnen volgen' (45,9% versus 34,9%) en 'ik heb zin gekregen om nog andere opleidingen te volgen' (50% versus 38,3%). Tabel 5 laat zien dat leeftijd, naast stu dieniveau, hierbij een onafhankelijke invloed uitoefent.
Uit het voorgaande kunnen wij dus besluiten dat het effect van de beroepsopleiding op de kennis van de cursist - het primaire doel van de opleiding - hoger wordt ingeschat door de oude re cursisten dan bij jongeren. Hieruit komt dui delijk het belang en het nut naar voren van op leiding voor ouderen.
Vermelden wij terloops dat de zo-even be schreven effecten van de beroepsopleiding - zo wel op de tewerkstelling als op de kennis - zich ook weerspiegelen in de motivatie van de cur sisten om een opleiding te volgen. Zo kan op
Remmende factoren bij het volgen van een beroepsopleiding bij oudere werklozen
Tabel 6 Motivatie om beroepsopleiding te volgen: verschillen naar leeftijd
Zinvolle tijdsbesteding Verplichting Om werk te vinden Bijscholen
<25 jaar 5,0 2,3 9,4 6,7 26-30 jaar 4,7 2,6 9,1 6,8 31-35 jaar 5,0 2,4 9,3 6,6 36-40 jaar 4,9 2,4 8,9 5,9 >40 jaar 6,1 3,8 8,9 7,0 F 3,0 5,3 3,0 2,7 P < 0,019 0,0003 0,0185 0,0279 R2 0,02 0,03 0,02 0,01
Tabel 7 De onafhankelijke invloed van leeftijd en studieniveau op het inschatten van de interesse van de werkgever
Vrijheidsgraden Chi-kwadraat Waarschijnlijkheid
Invloed van leeftijd 1 5,74 0,0166
Invloed van studieniveau 3 16,51 0,0009
basis van een factoranalyse een onderscheid worden gemaakt in het zien van de opleiding als zinvolle tijdsbesteding, een verplichting, een hulpmiddel om werk te vinden en bijscholing. De details staan in Tabel 6.
U it hiervoorgenoemde factoranalyse onthou den wij vooral dat ouderen meer gemotiveerd zijn om een beroepsopleiding te volgen als zin volle tijdsbesteding of als bijscholing. Omtrent de iets lagere scores inzake de opleiding als mid del om werk te vinden, werd eerder in deze bij drage dieper ingegaan bij de analyse van de di recte effecten van de opleiding. Deze korte ana lyse van de motivatie toont aan dat ouderen, significant meer dan jongeren, positieve motiva ties hebben om deel te nemen aan de beroepsop leiding. Wel moeten wij rekening houden met het eerder gesignaleerde feit dat wij hier te ma ken hebben met een betere selectie van oude ren. Voor zover wij ons kunnen baseren op ou dere werkzoekenden die wel degelijk de rem mingen overwonnen hebben om een opleiding te volgen, kunnen wij stellen dat het beeld van de oudere uitgebluste werkloze die bijschoolt tegen zijn zin in, wordt tegengesproken vanwe ge de hoge scores op zinvolle tijdsbesteding en bijscholing. Niettegenstaande de eerder gevon den lagere tewerkstellingseffecten, scoren oude re werklozen duidelijk hoger op de motivatie met betrekking tot de opleiding als zinvolle
tijdsbesteding, als verplichting of als bijscho ling.
Ten slotte willen wij ook dieper ingaan op het belang van het aanleren van een aantal bemid- delingstechnieken.
In de enquête duiden ouderen significant meer aan dat zij te oud zouden zijn om nog werk te vinden (65,5% tegenover 14,8% bij jon geren) en dat de werkgevers niet geïnteresseerd zouden zijn in mensen zoals zij (37,5% tegen over 23,4% bij jongere cursisten). Dat leeftijd, net als studieniveau, hier een onafhankelijke in vloed op uitoefent, wordt geïllustreerd in Tabel 7.
