• No results found

Motieven voor het organiseren van de Olympische Zomerspelen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Motieven voor het organiseren van de Olympische Zomerspelen"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vak: Bachelor Sociale Geografie & Planologie Code vak: FRWA 734301370Y en 734301380Y Begeleider: Jan Markusse

Naam: Thomas Hartog

Adres: Krokusstraat 4, 2015 AG Haarlem

Email: Thomashartog90@hotmail.com / thomas.hartog@student.uva.nl Telefoonnummer: 06-26914532

Collegekaartnummer: 10087516 Datum: 15 augustus 2014

Bachelorscriptie

‘Motieven voor het organiseren van de Olympische

Zomerspelen’

(2)

Samenvatting

Dit onderzoek gaat over de motieven van zowel steden als staten voor het organiseren van de Olympische Zomerspelen sinds de Spelen van Barcelona ’92. Dit onderzoek is uitgevoerd aan de hand van officiële documenten die uitgegeven zijn door de organisaties en geschreven literatuur over deze Olympische Zomerspelen en het onderwerp mega-events. In de afgelopen twee á drie decennia is de concurrentie voor het organiseren van de Olympische Spelen steeds heviger geworden. Steden, maar ook landen, doen steeds meer hun best om de Spelen binnen te halen. Maar waarom? Welke motieven liggen hierachter. Samen met de Urban Growth

Theory van Harvey Molotch, de Soft Powers van Joseph Nye en de verschillende

literatuurstukken beargumenteer ik dat economische en politieke motieven de belangrijkste motieven zijn voor het organiseren van de Olympische Zomerspelen.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding Blz. 4

2. Mega-Event: De Olympische Spelen Blz. 8

3. Theoretisch kader Blz. 11

§3.1 Urban Growth Theory (Harvey Molotch) Blz. 11

§3.1 Soft Powers (Joseph Nye) Blz. 15

4. Methodologisch Kader Blz. 17 §4.1. Economisch motief Blz. 18 §4.2. Politiek motief Blz. 19 5. Case Studies Blz. 20 §5.1. Atlanta 1996 Blz. 21 §5.2. Sydney 2000 Blz. 23 §5.3. Athene 2004 Blz. 26 §5.4. Beijing 2008 Blz. 28 §5.5. Londen 2012 Blz. 32

6. Overeenkomsten & Verschillen Blz. 35

§6.1. Economisch motief Blz. 35

§6.2. Politiek motief Blz. 36

7. Conclusie Blz. 38

8. Discussie Blz. 42

(4)

1. Inleiding

Door processen van mondialisering, waarbij verschillende gebieden op aarde steeds meer met elkaar in contact staan en gedeeltelijk meer op elkaar gaan lijken, is er een toenemende concurrentie ontstaan tussen steden (en staten). Deze toenemende strijd vindt plaats om het winnen van financiële middelen, het aantrekken van internationale bedrijven en het stimuleren van toerisme. Daarbij heeft er de afgelopen decennia ook een economische herstructurering plaatsgevonden in de stedelijke economie. Een verschuiving van het Fordisme naar het post-Fordisme met daarbij een verschuiving van de focus op productie naar een focus op

consumptie, evenals een beweging naar een ondernemende stad (Surborg, B. Et al. 2008; Essex, S. & Chalkley, B., 1998). In het post-Fordistische tijdperk is er een trend te herkennen van een toenemend ondernemerschap van het stedelijk bestuur als gevolg van zowel mondiale als lokale herstructurering. De stedelijke politiek voelde zich genoodzaakt om een alternatief te zoeken voor de de-industrialisatie. Het antwoord hierop was politieke ondernemerschap. Dit politieke ondernemerschap is gericht op het genereren van inkomen en wordt geassocieerd met hogere risico’s voor steden (Surborg, B. Et al. 2008). Steden moeten met elkaar

concurreren in ‘place wars’ voor hun marktaandeel in werkgelegenheid en investeringen. Doordat kapitaal steeds mobieler is, wordt deze concurrentie alleen maar heviger (Waitt, G., 1999). Er ontstaat meer strijd om de voordelen van een postindustriële economie (Pentifallo, C., 2010).

De impact van de mondiale competitie tussen steden is met name te merken aan de top van de internationale stedelijke hiërarchie. Denk hierbij aan steden zoals New York, London en Tokyo die door Sassen (2001) worden bestempeld als World Cities of Global Cities. Dit type steden speelt een steeds belangrijkere rol in de economieën van ‘westerse’ en ‘opkomende’ landen. Volgens de ‘World City Thesis’ van Sassen, worden steden door de opkomst van de mondiale economie gedreven om andere economische niches te vinden binnen de regionale, nationale en internationale economieën. Ofwel, steden worden gedreven om meer

ondernemend te zijn en op zoek te gaan naar ‘nieuwe’ manieren om zich te onderscheiden, om uniek te zijn, en zodoende financiële middelen, bedrijven en toerisme aan te trekken.

Om te kunnen concurreren wordt het strategisch instrument genaamd ‘City Branding’ vaak gebruikt om de concurrentievoordelen van een stad bekendheid te geven. Branding is een bewuste strategie om een aantal kenmerken van een product als kernwaarden te selecteren om zo het proces waarbij consumenten vertrouwen hebben in het product te versterken en dit product waarderen te faciliteren (De Chernatony, L. & Dall’Olmo Riley, F.,1998; Zhang, L. & Zhao, S.X., 2009). Steden kunnen worden gezien als een ruimtelijke meerwaarde en

kunnen concurreren met elkaar op een manier die gelijk is aan de competitie tussen producten (Zhang, L. & Zhao, S.X., 2009). Deze strategie is een gangbare praktijk geworden om

concurrentievoordelen te promoten en zich als plek te onderscheiden. Het organiseren van een mega-event is hierbij een gangbaar instrument geworden voor steden (Pentifallo, C., 2010). Dit is een publieke beleidsstrategie die vaak gebruikt wordt om lokale economische groei te stimuleren.

Mega-events, anders aangeduid als hallmark (stempel) events of speciale evenementen, zijn van oorsprong grote beurzen, festivals, exposities, culturele en sport evenementen die gehouden worden op regelmatige of eenmalige basis (Hall, M.C., 1992). De meest

gebruikelijke definitie is afkomstig van Ritchie (1984): Mega-events zijn grote eenmalige of

terugkerende gebeurtenissen van een beperkte duur, in de eerste plaats ontwikkeld om het bewustzijn, de uitstraling en de winstgevendheid van een toeristische bestemming op de korte en / of lange termijn te verbeteren. Het zijn evenementen die de mogelijkheid bieden om

(5)

zowel nationale als internationale aandacht op zich te richten (Chalkley, B. & Essex, S., 1999). Er is een select aantal prestigieuze evenementen die doorgaan als een mega-event. De grootste en meest bekendste mega-events zijn de Wereldtentoonstellingen/Exposities en de Olympische Spelen. Het Wereldkampioenschap voetbal hoort hier vanouds niet bij maar heeft tijdens de 20ste eeuw meer aandacht verworven.

