Onderzoeksvoorstel:
Leiden linguïstische verschillen tussen Duitsers en
Engelsen tot verschillen in de expressie van emotie?
Naam: Yke de Boer
Studentnummer: 10127895
Begeleider: Marte Otten
Datum: 11-12-2014
Aantal woorden: 2644
Samenvatting
Jaren van onderzoek heeft nog geen doorslaggevende resultaten opgeleverd voor de
linguïstische relativiteitshypothese. Deze hypothese stelt dat verschillen in taal leiden tot
verschillende percepties van de wereld. Veel onderzoek heeft zich gericht op de invloed
van taal op kleur- en spatiële perceptie. Een gebied dat nog niet veel onderzocht is en
waar taal ook een mogelijke invloed op zou kunnen hebben, is de expressie van emotie.
Dit is een voorstel om onderzoek te doen naar het effect van het ontbreken van een
bepaald emotioneel woord op het voelen van een emotioneel concept. Gebleken is dat het
Duitse woord Schadenfreude geen exacte equivalente vertaling heeft in het Engels. Dit
gegeven wordt gebruikt om te kijken of Engelsen daardoor ook een andere
hersenactiviteit vertonen in het reward netwerk, een netwerk dat gerelateerd is aan het
voelen van Schadenfreude. Wanneer dit het geval blijkt te zijn, zou dit kunnen wijzen op
Achtergrond
Het idee dat verschillen in een taal resulteren in verschillen in onze perceptie van de wereld,
wordt gezien als de linguïstische relativiteitshypothese (Hardin & Banaji, 1993). Ondanks
jaren van onderzoek op het gebied van kleurperceptie, spatiële perceptie en cognitief redeneren
kan deze hypothese nog altijd niet volledig worden ondersteund. Deze ondersteuning zou
wellicht wel gevonden kunnen worden in onderzoek naar het verband tussen taal en emoties.
Veel onderzoek op dit gebied heeft zich gericht op de herkenning van emoties. Zo blijkt het dat
wanneer foto’s van emotionele uitdrukkingen worden gecombineerd met het woord ‘boos’,
deze foto’s als ‘bozer’ worden herkend dan wanneer dit niet het geval is (Halberstadt en
Niedenthal, 2001, in Barret, Lindquist & Gendron, 2014). Om een goed beeld te krijgen van
het verband tussen taal en emoties, zal er vooral meer onderzoek gedaan moeten worden naar
de invloed van taal op de expressie van emoties. Onderzoek op dit gebied heeft zich tot nu toe
voornamelijk gericht op tweetalige sprekers. Zo blijkt het dat tweetalige sprekers makkelijker
negatief emotioneel geladen woorden of uitdrukkingen uiten, wanneer deze in een taal worden
gesproken die niet hun moedertaal is (Harris, Aycicegi & Gleason, 2003). Daarnaast blijkt het
dat tweetalige sprekers in hun moedertaal eerder hun persoonlijke betrokkenheid zullen uiten,
terwijl de tweede taal als de taal van afstand en onthechting wordt gebruikt (Dewaele &
Pavlenko, 2002). In deze onderzoeken is laten zien dat er een verschil is in de expressie van
emotie binnen individuen die meerdere talen spreken, maar dit levert geen directe
ondersteuning op voor de linguïstische relativiteitshypothese. Om deze hypothese namelijk
goed te kunnen onderzoeken, moet er volgens Lucy (1996) gebruik worden gemaakt van een
systematische onderzoeksmethode die de effecten van taal op cognitie expliciet onderzoekt.
Deze methode stelt dat onderzoek naar linguïstische relativiteit vergelijkend moet zijn met
gebruik van meerdere talen door verschillende sprekers. Daarnaast moet het gebruik maken
de verschillende talen. In dit onderzoek zal er aan de hand van deze onderzoeksmethode
onderzoek gedaan worden naar de invloed van taal op de expressie van emotie.