Hoe deze laatste uitspraak precies geïnterpre teerd wordt is echter op het eerste gezicht niet duidelijk. De samenhang tussen de twee hierbo ven geschetste uitspraken is niet significant7. Bij de jongeren is er een samenhang met het initiële scholingsniveau en de werk loosheidsduur: laaggeschoolden en langdurig werklozen vinden beduidend meer dat werkge vers niet in hen zouden geïnteresseerd zijn. Op het eerste gezicht hangt het aanstippen van deze vraag samen met een eerder fatalistische houding ten aanzien van de leeftijdsdiscrimina tie binnen het bedrijfsleven.
In de bevraging naar de organisatie van de be roepsopleiding stelden wij ook een aantal vra gen naar het feit of de cursisten al dan niet
heb-Remmende factoren bij het volgen van een beroepsopleiding bij oudere werklozen
Tabel 8 Verband bij oudere cursisten tussen het hebben leren schrijven van een brief en de mening dat werkgevers niet geïnteresseerd zouden zijn, in %
Wel geleerd Niet geleerd Totaal
Geen interesse 22,6 49,1 39,3
Wel interesse 77,4 50,9 60,7
Totaal 100,0 100,0 100,0
(31) (53) (84)
Vrijheidsgraden=1; chi-kwadraat=5,748; waarschijnlijkheids,017.
Tabel 9 Verband bij oudere cursisten tussen het hebben leren voeren van een sollicitatiegesprek en de mening dat werkgevers niet geïnteresseerd zouden zijn, in %
Wel geleerd Niet geleerd Totaal
Geen interesse 18,5 49,1 39,3
Wel interesse 81,5 50,9 60,7
Totaal 100,0 100,0 100,0
(27) (57) (84)
Vrijheidsgraden=3; chi-kwadraat=16,51; waarschijnlijkheid=0,0009. ben leren solliciteren of hulp hebben gekregen bij het solliciteren. Nu blijkt er een significant verband te bestaan tussen het inschatten van de interesse van de werkgever en het hebben leren schrijven van een sollicitatiebrief enerzijds en het hebben leren voeren van een sollicitatiege sprek anderzijds. Deze verbanden worden ver duidelijkt in Tabellen 8 en 9.
Uit deze belangrijke vaststelling leiden wij af dat het leren schrijven van een brief en het leren voeren van een sollicitatiegesprek, buiten hun intrinsieke verrijking, ook een impact zou kun nen hebben op de dispositie van de oudere cur sist. Indien deze vaardigheden worden aange leerd, schat de oudere cursist de kans dat werk gevers niet in hen zouden geïnteresseerd zijn significant lager in. Zo kunnen wij veronderstel len dat hij/zij ook meer gemotiveerd zal zijn om actief naar werk te zoeken.
Wij stellen dus vast dat opleidingen y/el dege lijk een invloed kunnen uitoefenen op de soms negatief ingestelde arbeidssfeer met betrekking tot ouderen in die zin dat ze hen, via het aan brengen van bepaalde vaardigheden van sollici teren, meer bewust maken van hun mogelijkhe
den en aantrekkelijke facetten ten aanzien van de (vaak bevooroordeelde) werkgever. Wij ver moeden dat een dergelijke mentaliteitsverande ring resulteert in een meer actief zoekgedrag. Indien dit wordt aangevuld met een meer op maat gerichte bemiddeling vanuit de vdab zelf
dan biedt dit kansen op een betere doorstroom naar de arbeidsmarkt.
Samenvattend kunnen wij stellen dat de te werkstellingskansen voor oudere werklozen la ger liggen dan voor jongeren. Hierbij werd de vraag gesteld of opleidingen voor ouderen nog wel zin hebben. Anderzijds vonden wij dat het effect van de beroepsopleidingen op de kennis hoger wordt ingeschat dan door jongeren en dat de motivatie om de opleiding te volgen om bij te scholen erg hoog ligt. Wel is het aannemelijk dat hierbij de zelfselectie een belangrijke rol speelt. Tevens stelden wij vast dat het aanleren van bemiddelingstechnieken een positief effect heeft op het bewustzijn van de eigen mogelijk heden, en bijgevolg op het zoekgedrag naar werk.