De mega-event strategie is een strategie die streeft naar het aantrekken van een evenement van voldoende omvang zodat het een stimulans kan zijn, of een rechtvaardiging voor lokale ontwikkelingsprojecten (Burbank et. al., 2002). Aan deze beleidsstrategie zit een hoog risicogehalte. Dit komt omdat het aantrekken van een dergelijk evenement aanzienlijke investeringen vergt om te kunnen concurreren, de kans dat een stad/staat het evenement krijgt toegewezen klein is, en de mogelijke voordelen niet voorspelbaar zijn. De inzet voor een mega-event is vaak hoog: ‘de winnaar verdient niet alleen succes in een bepaalde wedstrijd,

maar verbetert ook zijn promotionele curricula vitae ten opzichte van zijn rivalen’ (Ward,

S.V. & Gold, J.R., 1994; Waitt, G., 1999). Mega-events zijn een component van

plaatspromotie omdat ze zowel een sociale, economische als fysieke erfenis achterlaten die impact hebben op de organiserende gemeenschap voor een langere periode dan alleen het evenement (Hall, C., 2006). Stedelijke overheden zenden eveneens een boodschap uit dat de stad in staat is om aan de top van de internationale hiërarchie te blijven, of als nieuwkomer een plek wil verwerven (Pentifallo, C., 2010).

Surborg et al. (2008) verbinden de urban growth theory van Molotch (1976) met het organiseren van de Olympische Spelen. Dit doen zij met de Olympische Winterspelen van Vancouver 2010. Deze verbinding leggen zij gedeeltelijk in navolging van Kipfer and Keil (2002) die de wereldstadmentaliteit (mentaliteit van stadsambtenaren, planners en

ondernemers) verbinden met de toenemende competitieve transnationale discours omtrent mega-events zoals de Olympische Spelen. Bij deze theorie ligt de nadruk op het stedelijke niveau. Maar de doeleinden van deze theorie kunnen ook vanaf het nationale schaalniveau geïnitieerd worden.

Een aantal steden zijn begonnen met grootschalige sport ontwikkelingen die geassocieerd worden met stedelijke herstructurering. Dit gebeurt meestal in relatie met het organiseren van een groot sportevenement als de Olympische Spelen. Steden die hier een voorbeeld van zijn, zijn Barcelona, Sydney en Londen (Idem). Deze stedelijke herstructureringen kunnen in het verlengde worden gezien van de urban growth theory van Molotch.

Naast de urban growth theory van Molotch is er nog een tweede theorie die gekoppeld wordt aan het organiseren van een mega-event. Deze theorie gaat uit van het concept van soft power, afkomstig van Joseph Nye (1990). Mega-events zoals de Olympische Spelen lijken een geschikte gelegenheid te zijn om de soft power, ‘de mogelijkheid om andere aan te

trekken en hen te coöpteren zodat zij willen wat jij wilt’ (Nye, J., 1990), van de organiserende

natie te versterken. Bij deze theorie ligt de nadruk op een hoger schaalniveau, namelijk dat van de natie zelf en in mindere mate van de stad. Nye (2004) schrijft zelf dat China de Olympische Spelen effectief hebben gebruik als soft power en zodoende hebben geprobeerd de negatieve perceptie van de media richting mensenrechten, vervuiling en censuur te veranderen. Manzenreiter (2010) stelt dat de Spelen geassocieerd worden met een positief beeld van uitmuntendheid, eerlijkheid, universele vriendschap en wederzijdse uitwisseling. De mondiale betekenis die vastzit aan het evenement maakt het een krachtig platform voor de overdracht van informatie en representaties. Grix & Lee (2013) leggen eveneens de relatie

(6)

tussen het concept van soft power en het organiseren van een mega-event als de Olympische Spelen of het Wereldkampioenschap voetbal.

Er kan worden vastgesteld dat de strijd voor het organiseren van mega-events zoals de Olympische Spelen en het Wereldkampioenschap voetbal de laatste decennia alleen maar is toegenomen. De concurrentie is alsmaar heviger geworden.

In dit onderzoek staat de Olympische Zomerspelen als mega-event centraal. De Olympische Zomerspelen worden namelijk beschouwd als het aller grootste mega-event. Wat zijn de motieven van steden/staten voor het willen organiseren van een mega-event als de

Olympische Zomerspelen? Zijn het alleen de steden of ook de staat als geheel die voor het Olympische bid gaan? Heeft er wellicht ook een verandering plaatsgevonden in deze motieven?

Aan de hand van een literatuuronderzoek zal in dit onderzoek worden gekeken wat de motieven zijn van de organiserende steden/staten voor het organiseren van de Olympische Zomerspelen. Dit onderzoek zal toetsend worden uitgevoerd. Op basis van de twee centraal staande theorieën zal er in het methodologische kader een hypothese worden opgesteld. Aan het eind van het onderzoek zal deze hypothese worden getest. Op basis van de afgelopen vijf Olympische Zomerspelen zal dit onderzoek worden uitgevoerd. Dat zijn de Spelen van Atlanta ’96, Sydney ’00, Athene ’04, Beijing ’08 en Londen ’12. Vooraf is een

probleemstelling opgesteld die centraal zal staan in dit onderzoek. Deze probleemstelling luidt als volgt:

Wat zijn de belangrijkste motieven geweest van de organiserende staten/steden voor het organiseren van de Olympische Zomerspelen vanaf 1992 tot heden? En is er in de afgelopen decennia een verandering waar te nemen in deze motieven?

Er is specifiek voor gekozen om alleen de Olympische Zomerspelen vanaf 1992 te

onderzoeken. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat het hele moderne tijdperk van de Olympische Spelen, gemeten vanaf Coubertin, een te lange periode is om te kunnen onderzoeken voor een bachelor scriptieproject. Ten tweede is er alleen voor de Zomerspelen en niet voor de Winterspelen gekozen omdat de schaal van de Zomerspelen groter is dan die van de Winterspelen. En ten derde omdat de bovengenoemde theorieën van Molotch (1970) en Nye (1990) beide van voor 1992 zijn.

In de wetenschappelijke literatuur is al veel geschreven over de relatie tussen de Olympische Spelen en de economie, maar in mindere mate over het politieke aspect. Met dit onderzoek wil ik laten zien wat de belangrijkste motieven zijn voor het organiseren van de Olympische Zomerspelen en proberen te benadrukken dat er meer is dan alleen de economische aspecten van het evenement.

