• No results found

De relatie tussen groepsemotie op groepsprestatie in sport : en de rol van de context

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen groepsemotie op groepsprestatie in sport : en de rol van de context"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen groepsemotie op

groepsprestatie in sport: en de rol van de

context

Sander Wilmsen

Bachelorthese Sociale Psychologie

Studentnummer: 10382860, ST Wilmsen

Begeleider: Marc Heerdink

Datum: 22/05/2015

Aantal woorden: 4851

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4 Methode ... 8 Deelnemers ... 8 Materialen ... 9 Onafhankelijke variabelen ... 9

Job-affected Well-being Scale (JAWS) ... 9

Sfeer ... 9

Overige afgenomen vragenlijsten ... 10

Afhankelijke variabele: Prestatie vragenlijst ... 10

Procedure ... 11

Resultaten ... 12

Algemeen ... 12

... Spelers 12 ... Trainers 13 Convergentie van emoties ... 13

Positieve emotie op prestatie ... 15

Negatieve emotie op prestatie ... 17

Discussie ... 20

(3)

Abstract

Groepsemoties beïnvloeden de prestatie van een groep. Wat de rol is van de context (intragroepscontext vs intergroepscontext) op de relatie tussen groepsemotie en groepsprestatie is nog nooit eerder onderzocht. In deze studie is onderzocht wat de samenhang is tussen positieve en negatieve groepsemotie op groepsprestatie. Er deden 11 sportteams en 11 trainers mee. Deelnemers vulden voor en na een training en wedstrijd een emotie- en prestatievragenlijst in om groepsemotie en groepsprestatie te meten. Groepsemotie bleek van invloed te zijn op groepsprestatie. Wanneer de mate van positieve groepsemoties steeg, steeg ook de mate van groepsprestatie. Wanneer de mate van negatieve groepsemoties steeg, daalde de mate van groepsprestatie. In de intergroepscontext waren beide effecten sterker dan in een intragroepscontext. Er werd geconcludeerd dat sportteams in een intergroepscontext een positieve groepsemotie moeten proberen te krijgen en behouden om tot de beste prestatie te komen.

(4)

De relatie tussen groepsemotie op groepsprestatie in sport: en de rol van de context Inleiding

Het functioneren van een groep wordt beïnvloed door groepsemotie (Spoor & Kelly, 2004). Er is sprake van groepsemotie wanneer mensen in een groep, zoals een sportteam, een subjectief gevoel van positiviteit of negativiteit ervaren dat voortvloeit uit een gezamenlijke ervaring. Ook kunnen teamleden elkaars stemming beïnvloeden zodat er een gezamenlijke groepsemotie ontstaat, dit heet emotional contagion (Totterdell, 2000). Dit houdt in dat teamleden elkaars emoties overnemen. Het overnemen van positieve emoties zorgt voor een betere samenwerking, betere prestatie en minder conflict in een intragroepscontext

(Totterdell, 2000).

Er zijn vier niveaus van emotie, opgedeeld in twee dimensies. De eerste dimensie waarin emoties verschillen is positief tegenover negatief. Voorbeelden van negatieve emoties zijn: boosheid, verdriet, angst en walging. Daartegenover zijn positieve emoties: geluk, blijdschap, trots en compassie (Lazarus, 2000). Ook kunnen emoties verschillen in de activatie, hier staat lage activatie tegenover hoge activatie. Lage activatie positieve emoties zijn bijvoorbeeld: geluk en ontspannen voelen. Lage activatie negatieve emoties zijn: verveling ervaren en somber zijn. Hoge activatie positieve emoties zijn: blijdschap en enthousiast voelen. Hoge activatie negatieve emoties zijn onder andere: woede en spanning voelen (Shaufeli & van Rhenen, 2006).

Groepsemoties beïnvloeden de prestatie van een groep. Er is sprake van een goede groepsprestatie wanneer een sportteam een activiteit, zoals een training of een wedstrijd, goed uitvoert. Uit eerder onderzoek blijkt dat positieve groepsemoties leiden tot betere prestaties van een groep. Totterdell (2000) toonde aan dat positieve groepsemotie zorgt voor een betere zelfgerapporteerde prestatie. Hij toonde dit aan in een onderzoek waar hij cricketteams gebruikte die tegen elkaar speelden, dus in een intergroepscontext. De prestatie van de teams

(5)

waren beter wanneer er meer positieve groepsemotie werd ervaren. Ook toonde onderzoek van Barsade (2002) aan dat positieve groepsemoties zorgt voor betere waargenomen

groepsprestatie. In dat onderzoek beoordeelden deelnemers andere deelnemers in hun groep, dus in een intragroepscontext. Meer positieve emotional contagion zorgde voor meer

samenwerking en betere prestatie.