Rem m ende factoren bij het volgen van een beroepsopleiding bij oudere werklozen Samenvatting en beleidsconclusies
In deze bijdrage gingen wij, op basis van een ver gelijking tussen de meningen van jongeren en ouderen die een VDAB-beroepsopleiding aan het volgen waren, op zoek naar mogelijke remmen de factoren bij oudere werklozen tot het volgen van een beroepsopleiding. Wij deelden deze fac toren onder in drie categorieën: degene die sa menhangen met de cursist zelf, met de oplei ding en met de arbeidsmarkt. Wij merkten van af het begin op dat deze bijdrage handelt over oudere werknemers die deze drempels hebben overwonnen omdat ze wel degelijk een oplei ding volgden.
Op het vlak van de cursist vonden wij dat er duidelijk psychologische drempels aanwezig waren om een opleiding te starten. Vele ouderen waren immers geremd door de moeilijkheids graad van de opleiding, de toelatingsproef en de terugkeer naar de schoolbanken. Wat de oplei ding zelf betreft, vonden wij dat de kostprijs, veel meer dan de gehanteerde leerprincipes, een rem betekende voor de ouderen om de opleiding te volgen. Ook waren vele ouderen niet op de hoogte van het bestaan van andere cursussen voor werklozen dan bij de vdab. Ten slotte vormden de geringe tewerkstellingskansen op de arbeidsmarkt een laatste remmende factor op het volgen van een VDAB-beroepsopleiding. De gevonden remmende factoren worden nog eens schematisch herhaald in Tabel 10.
Tabel 10 Remmende factoren bij oudere
werkzoekenden om een beroepsopleiding te volgen
Cursist Psychologische dispositie Opleiding Kost Informatie Arbeidsmarkt Tewerkstellingskans
Welke beleidsmaatregelen kunnen nu op grond van ons onderzoek naar voren worden gescho ven? Naar het concreet opleidingsbeleid toe, achten wij het noodzakelijk dat in de toekomst meer werk zou worden gemaakt binnen de VDAB-beroepsopleidingen van zogenaamde brug- cursussen8 voor oudere werknemers en werk zoekenden. Dergelijke cursussen zouden tot
doel kunnen hebben de ouderen opnieuw ver trouwd te maken met de schoolse manier van lesgeven zodat zij opnieuw leren wennen aan de schoolbanken. Dankzij de brugcursus kan de oudere cursist (opnieuw) leren omgaan met het schoolsgewijs studeren. Deze brugcursussen zouden kunnen worden opgevat als een vooraf gaande opleiding aan de eigenlijke opleiding en zouden een drempelverlagend effect met zich moeten meebrengen. De faalangst bij de studie als belangrijke remmende factor komt immers niet alleen naar voren uit ons onderzoek. Ook een Nederlandse studie (Alberink, Cramer Si Thijssen, 1994) wijst in dezelfde richting.
Ook blijkt uit onze resultaten dat oudere werkzoekenden vaak geen weet hebben van an dere cursussen dan de vdab. Hier ligt volgens ons vooral een taak weggelegd voor de sectorale opleidingsinitiatieven die opgericht zijn ten voordele van de risicogroepen. Daartoe behoort expliciet de doelgroep van de oudere werklozen. Blijkbaar zijn deze initiatieven door de oudere werkzoekenden onvoldoende bekend. Dit blijkt ook uit een analyse van de cursistenpopulatie van de sectorale opleidingen. Daaruit blijkt dat slechts 14% van de werkzoekenden ouder is dan 40 jaar, terwijl hun aandeel van de niet- werkende werkzoekenden 33% bedraagt (Si- moens, 1995). Anderzijds mag het belang van deze opleidingen niet worden onderschat. Zo werd uitgerekend dat de sectorale opleidings fondsen goed zijn voor bijna twee miljard frank per jaar (tegenover drie miljard voor de vdab)
(Denys, 1995).
Tevens kan worden overwogen om de kost prijs (vervoersonkosten, extra materiaal) voor de oudere werkzoekenden te verlichten. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren met fondsen af komstig van de verplichte patronale bijdrage van 0,15% berekend op basis van de bmto loon- massa van de werknemers, om initiatieven te bevorderen voor de risicogroepen.