Voordat er specifiek naar de verschillende Olympische Zomerspelen en de bijhorende resultaten wordt gekeken zal er als eerste een paragraaf worden gewijd aan het fenomeen mega-events en de Olympische Spelen. Deze paragraaf wordt gevolgd door het theoretisch kader waarin de onderliggende theorieën van het onderzoek worden behandeld. Hierop volgend komt het methodologisch kader aan bod waarin de manier van onderzoek wordt geëxpliceerd. Na het methodologische kader worden de vijf cases (de vijf Olympische Spelen) stuk voor stuk besproken en behandeld. Vervolgens wordt er gekeken wat de verschillen en de overeenkomsten zijn tussen deze Olympische Spelen. Hierna zal in de

(7)

conclusie geprobeerd worden de probleemstelling te beantwoorden. Ook zal in de conclusie de vooraf opgestelde hypothese getest worden. De scriptie wordt tenslotte afgesloten met een discussie over mogelijke toekomstige motieven voor het organiseren van de Olympische Spelen.

(8)

2. Mega-Event: De Olympische Spelen

Het verschijnsel mega-event is ontstaan aan het einde van de 19de eeuw tijdens een periode van natie- en imperiumvorming in de geïndustrialiseerde kapitalistische gemeenschappen van de Verenigde Staten en Europa (Roche, M., 2003). Deze periode kan volgens Hobsbawm (1992) & Roche (2003) gekenmerkt worden door een golf van culturele uitvindingen. Sport en exposities zijn hierbij leidende voorbeelden van zulke culturele uitvindingen.

World Fairs (wereldtentoonstelling) of World Expositions (EXPO) kunnen historisch gezien worden als de eerste mega-events. De eerste Wereldtentoonstelling, The Great

Exhibition of the Works of Industry of All Nations, Londen 1851, wordt als de eerste

tentoonstelling beschouwd (Shoval, N., 2002). Het waren in het begin evenementen waarbij niet alleen goederen werden verkocht maar ook ideeën. Ideeën over de relatie tussen naties, de verspreiding van onderwijs, de vordering van wetenschap, de vorming van steden, de

oorsprong van huiselijk leven en de plek van kunst in de gemeenschap (Hall, M.C., 1992 & Benedict, B., 1993). Deze events werden vaak georganiseerd als publieke viering van de natie. Daarnaast gebruikte de politieke elite deze mega-events ook als middel voor sociale controle om het volk tevreden te houden (McGillivray, D. & McPherson, G., 2012). Mega-events als de wereldtentoonstelling gaven landen ook de mogelijkheid om hun imago te verbeteren.

In de loop der jaren hebben World Fairs en Exposities aan belang ingeboet. Dit is onder andere hand in hand gegaan met de opkomst van sport mega-events, zoals de

Olympische Spelen en later ook het Wereldkampioenschap voetbal (Roche, M., 2003). Na de Tweede Wereldoorlog zijn met name de Olympische Spelen een grotere rol gaan spelen dan Wereldtentoonstellingen. Deze verschuiving wordt in verband gebracht met de mondialisering van de media tezamen met ruimte-tijd compressie die weer het gevolg zijn van technologische ontwikkelingen van transport en communicatie (Hall, M.C., 2006). Harvey (1989) geeft een verklaring waarom ruimte-tijd compressie plaatsvindt in het kader van het competitieve karakter van het kapitalisme. Ruimte-tijd compressie is een resultaat van ondernemers die voortdurend zoeken naar nieuwe markten en om de tijd te verminderen die nodig is voor het realiseren van winst (verminderen van de turnover time). Tijd in een kapitalistische economie kost letterlijk geld. Elke sub- modus van het kapitalisme organiseert de ruimte zodanig om de groei van de productie, en de maximalisatie van de winst te verbeteren.

Daarnaast heeft de vooruitgang in de fotografie en het wijdverbreide gebruik van radio en televisie landen in staat gesteld om hun ideologie en technologie op een andere manier te presenteren zonder de bijkomende kosten van het organiseren van een wereldtentoonstelling (Rydell, R.W., 1993; Shoval, N., 2002). Een ander argument voor het inboeten van belang van de tentoonstelling is dat deze evenementen niet meer werden gehouden in de

belangrijkste steden op de wereld zoals in het begin, maar in kleinere en minder belangrijke steden. De concurrentie tussen landen verschoof van de Wereldtentoonstellingen naar de Olympische Spelen (Shoval, N., 2002).

Volgens Hall (2006) wordt sport vaak gezien als mechanisme voor sociale en economische ontwikkeling. De stad associëren met een prestigieus internationaal sportevenement is volgens vele stedelijke leiders van onschatbare waarde voor het bevorderen van het imago van de stad, voor het aantrekken van toeristen of congresgangers en uiteindelijk, om nieuwe bedrijven en nieuwe bewoners aan te trekken (Burbank, M.J., et al., 2002). Nauright (2004) is van mening dat in de afgelopen drie decennia sport een steeds belangrijkere rol is gaan spelen in het globaliseringsproces en in de regeneratie van nationale, regionale en lokale identiteiten in de postkoloniale en mondiale tijdperk. Sportief nationalisme is in de late 20e eeuw in

(9)

toenemende mate geïntensiveerd doordat staten een weg zochten om zicht te positioneren in de mondiale hiërarchie van naties.

De Olympische Spelen is een evenement dat een veel grotere dimensie heeft dan alleen de dimensie van sport (Poynter, G. & MacRury, I., 2009). Volgens Chalkley & Essex (1999) is het evenement uitgegroeid tot een zoektocht naar nationale prestige en voor organiserende steden is het een middel voor zowel internationale bekendheid als een instrument voor het bevorderen van fysieke en economische sanering (Chalkley, B. & Essex, S., 1999).

Het mondiale aspect van het spektakel is dat het weliswaar plaatsvindt in een stad, maar een wereldwijde invloed heeft. Dit komt onder andere dankzij toenemende mogelijkheden in de informatietechnologie als de televisie en het internet. Zo vormen de Spelen een mondiaal evenement ondersteund door mondialiseringsprocessen. Het concept van de ‘global village’ komt in de afgelopen twee á drie decennia steeds vaker terug in het Olympische

beleidsdiscours (Roche, M., 2006). Door het organiseren van de Spelen is een stad op zoek naar de bevestiging van een veilige en nieuwe status als mondiale stad (Poynter, G. &

MacRury, I., 2009). De Olympische Spelen kunnen als de beste manier gezien worden om een status als mondiale stad te claimen (Pentifallo, C., 2010).

Hoewel de filosofie van de Olympische Spelen apolitiek is, blijkt uit een vluchtige blik op historische gegevens van de afgelopen halve eeuw dat mega- events als de

Olympische Spelen onlosmakelijk verbonden zijn met de politiek en de beleidseisen van de tijd en hun vermogen om een beeld of boodschap te schetsen buiten de geografische grenzen van een natie (McGillivray, D. & McPherson, G. 2012). Hieruit kan worden opgemaakt dat de Spelen werden gebruikt om een (politieke) boodschap over te brengen aan de rest van de wereld.

