• No results found

Interpretatie en emotieregulatie : het effect van Interpretatie Bias Modificatie (IBM) op emotieregulatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Interpretatie en emotieregulatie : het effect van Interpretatie Bias Modificatie (IBM) op emotieregulatie"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Interpretatie & Emotieregulatie

Het Effect van Interpretatie Bias Modificatie (IBM) op Emotieregulatie

Masterthesis Orthopedagogiek

Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Lisette Schutte

Studentnummer: 10473637 Begeleider: dr. B. Van Bockstaele Tweede beoordelaar: mw. E. Aktar Amsterdam, juli 2015

(2)

Samenvatting

Angststoornissen zijn geassocieerd met interpretatievertekeningen: de neiging om twijfelachtige situaties eerder als gevaarlijk te interpreteren. Eerdere studies hebben

aangetoond dat interpretatievertekeningen gemanipuleerd kunnen worden door interpretatie bias modificatie (IBM). Er is weinig bekend over de onderliggende mechanismen van IBM die de verandering in angst aansturen. Eén mogelijkheid is dat IBM mensen leert om hun emoties beter te reguleren met behulp van reappraisal. In deze studie hebben 62 deelnemers IBM ondergaan. Met behulp van het beoordelen van twijfelachtige scenario’s werden zij getraind om de situatie ofwel positief (positieve trainingsgroep) of negatief (negatieve trainingsgroep) te interpreteren. Er werd vervolgens gemeten of IBM effect had op de emotieregulatie. Uit de resultaten blijkt dat IBM effect had op veranderingen in interpretatie. Na de training had de positieve trainingsgroep een meer positieve interpretatie ontwikkeld en de negatieve trainingsgroep een meer negatieve interpretatie. Er is niet gevonden dat IBM effect had op emotieregulatie. Concluderend kan gesteld worden dat er in het huidige

onderzoek geen effect gevonden is van IBM op emotieregulatie. Het wordt aanbevolen om in vervolg onderzoek aanpassingen te doen in het onderzoeksdesign voor het meten van

emotieregulatie.

Abstract

Anxiety disorders are associated with interpretation bias: a tendency to interpret ambiguous stimuli as threatening. Previous research shows that interpretation bias can be manipulated with Interpretation Bias Modification (IBM). Little is known about the underlying

mechanisms that drive the IBM change in anxiety. One possibility is that IBM teaches people to improve the regulation of their emotions by using reappraisal. In this study we trained 62 participants to interpret ambiguous scenario’s either positive or negative. We examined whether this IBM influenced emotion regulation. The results show that the IBM is successful in altering interpretation bias. After the training the positive group shows a more positive interpretation bias, where the negative group shows a more negative interpretation bias. There is no evidence that IBM modifies emotion regulation. To conclude, the present study shows no significant evidence for an effect of IBM on emotion regulation. For future research it is recommended to modify the research design for measuring emotion regulation.

(3)

Het Effect van Interpretatie Bias Modificatie op Emotie Regulatie

Emoties motiveren gedrag en hebben een grote impact op de gezondheid en het psychosociaal welbevinden (Spielberger & Reheiser, 2009). Angst is een normale emotie en beschermt tegen gevaar (Peijnenburg, Jongreden, & Bögels, 2014). Volgens de American Psychiatric Association (2013) is angst een emotie die zijn functie verliest wanneer deze dominant en persistent aanwezig is. Bij overdreven en aanhoudende angst kan er sprake zijn van een angststoornis. Angststoornissen zijn de meest voorkomende psychische stoornissen en hebben in verschillende landen en culturen een hoge prevalentie (WHO Mental Health Survey Consortium, 2004). Volgens de World Health Organization (2004) varieert de

prevalentie in Afrika en Azië tussen de 2% en de 5%, in Europa en Latijns Amerika tussen de 5% en de 12% en in het Midden Oosten en de Verenigde Staten tussen de 11% en 18%. Angststoornissen ontstaan vaak al in de kindertijd en gaan meestal niet spontaan over. Kenmerkend voor mensen met een angststoornis is dat ze meer cognities van bedreiging en onzekerheid rapporteren (Marien & Bell, 2004), sneller gevaar zien (Muris & Field, 2008) en twijfelachtige situaties eerder als gevaarlijk interpreteren (Bögels & Zigterman, 2000). Gezien de omvang en impact van angststoornissen is het raadzaam om meer inzicht te krijgen in enerzijds factoren die mogelijk de kwetsbaarheid voor het ontwikkelen en in stand houden van angststoornissen verklaren en anderzijds factoren die er aan kunnen bijdragen om angststoornissen te doen afnemen.

Verschillende cognitieve theorieën beschrijven processen van informatieverwerking die bij mensen een rol spelen bij het verwerven, opslaan en reproduceren van kennis (Beck, 1976; Williams, Watts, MacLeod, & Mathews, 1997). Het interpreteren van informatie is een cognitief proces dat interessant is bij het bestuderen van psychopathologie. Veel informatie waar mensen in het dagelijks leven mee te maken krijgen is twijfelachtig en voor interpretatie vatbaar. De wijze waarop de informatie geïnterpreteerd wordt is bepalend voor hoe mensen zich voelen en zich gedragen in een situatie. Zo kan kramp in een arm door een zeer angstig persoon negatief geïnterpreteerd worden als teken dat er iets mis is met zijn gezondheid, terwijl een minder angstig persoon het meer goedaardig zal interpreteren, bijvoorbeeld als teken van spierpijn en als bevestiging van een goede sportprestatie (Bögels & Van Oppen, 2011).

Beck (1976) stelt dat angststoornissen worden veroorzaakt door onlogische, irrationele ideeën die mensen aanhangen en dat deze ontstaan door afwijkingen in de

informatieverwerking. Aandachtvertekeningen en interpretatievertekeningen zijn processen die de informatieverwerking beïnvloeden (Beck & Clark, 1997). Van aandachtvertekening

(4)

wordt gesproken wanneer de aandacht meer gericht wordt tot bedreigende stimuli dan tot positieve of neutrale stimuli. Aandachtvertekening speelt een substantiële rol bij angst. Hierbij zouden aandachtsprocessen door zintuigelijke systemen zijn ingesteld om selectief te reageren op specifieke categorieën van affectieve stimuli (Todd, Cunningham, Anderson, &

Thompson, 2012). Interpretatievertekening wordt gedefinieerd als de neiging om twijfelachtige stimuli of situaties negatief te interpreteren. Angstige personen zullen twijfelachtige situaties eerder als bedreigend interpreteren als resultaat van cognitieve schema’s die geactiveerd worden wanneer nieuwe situaties zich voordoen. Hoe bepaalde informatie geïnterpreteerd wordt is bepalend voor het gevoel en gedrag (Beck, 1976). Arntz, Rauner en van den Hout (1995) vonden dat angst gepaard gaat met disfunctionele

interpretaties. Deze interpretaties leiden niet alleen tot ongewenste emoties maar de emoties geven op hun beurt weer bewijs voor de juistheid van de disfunctionele interpretaties. Een voorbeeld hiervan is dat iemand met een angst voor honden zal denken dat een naderende hond misschien zal gaan bijten. Door deze negatieve interpretatie zal er vervolgens door hem angst gevoeld worden. Op basis van dit angstige gevoel ervaart hij een bevestiging van de juistheid van zijn negatieve interpretatie over de situatie. Dit proces wordt ook wel emotioneel redeneren genoemd (Arntz, Rauner, & van den Hout, 1995).

Williams et al. (1997) stellen dat een emotioneel beslissingsmechanisme de aandacht toewijst aan alle inkomende stimuli en de bedreigende waarde ervan beoordeelt. Hoge angst niveaus doen het waargenomen niveau van de dreiging van een stimulus toenemen.

Afhankelijk van het niveau van de dreiging wordt de uitkomst van het emotioneel beslissingsmechanisme doorgezonden naar een cognitief mechanisme welke strategieën toewijst. Mensen met een angstig karakter sturen hun strategieën eerder richting de

bedreigende stimuli, terwijl mensen zonder een angstig karakter hun strategieën weg sturen van de bedreiging. Williams et al. veronderstellen dat mensen met een sterk angstig karakter meer cognitieve strategieën zullen sturen naar bedreigende stimuli wanneer ze in een

stressvolle situatie zijn en hun angstige toestand sterk is. De neiging om meer cognitieve strategieën te richten naar bedreiging vergroot de kans dat angstige mensen meer

psychopathologie vertonen als reactie op een kleinere mate van emotionele verstoring. Williams et al. zien interpretatie- en aandachtvertekening als een risicofactor voor het ontwikkelen en in stand houden van angststoornissen.