Totterdell (2000) liet zien dat emoties zich over een team kunnen verspreiden. Hij stelt dat de emotie van één persoon ervoor kan zorgen dat diezelfde emotie ook bij een teamgenoot plaatsvindt. Dit betekent dat een positieve of negatieve emotie bij een individu in een team, kan leiden tot een positieve of negatieve emotie van het hele team. Als er een verband is tussen individueel ervaren emoties en sportprestatie, zouden individuele emoties dus ook de groepsprestatie van een sportteam kunnen beïnvloeden. Op individueel niveau blijkt dat positieve emotie sportprestatie beïnvloedt. Hetzelfde als op groepsniveau, zorgt een positieve (individuele) emotie voor een betere prestatie. Uphill, Groom en Jones (2012) lieten dit zien in een onderzoek waar ze basketbal spelers in een intergroepscontext filmden en hun ervaren emoties en prestaties bekeken.

Het effect van een negatieve groepsemotie op de prestatie van een groep is minder eenduidig. Cole, Walter en Bruch (2008) onderzochten werkgroepen in een fabriek. Leidinggevende beoordeelde werkgroepen in een intragroepscontext. Daaruit bleek dat negatieve groepsemotie zorgde voor een slechtere groepsprestatie. Erge negatieve groepsemoties zorgden voor een grotere daling in de prestatie dan milde negatieve

groepsemoties. Aan de andere kant lieten Klep, Wisse en Van Der Flier (2011) zien dat een negatieve groepsemotie bevorderend is en zorgt voor een betere groepsprestatie wanneer de taak analytisch is. Klep en collega’s (2011) onderzochten of het type taak een moderator was voor het effect van groepsemotie op groepsprestatie in een intragroepscontext. Dit is het geval, wanneer de taak creatief is zorgt negatieve groepsemotie wel voor een slechtere

(6)

prestatie van de groep, en wanneer de taak analytisch is zorgt negatieve groepsemotie voor een betere groepsprestatie.

Op individueel niveau is het net als bij groepsemotie niet eenduidig wat het effect is van negatieve emotie op prestatie. Zo kan het boos zijn van een individu in een team zorgen voor een slechtere prestatie wanneer de boosheid niet wordt gericht op de taak maar op bijvoorbeeld een scheidsrechter tijdens competitie (Lazarus, 2000). Het boos zijn van een individu kan aan de andere kant ook voor een betere prestatie zorgen wanneer deze boosheid wordt gericht op de taak, of wordt omgezet in motivatie om de taak beter te doen en om de ander zijn ongelijk te bewijzen. Robazza en Bortoli (2007) lieten zien dat boosheid in een intergroepscontext een bevorderend effect heeft op prestatie. Angst die een individu ervaart kan net als boosheid zowel een negatief als positief effect op de prestatie hebben (Jones, 1995). Angst voor een negatieve evaluatie zorgt aan de andere kant voor een slechtere

prestatie. Mesagno, Harvey en Janelle (2012) lieten dit zien door te kijken naar de angst voor een negatieve evaluatie en naar het aantal raken schoten bij basketbal. Er werd slechter gepresteerd naarmate er meer angst was.

In teamsporten hebben de teams te maken met zowel een intragroepscontext als een intergroepscontext, er wordt bij teamsporten getraind en er worden wedstrijden gespeeld. De vraag die in dit onderzoek wordt beantwoord is: Hoe beïnvloedt groepsemotie de prestatie van een groep, en is dit afhankelijk van de context? Onderzoek van Klep en collega’s laat zien dat het type taak een moderator is van de relatie tussen groepsemotie en groepsprestatie, maar wat de rol is van de context (intragroepscontext versus intergroepscontext) op de relatie tussen groepsemotie en groepsprestatie is nog nooit eerder onderzocht. In deze studie wordt verwacht dat positieve groepsemotie een positief effect heeft op groepsprestatie. Dit wordt verwacht omdat positieve groepsemotie zorgt voor een goed gevoel bij de individuen in het team. Dit zorgt ervoor dat de individuen beter presteert, wat er vervolgens voor zorgt dat er

(7)

als groep beter wordt gepresteerd. Ook wordt er verwacht dat negatieve groepsemotie een negatief effect heeft op groepsprestatie. Dit wordt verwacht omdat sporten een creatieve taak is (Klep et al., 2011). Negatieve groepsemotie zorgt ervoor dat de individuen in een team zich negatief voelen. Dit zorgt ervoor dat de individuen slechter presteren op de creatieve taak, wat betekent dat er door het team slechter wordt gepresteerd. Er wordt verwacht dat beide effecten sterker zijn in een intergroepscontext dan in een intragroepscontext. Als laatst wordt verwacht dat in de nameting, bij zowel inter- als intragroepscontext, de emotie van een individuele teamleden naar elkaar gegroeid zijn en meer een groepsemotie zijn.

Veel van het onderzoek wat betreft de relatie van emotie op prestatie is in

intragroepscontext gedaan. Het is niet helemaal duidelijk hoe deze relatie standhoudt in een intergroepscontext. Daarom is het interessant om te kijken naar de rol van context op deze relatie. Een competitieve context heeft een effect op hoe mensen zich gedragen. Een intergroepscontext haalt meer naar boven dan een intragroepscontext. Zo zorgt competitie voor meer inspanning dan wanneer er geen competitie is (Wittchen, Krimmel, Kohler & Hertel, 2013). Een intergroepscontext zorgt ervoor dat er beter wordt gepresteerd. Tauer en Harackiwicz (2004) lieten dit zien in een onderzoek waar deelnemers in teamverband meer schoten met basketbal raakten tegen een ander team dan wanneer ze één tegen één moesten.