De Olympische Zomer- en Winterspelen, samen met de Paralympische Spelen, worden hedendaags in het algemeen beschouwd als het grootste mega-event ter wereld. Met de Olympische Zomerspelen daarbij als de aller grootste (Essex, S. & Chalkley, B., 1998). Gold & Gold (2008) voeren drie argumenten aan waarom de Spelen zo bijzonder zijn en als grootste evenement worden gezien. De Olympische Spelen vormen namelijk een

buitengewoon en niet alledaags evenement. Het is in feite een evenement dat niet bestaat uit één festival maar uit een reeks van in elkaar grijpende festivals. De Spelen zijn daarnaast onderscheidend vanwege de enorme omvang van facilitaire en infrastructurele voorzieningen en door de voorliefde van de organisatoren om technologische complexe en inherent dure stadionontwerpen te selecteren. Het winnen van het recht om de Olympische Spelen te organiseren wordt gezien als de hoofdprijs in de nooit eindigende strijd tussen de grote wereldsteden voor prestige en investeringen (Gold, J.R. & Gold, M., 2008).

De moderne Olympische Spelen, die geboren zijn in 1896 in Athene, hadden in de begin jaren maar een beperkte invloed. In de 20ste eeuw is het belang van dit evenement gegroeid. In de geschiedenis van de Olympische Zomerspelen worden de Spelen van Los Angeles 1984 gezien als een markeerpunt. Deze Spelen was financieel gezien een groot succes en dit heeft er toe geleid dat de houding van steden en staten richting de Spelen is veranderd. Het

financiële succes heeft andere steden geïnspireerd om de Spelen als instrument te gebruiken voor economisch en fysiek herstel en niet alleen voor aanzien, prestige of symboliek (Shoval, N., 2002). Na de Spelen van Los Angeles is het aantal steden dat in aanmerking wilde komen voor de Spelen explosief gegroeid. Dit is zichtbaar in grafiek één op de volgende pagina. Waar ook een verandering in plaats heeft gevonden is het type steden dat de Spelen wilde organiseren. Hier heeft een verschuiving plaatsgevonden van tweederangs steden naar World Cities (Shoval, N., 2002).

(10)

Grafiek 1: Aantal Olympische Bids van 1976 tot 2008.

In de beginjaren werden de Spelen nog kleinschalig georganiseerd. Tegenwoordig worden ze keer op keer grootser en uitgebreider aangepakt. Doordat de Spelen steeds groter worden raken ze ook weer meer verweven met de stedelijke economieën en

ontwikkelingsschema’s. De Spelen worden ook niet langer meer toegekend aan steden, maar moeten worden verdiend. Dit gebeurt door middel van het indienen van een Olympisch Bid waar vaak alle registers voor worden open getrokken.

Olympisch motief:

Het motief van de Olympische Spelen was volgens Coubertin om internationaal respect en goodwill te creëren en daarbij te bouwen aan een betere en vreedzamere wereld door middel van een vierjaarlijks festival van sport (Booth, D. & Tatz, C., 1994). Het organiseren van sport kan een drijvende kracht zijn voor zowel fysieke en culturele vernieuwing. Sport zou fysieke gezondheid moeten promoten en verschillende naties en sociale klassen samen moeten brengen (Essex, S. & Chalkley, B.,1998). Uit het gedachtegang van Coubertin is vervolgens het idee van Olympisme ontstaan, het Olympisch gedachtengoed.

Olympisme is volgens het Olympic Charter een levensfilosofie, het verheft en combineert in een evenwichtig geheel de kwaliteiten van het lichaam, de wil en de geest. Sport wordt met cultuur en onderwijs verweven. Olympisme streeft naar een manier van leven die gebaseerd is op de vreugde van de lichamelijke inspanning, de educatieve waarde van het creëren van een goed voorbeeld, sociale verantwoordelijkheid en respect voor universele fundamentele ethische principes. Het doel van Olympisme is om sport in dienst te stellen van de harmonieuze ontwikkeling van de mensheid, met het oog op het bevorderen van een Grafiek 1: Aantal steden dat een bid heeft uitgebracht op de Olympische Zomerspelen. Van 1976 tot 2008.

(11)

vreedzame samenleving en behoud van de menselijke waardigheid (Olympic Charter, 2013, 11).

Door organiserende steden wordt Olympisme en Coubertins’ gedachtegoed nog steeds uitgedragen. Dit wordt tenslotte ook verplicht door het Internationaal Olympisch Comité (IOC). Het originele motief van de moderne Olympische Spelen is tijdens de 20ste eeuw echter steeds meer verwaterd en andere motieven hebben de kop opgestoken.

De drie belangrijkste motieven voor het organiseren van de Olympische Spelen die de laatste decennia meer naar voren zijn gekomen zijn (1) economisch motieven (financiële winst, banen creëren, bedrijven aantrekken, status als mondiale stad verwerven), (2) stedelijke ontwikkeling motieven (stedelijke vernieuwing, brownfields een nieuw leven geven, verfraaiing van de stad), en (3) politieke motieven gebaseerd op het soft power concept. Coubertin’s originele filosofie voor de Spelen is zodoende overgenomen door de toenemende grootte van het evenement zelf (Essex, S. & Chalkley, B., 1998).

(12)

3. Theoretisch Kader

Over het organiseren van een mega-event doen in de wetenschappelijke literatuur

verschillende theorieën en gedachten de ronde. Daarnaast zijn er ook theorieën die in een later stadium aan het fenomeen mega-events zijn verbonden. Niet zozeer door de oorspronkelijke bedenker van de theorie, maar ook door andere wetenschappers.

Het organiseren van een mega-event kan gezien worden als een mechanisme voor het aantrekken van mobiel kapitaal en mensen, met name in een periode van intense inter-stedelijke competitie en inter-stedelijke ondernemerschap (Hall, M.C., 2006) en voor het

rechtvaardigen van het aantrekken van lokale ontwikkelingsprojecten (Burbank et. al., 2002). McGillivray & McPherson (2012) zien mega-events dan ook als een neoliberaal publiek beleidsinstrument.

Deze bovenstaande gedachten sluiten aan bij de theory of urban growth machine, de stad als groeimachine, van Harvey Molotch. Het is van origine een Amerikaanse politieke theorie maar gericht op lokale, stedelijke ontwikkeling. Deze theorie is gebaseerd op Amerikaanse steden.

§3.1. Theory of urban growth machine / Theorie van stedelijke groeimachine (Molotch, H., 1976):

Molotch (1976) komt in de jaren 70 met de theory of urban growth machine als een poging om de machtsrelatie tussen de stedelijke politiek uit te leggen en het identificeren van de belangrijkste begunstigers van deze vorm van politiek. Deze theorie, over het kapitalisme, wordt beschouwd als een neomarxistische theorie, een aanduiding van verschillende marxistische denkstromen in de westerse wereld (Wikipedia, 2014). Het is een denkstroom

waarbij vast wordt gehouden aan de cruciale rol van de klassenstrijd. De theory of urban growth legt de nadruk op de rol van de grondgebonden elite die lokale en/of regionale groei zoekt door middel van intensivering van het land door het aantrekken van investeringen. Deze groep wordt vaak gevormd door ontwikkelaars, investeerders, makelaars en lokale financiële instellingen, en zij die belangen hebben bij lokale groei omdat hun bedrijf verbonden is met de regio. De vestiging van een nieuwe fabriek of groot bedrijf in een stad kan financiële voordelen opleveren voor de grondbezittende klasse van deze stad.