Eerder onderzoek (Amir, Beard, & Bower, 2005) heeft uitgewezen dat angst gekenmerkt wordt door interpretatievertekeningen. Interpretatievertekeningen kunnen

(5)

MacLeod, 2014; Salemink, Van den Hout, & Kindt, 2007; Yiend, Mackintosh, & Mathews, 2005). In onderzoek van Mathews en Mackintosh (2000) bestond interpretatie bias

modificatie (IBM) uit een reeks beschrijvingen van twijfelachtige situaties (bijv. een

bedrijfsfeestje van je partner) waarbij de deelnemer de opdracht kreeg om het open eind van een beschreven twijfelachtige situatie aan te vullen met een gevolgtrekking. In deze studie werden de deelnemers willekeurig toegewezen aan één van de twee trainings condities: een positieve trainingsgroep en een negatieve trainingsgroep. De deelnemers kregen een

beschrijving van een sociale situatie te lezen, terwijl ze zich inbeeldden dat ze de beschreven persoon waren. De situaties werden zin voor zin getoond, tot het laatste woord. Een

voorbeeld van een scenario luidt als volgt: “Je partner vraagt je om mee te gaan naar een feest van zijn werk. Je hebt nog nooit eerder collega’s van hem ontmoet. Op weg naar het feest denk je dat de mensen je (…) vinden.” Op dit punt werd na de beschrijving van de situatie een woordfragment (“sa_i” of “vrie_de_ijk”) getoond welke correspondeert met de

trainingsgroep. Dit werd gedaan door de negatieve trainingsgroep de instructie te geven om het woordfragment met een negatieve interpretatie aan te vullen (“sa_i” wordt “saai”), terwijl de positieve trainingsgroep de instructie kreeg om het woordfragment met een positieve interpretatie aan te vullen (“vrie_de_ijk” wordt “vriendelijk”). Op die manier werd de ene groep getraind om een goedaardige interpretatievertekening te krijgen, terwijl de andere groep werd getraind om een angstigere interpretatievertekening te krijgen. Deze manipulatie zorgde er niet alleen voor dat de twee groepen een verschillende interpretatiestijl hanteerden, maar had ook een effect op het angstniveau van deelnemers. Deelnemers in de negatieve

interpretatiegroep vertoonden na de training meer angst, terwijl angst in de positieve interpretatiegroep daalde (Mathews & Mackintosh, 2000).

Ook Wilson, MacLeod, Mathews en Rutherford (2006) voerden een effectieve IBM training uit waarbij werd gevonden dat het manipuleren van interpretatievertekening een effect had op de emotionele reactiviteit van de deelnemers. De IBM bestond uit homograven die zowel een bedreigende als goedaardige betekenis hadden. De deelnemers werden

willekeurig toegewezen aan de negatieve of de positieve trainingsgroep. In de negatieve trainingsgroep konden de homograven opgelost worden door ze te associëren met een dreigende betekenis, terwijl in de positieve trainingsgroep de homograven opgelost konden worden door ze te associëren met een positieve betekenis. Na de IBM had de positieve trainingsgroep een meer goedaardige interpretatievertekening, waar de negatieve

trainingsgroep een meer bedreigende interpretatievertekening had. Om het angstniveau van de deelnemers te meten werden er na de IBM aan de deelnemers film clips getoond van

(6)

waargebeurde reddingsoperaties waarna aan hen werd gevraagd hoe zij zich voelden. Hieruit bleek dat de deelnemers in de negatieve trainingsgroep meer angst rapporteerden dan

deelnemers in de positieve trainingsgroep. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat het ontwikkelen van een meer goedaardige interpretatie kan leiden tot een afname van angst (Mathews, Ridgeway, Cook, & Yiend, 2007; Murphy, Hirsch, Mathews, Smith, & Clark, 2007). Bij angstige personen zorgde het herhaaldelijk oefenen van positieve interpretatie tot afname van angstige reactiviteit (Hayes, Hirsch, Krebs, & Mathews, 2010; Mathews et al., 2007).

Hoewel IBM dus een impact lijkt te hebben op hoe angst wordt ervaren, is er weinig bekend over de onderliggende mechanismen die de verandering in angst aansturen. Eén mogelijkheid is dat IBM mensen leert om hun emoties beter te reguleren. Emotieregulatie wordt gedefinieerd als alle bewuste en onbewuste strategieën die gebruikt worden om één of meerdere componenten van een emotionele reactie te versterken, in stand te houden of te onderdrukken (Gross, 2001). Het procesmodel van emotieregulatie (Gross, 2001) omschrijft emotieregulatie aan de hand van verschillende strategieën (Figuur 1). Reappraisal is een belangrijke emotieregulatie strategie. Reappraisal bestaat uit hoe het denken over een situatie veranderd wordt om de emotionele impact te versterken, in stand te houden of te

onderdrukken. Een voorbeeld hiervan is het bedenken van een goede afloop bij het zien van een auto ongeluk. Door te bedenken dat de ambulance er snel is en de broeders het slachtoffer goed kunnen helpen, wordt de angst die de situatie zou oproepen zonder het inzetten van deze strategie gewijzigd en neemt de angst hierdoor af.

(7)

Al met al lijken er veel overeenkomsten tussen de definities van IBM en reappraisal. Zowel IBM als reappraisal bevatten strategieën die bij het toepassen ervan de emotionele impact van een twijfelachtige situatie veranderen. IBM manipuleert de automatische interpretatie van mensen om de impact van angst te veranderen door hen meer dreigende of goedaardige interpretaties van twijfelachtige situaties te laten maken (Mathews &

Mackintosh, 2000). Bij reappraisal wordt de emotionele impact van een situatie versterkt, gelijk gehouden of onderdrukt door het denken over de situatie te veranderen (Gross, 2001). Gezien de overeenkomsten in de definities van IBM en reappraisal lijkt het plausibel dat IBM een manipulatie is die er voor zorgt dat mensen verbeteren in het toepassen van reappraisal als strategie om hun emotie te reguleren. Hierdoor zouden zij beter kunnen omgaan met

bedreigende situaties. Tot op heden is deze hypothese echter nooit onderzocht. Onderzoek naar de onderliggende mechanismen van IBM is relevant en kan in de toekomst een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van effectieve interventies gericht op de behandeling van

angststoornissen.

In het huidige onderzoek werd onderzocht of IBM een effect heeft op hoe goed mensen er in slagen om hun emoties te reguleren. In een voormeting werd eerst gemeten hoe goed deelnemers hun emoties reguleren. Hiervoor toonden we ze bedreigende film clips, waarbij ze gevraagd werden om of enkel te kijken, of hun emoties te onderdrukken, of hun emoties te versterken. Vervolgens werden de deelnemers getraind met twijfelachtige scenario’s. De ene helft van de deelnemers werd getraind om twijfelachtige situaties meer positief te interpreteren, terwijl de andere helft van de deelnemers getraind werd om twijfelachtige situaties meer negatief te interpreteren. Na de training werd

interpretatievertekening gemeten met een geheugentest en werd wederom gemeten hoe de deelnemers hun emoties reguleerden na het tonen van nieuwe film clips. Er werd verwacht dat IBM een effect heeft op interpretatievertekening. Bij deelnemers die middels IBM getraind werden om twijfelachtige situaties positief te interpreteren werd verwacht dat ze na de training twijfelachtige situaties eerder positiever zouden interpreteren. Bij deelnemers die middels IBM getraind werden om twijfelachtige situaties negatief te interpreteren werd verwacht dat ze na de training twijfelachtige situaties eerder negatiever zouden interpreteren. Daarboven werd verwacht dat IBM een effect had op emotieregulatie. Bij deelnemers die middels IBM getraind werden om twijfelachtige situaties positief te interpreteren werd verwacht dat zij na de training beter in staat zouden zijn om negatieve emoties te

onderdrukken en dat het versterken van negatieve emoties verslechtert. Bij deelnemers die middels IBM getraind werden om twijfelachtige situaties negatief te interpreteren werd

(8)

verwacht dat zij na de training minder goed in staat zouden zijn om negatieve emoties te onderdrukken en dat het versterken van negatieve emoties verbetert.

(9)

Methode Deelnemers

De deelnemers (N = 62) die aan dit onderzoek deelnamen waren vrijwillige

deelnemers die zich digitaal hebben ingeschreven via de rekruteringswebsite van de UvA. De deelnemers werden willekeurig verdeeld in twee gelijke groepen: een positieve trainingsgroep (n = 31 ) en een negatieve trainingsgroep groep (n = 31 ). Aan het onderzoek namen 20 mannen en 42 vrouwen deel in ruil voor proefpersoon punten of geld. Deelnemers met en goed begrip van de Nederlandse taal en een gemiddelde angstdispositie (28-51) konden na invullen van het informed consent formulier (Bijlage 1) deelnemen aan het onderzoek.