(8)

Methode Deelnemers

De deelnemers en sportteams van dit onderzoek werden geworven door in het netwerk van de onderzoekers te kijken of bekenden die in een sportteam zaten mee wilden doen. De connecties van de onderzoekers zijn benaderd en zijn gevraagd of zij en hun team wilden meedoen. Er waren 108 deelnemers. Er deden 97 spelers mee van 11 verschillende teams, en de 11 trainers van die teams. De gemiddelde leeftijd was 25, met een standaarddeviatie van 7. Teams uit verschillende sporten deden mee: basketbal, voetbal, hockey, waterpolo, American Football, volleybal en honkbal. Er deden vier vrouwenteams mee en zeven mannenteams. Ook waren er drie teams die voor- en na een wedstrijd de eerste meting hadden, de andere acht teams hadden de eerste meting voor- en na een training.

Inclusiecriteria voor de deelnemers en sportteams in dit onderzoek waren dat ze aan een balsport in teamverband moesten doen, en dat ze zowel trainden als wedstrijden speelden. Er werd geen onderscheid gemaakt in het soort balsport. Een andere voorwaarde voor

meedoen aan het onderzoek was dat de teams toezegging gaven dat de vragenlijsten bij zowel een training als bij een wedstrijd afgenomen mocht worden.

Nadat de sportteams toezegging hadden gegeven, kregen de deelnemers de benodigde informatie over de deelname en als de deelnemers vragen hadden konden ze contact opnemen. De deelnemers kregen alleen niet alle informatie wat betreft het doel van het onderzoek, om eigen voorspellingen te voorkomen.

De beloning die de deelnemers konden krijgen, bestond uit een advies over hoe er het beste met emoties in sportteams om kan worden gegaan, op basis van de uitkomst van dit onderzoek.

(9)

Materialen

Onafhankelijke variabele. Er werd op vier verschillende momenten een vragenlijst bij alle teams afgenomen. De vragenlijsten werden voor en na een training afgenomen, en voor en na een wedstrijd. Ieder team heeft dezelfde vragenlijsten ingevuld. Het enige wat verschilde, was dat niet alle teams begonnen met de vragenlijsten invullen bij een training. Acht teams vulden de vragenlijsten eerst voor en na een training in, en vervolgens bij een wedstrijd, terwijl dit bij andere teams andersom was. Bij de drie andere teams was de eerste meting voor en na een wedstrijd, en vervolgens de tweede meting voor en na een training.

Job-related Affective Well-being Scale (JAWS). Groepsemotie werd individueel gemeten bij de deelnemers. Vervolgens werd het gemiddelde per team berekend en als groepsemotie gebruikt. Dit werd gemeten met de verkorte en licht aangepaste versie van de JAWS (Shaufeli & van Rhenen, 2006). De verkorte versie van de JAWS is een self-report vragenlijsten bestaande uit 12 items, die de ervaren emotie bij een persoon meet. Drie items meten lage activatie negatieve emoties, drie items meten lage activatie positieve emoties, drie items meten hoge activatie negatieve emoties, en drie items meten lage activatie positieve emoties. Ieder item heeft vijf antwoordmogelijkheden. De originele schaal van de JAWS loopt van ‘nooit’ (1) tot ‘vaak’ (5). In dit onderzoek werd dezelfde vijfpuntsschaal gebruikt, alleen waren de antwoordmogelijkheden ‘heel weinig’ (1) tot ‘heel veel’ (5). Een

voorbeelditem is: ‘Kwaad’. Een hoge score op een item betekende dat de betreffende emotie in grote mate werd ervaren tijdens de wedstrijd/training. Een hoge gemiddelde score op de zes negatieve emotie items betekent dat er veel negatieve emoties aanwezig waren.

Sfeer. De sfeer in het team volgens de trainers werd ook gemeten om te controleren voor positieve/negatieve groepsemotie. Dit werd gemeten met een vragenlijst die door een expert op emotiegebied is ontwikkeld. De sfeervragenlijst is een self-report vragenlijst

(10)

De vragenlijst had een vijfpuntsschaal lopend van ‘Helemaal mee oneens’ (1) tot ‘Helemaal mee eens’ (5). Een voorbeelditem is: ‘De sfeer in het team was prettig’. Een hoge score betekende een hoge positieve/negatieve sfeer.

Overige afgenomen vragenlijsten. De mate waarin de teamleden zich identificeerde met het team werd voor de training en wedstrijd afgenomen. Deze meting had een

vijfpuntsschaal lopend van ‘Helemaal mee oneens’ (1) tot ‘Helemaal mee eens’ (5). De mate van conflict tijdens het sporten werd na de training en wedstrijd gemeten met een conflict vragenlijst. De vragenlijst bestond uit vier items en had een vijfpuntsschaal van ‘Heel weinig’ (1) tot ‘Heel veel’ (5). Hoe hecht het team was, werd na de training en na de wedstrijd

gemeten met één vraag op een vijfpuntsschaal lopend van ‘Helemaal mee oneens’ (1) tot ‘Helemaal mee eens’ (5). Deze vragenlijsten speelden geen rol in de vraagstelling van het huidige onderzoek.