De grond die meestal in bezit is van deze grondbezittende groep is een handelsartikel dat samen gaat met rijkdom en macht. De elitegroep heeft daarom sterke belangen bij wat er met deze grond gebeurt. Het gaat hierbij meestal om stadsgronden omdat hier de meeste druk op ligt wat weer gepaard gaat met hoge grondprijzen. Intensivering van stadsgronden levert daarom het meeste geld op. Een stad wordt vaak opgevat als de gebiedsuitdrukking van de belangen van grondbezittende elite (Molotch, H., 1976).

Om hun doel te kunnen bereiken heeft grondbezittende elite verschillende overheidsinstanties nodig. De overheden zijn vaak weer gebaat bij de ontwikkeling van stadsgronden en de wellicht daarbij komende groei. Om de groei te stimuleren wordt er door de overheden vaak een ‘business climate’ gevormd om bedrijvigheid aan te trekken. Dit kan door gunstige wetten en regels op bijvoorbeeld het gebied van belastingmaatregelen.

Verschillende mensen uit het bedrijfsleven werken dus vaak samen met de (lokale) politiek met als doel lokale beslissingen te beïnvloeden ten goede van de grondbezittende klasse.

Deze groei komt echter alleen een selecte groep ten goede, de elite, omdat groei de meeste bewoners geld kost. De groeimachine is gebaat bij algemene consensus voor het pro-groei beleid. Dit wordt vaak bewerkstelligd door het voeren van een discours over

(13)

Surborg, B. Et al. 2008). Vaak gaat deze groei gepaard met lucht- en watervervuiling,

verkeersopstoppingen. Uit onderzoek blijkt dat groei de plaatselijke bewoners meer geld kost (Molotch, H., 1976). De belangrijkste sleutel van de groeimachine, met name in termen van duurzame steun van de meerderheid van de arbeidersklasse, is de claim dat groei banen creëert. Deze claim wordt daarom vaak op agressieve wijze gebruikt door ontwikkelaars, beleidsmakers en de politiek. Maar of het banen creëert is nog maar de vraag (Molotch, H., 1976).

Stadsbesturen blijven steeds meer weg van de bestuurlijke praktijken gericht op herverdeling en beleidsmaatregelen gericht op infrastructurele ondersteuning. Daarvoor in de plaats ligt de focus meer op ondernemende praktijken die gericht zijn op het genereren van inkomsten, welke worden geassocieerd met een veel hoger risico voor steden. Plaatsmarketing is uitgegroeid tot een belangrijk, zo niet doorslaggevend, aspect van de stedelijke politiek om zeer mobiele informatie en kennisintensieve industrieën aan te trekken met zeer goed betaalde professionals die op zoek zijn naar een bepaald voorzieningenniveau (Surborg, B. Et al. 2008).

Mega-events worden meestal geïnitieerd door een zogenaamd actief groeiregime. Dat zijn overheden die gericht zijn op het creëren van groei (Burbank et. Al., 2002). Een groeiregime sluit aan bij de urban growth theory van Molotch (1976). Een regime is een informele coalitie tussen lokale bedrijfsleiders en stadsambtenaren die de middelen van het bedrijfsleven

verenigen met de formele bevoegdheid van de overheid. Zo dienen zij een wederzijds belang, meestal economische ontwikkeling (Logan & Molotch, 1987; Stone, 1993; Burbank et. Al., 2002). Met name op lokaal niveau verwachten Burbank et. al (2002) dat de wens en het vermogen om een mega-event te willen organiseren een product is van lokale bedrijfsleiders en gekozen ambtenaren die een extern event willen gebruiken om lokale ontwikkeling te stimuleren. De Olympische Spelen zouden zo als een perfect voorbeeld kunnen worden gezien waar de elite, de grondbezitters, een groot voorstander van zijn omdat hier grote sommen geld mee gemoeid zijn en er dus veel geld mee verdiend kan worden.

Hall (2006) sluit zich eveneens aan bij de theorie van de stedelijke groeimachine. De mega-event functioneert volgens hem als katalysator voor verandering, door het overtuigen van mensen om samen te werken aan een gemeenschappelijk object en als een ‘fast track’ voor het krijgen van extra financieringen en om bouwprojecten van de tekentafel te krijgen. Interesse vanuit het bedrijfsleven domineert niet alleen het schema van een evenement, maar ook de ontwikkeling, planning en regulatie.

Er kan worden vastgesteld dat de theorie van een urban growth machine ‘vrij gedateerd’ is. De theorie kent zijn oorsprong in de jaren zeventig en is gebaseerd op Amerikaanse Steden. De vraag die zich dan voordoet is: gaat deze theorie heden ten dage dan nog wel op? En kan deze theorie ook geïmplementeerd worden voor niet-Amerikaanse steden? Ligt het gebruik van de Spelen als katalysator voor stedelijke ontwikkeling of stedelijke herstructurering niet in het verlengde van de urban growth machine? Deze stedelijke ontwikkelingen of stedelijke herstructurering staan toch vaak in het kader van groei? Ze hebben namelijk vaak

economische doeleinden.

De afgelopen eeuw zijn de Olympische Spelen steeds meer beschouwd als een belangrijke katalysator voor stedelijke veranderingen en worden door gaststeden gezien als een belangrijk instrument van het stedelijke beleid. Een reden hiervoor is dat de kosten voor de Spelen zo hoog zijn voor organiserende steden dat de uitgaven alleen gerechtvaardigd kunnen worden wanneer de Spelen worden gezien als de reden voor een groots programma van regeneratie en

(14)

verbetering. De spelen worden daarom steeds vaker gebruikt als een trigger voor een breed scala van stedelijke verbeteringen, hoewel er aanzienlijke verschillen zijn in de omvang van de infrastructurele investeringen tussen verschillende Spelen (Essex, S. & Chalkley, B., 1998).

De Olympische Spelen van 1960 in Rome kunnen worden beschouwd als het startpunt waarop de Spelen worden gezien als een instrument voor stedelijke transformatie. De Olympische gebieden werden een permanente toevoeging van de stedelijke sport en het culturele leven (Gold, J.R. & Gold, M., 2008; Essex, S. & Chalkley, B., 1998).

Het combineren van de Olympische Spelen samen met stedelijke ontwikkeling leidde echter al snel tot politieke spanningen. Mexico City 1968 kende politieke protesten, München 1972 kende een terroristische aanslag, Montreal 1976 kende problemen met het budget, de planning en de uitvoering van constructies en de Spelen van Moskou werden gekenmerkt door een internationale boycot (Chalkley, B. & Essex, S., 1999). De Spelen van Los Angeles 1984 en de Spelen van Barcelona 1992 herstelden de Zomerspelen als toppunt van verlangen voor stedelijke promotoren en stedelijke regeneratoren (Gold, J.R. & Gold, M., 2008; Essex, S. & Chalkley, B., 1998). Na de Spelen van 1984 is het aantal kandidaatsteden toegenomen. Volgens Chalkley & Essex (1999) is dit een duidelijke weergave van de internationale inter-stedelijke competitie voor investeringen, bedrijven en imago.