Verschillende linguïsten, psychologen en antropologen hebben al laten zien dat
emotionele concepten en emotioneel taalgebruik kunnen verschillen tussen culturen. Een
voorbeeld daarvan is dat de Engelse woorden ‘verdriet’ en ‘woede’ geen exacte equivalente
vertalingen hebben in het Russisch. Daarnaast blijkt het dat er in het Tahitaans (de gesproken
taal op Tahiti) geen woord bestaat dat correspondeert met het Engelse woord sad (Levy, 1973,
in Athanasiadou & Tabakowska, 1998). Een derde voorbeeld van een woord dat geen exacte
equivalente vertaling heeft in een andere taal, is het Duitse woord Schadenfreude dat geen
vertaling heeft in het Engels. Dit woord wordt in het Nederlands gedefinieerd als
‘leedvermaak’. In het Engels wordt het vaak omschrijvend gedefinieerd als: ‘het plezier om
iemand anders zijn ongeluk’ (Russel, 1991). Deze voorbeelden van verschillen tussen talen in
hun emotioneel taalgebruik, duiden op een mogelijkheid voor verschillen in de expressie van
emoties tussen verschillende talen.
Om deze mogelijkheid te onderzoeken zal er middels een systematische
onderzoeksmethode (Lucy, 1996) in ons onderzoek worden gekeken naar het effect van het
ontbreken van een emotioneel woord op het voelen van een emotioneel concept. Dit zal
onderzocht worden bij sprekers van de verschillende talen Duits en Engels. De taalvariabele
die zal verschillen tussen de sprekers van Duits of Engels, is het wel of niet ontbreken van het
Duitse emotionele woord Schadenfreude. Er zal onderzocht worden of er, door het wel of niet
ontbreken van het emotionele woord Schadenfreude, een verschil is tussen Engelssprekende en
Duitssprekende individuen in het voelen van het emotionele concept Schadenfreude. Om te
controleren voor algemene verschillen in emoties tussen Engels- en Duitssprekende
proefpersonen zal er naast verschillen in Schadenfreude ook gekeken worden naar verschillen
emotioneel woord hebben. Dit woord dat wel een exacte equivalente vertaling heeft van het
Duits naar het Engels, is het woord Mißgunst. In het Nederlands wordt dit woord vaak
gedefinieerd als afgunst of jaloezie. In het Engels geeft het woordenboek slechts één vertaling
weer, namelijk envy. Om de mate van het voelen van envy en Schadenfreude te meten zal de
hersenactiviteit middels een fMRI scan bij de Duits- en Engelssprekende proefpersonen
worden gemeten. Hierin zal het voelen van weinig Schadenfreude of envy als de baseline
conditie gebruikt worden. Deze zal worden afgezet tegen het voelen van veel Schadenfreude,
respectievelijk envy.
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat er activiteit optreedt in een reward netwerk
(figuur 1) wanneer er sprake is van het voelen van fysiek en sociaal genot, zoals
Schadenfreude. Dit netwerk bestaat uit het ventraal striatum (VS) het ventraal tegementale
gebied (VTA), de ventromediale prefrontale cortex (VMPFC) en de amygdala (Amyg)
(Lieberman & Eisenberger, 2009). In een onderzoek van Takahashi, Kato, Matsuura, Mobbs,
Suhara en Okubo (2009) is gevonden dat het ventraal striatum het onderdeel van het netwerk is
dat correspondeert met het voelen van Schadenfreude. Naast een netwerk voor het voelen van
beloning en plezier, bestaat er ook een netwerk dat actief wordt bij het voelen van sociale en
fysieke pijn (Pain Network, figuur 1). Dit netwerk bestaat uit de dorsale anterieure cingulate
cortex (dACC), de insula (Ins), de somatosensorische cortex (SSC), de thalamus (Thal) en de
periaqueductal gray (PAG) (Lieberman & Eisenberger, 2009). Verder is er gevonden dat de
anterieure cingulate cortex (ACC) geactiveerd wordt wanneer het positieve zelf-concept in
strijd komt met externe informatie (Harmon-Jones, 2004, in Takahashi et al. 2009). Verder
vonden Takahashi et al (2009) dat de dACC, die betrokken is bij sociale pijn en cognitieve
Figuur 1. Schematische weergave van het Pain en Reward netwerk in de hersenen
In het onderzoek van Takahashi et al (2009) is er onderzocht of er een verband bestaat
tussen de mate van het voelen van envy en het voelen van Schadenfreude. Zij verwachtten dat
wanneer een persoon grotere envy voor een ander persoon voelt, het voelen van Schadenfreude
voor deze persoon ook groter is. Zij hebben dit onderzocht bij 19 Japanssprekende deelnemers
die, voordat ze in de scanner gingen, een scenario te lezen kregen waarin de mate van envy en
Schadenfreude was gemanipuleerd. Dit scenario bestond uit de beschrijving van vier personen,
waarvan er één de deelnemer zelf was. De andere drie personen verschilden in hun
beschrijving van competenties en interesses. Na het lezen van dit scenario namen de
deelnemers plaats in de scanner en kregen het scenario te zien middels een event-related
paradigma. Uit hun resultaten bleek dat het voelen van veel envy in vergelijking met het voelen
van weinig envy, meer activatie in het dACC oplevert. Daarnaast bleek de activatie in het
dACC te correleren met de activiteit in het ventraal striatum, wat betekent dat hoe meer envy
voelt.