Afhankelijke variabele: Prestatie vragenlijst. Groepsprestatie werd zowel

individueel bij de sporters als bij de coach/trainer van het sportteam gemeten. Het gemiddelde per team werd vervolgens gebruikt als groepsprestatie. Dit werd gemeten met een zelf

ontwikkelde vragenlijst die prestatie beoogde te meten. De prestatievragenlijst bestaat uit 15 items, die de prestatie van het gehele team meet. Ieder individu moest dit invullen. Een expert heeft geholpen met de ontwikkeling van de vragenlijst, en er zijn vier componenten

vastgesteld die onderdeel zijn van prestatie. Drie items in de vragenlijst meten de

gezamenlijke prestatie op zich, vier items meten de vooruitgang van het team, vier items meten de samenwerking/communicatie binnen het team, en vier items meten de

concentratie/toewijding van het team. Het werd gemeten op een vijfpuntsschaal, lopend van ‘helemaal niet mee eens’ (1) tot ‘helemaal mee eens’ (5). Voorbeelden van items zijn: ‘Gezamenlijk hebben we een goede prestatie geleverd’, ‘We hebben als team vooruitgang geboekt’, ‘We hebben als team samengewerkt’ en ‘De spelers waren er met hun hoofd niet

(11)

bij’. Een hoge gemiddelde score op de vragenlijst betekent een goede prestatie. Een lage gemiddelde score betekent een slechte prestatie. Na het creëren van de vragenlijst is dezelfde expert gevraagd naar de gezichtsvaliditeit. Die achtte hij goed.

Procedure

Iedere deelnemer kreeg de link naar de vragenlijsten via de mail naar zich toegestuurd. De deelnemers moesten de vragenlijst voor de training maximaal één uur voor de training invullen via Qualtrics, een website. Dit deden de deelnemers op hun eigen smartphone. Door op de link in hun mail te klikken werden deelnemers doorgestuurd naar de vragenlijst. Invullen van deze vragenlijst, bestaande uit de JAWS, nam ongeveer 3 minuten in beslag.

Vervolgens begon de training van de sporters. De begeleiders van het onderzoek bleven bij de training kijken. Hier werd verder niets gemanipuleerd. Vlak voor het einde van de training kregen de sporters weer een link van Qualtrics in hun mail. Na afloop van de training hadden de sporters één uur om de vragenlijsten in te vullen. Bij de nameting moesten de deelnemers de JAWS en de prestatievragenlijst invullen. Ze moesten dit invullen over de training. Dit nam ongeveer 5 minuten in beslag. Bij een enkel team werden beide

vragenlijsten, voor- en na, schriftelijk afgenomen. Dit is gedaan omdat er weinig telefonisch bereik was, en de link in de mail anders niet te openen was.

De trainers van de sportteams kregen enkel na de training een link naar Qualtrics en de vragenlijst via de mail. Deze vragenlijst bestond uit de prestatievragenlijst. Invullen hiervan nam ongeveer 3 minuten in beslag. De trainers hadden net als de spelers uiterlijk één uur om na afloop van de training de vragenlijst in te vullen. Voor- en na de wedstrijden was de procedure exact hetzelfde als hierboven beschreven, voor en na de training.

(12)

Resultaten Algemeen

De data van alle 108 deelnemers is gebruikt voor de analyses, waarvan 97 speler en 11 trainers. Van alle deelnemers hadden 63 deelnemers zowel bij de training als bij de wedstrijd alle metingen ingevuld. Alle trainers hebben beide metingen ingevuld. Geen van de

deelnemers is uitgesloten van de data. Er waren deelnemers die alleen een voormeting en geen nameting hadden ingevuld, of andersom, maar omdat er werd gekeken naar

groepsniveau kon de data alsnog worden gebruikt, ook als er een meting ontbrak. Alle gebruikte data in de analyses werd tweezijdig getoetst. In alle analyses was een alpha niveau van ,05 gehanteerd, tenzij anders vermeld.

Spelers. Er is een Principale Component Analyse (PCA) uitgevoerd over de 15 items die prestatie beoogden te meten bij de spelers, met een oblimin rotatie. Er waren drie factoren gevonden met een eigenwaarde boven Kaiser's criterium van 1: Prestatie Algemeen, Prestatie Leren en een factor waar ik geen passende interpretatie voor kon vinden. Deze laatste factor is om die reden deels in de ‘Prestatie Algemeen’ schaal geplaatst en deels uit de vragenlijst gehaald. Deze drie factoren verklaarden gezamenlijk 64,59 % van de variantie. De ‘Prestatie Algemeen’ schaal had een hoge betrouwbaarheid, Cronbach’s α = ,92. De ‘Prestatie Leren’ schaal had een prima betrouwbaarheid, Cronbach’s α = ,70.

De voormeting van de positieve emotie vragenlijst had een prima betrouwbaarheid, Cronbach’s α = ,71. De voormeting van de negatieve emotie vragenlijst had ook een prima betrouwbaarheid, Cronbach’s α = ,70. De nameting van de positieve emotie vragenlijst had een hoge betrouwbaarheid, Cronbach’s α = ,83. De nameting van de negatieve emotie vragenlijst had ook een hoge betrouwbaarheid, Cronbach’s α = ,79.