Ten einde de tewerkstellingskansen van ou dere werklozen te vergroten kan in de eerste plaats worden gedacht aan een werkgelegen heidscreatie waarbij de levenservaring en de verantwoordelijkheidszin (het pluspunt van ou deren) primeren. Een recente studie (Denolf, 1995) wees uit dat dit alvast kan gebeuren in de dienstverlening aan personen of aan de directe omgeving: in de kinderopvang, in de bejaarden hulp en als stadswacht9. In functie van de speci fieke tewerkstellingskansen en de specificiteit
Remmende factoren bij het volgen van een beroepsopleiding bij oudere werklozen van de oudere werkloze cursisten, willen we
pleiten voor een meer kwalitatieve bemiddeling voor de oudere werklozen door de vdab, waarbij de notie van maatwerk centraal wordt gesteld. Daarnaast, en meer in het algemeen, dient werk te worden gemaakt van een leeftijdsbewust per soneelsbeleid binnen de bedrijven, waarbij een beleid wordt uitgestippeld voor alle werkne mers - dus ook de ouderen - op de volgende do meinen: recrutering, informatievoorziening, op leiding, mobiliteit en flexibiliteit, arbeidsvoor waarden en -omstandigheden, en attitude-veran- deringen binnen de onderneming (Simoens, 1995). De overheid zou hierbij het goede voor beeld kunnen geven.
Wanneer de tewerkstellingskansen voor oude re werklozen toenemen, is het best denkbaar dat hun motivatie om een opleiding te volgen nog zal stijgen, en dat ze ook massaler zullen doorstromen naar de arbeidsmarkt.
Noten
1 Hierin zijn opgenomen de werknemers, de werk zoekende uitkeringsgerechtigde volledig werklo zen, de invaliden en de vroegtijdig uitgetredenen. Deze laatste groep bestaat uit de niet-werkzoeken- de werklozen, de gewoon vervroegd gepensioneer den, de wettelijk bruggepensioneerden, de brugrustgepensioneerden en de conventioneel bruggepensioneerden.
2 Dit is het belangrijkste motief na 'brugpensioen is sociaal aanvaard' en 'soepele inkrimping van een personeelsbestand in een periode van laagconjunc tuur'.
3 Een kleine rondvraag bij de arbeidsbemiddelaars van de beroepsopleidingen van de VDAB wijst uit dat bij de profielbepaling en het individueel ge sprek met de kandidaten drie elementen worden nagegaan: de motivatie, de techniciteit en de be reidheid tot het volgen van een voltijdse opleiding. Leeftijd zou helemaal niet worden gehanteerd als instrument voor het al dan niet toelaten tot de op leiding.
4 De groep 40-jarigen en ouder bij de werkzoekende cursisten beslaat 11,1% van de totale cursistenpo pulatie. In de totale populatie van werkzoekenden vertegenwoordigen zij eveneens 11%.
5 De acht uitspraken waren de volgende: gaan wer ken geeft me het gevoel dat ik iets zinvols doe met mijn leven, werken is het belangrijkste in het leven van een mens, men hoeft niet per se bui tenshuis te werken om nuttig bezig te zijn, het is beter om gelijk welk werk aan te nemen dan om werkloos te zijn, ik vind het belangrijk om werk te hebben, met moet werken om echt deel uit te
maken van de gemeenschap, ik verkies te werken ook al zou ik maar evenveel verdienen als aan de dop, men kan enkel van zijn vrije tijd genieten als men ervoor gewerkt heeft.
6 Aangezien bun leeftijdsverschil 30 jaar bedraagt, volgt dat (30) (0,004)=0,12=12%.
7 Het antwoord op de vraag of men zich te oud vindt om nog werk te vinden, heeft bij ouderen een andere betekenis dan bij jongeren. Deze vraag is dus niet eenduidig en dat verklaart wellicht waarom deze factor niet samenhangt met die over de inschatting van de interesse van de werkgever. 8 De term is ontleend aan Tempelman en Warme-
link (1988).
9 Deze functie kadert in de criminaliteitspreventie door stadswachters een signaalfunctie te geven naar het publiek (bijv. verwijzen en informeren) en openbare ruimte (bijv. signaleren van zwerf vuil) om zo de sociale veiligheid te bevorderen.
Literatuur
Alberink, B., G. Cramer en ƒ. Thijssen, Verschillen tussen jongere en oudere werknemers in onderwijs kundige condities, in: Scholingsdeelnam e van ou
dere personeelsleden, Congresbundel van het sym
posium 'Scholingsdeelname van oudere personeels leden', op 26 mei 1994 te Utrecht tijdens ORD '94 georganiseerd door Universiteit Utrecht, p. 33-57. Boerlijst, J.( B. van der Heijden en A. van Assen, Veer-
tig-plussers in d e onderneming, Van Gorcum, As-
sen/Maastricht 1993.