Meetinstrumenten

State Trait Anxiety Inventory. Toestandsangst en angstdispositie werden gemeten

met een Nederlandse vertaling van de State Trait Anxiety Inventory (STAI: Spielberger, Gorsuch, Lushene, Vagg, & Jacobs, 1983). De toestandsangst schaal bestaat uit 20 items en meet situationele angst. Aan de deelnemers werd gevraagd om te rapporteren hoe ze zich nu voelen. De angstdispositie schaal bestaat uit 20 items en meet de mate waarin iemand een angstig karakter heeft. Aan de deelnemers werd gevraagd om te rapporteren hoe ze zich over het algemeen voelen. Items zijn gescoord op een 4 punts schaal met totaal scores tussen de 20 en 80. Hogere scores indiceren een hoger angst niveau. De schaal kent een goede interne validiteit en een zeer goede test-hertest betrouwbaarheid (Barnes, Harp, & Jung, 2002).

Emotieregulatie. De emotie opwekkende stimuli werden geselecteerd uit TV

programma’s over waargebeurde reddings operaties (Wilson et al., 2006). Voor de huidige studie werd een set van 6 film clips geselecteerd met ieder een speelduur van ongeveer 1 minuut en voorzien van Nederlandse ondertiteling. In de voor en na meting werden ieder 3 film clips getoond. In de film clips werden waargebeurde reddings operaties getoond die ontworpen zijn om negatieve emotionele reacties op te roepen. De film clip werd beëindigd wanneer de afloop van de situatie onzeker was. Een voorbeeld van de inhoud van een film clip is een fragment van een auto ongeluk tijdens een auto race waarin reddingswerkers een racer proberen te redden. De racer zat bekneld in zijn brandende auto. Het film fragment werd beëindigd wanneer onduidelijk was of de racer gered kon worden. De andere film clips gingen over schipbreuken, een auto die in de rivier reed, een helikoptercrash en over een meisje dat uit een reuzenrad viel. In de voor en nameting werden ieder drie film clips getoond. Aan de deelnemers werd gevraagd om naar de film clips te kijken, waarbij ze per film clip een verschillende instructie kregen. Zowel in de voor als de nameting kregen deelnemers bij het bekijken van de eerste film clip altijd eerst de instructie van de kijk taak. Gecontrabalanceerd

(10)

kregen zij na het bekijken van de twee volgende film clips de onderdruk en versterk instructie. De deelnemers kregen bij de kijk taak de instructie om gewoon naar de film clip te kijken zonder de ogen te sluiten of weg te kijken van het scherm. Aan de deelnemers werd gevraagd om zich te concentreren op de emoties die gevoeld werden en om dit zo nauwkeurig mogelijk te registreren. Bij de onderdruk taak kregen de deelnemers de instructie om naar een film clip te kijken en om de intensiteit van de negatieve emoties die gevoeld werden bij het bekijken van de clip te onderdrukken. Deelnemers kregen de instructie om hun emoties af te zwakken zonder andere emoties op te wekken, hun ogen te sluiten of aan iets anders te gaan denken wat niet gerelateerd is aan de film clip. In tegenstelling tot de instructie van de

onderdruk taak kregen deelnemers bij de instructie van de versterk taak de opdracht om bij het bekijken van de film clip de intensiteit van de negatieve emoties die gevoeld werden te

versterken. Ook bij de versterk taak kregen de deelnemers de instructie om dit te doen zonder andere emoties op te wekken, hun ogen te sluiten of door aan iets anders te denken wat niet gerelateerd is aan de film clip. Bij zowel de kijk taak, de onderdruk taak als de versterktaak kregen deelnemers de instructie om hun gevoel zo nauwkeurig mogelijk te registreren tijdens het bekijken van de film clip en tot 15 seconden na afloop van de film clip. Na afloop van de film clip kregen de deelnemers 15 seconden een zwart scherm te zien. Na iedere film clip gaven de deelnemers op een 7 punt Likert-schaal aan in hoeverre ze angst/ stress voelden (“Hoe angstig/ gestresseerd voel je je nu?” 1= helemaal niet en 7 = heel erg), en in hoeverre ze eventueel andere negatieve emoties of positieve emoties hadden ervaren.

Interpretatie Bias Modificatie (IBM). Twee neutrale oefenscenario’s en twee

blokken van ieder 50 emotioneel twijfelachtige scenario’s werden gebruikt om een positieve of negatieve interpretatie te veranderen. De IBM scenario’s waren gericht op fysieke dreiging en hebben eerder aangetoond de interpretatie vertekening te kunnen veranderen (Notebaert et al, 2014). Voor de start van de training werden twee oefenscenario’s gebruikt met emotioneel neutrale inhoud om deelnemers te laten oefenen ter voorbereiding op de IBM. Ieder scenario bestond uit drie à vier zinnen. Per 4 seconden werd er een nieuwe regel toegevoegd aan het scenario. In de laatste regel van het scenario ontbrak één woord. De deelnemers kregen de instructie om de scenario's te lezen en om zich tijdens het lezen zo goed mogelijk in te leven in de beschreven situatie. Aan de deelnemers werd gevraagd om het ontbrekende woord zo snel mogelijk te achterhalen en het vervolgens in te vullen. Door op de spatiebalk te drukken werden de reactietijden geregistreerd en konden de deelnemers het ontbrekende woord invullen. Na de twee oefenscenario’s kregen de deelnemers de instructie dat de oefenfase beëindigd was en dat de testfase ging starten. De scenario’s van de testfase bleven emotioneel

(11)

twijfelachtig tot aan het laatste woord. Voor de test fase golden dezelfde instructies als bij de oefenfase. Daarbij werden deelnemers eraan herinnerd dat het belangrijk was om zich goed in te leven in elke situatie die ze te lezen kregen en om proberen te begrijpen hoe dat zou voelen. Voor de deelnemers in de positieve trainingsgroep eindigde de 50 scenario’s in het eerste blok en 34 scenario’s in het tweede blok van de training in een goedaardige afloop. Voor de

deelnemers in de negatieve trainingsgroep eindigde de 50 scenario’s in het eerste blok van de training en 34 scenario’s in het tweede blok van de training in een dreigende afloop. 16 scenario’s in het tweede blok van de training waren voor beide trainingsgroepen identiek. Hiervan hadden 8 scenario’s een goedaardige afloop, en 8 scenario’s een dreigende afloop. De functie van de 16 identieke scenario’s in het tweede blok van de training zal later uitgelegd worden (zie Interpretatievertekening). Een voorbeeld van een scenario met een ontknoping in het laatste woord in de positieve trainingsgroep luidt als volgt:

“Je ligt 's avonds laat in bed te lezen over een inbraak in je buurt. Vanuit de keuken hoor je iets dat lijkt op een zacht gerammel of geklop. Je luistert aandachtig en je bent overtuigd dat het geluid komt van de ko_l_ast.”

Een voorbeeld van een scenario met een ontknoping in het laatste woord in de negatieve trainingsgroep luidt als volgt:

“Je ligt 's avonds laat in bed te lezen over een inbraak in je buurt. Vanuit de keuken hoor je iets dat lijkt op een zacht gerammel of geklop. Je luistert aandachtig en je bent overtuigd dat het geluid komt van een in_re_er.”

Deelnemers lazen één scenario per keer. In de laatste zin van ieder scenario werd een woordfragment getoond welke de proefpersonen moesten aanvullen door het volledige woord in te voeren (“koelkast” in de positieve trainingsgroep of “inbreker” in de negatieve

trainingsgroep). Deelnemers werden geïnformeerd over dat er maar één goede oplossing was voor ieder woord en dat ze moesten nadenken om tot een oplossing voor het woordfragment te komen. Deelnemers kregen de instructie om “Ik weet het niet” in te vullen wanneer ze geen oplossing konden bedenken voor het woordfragment. Na het voltooien van het woord

fragment volgde er een vraag met betrekking tot het begrip van het scenario welke consistent was met de ontknoping van de betekenis van het scenario. Het goede antwoord op de vraag was afhankelijk van de trainingsgroep. Een voorbeeld van een vraag met betrekking tot het

(12)

begrip van het scenario luidt als volgt:

“Denk je dat er een inbreker in huis is?”

Voor deelnemers die getraind werden om een negatieve interpretatievertekening aan te nemen was het goede antwoord “Ja”; voor deelnemers die getraind werden om een positieve

interpretatievertekening aan te nemen was het goede antwoord “Nee”.