(13)

Trainers. Er was ook een PCA uitgevoerd over de 15 items die prestatie beoogden te meten bij de trainers, met een oblimin rotatie. Er waren vier factoren gevonden met een eigenwaarde boven Kaiser's criterium van 1: Prestatie Algemeen, Prestatie Leren, en twee componenten van maar één item. Één van deze items was geplaatst bij de Prestatie Algemeen component. Het andere item was weggehaald. Deze vier factoren verklaarden gezamenlijk 78,98 % van de variantie.

De ‘Prestatie Algemeen’ schaal had een hoge betrouwbaarheid, Cronbach’s α = ,90. De ‘Prestatie Leren’ schaal had ook een hoge betrouwbaarheid, Cronbach’s α = ,84. De positieve sfeer vragenlijst had een hoge betrouwbaarheid, Cronbach’s α = ,87. De negatieve sfeer vragenlijst had een redelijke betrouwbaarheid, Cronbach’s α = ,68.

Convergentie van emoties

Om te kijken of er daadwerkelijk sprake was van een ‘groepsemotie’ en

‘groepsprestatie’, was er met de ICC(2) gekeken of de individuele scores als teamscores konden worden gebruikt. Er waren bij alle metingen One-way ANOVA’s uitgevoerd om de ICC(2) te berekenen. In Tabel 1 staan de gegevens van de ICC(2). De (marginaal) significante scores betekende dat spelers in hetzelfde team significant anders scoorden dan spelers in een ander team. Dit betekende dat de spelers in één team dezelfde emotie en prestatie invulden, en dat dit bij ieder team zo was. De gemiddelde scores en standaarddeviaties per team werden vervolgens op alle emotie- en prestatievragenlijsten uitgerekend, bij zowel de

wedstrijdcontext als bij de trainingcontext. Deze gemiddelde scores per team waren vervolgens als teamscores gebruikt, zie Tabel 2.

(14)

Tabel 1

De ICC(2) scores bij zowel de training als bij de wedstrijd. ** betekent dat de ANOVA significant was, p < ,05. * betekent dat de ANOVA marginaal significant was, p < ,10

Training Wedstrijd

Positieve Emotie Voor -,82 ,57**

Negatieve Emotie Voor -,85 ,24

Positieve Emotie Na ,45* ,90**

Negatieve Emotie Na ,53** ,72**

Prestatie Algemeen ,67** ,94**

Prestatie Leren ,69** ,75**

Tabel 2

Gemiddelde scores (en standaarddeviaties) op de positieve (Pos), negatieve (Neg) emotie en sfeer vragenlijst, samen met de prestatie vragenlijsten van zowel de teams (SP) als de trainers (TR) bij beide contexten

Groepsemotie Groepsprestatie

Training Wedstrijd Training Wedstrijd

Pos Emotie 3,60 (0,30) 3,52 (0,72) Algemeen SP 3,40 (0,40) 3,54 (0,79) Neg Emotie 1,80 (0,28) 2,03 (0,52) Leren SP 3,30 (0,54) 3,55 (0,57) Pos Sfeer 4,11 (0,65) 3,75 (0,91) Algemeen TR 3,24 (0,74) 3,75 (0,91) Neg Sfeer 1,52 (0,56) 2,09 (0,76) Leren TR 3,70 (1,21) 3,61 (0,98)

(15)

Positieve groepsemotie op groepsprestatie

De hoofdanalyses waren uitgevoerd met de Multilevel Linear Models analyse.

Allereerst werd er gekeken naar de relatie tussen positieve groepsemotie volgens spelers en de algemene groepsprestatie volgens spelers. Vervolgens werd gekeken naar de relatie tussen positieve groepsemotie volgens spelers en de algemene groepsprestatie volgens trainers. Daarna werd gekeken naar de relatie tussen positieve sfeer en de algemene groepsprestatie volgens spelers en als laatst naar de relatie tussen positieve sfeer en de algemene

groepsprestatie volgens trainers.

Allereerst werd er gekeken naar de relatie tussen positieve groepsemotie van de spelers en de algemene prestatie volgens spelers. Het ervaren van positieve groepsemotie voorspelde algemene groepsprestatie volgens spelers significant, F (1, 14,20) = 44,23, p < ,001, b = 0,94, en de context voorspelde algemene groepsprestatie volgens spelers ook

significant, F (1, 7,41) = 7,63, p = ,026, b = -0,11. Bij zowel een wedstrijd als bij een training liet meer positieve groepsemotie een betere groepsprestatie zien, en bij een wedstrijd was de relatie tussen positievere groepsemotie en betere groepsprestatie iets groter dan bij een training.