In ons onderzoek zal dezelfde opzet gebruikt worden als in het onderzoek van
Takahashi et al (2009). Het enige verschil in ons onderzoek gebruikt is dat er gebruik wordt
gemaakt van Duits- en Engelssprekende proefpersonen, die wel of niet een woord hebben voor
de emotionele concepten envy en Schadenfreude. Verwacht wordt dat de Engelssprekende
proefpersonen hersenactivatie vertonen in alle gebieden van het reward netwerk (VTA, VS,
VMPFC, Amyg) bij het voelen van Schadenfreude. De Duitssprekende proefpersonen vertonen
hierbij breinactivatie die slechts plaatsvindt in het gebied dat correspondeert met het voelen
Schadenfreude: het ventraal striatum. Er wordt verwacht dat deze verschillen in activatie
veroorzaakt worden door het wel of niet bestaan van het emotionele woord Schadenfreude.
Om te controleren voor de algemene verschillen in emoties tussen Engelsen en
Duitsers, zal ook de hersenactivatie bij het voelen van envy respectievelijk Mibgunst worden
gemeten. Hierbij wordt verwacht dat de Engels- en de Duitssprekende proefpersonen evenveel
activatie vertonen in het gebied dat correspondeert met het voelen van envy: het dACC. Er
wordt verwacht dat deze activatie hetzelfde is en op dezelfde plek plaatsvindt, door het bestaan
Onderzoeksmethode Deelnemers
In dit onderzoek zal er gebruik worden gemaakt van negen Engelssprekende en negen
Duitssprekende deelnemers. Deze deelnemers moeten allemaal eentalig zijn en geen kennis
hebben van de andere onderzochte taal.
Materialen
Om te controleren voor de eentaligheid van de proefpersonen, zal er tijdens de selectie
van de proefpersonen een expliciete vragenlijst worden uitgevoerd. Bij deze vragenlijst is
het de bedoeling dat de proefpersonen woorden vertalen naar de taal die niet hun eigen
taal is (EN-DUI/DUI-EN). Tussen deze woorden staan onder andere de woorden
Schadenfreude en Mißgunst/envy. Wanneer de proefpersonen het woord niet kunnen
vertalen, kunnen ze kiezen uit vijf opties van een mogelijke vertaling. Op die manier kan
er ook gecontroleerd worden voor de impliciete kennis van de woorden.
Na de bepaling van de eentaligheid van de proefpersonen, krijgt elke proefpersoon
voorafgaand aan het fMRI onderzoek een scenario te lezen waarin de kwaliteiten op
verschillende domeinen van vier personen (hoofdpersoon en drie bijrollen) worden
omschreven. Deze domeinen bestaan uit academische prestatie, populariteit, het hebben van
een relatie, werk en toekomstperspectief. De proefpersonen wordt gevraagd dit scenario zo
goed mogelijk te lezen en te begrijpen zodat ze zichzelf als hoofdpersoon van het scenario
kunnen voorstellen. Het scenario dat moet worden gelezen omschrijft het leven op een
universiteit en enkele gebeurtenissen daarbuiten van vier verschillende personen (de
hoofdpersoon en student A, B en C). Om de mate van envy te kunnen bepalen, verschillen
student A, B en C in hun kwaliteiten op verschillende domeinen van de hoofdpersoon. Uit de
beschrijving blijkt dat de hoofdpersoon zelf gemiddelde kwaliteiten bevat op de verschillende
achtergrond en interesses heeft, maar beter scoort op alle domeinen dan de hoofdpersoon.
Daarna volgt de beschrijving van student B die een andere achtergrond en interesses heeft,
maar betere kwaliteiten heeft op alle domeinen dan de hoofdpersoon. De laatste beschrijving
omschrijft student C die naast een andere achtergrond en interesses ook minder goed scoort op
de verschillende domeinen dan de hoofdpersoon.