Denolf, L., N ieuw e kansen voor oudere w erkzoeken
den, Koning Boudewijnstichting, Brussel 1995.
Denys, f., Sectorale opleidingsinitiatieven in V laan
deren, HIVA, Leuven 1995.
De Vroom, B., De bestrijding van leeftijdsgrenzen in
arbeidssituaties, Achtergrondpaper ten behoeve
van de werkconferentie 'Ontwikkelingen en per spectieven op het vlak van leeftijd en werk', Leiden, 19 januari 1995.
Drury, E., Employment and retirement in Europe, in: R. Anderson e.a., The com ing o f age in Europe, ACE, London 1992, p. 85-108.
Drury, E., Age discrim ination against older w orkers
in the European Comm unity, Eurolink Age, Lon
don 1993.
Eurostat, Labour force survey, Luxemburg 1992. Hooge, Evaluatie van d e im pact en effecten van de
beroepsopleiding voor w erklozen. D e opinies van de deelnem ers omtrent d e kw aliteit en klan tge richtheid van d e beroepsopleiding, HIVA, Leuven
1995.
Kamstra, E. en W. van der Craats, Eenrichtingsverkeer
op d e arbeidsm arkt. Een oriënterend on derzoek naar uitstroom en herintreding oudere w erkn e mers, OSA, 's-Gravenhage 1991.
Kerkhoff, W., De oudere werknem er. Strategisch veer-
tig-plus-beleid, Kluwer, Deventer 1993.
Gun-Remmende factoren bij het volgen van een beroepsopleiding bij oudere werklozen steren, Tim e for retirement. C om parative studies o f
early exit from the labor force, Cambridge Univer
sity Press, Cambridge 1991.
Ostenk, J., Scholingsbeleid en oudere w erknem ers in
bedrijven, paper WESWA-onderzoekscongresdag 18
november 1994.
Pollet, I. en J. Bollens, Ex-post evaluatie van de
V laam se operation ele program m a’s 1993 m et b e trekking tot doelstelling 3-4, HIVA, Leuven 1995.
REC-Rijnstreek, Expertmeeting REC-Rijnstreek over scholing van oudere werknemers en werkzoeken den, Vorming nr. 4, 1994, p. 253-256.
Rhodes, S., Age-related differences in work attitudes and behavior: a review and conceptual analysis,
Psychological bulletin, 1983, vol. 93, n_2, p. 328-
367.
Rosen, B. en T. Jerdee, Retirement policies: evidence of the need for change, Human resource m anage
m ent, n_l, 1989a, p. 59-70.
Rosen, B. en T. jerdee, Middle and late career pro blems: Causes, consequences and research needs,
Personnel adm inistrator, April 1989b, p. 70-74.
RVA, M aandelijks bulletin, maart 1995.
Simoens, P., D e oudere w erknem er als risicogroep, Koning Boudewijnstichting, Brussel 1995a.
Simoens, P., Bouwstenen voor een leeftijdsbew ust
personeelsbeleid, Koning Boudewijnstichting, Brus
sel 1995b.
Simoens, P., K. van Hoof, f. Denys en E. Omey, Wordt
gezocht: oudere w erknem er (M/V), HTVA/Vakgroep
sociale economie, Leuven/Gent 1995.
Stokoe, H., Caracteristicas del trabajador de edad, No-
tas y docum entos, 1966, n_109, p. 1-6.
Tempelman, C. en C. Warmelink, Bijdrage aan de stu diedag, in: FNV, Opleiding bij nieuwe technologie. Voorwiel, 1988, p. 49-58.
Thijssen, J., Ervaringsconcentratie: drempel voor kwa- lificatie-vemieuwing in de tweede loopbaanhelft,
Gedrag en organisatie, nr. 6, 1992, p. 428-447.
Van der Kloet, H., A. Sikkema en R. Boom, Leeftijd-
bew ust person eelsbeleid in bedrijf. P raktijkerva ringen van tien bedrijven en organisaties,
COB/SER, Den Haag 1994. VDAB, Vacaturenanalyse 1994.