Vervolgens werd er gekeken naar de relatie tussen positieve groepsemotie van spelers en de algemene groepsprestatie volgens trainers. Het ervaren van positieve groepsemotie voorspelde algemene groepsprestatie volgens trainers significant, F (1, 17,67) = 10,67, p = ,004, b = 1,04, en de context voorspelde algemene groepsprestatie volgens trainers ook significant, F (1, 8,66) = 8,87, p = ,016, b = -0,30. Net als bij de relatie tussen positieve groepsemotie van spelers en groepsprestatie volgens spelers, liet meer positieve groepsemotie van spelers bij zowel een wedstrijd als bij een training een betere groepsprestatie zien volgens trainers. Ook hier was de relatie tussen positievere groepsemotie en betere groepsprestatie groter bij een wedstrijd dan bij een training.

(16)

Daarna werd er gekeken naar de relatie tussen positieve sfeer in het team en de algemene groepsprestatie volgens spelers. Positieve sfeer voorspelde algemene

groepsprestatie volgens spelers significant, F (1, 13,86) = 6,79, p = ,021, b = 0,32, maar de context voorspelde algemene groepsprestatie volgens spelers niet significant, F (1, 9,01) = 3,31, p = ,102, b = -0,13. Interactie tussen positieve sfeer en context voorspelde algemene groepsprestatie volgens spelers marginaal significant, F (1, 12,11) = 4,62, p = ,053, b = -0,25. Dit hield in dat de relatie tussen positievere sfeer en groepsprestatie volgens spelers bij een wedstrijd, b = 0,57, t (12,11) = -2,15, p = ,053, marginaal significant groter is dan bij een training, b = 0,07, t (12,11) = -2,15, p = ,053.

Als laatste werd er gekeken naar de relatie tussen positieve sfeer in het team en de algemene groepsprestatie volgens trainers. Positieve sfeer voorspelde algemene

groepsprestatie volgens trainers significant, F (1, 7,53) = 8,45, p = ,021, b = 0,49, en de context voorspelde algemene groepsprestatie volgens de trainers ook significant, F (1, 7,43) = 23,71, p = ,002, b = -0,34. Interactie tussen positieve sfeer en context voorspelde algemene groepsprestatie volgens trainers ook significant, F (1, 7,81) = 13,26, p = ,007, b = -0,43. Dit hield wederom in dat de relatie tussen positievere sfeer en groepsprestatie volgens trainers bij een wedstrijd, b = 0,91, t (7,81) = -3,64, p = ,007, significant groter is dan bij een training, b = 0,07, t (7,81) = -3,64, p = ,007. Deze relatie was ook al eerder gevonden, en dit lag in lijn met de verwachting. In Figuur 1 is deze relatie te zien.

(17)

Figuur 1. Relatie tussen positieve sfeer en algemene prestatie volgens trainers op de verschillende meetmomenten, wedstrijd en training.

Negatieve groepsemotie op groepsprestatie

De analyses van de relatie tussen negatieve groepsemotie en groepsprestatie zijn op dezelfde wijze beschreven als hierboven. Allereerst werd er gekeken naar de relatie tussen negatieve groepsemotie van spelers en de algemene prestatie volgens spelers. Het ervaren van negatieve groepsemotie voorspelde algemene groepsprestatie volgens spelers significant, F (1, 17,54) = 21,10, p < ,001, b = -1,06, en de context voorspelde algemene groepsprestatie volgens de spelers ook significant, F (1, 10,02) = 9,27, p = ,012, b = -0.19. Bij zowel een wedstrijd als bij een training liet meer negatieve groepsemotie een slechtere groepsprestatie zien, en bij een wedstrijd was de relatie tussen negatievere groepsemotie en slechtere groepsprestatie iets groter dan bij een training.

(18)

Vervolgens werd er gekeken naar de relatie tussen negatieve groepsemotie van spelers en de algemene groepsprestatie volgens trainers. Het ervaren van negatieve groepsemotie voorspelde algemene groepsprestatie volgens trainers significant, F (1, 16,27) = 7,88, p = ,012, b = -1,06, en de context voorspelde algemene groepsprestatie volgens trainers ook significant, F (1, 10,08) = 14,86, p = ,003, b = -0,38. Net als bij de relatie tussen negatieve groepsemotie van spelers en groepsprestatie volgens spelers, liet meer negatieve groepsemotie van spelers bij zowel een wedstrijd als bij een training een slechtere groepsprestatie zien volgens trainers. Ook hier was de relatie tussen negatievere groepsemotie en slechtere groepsprestatie groter bij een wedstrijd dan bij een training.

Daarna werd er gekeken naar de relatie tussen negatieve sfeer in het team en de algemene groepsprestatie volgens spelers. Negatieve sfeer voorspelde algemene

groepsprestatie volgens spelers significant, F (1, 15,09) = 7,26, p = ,017, b = -0,43, en de context voorspelde algemene groepsprestatie volgens spelers marginaal significant, F (1, 9,85) = 4,62, p = ,058, b = -0,19. Net als bij de relatie tussen negatieve groepsemotie van spelers en groepsprestatie volgens spelers en trainers, liet meer negatieve groepsemotie van spelers bij zowel een wedstrijd als bij een training een slechtere groepsprestatie zien volgens spelers. Ook hier was de relatie tussen negatievere groepsemotie en slechtere groepsprestatie groter bij een wedstrijd dan bij een training.