Interpretatievertekening. Interpretatievertekening werd met twee verschillende

methoden gemeten. Ten eerste werd interpretatievertekening gemeten in het tweede blok van de IBM training en in de nameting. Zoals eerder beschreven werden er in het tweede blok van de IBM training 16 test items opgenomen waarop alle deelnemers, ongeacht trainingsgroep, dezelfde positieve (8 items) en negatieve (8 items) interpretaties maakten. Dit werd gedaan om te testen of de IBM training effectief was. De test items waren identiek voor beide trainingsgroepen. Verwacht werd dat deelnemers in de negatieve trainingsgroep sneller zouden zijn in het oplossen van de negatieve items, en dat deelnemers in de positieve trainingsgroep sneller zouden zijn in het oplossen van de positieve items (Notabaert et al., 2014).

Ten tweede werd interpretatievertekening gemeten na de IBM training met een

geheugentest (Salemink et al., 2007). Hierin werd aan de deelnemers gevraagd om 10 nieuwe twijfelachtige scenario’s te beoordelen. Een voorbeeld van een scenario luidt:

“Het doktersbezoek

Je voelt je de laatste tijd af en toe duizelig, en je besluit naar de dokter te gaan. Je maakt een afspraak, en de dokter neemt je bloeddruk en luistert naar je hartslag.

Dan zegt hij je ontspannen te zijn en geeft je zijn … . m_n_ng”

Hierna werd aan de deelnemers gevraagd om zich de scenario’s te herinneren en kregen de deelnemers in 10 trials de titels van de scenario’s te lezen met vier verschillende interpretaties van het scenario. De interpretaties waren (a) positief en inhoudelijk consistent, (b) negatief en inhoudelijk consistent, (c) positief maar inhoudelijk niet consistent, (d) negatief maar inhoudelijk niet consistent. De deelnemers kregen vervolgens de instructie om de interpretaties te lezen en om voor iedere uitspraak onafhankelijk van de andere uitspraak aan te geven op een 4 punt schaal in welke mate de betekenis van het scenario overeen kwam

(13)

met de betekenis van de verhalen die ze gelezen hadden (heel erg verschillende betekenis tot

heel erg dezelfde betekenis). Een voorbeeld van een test item luidt:

“Het doktersbezoek

(a) De dokter zegt dat er niks is om je zorgen over te maken (b) De dokter geeft je informatie over de ziekte (c) De dokter zegt dat je volledig genezen bent

(d) De dokter zegt dat je behandeling verder gezet moet worden”

Strategieën. Tot slot werd er aan het einde van het experiment gevraagd of de

deelnemers reappraisal als emotieregulatie strategie hadden gebruikt tijdens het versterken en onderdrukken van hun emoties. Dit werd gedaan door aan de deelnemers de vraag te stellen: “Heb je tijdens de emotieregulatie taak (de taak met de filmclips) ten minste een keer

geprobeerd om de inhoud of uitkomst van de clip anders voor te stellen om negatieve emoties te versterken of te onderdrukken? Zo kan je bij de film van het meisje dat uit het reuzenrad viel bijvoorbeeld je negatieve emoties versterken door je in te beelden dat jij of je vriendin uit het rad valt, of door te denken aan de mogelijk fatale afloop van zo’n val. Op dezelfde manier kan je negatieve emoties onderdrukken, door te denken aan de redding, en je in te beelden dat ze al bij al nog geluk had, dat ze niet dood is. Zo kan je het positieve in de clip meer

benadrukken, en dus je negatieve emoties onderdrukken. Heb je dus ten minste één keer deze strategie gebruikt?” Het antwoord werd gescoord op een dichotome schaal (Ja of Nee). Indien ja, dan werd aan de deelnemer gevraagd om op een vier punts schaal aan te geven hoe vaak ze de strategie hadden gebruikt bij het onderdrukken en/ of versterken van emoties. (1 = Zelden

en 4 = Heel vaak/ altijd). Vervolgens werd aan de deelnemers gevraagd hoe vaak ze de

strategie hadden gebruikt voor het onderdrukken van emoties en hoe vaak de deelnemers de strategie hadden gebruikt voor het versterken van hun emoties. Tot slot werd aan iedereen gevraagd om eventuele andere emotieregulatie strategieën die ze gebruikt hadden op te schrijven.

Filler-taak. Om mogelijke verschillen in stemming te verzwakken die veroorzaakt

zijn door het bekijken van de film clips en de IBM training voerden de deelnemers na het zien van de film clips en na het voltooien van de IBM training een filler-taak uit zonder emotionele inhoud. Drie cijfers werden getoond op het computerscherm en aan de deelnemers werd vooraf aan de taak de instructie gegeven om zo snel mogelijk de linker muisknop in te

(14)

cijfers even was werden deelnemers geacht om de rechter muisknop in te drukken. Ongeacht de snelheid of de reactie ging de filler-taak 30 seconden door en werd er geen feedback gegeven op foute reacties.

Procedure

Deelnemers ontvingen voor de deelname aan het onderzoek een informatiebrief over de procedure en werden na het ondertekenen van de informed consent random toegewezen aan de positieve of de negatieve IBM trainingsgroep. De deelnemers werden individueel getest in een geluidsdichte cubicle. Allereerst vulden de deelnemers de Nederlandse vertaling van de STAI in. Het gehele experiment omvatte drie fasen: de voormeting, de training fase en de nameting. In de voormeting werden 3 film clips getoond en werd emotieregulatie gemeten met zelfrapportage. Hierna volgde de IBM training. In de positieve trainingsgroep werden deelnemers getraind om twijfelachtige situaties meer positief te interpreteren. In de negatieve trainingsgroep werden deelnemers getraind om twijfelachtige situaties meer negatief te interpreteren. In het tweede blok van de IBM werden op 16 identieke scenario’s de

reactietijden gemeten. In de nameting volgde de geheugentest om de interpretatievertekening te meten. Vervolgens werden wederom 3 film clips getoond en werd emotieregulatie gemeten met zelfrapportage. Tot slot beantwoordden de deelnemers enkele vragen over het toepassen van emotieregulatie strategieën. Het hele experiment duurde ongeveer 1,5 uur. Na afloop van het experiment ontvingen de deelnemers de debriefing (Bijlage 2).

(15)

Resultaten

Scoring en uitbijters. Voordat we de data geanalyseerd hebben werden er 5

deelnemers die Nederlands niet als moedertaal hadden uit de dataset verwijderd.

Groepskenmerken. Gemiddelde toestandsangst van de uiteindelijke steekproef van

57 deelnemers was 32.23 (SD = 7.34); gemiddelde angst dispositie was 35.63 (SD = 8.22). Toestandsangst en angst dispositie verschilden niet significant tussen de twee

trainingsgroepen, beide Fs < 1.

Effect van IBM op interpretatie vertekening. Om te testen of IBM effectief was in

het veranderen van interpretatievertekening hebben we twee verschillende Repeated Measures ANOVA’s gebruikt. De eerste analyse werd gemaakt van de geheugentest met Valentie (positief vs. negatief) als een within subjects factor en Trainingsgroep (positief vs. negatief) als een between subjects factor. Er werd een significant hoofdeffect gevonden voor Valentie,

F(1,55) = 6.06, p < .02. Er werd geen significant hoofdeffect gevonden voor Trainingsgroep, F(1,55) < 1. Belangrijk hierbij is dat de interactie tussen de Trainingsgroep en de Valentie wel

significant was, F(1,55) = 54.33, p < .001 (Figuur 2). Met een univariate analyse werd gevonden dat na de trainings fase de positieve trainingsgroep een significant positievere interpretatievertekening had dan de negatieve trainingsgroep, F(1,55) = 16.72, p < .001, waar de negatieve trainingsgroep een significant negatievere interpretatievertekening had dan de positieve trainingsgroep, F(1,55) = 18.81, p < .001.

Figuur 2. Interpretatievertekeningscore als functie van Valentie en Trainingsgroep. 0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0

positieve probes negatieve probes

Va le nt ie Probes Negatieve training Positieve training

(16)

De tweede Repeated Measures ANOVA werd uitgevoerd op de reactietijden op de probe-items, met Probe Valentie (positief vs. negatief) als within subjects factor en

Trainingsgroep (positief vs. negatief) als een between subjects factor. Er werd een significant hoofdeffect gevonden voor Probe Valentie, F(1, 55) = 23.99, p < .001. Er werd geen

significant hoofdeffect gevonden voor Trainingsgroep, F(1,55) < 1. Belangrijk hierbij is dat de interactie tussen de Trainingsgroep en de Probe Valentie wel significant was, F(1, 55) = 24.91, p <.001 (Figuur 3). Met een univariate analyse werd gevonden dat positief getrainde deelnemers de positieve probes sneller maakten dan negatief getrainde deelnemers F(1,55) = 4.54, p <.04. Negatief getrainde deelnemers maakten de negatieve probes sneller dan de positief getrainde deelnemers F(1,55) = 4.99, p < .03. Samengevat tonen de resultaten

duidelijk aan dat de training succesvol was in het veranderen van de interpretatievertekening.