Om de mate van Schadenfreude te kunnen bepalen worden er volgend op de
omschrijving van de kwaliteiten op de verschillende domeinen van de vier personen, vijf
situaties omschreven waarin er voor student A, B, of C iets ongelukkigs of gelukkigs gebeurt.
Deze vijf situaties bestaan uit: dineren in een restaurant, op vakantie gaan, een
sollicitatiegesprek, het doen van een huwelijksaanzoek en een resultaat op een examen. De
ongelukkige gebeurtenissen bestaan respectievelijk uit: voedselvergiftiging, een beroving, niet
aangenomen, afgewezen worden en niet slagen voor het examen. De gelukkige gebeurtenissen
bestaan respectievelijk uit: gratis dineren, een week extra op vakantie, aangenomen worden,
gaan trouwen, slagen voor een examen. In eerder onderzoek van Takahashi et al (2009) zijn
deze meetinstrumenten voor de mate van envy en Schadenfreude gevalideerd. De scenario’s
zijn voor de Engelssprekende deelnemers volledig in het Engels en voor de Duitssprekende
deelnemers volledig in het Duits. In de scenario’s wordt niet expliciet gesproken over
Schadenfreude of envy/ Mißgunst.
fMRI Studie 1 (Envy experiment)
Nadat de proefpersonen het scenario goed hebben gelezen en begrepen, ondergaan ze de eerste
fMRI studie. De stimuli van alle verschillende domeinen (academische prestatie, populariteit,
het hebben van een relatie, werk en toekomstperspectief) worden voor 2000 milliseconde
willekeurig gepresenteerd in een event-related paradigma zoals te zien is in figuur 2. Voor alle
één keer met een positieve beoordeling (outstanding), en één keer met een negatieve
beoordeling (mediocre). De negatieve beoordeling (mediocre), dus wanneer je geen envy voelt,
fungeert als de baseline conditie waartegen de positieve beoordeling (outstanding) wordt
afgezet. De proefpersonen wordt in de scanner gevraagd deze stimuli aandachtig te bekijken.
Tussen de verschillende stimuli is er een inter-stimulus interval van 5000 ms, waarin een kruis
te zien is.
Figuur 2. Schematische weergave van de stimuli en taak van de eerste fMRI
studie (envy experiment). In de grijze blokken geeft de bovenste regel de
betreffende persoon weer, de middelste regel het domein van vergelijking en
de onderste regel de behaalde score op het betreffende domein.
fMRI Studie 2 (Schadenfreude experiment)
Meteen na studie 1 ondergaan alle proefpersonen studie 2 in de fMRI scanner. Studie 2
bestaat uit het bepalen van de mate van Schadenfreude. Dit wordt gedaan op dezelfde
manier als in studie 1 middels een event-related paradigma (zie figuur 3). Het verschil is
met een situatie, zoals dineren in een restaurant. Daaropvolgend wordt een ongelukkige of
gelukkige gebeurtenis getoond die terugslaat op de eerdere situatie, zoals een
voedselvergiftiging of gratis dineren. Alle vijf de situaties (dineren in een restaurant, op
vakantie gaan, een sollicitatiegesprek, het doen van een huwelijksaanzoek en een resultaat
op een examen) worden voor alle drie de studenten één keer laten zien met een gelukkige
gebeurtenis en één keer met een ongelukkige gebeurtenis. Wederom word de
proefpersonen gevraagd aandachtig te kijken naar de getoonde situaties en de
daaropvolgende gebeurtenissen. Tussen de situatie en de daaropvolgende gebeurtenis is er
een interstimulus interval van 5000 ms, waarin een kruis te zien is. De gelukkige
gebeurtenis, dus wanneer je geen Schadenfreude voelt, wordt als baseline conditie afgezet
tegen de ongelukkige gebeurtenis.
Figuur 2. Schematische weergave van de stimuli en taak van de tweede fMRI
studie (Schadenfreude experiment). De beschreven situaties worden getoond als
in studie 1. Elke situatie wordt gevolgd door een ongeluk, zoals te zien in de rode
blokken. Tussen de situaties en de ongelukken zit een inter-stimulus interval van
Data analyse
Ten eerste zullen er pre-processing stappen ondergaan worden om de invloed van data
verwerving en de daarbij horende aspecten als beweging, geluid etc. te minimaliseren. Er zal
een slice time correction worden uitgevoerd om te zorgen dat alle gemeten voxels zo worden
herschikt dat ze op hetzelfde moment zijn gemeten. Daarna zal er een bewegingscorrectie
worden uitgevoerd om de invloed van beweging op de verworven data te verminderen.