Barcelona kan wellicht worden gezien als het beste voorbeeld van wat kan worden bereikt door middel van aan de Spelen gerelateerde stadsvernieuwing (Essex, S. & Chalkley, B., 1998). Barcelona was de eerste Olympische stad die het organiseren van een mega-event gebruikte als instrument voor gebiedsontwikkeling en stedelijk bestuur (Qu, L. & Spaans, M., 2009). 83% van de totale uitgaven tijdens deze Spelen gingen naar stedelijke verbeteringen in plaats van naar sport gerelateerde activiteiten (Gold, J.R. & Gold, M., 2008). De

veranderingen die plaats hebben gevonden in Barcelona worden geschouwd als een model voor andere steden die grootschalige revitalisering willen initiëren (Essex, S. & Chalkley, B., 2003).

De Spelen gebruiken voor regeneratie en verbetering van een stad kan wellicht in het verlengde gezien worden van een ander kapitalistisch gedachtegoed, namelijk dat van

‘creatieve destructie’. ‘Creatieve destructie’ is een proces van voortdurende innovatie, waarbij succesvolle toepassingen van nieuwe technieken de oude vernietigen (Wikipedia, 2014).

De term is afkomstig van Sombart en bouwt voort op het kapitalistische gedachtegoed van Karl Marx. Tegenwoordig wordt de term het meest geassocieerd met Joseph Schumpeter. Schumpeter stelt dat kapitalisme van nature een vorm is van economische verandering die continu op zoek is naar het nieuwe en het betere (nieuwe manieren van productie, nieuwe markten, nieuwe vormen van organisatie). Technologische innovatie is volgens Schumpeter de enige bron van economische groei. Het ‘oude’ wordt door het ‘nieuwe’ vernietigd.

Deze gedachte van ‘creatieve destructie’ past zodoende wellicht bij het idee dat de Olympische Spelen worden gebruikt als katalysator voor stedelijke ontwikkelingsprojecten. Door middel van deze ontwikkelingsprojecten proberen steden het ‘oude’ te verbeteren, of te vernieuwen, zodat het ‘nieuwe’ bij kan dragen aan economische vooruitgang. Met name bij steden die een transitie mee maken van een Fordistisch naar een post-Fordistisch tijdperk. De industriële erfenis wordt hier vernietigd en iets nieuws (in de meeste gevallen een

diensteneconomie) moet vervolgens hiervoor in de plaats komen.

Nelson & Nelson (2002) stellen dat de term ‘creatieve destructie’ de inspiratie is geweest van de groeitheorie. Zodoende kan ‘creatieve destructie’ aansluiten bij de ‘urban growth theory’ van Molotch wat weer vaak wordt geïnitieerd door een regime gericht op groei.

(15)

David Harvey borduurt ook verder op het werk van Karl Marx. Harvey heeft zo zijn gedachten over de systemische contradicties van het kapitalisme, met name in relatie tot de productie van de stedelijke omgeving (en ruimte in het algemeen). Kapitalisme vindt een ruimtelijke fix/oplossing voor de periodieke crisis van accumulatie door investeringen in vaste activa zoals infrastructuur en gebouwen (Harvey, D., 2001). De gebouwde omgeving, die een uitgestrekt gebied van collectieve middelen van productie en consumptie vormt, absorbeert enorme hoeveelheden van kapitaal in zowel de bouw als het onderhoud ervan. Verstedelijking is een manier om het kapitaaloverschot op te vangen (Harvey, D., 2010).

(16)

§3.2. Soft power theory (Joseph Nye)

Naast de economische kant van de Olympische Spelen is het evenement volgens McGillivray & McPherson (2012) onlosmakelijk verbonden met de politiek en de beleidseisen van haar tijd en hun vermogen om een beeld of boodschap te schetsen buiten de geografische grenzen van een natie. De Spelen zijn dus een evenement dat niet los gezien kan worden van de politiek. Hiermee komen we bij de tweede theorie die centraal staat in dit onderzoek. Namelijk de soft power theory van Joseph Nye.

Joseph Nye heeft na de val van de Sovjet-Unie een concept/theorie ontwikkeld over

internationale machtsrelaties. Alvorens hier verder op in te gaan, volgt eerst de definitie van macht die Nye hierbij gebruikt. Deze definitie luidt als volgt: ‘Macht is het vermogen om

dingen te doen en anderen te controleren, zodat anderen doen wat ze anders niet zouden doen’. Omdat het vermogen om anderen te beheersen vaak wordt geassocieerd met het

hebben van bepaalde middelen, zien politici en diplomaten haar bevolking, grondgebied, natuurlijke hulpbronnen, economische omvang, strijdkrachten, en politieke stabiliteit als onderdeel van het hebben van macht (Nye, J.S., 1990).

Tijdens de Koude Oorlog stonden machtsrelaties hevig onder spanning, met name tussen de VS en de Sovjet-Unie. Na de val van het IJzeren Gordijn heeft de internationale politieke strijd een andere dimensie gekregen. Het sterke machtsblok de Sovjet-Unie verdween van het toneel en de VS wilde maar al te graag de werelddominantie vergaren. Sinds het einde van de Koude Oorlog is het begrip macht minder sterk verbonden met militaire krachten. Daarnaast zijn er ook steeds meer andere actoren, zoals grote corporaties, die een belangrijke rol spelen op het wereldtoneel. Met de veranderingen van machtsrelaties en actoren veranderen ook de doelen en strategieën. Men zoekt andere manieren om economisch gewin te verkrijgen of hun stem aan de wereld te laten horen.

Nye maakt onderscheid tussen twee vormen van macht (powers), coercive/hard powers en soft powers. De coercive powers zijn krachten ‘die de mogelijkheid bieden om het

gedrag van een ander zo te beïnvloeden zodat dit resulteert in uitkomsten die men zelf wil’.

Het uitoefenen van druk, intimidatie en bedreiging zijn hier een onderdeel van. Deze machtsvorm was met name tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog prominent aanwezig op het wereldtoneel.

De tweede vorm van krachten zijn de soft powers. Nye verstaat onder soft powers ‘de

mogelijkheid om anderen aan te trekken en hen te coöpteren zodat zij willen wat jij wil’.

In het artikel ‘Public Diplomacy and Soft Power’ (2008) komt Nye met een iets uitgebreidere definitie van soft powers, ‘het vermogen om anderen te beïnvloeden om de resultaten die men

wil via aantrekkingskracht te verkrijgen, in plaats van door middel van dwang of betaling’.

Een land kan de uitkomsten die men wil in de wereldpolitiek verkrijgen, omdat andere landen willen volgen, haar waarden bewonderen, haar voorbeeld emuleren, en/of streven naar het zelfde niveau van welvaart en openheid. In deze zin is het belangrijk om de politieke agenda te beïnvloeden en daarbij anderen in de wereldpolitiek aan te trekken (Nye, J.S., 2008).