Figuur 3. Interpretatievertekeningscore als functie van Probe Valentie en Trainingsgroep.

Effect van IBM op emotie regulatie. Om emotieregulatie te meten werd in de

huidige studie gebruik gemaakt van een gemengd design met een within-subjects factor (Tijd: voor meting versus na meting) en een between-subjects factor (Trainingsgroep: negatieve training versus positieve training). Met behulp van 9 afzonderlijke Repeated Measures ANOVA’s is onderzocht of IBM een effect had op emotieregulatie. Deelnemers kregen drie instructies (kijk, versterk, onderdruk) en met behulp van zelfrapportage werd er gemeten in hoeverre er door hen angst, negatieve emoties of positieve emoties werden ervaren.

Kijk taak. Uit de Repeated Measures ANOVA’s op de kijk taak bleek ten eerste geen

significant hoofdeffect of interactie effect op het ervaren van angst, alle Fs < 1(Tabel 1). Er

0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000

Positieve probes Negatieve probes

Rea ct iet ijd (m s) Probes Negatieve training Positieve training

(17)

werd ten tweede een randsignificant hoofdeffect gevonden voor Tijd op het ervaren van andere negatieve emoties, F(1,55) = 3.56, p = .07. Er werd geen hoofdeffect gevonden voor Training en ook werd er geen interactie effect gevonden bij het ervaren van andere negatieve emoties, beide Fs <1 (Tabel 1). Tot slot waren er geen significante effecten in de analyses van positieve emoties, alle Fs <1 (Tabel 1). Samengevat verschillen de positieve en de negatieve trainingsgroep niet in het ervaren van angst, andere negatieve emoties en positieve emoties tijdens de kijk taak voor en na de training. Wel werd er een randsignificant hoofdeffect gevonden voor Tijd op het ervaren van negatieve emoties. Onafhankelijk van de

trainingsgroep werden er voor de training (M = 3.51, SD = 1.40) meer negatieve emoties ervaren dan na de training (M = 3.13, SD = 1.54).

Versterk taak. Vervolgens werden er Repeated Measures ANOVA’s uitgevoerd om

het effect van IBM op het versterken van emoties te meten. Er werden ten eerste geen significante hoofdeffecten of interactie effecten gevonden op het ervaren van angst op de versterk taak, alle Fs < 1 (Tabel 1). Opnieuw werd er een randsignificant hoofdeffect

gevonden voor Tijd op het ervaren van andere negatieve emoties, F = 3.44, p = .07 (Tabel 1). Er werd geen hoofdeffect gevonden voor Training en er werd ook geen interactie effect gevonden, beide Fs < 1. Tot slot bleken er geen significante hoofdeffecten of interactie effecten in het ervaren van positieve emoties, alle Fs <1.04, alle ps >.31 (Tabel 1).

Samengevat verschillen de positieve en de negatieve trainingsgroep niet in het ervaren van angst, andere negatieve emoties en positieve emoties tijdens de versterk taak voor en na de training. Wel werd er een randsignificant hoofdeffect gevonden voor Tijd op het ervaren van negatieve emoties tijdens de versterk taak. Onafhankelijk van de trainingsgroep werden er voor de training (M = 4,08, SD = 1.45) meer negatieve emoties ervaren dan na de training (M = 3.69, SD = 1.56).

Onderdruk taak. Tot slot werden er Repeated Measures ANOVA’s uitgevoerd om

het effect van IBM op het onderdrukken van emoties te meten. Er werden geen significante hoofdeffecten of interactie effecten gevonden op het ervaren van angst, alle Fs <1 (Tabel 1). Ook werden er geen significant hoofdeffecten en interactie effecten gevonden op het ervaren van andere negatieve emoties, alle Fs < 2.61, alle ps > .11 (Tabel 1). Tot slot werden er ook geen significante hoofd of interactie effecten gevonden in het ervaren van positieve emoties, alle Fs <1 (Tabel 1). Samengevat verschillen de positieve en de negatieve trainingsgroep niet in het ervaren van angst, andere negatieve emoties en positieve emoties tijdens de onderdruk taak.

(18)

Tabel 1

Scores van de STAI toestandsangst, STAI angst dispositie, Interpretatievertekening en Emotieregulatie over Experiment Fase en Trainingsgroep.

Positieve training Negatieve training

Voor meting Na meting Voor meting Na meting

M (SD) M (SD) M (SD) M (SD)

STAI toestandsangst 31.22 (6.80) - - 33.13 (7.80) - - STAI angst dispositie 35.44 (7.92) - - 35.80 (8.61) - - Interpretatievertekening

Geheugen taak

Pos interpretatie - - 2.45 (0.39) - - 1.98 (0.47) Neg interpretatie - - 1.86 (0.37) - - 2.28 (0.35) Reactie tijd (sec)

Pos item - - 2.39 (1,07) - - 3.12 (1,47) Neg item - - 2.40 (1,01) - - 1.84 (0,88) Emotieregulatie Kijk taak Angst 3.19 (1.39) 2.93 (1.51) 3.23 (1.33) 3.33 (1.65) Neg emo 3.48 (1.58) 2.93 (1.54) 3.53 (1.22) 3.33 (1.54) Pos emo 2.00 (1.21) 1.85 (1.23) 1.87 (1.20) 1.73 (1.08) Versterk taak Angst 4.19 (1.69) 3.70 (1.56) 4.13 (1.31) 4.03 (1.35) Neg emo 3.93 (1.62) 3.67 (1.64) 4.23 (1.28) 3.70 (1.49) Pos emo 1.30 (0.87) 1.37 (0.97) 1.60 (0.93) 1.83 (1.18) Onderdruk taak Angst 2.85 (1.66) 2.81 (1.52) 3.17 (1.42) 2.73 (1.41) Neg emo 2.51 (1.25) 2.85 (1.43) 3.10 (1.56) 2.73 (1.39) Pos emo 1.52 (0.80) 1.44 (0.93) 1.53 (0.78) 1.50 (0.82)

Aanvullende analyses. Omdat er mogelijk wel een effect is op emotieregulatie bij

deelnemers die de reappraisal strategie hebben toegepast, hebben we de analyses herhaald met enkel de deelnemers die na de post training hebben aangegeven dat ze deze strategie hebben toegepast. Deze analyses leidden niet tot een ander patroon in de resultaten. Geen van de hoofd en interactie effecten werd hierdoor significant.

(19)

Discussie

In dit onderzoek is getracht om een antwoord te vinden op de vraag: “Wat is het effect

van interpretatie bias modificatie op emotieregulatie?”. Om deze vraag te kunnen

beantwoorden is allereerst onderzocht of de IBM effectief bleek in het veranderen van interpretatievertekening (Salemink et al., 2007; Notebaert et al., 2014). Bij deelnemers die middels IBM getraind werden om twijfelachtige situaties positief te interpreteren werd verwacht dat ze na de training twijfelachtige situaties eerder positiever zouden interpreteren. Bij deelnemers die middels IBM getraind werden om twijfelachtige situaties negatief te interpreteren werd verwacht dat ze na de training twijfelachtige situaties eerder negatiever zouden interpreteren. In lijn met deze verwachtingen vonden we dat IBM leidde tot een verandering in interpretatievertekening bij de trainingsgroepen. De deelnemers die getraind werden om twijfelachtige situaties meer goedaardig te interpreteren hadden na de training een significant positievere interpretatievertekening, waar de deelnemers die getraind werden om twijfelachtige situaties meer dreigend te interpreteren na de training een significant

negatievere interpretatievertekening hadden. Deze resultaten zijn duidelijk in lijn met de literatuur (Notebaert et al., 2014; Salemink et al., 2007; Yiend, et al., 2005).

Ten tweede werd onderzocht of de IBM een effect had op emotieregulatie. Bij deelnemers die middels IBM getraind werden om twijfelachtige situaties positief te interpreteren werd verwacht dat zij na de training beter in staat zouden zijn om negatieve emoties te onderdrukken en dat het versterken van negatieve emoties zou verslechteren. Bij deelnemers die middels IBM getraind werden om twijfelachtige situaties negatief te

interpreteren werd verwacht dat zij na training minder goed in staat zouden zijn om negatieve emoties te onderdrukken en dat het versterken van negatieve emoties zou verbeteren.