Vervolgens zal er co-registratie en normalisatie van de opgehaalde beelden plaatsvinden.
Normalisatie zal uitgevoerd worden op basis van het Talairach/Montreal Neurological Institute
brein. Tot slot zal er spatial smoothing worden uitgevoerd over de fMRI data om individuele
ruis te verminderen. Dit wordt gedaan door een 3D isotropische Gaussian kernel (Lindquist,
2008).
Vervolgens wordt er een clusteranalyse bij zowel de Duitssprekende als de
Engelssprekende proefpersonen uitgevoerd. Op basis van deze analyse worden ten opzichte
van de baseline de gebieden gedefinieerd die corresponderen met het voelen van
Schadenfreude en envy. Wanneer hieruit blijkt dat er andere gebieden actief worden dan die in
het reward/pain netwerk, worden die gebieden ook meegenomen in de vervolganalyse.
Vervolgens wordt de overlap tussen de gevonden gebieden bij Duitsers en Engelsen met elkaar
vergeleken bij zowel het voelen van Schadenfreude en envy. Er worden twee losse analyses
uitgevoerd; één voor de overlappende gebieden tussen Engelsen en Duitsers bij Schadenfreude
Interpretatie van de resultaten
Er wordt vanuit gegaan dat middels de expliciete vragenlijst alleen de proefpersonen worden
geselecteerd die de woorden Schadenfreude en Mißgunst niet hebben kunnen vertalen. Er
wordt verwacht dat de Duitssprekende proefpersonen bij het voelen van Schadenfreude een
activatie laten zien die specifiek in het ventraal striatum optreedt. Bij Engelssprekende
proefpersonen zal deze activatie eerder optreden in alle overlappende gebieden van het reward
netwerk. Daarnaast wordt er verwacht dat er bij het voelen van envy sprake is van dezelfde
mate van activatie in de dACC bij de Duits- en Engelssprekende proefpersonen.
Als er geen verschillen optreden tussen de gemeten hersenactiviteit bij
Engelssprekende en Duitssprekende proefpersonen optreden bij het voelen van veel en
weinig Schadenfreude, betekent het dat ondanks het linguïstische verschil, zij op dezelfde
manier reageren bij het voelen van Schadenfreude. Wanneer er net zoveel verschillen in
hersenactiviteit tussen Duits- en Engelssprekende proefpersonen optreden bij het voelen
van veel of weinig envy en Schadenfreude, betekent het dat er tussen Duits- en
Engelssprekende mensen algemene emotionele verschillen zijn te concluderen. Deze
Literatuurlijst
Athanasiadou, A., & Tabakowska, E. (Eds.). (1998). Speaking of emotions:
Conceptualisation and expression (Vol. 10). Walter de Gruyter.
Barrett, L. F., Lindquist, K. A., & Gendron, M. (2007). Language as context for the
perception of emotion. Trends in cognitive sciences, 11(8), 327-332.
Dewaele, J. M., & Pavlenko, A. (2002). Emotion vocabulary in interlanguage.
Language Learning, 52(2), 263-322.
Hardin, C., & Banaji, M. R. (1993). The influence of language on thought. Social
Cognition, 11(3), 277-308.
Harris, C. L., Aycicegi, A., & Gleason, J. B. (2003). Taboo words and reprimand
elicit greater autonomic reactivity in a first language than in a second
language. Applied Psycholinguistics, 24(04), 561-579.
Lieberman, M. D., Eisenberger, N., Lieberman, M., & Hall, F. (2008). The pains and
pleasures of social life: a social cognitive neuroscience approach.
NeuroLeadership Journal, 1, 38-43.
Lindquist, M. A. (2008). The statistical analysis of fMRI data. Statistical Science, 23(4),
439-464.
Lucy, J. A. (1996). Grammatical categories and cognition: A case study of the
linguistic relativity hypothesis. Cambridge University Press.
Takahashi, H., Kato, M., Matsuura, M., Mobbs, D., Suhara, T., & Okubo, Y. (2009).
When your gain is my pain and your pain is my gain: neural correlates of envy
and schadenfreude. Science, 323(5916), 937-939.
Russell, J. A. (1991). Culture and the categorization of emotions. Psychological
bulletin, 110(3), 426.