Politieke leiders hebben lang gedacht dat de kracht in het bepalen van de voorkeur van de ander lag in aantrekkelijke ideeën of de mogelijkheid om de politieke agenda te bepalen. Cultuur, ideologie, instituties en technologische factoren als economische groei zijn na de Koude Oorlog steeds belangrijker geworden in de internationale relaties tussen staten en op het wereldtoneel van de politiek. Bewijs van macht ligt dus niet alleen in middelen of

hulpbronnen, maar ook in het vermogen om het gedrag van andere staten te beïnvloeden en te veranderen.

(17)

Soft power zijn net zo belangrijk als coercive powers. Een verschuiving van coercive powers naar soft powers heeft wellicht plaatsgevonden op het wereldtoneel. Deze verandering is echter niet volledig nieuw, maar soft powers lijken volgens Nye (1990) nu veel meer op de voorgrond te spelen. De soft power theory komt er dus op neer dat een land het vermogen heeft om de situatie zo te structureren dat andere landen de voorkeur van hun belangen zo ontwikkelingen dat ze overeenstemmen met die van het betreffende land.

De ideale dimensie van soft powers ligt in de mogelijkheid van staten om universele gedeelde waarden te delen en het beleid en de voorkeuren van andere staten te beïnvloeden. (Nye, J.S., 1990 & Grix, J. & Lee, D., 2013).

Grix & Lee (2013) stellen dat er steeds meer aanwijzingen zijn die er op duiden dat de

internationale dimensie van sportsucces een arena is waarin de politiek van aantrekking wordt uitgespeeld door het gebruik van soft power. Staten proberen andere staten aan te trekken door middel van activiteiten die een gunstige indruk achterlaten en een toenemend begrip onder het buitenlands publiek creëert. Het belangrijkste voordeel van een

sport-mega-evenement is dat de organiserende staat in staat is om zijn aantrekkelijkheid te communiceren via de gedeelde culturele waarden van de sport. Door zichzelf mondiaal te profileren en te laten zien kan men anderen aantrekken door middel van inkomend toerisme, toenemende handel en binnenlandse investeringen en een toenemend gevoel van nationale trots door de

feel good factor die een bijkomstigheid is van een sport evenement. Het concept van soft

powers gaat wellicht meer op voor opkomende landen dan de landen die al een gevestigde orde zijn. Grix & Lee (2013) zijn van mening dat het organiseren van sport mega-events potentiele kansen biedt, met name voor opkomende machten, om aantrekking te genereren omdat men onaantrekkelijke politieke kenmerken bezit.

Een vraag die oprijst is de volgende vraag, is het soft power concept van Nye toepasbaar op een groter veld dan alleen dat van de politiek? Kunnen soft powers niet ook economische doeleinden hebben? Voor het aantrekken van financiële investeringen en handelspartners. De politiek en de economie zijn tenslotte sterk met elkaar verweven. Olympische Spelen worden vaak gebruikt om internationale investeringen aan te trekken.

De gedachten van McGillivray & McPherson’s (2012) sluiten aan op het soft power concept. Politieke leiders en economische adviseurs geloven dat mega-events het beeld van hun land kunnen transformeren en kunnen fungeren als een katalysator voor zowel economische, sociale als culturele veranderingen. Volgens deze gedachten zijn mega-events politiek en gepolitiseerd

Evenementen als de Olympische Spelen bieden beleidsmakers en politieke actoren een manier om hun steden en naties te regenereren. De geschiedenis leert ons daarbij dat mega-evenementen een belangrijke betekenis hebben voor de persoonlijke,

gemeenschappelijke, nationale en mondiale identiteit en zo onbetwistbaar van betekenis zijn op lokaal, nationaal en internationaalniveau (McGillivray, D. & McPherson, G., 2012).

Echter, door het opnemen van mega-events als een publiek beleidsdiscourse is de competitie om het organiseren van een dergelijk evenement alleen maar toegenomen (McGillivray, D. & McPherson, G., 2012).

(18)

4.Methodologisch kader

In dit onderzoek worden vijf onderzoekseenheden behandeld. De vijf onderzoekseenheden zijn de volgende vijf Olympische Zomerspelen van Atlanta ’96, Sydney ’00, Athene ’04, Beijing ’08 en Londen ‘12. De variabelen die in het onderzoek aan bod komen zijn de motieven van steden/staten voor het organiseren van de Olympische Zomerspelen. Er word onderscheid gemaakt tussen twee verschillende motieven: een politiek motief en een economisch motief. Wat precies onder deze twee motieven verstaan wordt, wordt later uitgelegd.

Op basis van de twee centraal staande theorieën en de gebruikte literatuur over mega-events en de Olympische Spelen wordt een hypothese opgesteld die aan het eind van het onderzoek zal worden getoetst. Deze literatuurstudie wordt uitgevoerd als een toetsend onderzoek. Uit de literatuur komt naar voren dat de belangrijkste motieven voor het organiseren van de Olympische Spelen economisch en politiek van aard zijn. De hypothese die centraal staat in het onderzoek luidt daarom dan als volgt:

• De belangrijkste motieven voor het organiseren van de Olympische Zomerspelen zijn

economisch en politiek van aard.

Na het behandelen van de verschillende cases zal met de behulp van de gevonden resultaten deze hypothese worden getoetst.

Informatiebronnen: Officiële Olympische rapporten en literatuurstukken

Voordat er met dit onderzoek begonnen werd, was het de bedoeling om de Olympische bidbooks als primaire informatie bron te gebruiken. Tijdens het onderzoek bleek dat toegang krijgen tot de Bidbooks onbegonnen werk was. In plaats van de officiële bidbooks zijn daarom officiële rapporten van de organiserende steden gebruikt. Deze rapporten zijn vaak uitgegeven door de behorende organisatie in de aanloop naar de Spelen, of na de Spelen zelf. Dit zijn rapporten en documenten waar ook stukken in voor zouden moeten komen die in de bidbooks hebben gestaan.

De officiële rapporten zijn echter niet toereikend genoeg om de motieven te onderzoeken. Dit komt omdat in dit type rapporten vaak zeer positief geschreven wordt over het evenement en de gaststad/ het gastland. Deze rapporten zijn namelijk bedoeld om een positief beeld over de gaststad en het gastland te verspreiden. De vraag is dan, is deze informatie dan wel volledig betrouwbaar? In dit onderzoek wordt daar niet van uitgegaan. Daarom zal er ook gebruik gemaakt worden van secundaire bronnen. Deze secundaire bronnen zijn voornamelijk literatuurstukken (wetenschappelijke artikelen, hoofdstukken uit boeken). Dit type bronnen zullen eerder een kritische ondertoon hebben.