Hiervoor is gekeken naar de beoordeling van angst, negatieve emoties en positieve emoties. Er zijn geen verschillen gevonden tussen de trainingsgroepen in het versterken en

onderdrukken van angst en positieve emoties na de training. Wel werden er randsignificante resultaten gevonden in het ervaren van negatieve emoties. Na de training werden er door beide trainingsgroepen minder negatieve emoties gerapporteerd dan voor de training bij de kijk en versterk taak. Hieruit kan geconcludeerd worden dat veranderingen in de

emotieregulatie niet toe te schrijven zijn aan de IBM.

Het ontbreken van een effect van de IBM training op emotieregulatie is in

tegenstelling tot wat er op basis van de literatuur en eerder onderzoek verwacht werd (Wilson et al., 2006). Wilson et al. vonden dat deelnemers die een negatieve IBM training hadden gevolgd een significante toename van toestandsangst rapporteerden na de training, waar

(20)

deelnemers uit de positieve trainingsgroep geen toestandsangst rapporteerden. Deze bevindingen suggereren dat angst met behulp van IBM veranderd kan worden en er een verband bestaat tussen interpretatievertekening en angstige reactiviteit. Er zijn een aantal verschillen tussen het huidige onderzoek en het onderzoek van Wilson et al. die het verschil in bevindingen kunnen verklaren. Ten eerste werd er in het onderzoek van Wilson et al. gebruik gemaakt van een andere IBM. Enerzijds kan gesuggereerd worden dat de IBM van Wilson et al. zorgt voor verandering in angst en lijkt het raadzaam om in vervolg onderzoek de IBM zoals toegepast door Wilson et al. te gebruiken. Anderzijds kan het verschil in bevindingen tussen het onderzoek van Wilson et al. en het huidige onderzoek niet alleen toegeschreven worden aan de IBM training, aangezien er in het huidige onderzoek met twee verschillende analyses een groot trainingseffect gevonden is op de interpretatievertekening. Met andere woorden, de huidige trainingsmanipulatie was, ondanks de verschillen met de manipulatie van Wilson et al., erg succesvol in het induceren van een positieve versus een negatieve

interpretatievertekening.

Een tweede verschil met het onderzoek van Wilson et al. (2006) is dat er in het

onderzoek van Wilson et al. alleen na de IBM aan de deelnemers film clips van waargebeurde reddings operaties getoond zijn en gevraagd werd hoe zij zich voelden, terwijl er in het huidige onderzoek zowel sprake is van een voormeting én een nameting van emotieregulatie waarbij gelijksoortige film clips getoond werden als in het onderzoek van Wilson et al. Daarom is het meer plausibel om aan te nemen dat een verklaring voor het verschil in bevindingen gezocht kan worden in de opzet van het design van het huidige onderzoek. Alhoewel het voordeel van de voormeting in de huidige studie is dat er baseline gegevens beschikbaar zijn en hiermee een toevallig verschil in emotieregulatie tussen de

trainingsgroepen uitgesloten kan worden, schuilt er een mogelijk nadeel in het design doordat er in de voormeting en de nameting gebruik is gemaakt van andere film clips. Hierdoor is het mogelijk dat de film clips in de voormeting een meer bedreigende lading bevatten dan de film clips in de nameting waardoor de betrouwbaarheid van het design in twijfel getrokken kan worden. Voor vervolgonderzoek is het aan te bevelen om in het design alleen een nameting van emotieregulatie op te nemen waarin alle deelnemers een zelfde serie film clips te zien krijgen.

Een andere verklaring voor het uitblijven van een effect van de IBM op emotieregulatie kan gezocht worden in het ontbreken van een instructie vooraf aan de

emotieregulatie taak. In het huidige onderzoek kregen deelnemers de instructie om alleen naar de film clip te kijken, om hun emoties te versterken of om hun emoties te onderdrukken

(21)

tijdens het kijken naar de film clip. Er werd geen specifieke instructie gegeven over hoe de deelnemers dit konden doen omdat aangenomen werd dat reappraisal een strategie is die optreed als effect van IBM. In andere onderzoeken naar emotieregulatie (Jackson, Malmstadt, Larson, & Davidson, 2000; Urry, 2010), waarin wel een effect werd gevonden op de

emotieregulatie taken, werd er een specifieke instructie gegeven aan de deelnemers om hun emoties met behulp van reappraisal te beïnvloeden. Zo zeggen Jackson et al. (2000) in hun onderzoek dat het geven van een instructie aan de deelnemers over hoe zij hun emoties kunnen versterken, onderdrukken of gelijk houden met behulp van appraisal een succesvol effect heeft het reguleren van negatieve emoties. In dit onderzoek kregen 48 deelnemers de taak om tijdens het bekijken van 120 afbeeldingen hun emoties te reguleren. Alhoewel deelnemers vrij waren om de meest effectieve emotieregulatie strategie te kiezen, werd aan hen een uitleg gegeven over hoe ze dit konden doen. Deelnemers kregen de uitleg dat zij hun emoties niet mochten onderdrukken door hun emoties te vervangen door een andere emotie, of door gedachten en beelden te bedenken die niet gerelateerd waren aan de afbeelding. Dit komt overeen met het huidige onderzoek. Daarbij kregen ze ook de uitleg dat ze vrij waren om hun focus op een positief aspect van de afbeelding te richten of door een positieve uitkomst te bedenken. Tijdens het bekijken van de afbeeldingen kregen ze per audio een instructie voor het versterken, onderdrukken of behouden van hun emoties. Ook Urry (2010) vond dat veranderingen in appraisal de emotieregulatie beïnvloeden. Ook in het onderzoek van Urry kregen de deelnemers een instructie over hoe zij hun emoties konden versterken of onderdrukken met behulp van reappraisal bij het zien van afbeeldingen. Dit werd gedaan door deelnemers tijdens het bekijken van de afbeeldingen per audio een instructie te geven.

Bijvoorbeeld, om emoties te versterken werd bij het zien van een afbeelding van een meisje dat met haar ogen dicht op de grond lag aan de deelnemers verteld dat haar moeder net was overleden. Om de emoties te onderdrukken werd aan deelnemers verteld dat het meisje net in slaap was gevallen. Het ontbreken van een specifieke instructie in het huidige onderzoek over hoe deelnemers hun emoties kunnen reguleren met behulp van reappraisal zou een verklaring kunnen zijn voor het resultaat dat er geen verandering in emotieregulatie gevonden is. Voor vervolgonderzoek is het dan ook raadzaam om een dergelijke instructie over reappraisal, zoals gebruikt door Jackson et al. en Urry, toe te voegen aan de onderzoeksmethode.

Ook kan het uitgebleven effect van IBM op emotieregulatie verklaard worden door de gewenning aan de blootstelling aan de bedreigende film clips. Uit de resultaten van het huidige onderzoek lijkt dat zowel na de kijk taak als na de versterk taak er ongeacht de trainingsgroep een afname is in het ervaren van negatieve emoties. De veranderingen in het

(22)

ervaren van deze emoties kan niet toegeschreven worden aan de training en een eerste alternatieve verklaring kan gezocht worden in het verloop van de tijd. Doordat deelnemers in beide trainingsgroepen zowel in de voormeting als in de nameting van emotieregulatie werden blootgesteld aan film clips met een dreigende inhoud, kan de afname van negatieve emoties onder andere het gevolg zijn van gewenning aan de dreigende inhoud van de film clips. Eerder werd door Foa en Kozak (1986) beschreven dat de afname van angst het gevolg kan zijn van het behouden van aandacht naar een angstige stimulus. Hierdoor treedt habituatie op dat gezien wordt als het geleidelijk wennen aan terugkerende prikkels. Om te voorkomen dat er in vervolgonderzoek habituatie optreedt is het daarom aan te bevelen om enkel in de nameting van emotieregulatie gebruikt te maken van bedreigende film clips.