Als laatste werd er gekeken naar de relatie tussen negatieve sfeer in het team en de algemene groepsprestatie volgens trainers. Negatieve sfeer voorspelde algemene

groepsprestatie volgens trainers significant, F (1, 5,65) = 15,20, p = ,009, b = -0,67, en de context voorspelde algemene groepsprestatie volgens trainers ook significant, F (1, 7,20) = 45,42, p < ,001, b = -0,44. Interactie tussen negatieve sfeer en context voorspelde algemene groepsprestatie dit keer wel significant, F (1, 8,46) = 12,67, p = ,007, b = 0,43. Dit hield in dat de relatie tussen negatievere sfeer en groepsprestatie volgens trainers bij een wedstrijd, b =

(19)

-1,10, t (8,47) = 3,56, p = ,007, significant groter is dan bij een training, b = -0,24, t (8,47) = 3,56, p = ,007. In Figuur 2 is dit effect te zien.

Figuur 2. Relatie tussen negatieve sfeer en algemene prestatie volgens trainers op de verschillende meetmomenten, wedstrijd en training.

(20)

Discussie

Groepsemoties beïnvloeden de prestatie van een groep. Wanneer de mate van positieve groepsemoties steeg, steeg ook de mate van groepsprestatie. Dit was volgens verwachting en in lijn met eerder onderzoek (Totterdell, 2000). In de twee metingen waar groepsemotie (sfeer) bij de trainers was gemeten, was deze relatie in een intergroepscontext significant groter dan bij een intragroepscontext. Dit was van te voren verwacht, en is deels uitgekomen. In alle intergroepscontext metingen was de relatie tussen positievere

groepsemotie en betere groepsprestatie groter dan bij een intragroepscontext, alleen dit was niet overal significant.

Wanneer de mate van negatieve groepsemoties steeg, daalde de mate van

groepsprestatie. Dit werd verwacht en was ook in lijn met eerder onderzoek (Klep et al., 2011). In alle intergroepscontext metingen was de relatie tussen negatievere groepsemotie en slechtere groepsprestatie groter dan bij een intragroepscontext, alleen dit was maar bij één van de vier metingen significant. Er werd verwacht dat dit bij meer metingen zou zijn.

De verwachting dat de individuele emoties van teamleden naar elkaar zou groeien is ook uitgekomen (Totterdell, 2000). Dit was zowel bij de intragroepscontext als bij de intergroepscontext. Bij de intergroepscontext groeiden de teamleden zelfs nog meer naar dezelfde emotie dan bij de intragroepscontext, maar bij beide contexten was er te spreken over een groepsemotie.

Niet alle relaties tussen groepsemotie en groepsprestatie waren significant groter bij een intergroepscontext dan bij een intragroepscontext, maar de relatie was wel in alle metingen sterker bij een intergroepscontext. Dit was volgens verwachting. Een mogelijke verklaring voor dit effect kan zijn dat mensen meer inspanning leveren bij competitie dan wanneer er geen competitie is (Wittchen, Krimmel, Kohler & Hertel, 2013). Volgens Tauer & Harackiwicz (2004) zorgt competitie bij sport ervoor dat er beter gepresteerd wordt. Eerder

(21)

onderzoek van Erez en Isen (2002) liet zien dat wanneer de taak lastig is, het effect van positieve emotie op prestatie sterker wordt. Bij een intergroepscontext is dezelfde taak die je bij een intragroepscontext uitvoert lastiger door het competitie-element en door de

tegenstanders.

Dat niet alle interacties significant waren kan een gevolg zijn van de hoeveelheid deelnemers, wat meteen een kritiekpunt op deze studie is. Er deden 11 teams en 11 trainers mee aan deze studie, en wanneer dit hoger zou zijn zou er wellicht een duidelijker effect gevonden zijn. Een kleine steekproefgrootte kan ervoor zorgen dat de conclusies uit de studie niet generaliseerbaar zijn over de populatie, omdat de kans op extremen groter is. Ook waren de teams niet random verdeeld, wat betreft welk team eerst welke meting deed. Daarnaast waren er vier vrouwenteams en zeven mannenteams. Het zou mogelijk kunnen zijn dat vrouwen minder last hebben van de relatie tussen negatieve emotie en prestatie, omdat ze negatieve emotie beter kunnen reguleren in sociale context dan mannen (Flores &

Berenbaum, 2012). Door evenveel vrouwen- als mannenteams te gebruiken in vervolgonderzoek zou hiervoor gecontroleerd kunnen worden.

In vervolgonderzoek zou men meer teams en trainers kunnen gebruiken om te kijken of groepsemotie daadwerkelijk hetzelfde effect heeft op groepsprestatie als in deze studie, en om te kijken of er meer eenduidigheid is wat betreft de relatie tussen negatieve emotie en prestatie. De opzet van dat vervolgonderzoek zou experimenteel moeten zijn, zodat er

daadwerkelijk kan worden gesproken over een causaal verband. Hier zou een bepaalde emotie (positief/negatief) opgewekt moeten worden voordat een sportactiviteit begint om te kijken wat het effect is. De huidige studie was correlationeel, maar door de voor- en nameting uitgebreid genoeg om te spreken over een verandering in de emotie door het sporten. Of de verandering in de emotie kwam door de prestatie, of dat de verandering in de emotie zorgde voor bepaalde prestatie is niet volledig te zeggen in dit onderzoek.