Tot slot kan het gebrek aan uitkomst maten in de huidige studie een verklaring vormen voor het ontbreken van een effect van IBM op emotieregulatie. In het huidige onderzoek zijn de bevindingen enkel gebaseerd op zelfrapportage terwijl Lang en Cuthbert (1984) indiceren dat emoties in drie verschillende respons systemen getoond worden; in taal, in gedrag en in fysiologische reacties. Belangrijk hierbij is dat reacties in deze drie verschillende systemen niet noodzakelijk aan elkaar gerelateerd zijn en een verandering in het ene systeem niet per definitie leidt tot een verandering in het andere systeem. De zelfrapportage meet alleen het systeem van de taal en voor vervolg onderzoek is het aan te bevelen om de systemen van het gedrag en de fysiologie ook te meten om op die wijze een volledig beeld te krijgen van emotieregulatie binnen de verschillende systemen. Voor het meten van de fysiologie kan bijvoorbeeld de oogknipper reflex gemeten worden die typisch groter is wanneer mensen naar iets negatiefs kijken dan wanneer zij naar iets positief kijken. Jackson et al. (2006) vonden in hun onderzoek dat het onderdrukken van negatieve emoties leidt tot een vermindering van de oogknipper reflex en dat het versterken van negatieve emoties leidt tot een toename van de oogknipper reflex. Hiermee lijkt het dat mensen die hun emoties niet goed kunnen reguleren een grotere oogknipperreflex vertonen dan mensen die hun emoties wel goed kunnen

reguleren. Door het toevoegen van de oogknipper reflex aan vervolg onderzoek kan

onderzocht worden of deelnemers in de negatieve IBM trainingsgroep een grotere oogknipper reflex laten zien bij het versterken en onderdrukken van negatieve emoties dan deelnemers in de positieve IBM trainingsgroep.

Samenvattend kan gesteld worden dat er nog veel onbekend is over het effect van IBM op hoe mensen hun emoties reguleren. Wel is aangetoond dat de IBM effectief is in het

veranderen van interpretatievertekeningen. Er zijn verschillende verklaringen mogelijk voor het uitblijven van een effect van IBM op emotieregulatie. Hierbij kan gedacht worden aan

(23)

beperkingen van het onderzoeksdesign, het ontbreken van een specifieke instructie voor het toepassen van reappraisal als emotieregulatie strategie, het optreden van habituatie tijdens het experiment en het meten van emotieregulatie met alleen zelfrapportage als uitkomst maat. Het is daarom aan te bevelen om in vervolg onderzoek alleen een nameting van emotieregulatie met dreigende film clips te gebruiken, een meer specifieke instructie toe te voegen voor het toepassen van reappraisal en om emotieregulatie niet alleen te meten met zelfrapportage maar ook met fysiologische maten zoals bijvoorbeeld met de oogknipper reflex. Gezien de omvang en impact van angststoornissen is het raadzaam om meer onderzoek te doen naar het effect van IBM op emotieregulatie. Verder onderzoek naar de onderliggende mechanismen van IBM kan in de toekomst een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van effectieve interventies

(24)

Literatuur

Amir, N., Beard, C., & Bower, E. (2005) Interpretation bias and social anxiety. Cognitive

Therapy and Research, 4, 433–443. doi: 10.1007/s10608-005-2834-5

American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual (5th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association.

Arntz, A., Rauner, M., & Van den Hout, M. A. (1995). If I feel anxious, there must be danger: ex-consequential reasoning in inferring danger in anxiety disorders. Behaviour

Research and Therapy, 33, 917-925. doi: 10.1016/0005-7967(95)00032-S

Barnes, L. L., Harp, D., & Jung W. S. (2002) Reliability generalization of scores on the Spielberger State- Trait Anxiety Inventory. Educational and Psychological

Measurement, 62, 603-618. doi: 10.1177/0013164402062004005

Beck, A. T. (1976). Cognitive therapy and the emotional disorders. New York: International Universities Press.

Beck, A. T., & Clark, D. A. (1997). An information processing model of anxiety: Automatic and strategy processes. Behavior Research and Therapy, 35, 49-58. doi:

10.1016/S0005-7967(96)00069-1

Bögels, S. M., & Van Oppen, P. (2011) Cognitieve therapie: Theorie en praktijk. In H. Raes, F., Kindt, M., & Arntz, A. (Eds.), Cognitieve verwerking en psychopathologie:

Theorie en Onderzoek (pp.3- 29). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Bögels, S. M., & Zigterman, D. (2000). Dysfunctional cognitions n children with social fobia, separation anxiety disorder, and generalized anxiety disorder. Journal of Abnormal

Child Psychology, 28, 205-211. doi: 0091-0627/00/0400-0205$18.00/0

Foa, E. B., & Kozak, M. J. (1986). Emotional processing of fear: Exposure to corrective information. Psychological Bulletin, 1, 20-35. doi: 0033-2909/86/$00.75

Gross, J. J. (2001). Emotion regulation in adulthood: Timing is everything. Current

Directions in Psychological Science, 10, 214-219. doi:

http://www.jstor.org/stable/pdf/20182746

Hayes, S., Hirsch, C. R., Krebs, G., & Mathews, A. (2010). The effects of modifying

interpretation bias on worry in generalized anxiety disorder. Behaviour Research and

Therapy, 48, 171-178. doi: 10.1016/j.brat.2009.10.006

Jackson, D. C., Malmstadt, J. R., Larson, C. L., & Davidson, R. J. (2000). Suppression and enhancement of emotional responses to unpleasant pictures. Psychophysiology, 37, 515-522. doi: 10.1111/1469-8986.3740515

(25)

Lang, P. J., & Cuthbert, B. N. (1984). Affective information processing and the assessment of anxiety. Journal of Behavioral Assessment, 6, 369-395. doi: 10.1007/BF01321326 Marien, W. E., & Bell, D. J. (2004) Anxiety- and depression-related thoughts in children:

Development and evaluation of a cognition measure. Journal of Clinical Child and

Adolescent Psychology, 33, 717-730. doi: 10.1207/s15374424jccp3304_7

Mathews, A., & Mackintosh, B. (2000). Induced emotional interpretation bias on anxiety.

Journal of Abnormal Psychology, 109, 602-615. doi: 10.1037//0021-843X.109.4.602

Mathews, A., Ridgeway, V., Cook, E., & Yiend, J. (2007). Inducing a benign interpretation bias reduces trait anxiety. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry,

38, 225-236. doi: 10.1016/j.jbtep.2006.10.011

Muris, P., & Field, A. P. (2008). Distorted cognition and psychopathological anxiety in children and adolescents. Cognition and Emotion, 22, 395-421. doi:

10.1080/02699930701843450

Murphy, R., Hirsch, C. R., Mathews, A., Smith, K., & Clark, D. M. (2007). Facilitating a benign interpretation bias in a high socially anxious population. Behaviour Research

and Therapy, 45, 1517-1529. doi: 10.1016/j.brat.2007.01.007

Notebaert, L., Chrystal, J., Clarke, P. J. F., Holmes, E. A., & MacLeod, C. (2014). When we should worry more: Using cognitive bias modification to drive adaptive health behavior. Plos ONE, 9, 1-8. doi: 10.1371/journal.pone.0085092

Peijnenburg, D., Jongreden L., & Bögels S.M. (2014). Denken + Doen = Durven:

groepsbehandeling voor kinderen en jongeren met angststoornissen. In C. Braet & S.M. Bögels (Eds.), Protocollaire behandelingen voor kinderen en adolescenten met

psychische klachten (pp 373-403), Amsterdam, Uitgeverij Boom.

Salemink, E., Van den Hout, M., & Kindt, M. (2007). Trained interpretive bias: Validity and effect on anxiety. Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 38, 212-224. doi: 10.1016/j.jbtep.2006.10.010

Spielberger, C. D., Gorsuch, R. L., Lushene, R., Vagg, P. R., & Jacobs, G. A. (1983). Manual

for the state-trait anxiety inventory. Palo Alto, CA: Consulting Psychologists Press.

Spielberger, C. D., & Reheiser, E. C. (2009). Assessment of emotions: Anxiety, anger, depression, and curiosity. Applied Psychology: Health and Well-being, 1, 271-302. doi: 10.1111/j.1758-0854.2009.01017.x

Todd, R. M., Cunningham, W. A., Anderson, A. K., & Thompson, E. (2012). Affect-biased attention as emotion regulation. Trends in Cognitive Sciences, 16, 365-372.

(26)

Urry, H. L. (2010). Seeing, Thinking, and feeling: Emotion-regulating effects of gaze-directed cognitive reappraisal. American Psychological Association, 10, 125-135.

doi: 10.1037/a0017434

Williams, J. M. G., Watts, F. N., MacLeod, C., & Mathews, A. (1997). Cognitive Psychology

and the Emotional Disorders. (2nd ed.). New York, NY: Wiley.

Wilson, E. J., MacLeod, C., Mathews, A., & Rutherford, E. M. (2006). The causal role of interpretive bias in anxiety reactivity, Journal of Abnormal Psychology, 15, 103- 111. doi: 10.1037/0021-843X.115.1.103

WHO Mental Health Survey Consortium. (2004). Prevalence, severity, and unmet need for treatment of mental disorders in the World Mental Health Surveys. Journal of the

American Medical Association, 291, 2581-2590. doi: 10.1001/jama.291.21.2581

Yiend, J., Mackintosh, B., & Mathews, A. (2005). Enduring consequences of experimentally induced biases in interpretation. Behaviour Research and Therapy, 43, 779-797. doi: 10.1016/j.brat.2004.06.007

(27)

BIJLAGE 1:

INFORMATIE BROCHURE VOOR DEELNEMERS - INTERPRETATIE

Beste deelnemer,

Voordat het onderzoek begint, is het belangrijk dat u op de hoogte bent van de procedure die in dit onderzoek wordt gevolgd. Lees daarom onderstaande tekst zorgvuldig door en aarzel niet om opheldering te vragen over deze tekst, mocht deze niet duidelijk zijn. De onderzoeksleider zal eventuele vragen graag beantwoorden.

DOEL VAN HET ONDERZOEK

Het doel van het onderzoek is na te gaan hoe interpretatieprocessen een invloed uitoefenen op de manier waarop we emoties beleven. Dat doen we door uw reactietijden te meten met een aantal computertaken, en door uw zelf gerapporteerde emoties te registreren.

GANG VAN ZAKEN TIJDENS HET ONDERZOEK

In een eerste fase zal u uw emoties moeten rapporteren terwijl u naar filmfragmenten kijkt. Sommige van deze fragmenten kunnen bedreigend zijn (bv. operaties), dus indien u niet

comfortabel bent bij het zien van bloed raden wij u af om met dit experiment mee te doen. U kunt ook steeds aangeven dat u uw deelname wilt stopzetten. Daarna zullen we aan de hand

van computertaken nagaan hoe u bepaalde situaties interpreteert. Tot slot zult u nog een keer gevraagd worden om uw emoties te rapporteren bij het zien van filmclips. Iedere taak wordt in detail uitgelegd in de instructies, en er is telkens ruim gelegenheid om te oefenen en vragen te stellen. Het onderzoek duurt ongeveer anderhalf uur en u ontvangt 1.5 proefpersoonpunt. Na afloop van het onderzoek krijgt u een informatiebrief waarin het doel en de verwachte resultaten meer in detail beschreven worden.

VERTROUWELIJKHEID VAN GEGEVENS

Alle onderzoeksgegevens blijven volstrekt vertrouwelijk en worden anoniem verwerkt. De onderzoeksgegevens worden niet ter beschikking gesteld aan derden zonder uw uitdrukkelijke toestemming en alleen in anonieme gecodeerde vorm. De sleutel voor deze gegevens is in het bezit van de onderzoekers en zal niet uit handen worden gegeven.

VRIJWILLIGHEID

Als u nu besluit af te zien van deelname aan dit experiment, zal dit op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Als u tijdens het onderzoek zelf besluit uw medewerking te staken, zal dat eveneens op geen enkele wijze gevolg voor u hebben. Tevens kunt u 24 uur na dit onderzoek alsnog uw toestemming om gebruik te maken van uw gegevens intrekken. U kunt uw medewerking dus te allen tijde staken zonder opgave van redenen. Mocht u uw medewerking staken, of achteraf, zij het binnen 24 uur, uw toestemming intrekken, dan zullen uw gegevens worden verwijderd uit onze bestanden en vernietigd.

VERZEKERING

Omdat dit onderzoek geen risico’s voor uw gezondheid of veiligheid met zich meebrengt, gelden de voorwaarden van de reguliere aansprakelijkheidsverzekering van de UvA.

(28)

NADERE INLICHTINGEN

Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, vooraf of achteraf, dan kunt u zich wenden tot de verantwoordelijke onderzoeker, Dr. Bram Van Bockstaele, tel. 020 525 5407, email b.d.vanbockstaele@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek, Dr. Van den Wildenberg, tel. 020 525 6686, email W.P.M.vandenWildenberg@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam.

TOESTEMMINGSVERKLARING

Dit formulier hoort bij de schriftelijke informatie die u heeft ontvangen over het onderzoek waar u aan deelneemt. Met ondertekening van dit formulier verklaart u dat u de deelnemersinformatie heeft gelezen en begrepen. Verder geeft u met de ondertekening te kennen dat u akkoord gaat met de gang van zaken zoals deze staat beschreven in de informatiebrochure.

Als u nog verdere informatie over het onderzoek zou willen krijgen kunt u zich wenden tot de verantwoordelijke onderzoeker, Dr. Bram Van Bockstaele, tel. 020 525 5407, email b.d.vanbockstaele@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek, Dr. Van den Wildenberg, tel. 020 525 6686, email W.P.M.vandenWildenberg@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam.

[DEELNEMER]

“Ik heb de informatie gelezen en begrepen en geef toestemming voor deelname aan het onderzoek en gebruik van de daarmee verkregen gegevens. Ik behoud daarbij het recht om zonder opgaaf van reden deze instemming weer in te trekken. Tevens behoud ik het recht op ieder door mij gewenst moment te stoppen met het experiment.”

Aldus in tweevoud getekend: Datum:

………... ………

naam proefpersoon handtekening

[ONDERZOEKER]

“Ik heb toelichting verstrekt op het onderzoek. Ik verklaar mij bereid nog opkomende

vragen over het onderzoek naar vermogen te beantwoorden.”

Datum:

………... ………

(29)

BIJLAGE 2:

DEBRIEFING INTERPRETATIE

Beste deelnemer,

In deze studie onderzochten we hoe de interpretatie van emotioneel geladen situaties de emotieregulatie van mensen kan beïnvloeden. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat mensen ambigue situaties soms eerder negatief dan positief interpreteren. Dit fenomeen waarbij mensen automatisch negatieve interpretaties maken heet interpretatiebias. In deze studie gingen we na of we die interpretatiebias kunnen veranderen door middel van training, en of die verandering in interpretatiebias dan ook leidt tot een verandering in hoe je emoties ervaart. In de eerste fase hebben gemeten hoe goed je bepaalde emoties kan onderdrukken dan wel versterken. Daarna heb je een interpretatietaak gedaan, waarbij we uit je reactietijden en antwoorden kunnen afleiden hoe groot jouw interpretatiebias is, afhankelijk van of je eerder positieve dan wel negatieve interpretaties maakte. Daarna volgde een interpretatietraining. Hierbij werd je random ingedeeld in één van twee groepen. In de eerste groep moesten deelnemers steeds negatieve interpretaties maken, terwijl de andere groep steeds positieve interpretaties maakte. Op die manier hebben we geprobeerd om mensen ofwel minder ofwel meer positieve interpretaties te laten maken. In de derde fase werd getest of de training succesvol was, en dus of mensen die we getraind hadden om meer positieve interpretaties te maken dat ook meer uit zichzelf deden, en omgekeerd keken we of mensen die we getraind hadden om minder positieve interpretaties te maken dat ook minder uit zichzelf deden. Tot slot hebben we opnieuw gemeten hoe goed je emoties kan onderdrukken dan wel versterken, waardoor we dus kunnen nagaan of veranderingen in je interpretaties van situaties gerelateerd zijn aan veranderingen in je emotionele beleving van de filmclips.

Als je nog verdere informatie over het onderzoek zou willen krijgen kan je je wenden tot de verantwoordelijke onderzoeker, Dr. Bram Van Bockstaele, tel. 020 525 5407, email b.d.vanbockstaele@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kan je je wenden tot het lid van de Commissie Ethiek, Dr. Van den Wildenberg, tel. 020 525 6686, email W.P.M.vandenWildenberg@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam.

Tot slot willen wij je ook nog heel erg bedanken voor je deelname aan dit onderzoek.

Lot Witteveen en Lisette Schutte (proefleidsters)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To study the relationship between TMT diversity and illegal behaviour, we selected the board size at the moment the firms started to engage in illegal

perception of discrimination, the level of formal education and the level of informal business education have on the level of ethnic entrepreneurship for different migrant

Voor een deel zijn de genoemde discussies inherent aan een pilot waarin juist kennis opgedaan moet worden over aspecten die nog niet genoeg onderbouwd zijn of kunnen worden..

Rationale: One of the factors causing dyspnoea in COPD patients is dynamic hyperinflation (DH), although no studies have examined the relation between the degree of DH induced

In addition, a fully coupled transient heat transfer model for the thermal transport and kinetic phenomena associated with solar thermochemical fuel production is introduced,

Transferring these findings to the focal topic of interest, it is proposed that perceived fit and skepticism are serially mediating the direct relationship of message type

20 Moreover, X-ray photoelectron spectroscopy (XPS) is used to quantitatively compare the film stoichiometry and account for the possible change in electronic structure

Er gaat een inhoudsanalyse worden uitgevoerd, waarbij Facebook en Twitter reacties van organisaties in een crisis worden onderzocht. Hierbij zal onderzocht worden of de attributie