(22)

Context lijkt in de gevallen waar de trainers beoordeelden een moderator te zijn. Wanneer er werd gekeken naar de resultaten van spelers was dit niet het geval. Het zou kunnen komen dat het bij de trainermetingen wel significant was, doordat de spelers de emotie heftiger ervoeren en de trainers met een andere blik kijken naar de emoties op het veld.

De conclusie van deze studie is dat groepsemotie de prestatie van een groep beïnvloedt en dat er emotional contagion is bij teamsport. Daarom is het belangrijk voor teams die goed willen presteren, dat de teamleden weten wat het effect is van de emoties en dat iedereen de sfeer en emotie in het team positief wil houden om tot de beste prestatie te komen, vooral tijdens een wedstrijd.

(23)

Literatuur

Barsade, S. G. (2002). The ripple effect: Emotional contagion and its influenceon group behavior. Administrative Science Quarterly, 47, 644–675.

Cole, M. S., Walter, F., & Bruch, H. (2008). Affective mechanisms linking dysfunctional behavior to performance in work teams: A moderated mediation study. Journal of Applied Psychology, 93(5), 945–958.

Erez, A., & Isen, A. M. (2002). The influence of positive affect on the components of expectancy motivation. Journal of Applied Psychology, 87, 1055-1067.

Flores, L. E. Jr., & Berenbaum. H. (2012). Desire for emotional closeness moderates the effectiveness of the social regulation of emotion. Personality and Individual Differences, 53, 952-957.

Jones, G. (1995). More than just a game: Research developments and issues in competitive anxiety in sport. British Journal of Psychology, 86, 449–478.

Klep, A., Wisse, B., & Van der Flier, H. (2011). Interactive affective sharing versus non-interactive affective sharing in work groups: Comparative effects of group affect on work group performance and dynamics. European Journal of Social Psychology, 41(3), 312–323.

(24)

Lazarus, R.S. (2000). How emotions influence performance in competitive sports. The Sport

Psychologist, 14, 229–252.

Mesagno, C., Harvey, J.T., & Janelle, C.M. (2012). Choking under pressure: The role of fear

of negative evaluation. Psychology of Sport and Exercise, 13, 60-68.

Robazza, C., & Bortoli, L. (2007). Perceived impact of anger and anxiety on sporting

performance in rugby players. Psychology of Sport and Exercise, 8, 875–896.

Schaufeli, W., & van Rhenen, W. (2006). Over de rol van positieve en negatieve emoties bij het welbevinden van managers: Een studie met de Job-related Affective Well-being Scale (JAWS). Gedrag en Organisatie, 19 (4), 323-344.

Spoor, J. M., & Kelly, J. R. (2004). The Evolutionary Significance of Affect in Groups: Communication and Group Bonding. Group Processes & Intergroup Relations, 7 (4), 398-412.

Tauer, J.M., & Harackiewicz, J.M. (2004). The effects of cooperation and competition on intrinsic motivation and performance. Journal of Personality and Social Psychology, 86, 849–861.

Totterdell, P. (2000). Catching moods and hitting runs: Mood linkage and subjective

performance in professional sport teams. The Journal of Applied Psychology, 85, 848–

(25)

Uphill, M., Groom, R., & Jones, M. (2012). The influence of in-game emotions on basketball performance. European Journal of Sport Science, 14 (1), 76-83.

Wittchen, M., Krimmel, A., Kohler, M., & Hertel, G. (2013). The two sides of competition: Competition-induced effort and affect during intergroup versus interindividual competition. British Journal of Psychology, 104, 320–338.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis daarvan wordt verwacht dat positieve emoties zekerheid tijdens de interactie en motivatie tot hergebruik van een telecommunicatie robot bij ouderen verhogen, maar

(Midden negentiger jaren overname Courtaulds en samenvoeging van alle vezelactiviteiten tot ACORDIS). • 1999 VERKOOP ACORDIS

In de literatuur is ook te lezen dat het ophalen van herinneringen een positief effect heeft op het welbevinden van mensen (Afonso et al., 2011), daarom werd

Relatie tussen sterkte van teamcultuur en delen van kennis, heeft begrip van de relatie positieve effecten?. Master-scriptie voor afronding van de

weinig geïntegreerd leven, altruïstische zelfdoding: kenmerkend voor samenlevingsverbanden met een te sterke sociale cohesie; waarden en normen van de groep zijn van levensbelang en

Waak er daarom voor dat je een POP- systeem niet te zwaar maakt of een doel seizoen samen hebt gerealiseerd..

Freek Pronk, Mevrouw Van Jengelen, Esmee, Romy, Fleur, Slimme Sjaak, Kenny Boeijen, Rob Prop, Klaske Klapper, Finn Nieto, Sam, Claire van Wouten, Stunt Luc, Stunt Kier, Stunt Eef,

En de vraag rijst hoe we meer algemeen, voor gegeven woordlengte en alfabet, een verzameling kunnen construeren van woorden die onderling veel verschillen.. Begin jaren zestig stel-