Omdat er in de officiële rapporten vaak positief wordt geschreven, is er een kans dat de daadwerkelijke motieven voor het organiseren van de Spelen niet letterlijk staan beschreven in de officiële rapporten, maar eerder verkapt en verhult. Dit zijn dan latente motieven, ofwel motieven die niet direct waarneembaar zijn. Waarschijnlijk komen met name politieke motieven niet snel tot uiting. Er zitten namelijk twee kanten aan het verhaal. Hetgene wat ze zeggen, en hetgene dat ze daadwerkelijk willen.

De officiële rapporten zijn inhoudelijk geanalyseerd en deze analyse is vervolgens afgezet tegen de kritische noot uit de secundaire bronnen.

(19)

Tijdens het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen twee motieven. Een economisch en een politiek motief. Deze motieven zijn beide opgesteld aan de hand van de twee centraal staande theorieën en bijkomende wetenschappelijke literatuur. Hieronder staat voor beide motieven beschreven wat er onder elk motief word verstaan.

§4.1. Economisch motief

Onder het economische motief wordt eigenlijk alles verstaan dat betrekking heeft op het stimuleren van de economie en op het organiseren van de Spelen om geld te verdienen. Dit is een motief dat op zowel stedelijk als nationaal schaalniveau afspeelt.

Na de Spelen van Los Angeles in 1984, waaruit financieel profijt werd getrokken, werden langzaamaan meer steden wakker geschud. De interesse in het organiseren van de Spelen groeide sindsdien (Gold, J.R. & Gold, M., 2008). Het economisch motief komt daarom in eerste instantie van deze Spelen.

Het creëren van landmarks werd en wordt als een belangrijk middel gezien voor het aantrekken van mondiale investeringen (Qu, L. & Spaans, M., 2009). De mondiale

economische positie zou hierdoor kunnen verbeteren. Men hoopt dat de bijkomende media-aandacht zich vertaalt in een toevloed van kapitaal door middel van toerisme en het

aantrekken van nieuwe investeringen. Deze evenementen worden in het algemeen gebruikt in toeristische promotie waarbij steden en naties worden gepresenteerd als een uitdagende bestemming met interessante culturele kenmerken. Dit wordt ook wel het sport-media-toerisme complex genoemd. Dit ligt aan de basis van veel lokale, regionale en nationale ontwikkelingsstrategieën (Nauright, J. 2004). Omdat toeristische doeleinden economisch zijn wordt dit ook onder het economische motief geschaard.

Het economisch motief is voor een groot gedeelte gebaseerd op de urban growth theory van Harvey Molotch (1976). Volgens Burbank et. al (2002) zijn steden en haar plaatselijke overheden uit op financiële gewin. Hier wordt naar gezocht in samenwerking met het

bedrijfsleven en plaatselijke grondbezitters. Dit is een motief waarbij de kans groot is dat het niet door de organiserende steden zal worden uitgedragen. Er wordt verwacht dat hierover geen daadwerkelijke feiten worden gevonden in de officiële rapporten. Dit zal wellicht eerder verkapt beschreven staan in de rapporten, in de vorm van latente motieven.

Onder het economisch motief worden ook de motieven verstaan die gaan over stedelijke vernieuwing en stedelijke herstructurering. Stedelijke ontwikkelingen kunnen gezien worden als een vertaling van het economisch motief. Alles wat te maken heeft met stedelijke ingrepen wordt hieronder verstaan. Het gaat dan om ingrepen als bijvoorbeeld infrastructurele

vernieuwing/uitbreiding, aanpakken van wijken (verloederde gebouwen, vervuiling), aanleg van recreatieplekken (parken, boulevards) en de herontwikkeling van brownfields (oude vervuilde industrie terreinen).

Bij het analyseren van de officiële rapporten en de literatuurstukken zal er worden gelet op aspecten die onder het economische motief vallen. Er zal hier gelet worden op volgende punten: het creëren van landmarks, het stimuleren van toerisme, de samenwerking met het (lokale) bedrijfsleven, fysieke stedelijke ingrepen, infrastructurele verbeteringen en vernieuwingen en aanpakken van (probleem) wijken.

(20)

§4.2. Politiek motief

Onder het politiek motief worden de machtsfactoren en de uitstraling naar de buitenwereld verstaan. Dit motief speelt zich met name af op het nationale schaalniveau en wordt niet zozeer door de stad, maar door de staat zelf uitgedragen. Het politiek motief is voor het overgrote gedeelte gebaseerd op het soft power concept van Joseph Nye (1990). Als dit motief wordt gerelateerd aan de Olympische Spelen dan kan men aan verschillende manieren denken waarop de politiek een rol speelt als motief voor het aantrekken van de Spelen. Er kan hier gedacht worden aan het aantrekken van andere landen in haar machtssfeer, het verbeteren van politieke relaties met andere landen, het creëren van een beter/positiever imago, een sterkere positie proberen te bemachtigen op het wereldtoneel en het overbrengen van eigen ideeën, idealen en cultuur naar de rest van de wereld. Uit de literatuur komt namelijk meer dan alleen het soft power concept van Nye (1990).

Nauright (2004) ziet het organiseren van een internationaal evenement als onderdeel van een nationale strategie waar meer dan een stad een bod op het organiseren van de Spelen doet. Volgens Grix & Lee (2013) is het organiseren van een mega-event een onderdeel van publiek beleid door staten die zowel hun soft power vermogen demonstreren als verdere verbeteringen nastreven. Internationale sporten worden gezien als onderdeel van internationale relaties. Strategische politieke voordelen zijn voor organiserende naties net zo belangrijk als

economische voordelen, en zijn misschien wel het belangrijkste motief voor het bieden op en het organiseren van een mega-event.

De laatste drie decennia lijkt het er op dat sport door regeringen van allerlei politieke kleuren als een goedkope manier wordt gezien om haar eigen imago te verbeteren,

geloofwaardigheid te creëren of te herstellen en een sterkere economische

concurrentievermogen te realiseren. Daarbij hoopt men ook vaak om het vermogen te genereren om op het internationale politieke toneel mee te kunnen doen (Grix, J. & Lee, D., 2013).

Hiller (200) komt met een showcase argument. Het showcase argument wijst erop dat mega-events voorstellingen zijn die het best begrepen kunnen worden als instrumenten van hegemonische macht of publieke samenwerkingen, ver verwijderd van de realiteit van stedelijke problemen en uitdagingen. De Spelen zijn een internationale showcase voor wereldwijde erkenning van de stad en het verbeteren van imago en reputatie (Essex, S. & Chalkley, B., 1998).

Bij het analyseren van de officiële rapporten en de literatuurstukken zal er gelet worden op de volgende punten die vallen onder het politieke motief: het gebruik van soft powers zoals Nye beschrijft, het showcase argument, het verbeteren van het eigen imago en het verbeteren van internationale relaties en samenwerkingen.

(21)

5. Case Studies

Hier zullen de Olympische Spelen één voor één in chronologische volgorde behandeld worden. Bij elke Spelen zal begonnen worden met de achtergrond (geschiedenis) van het Olympische bid. Vervolgens zullen de motieven die afkomstig zijn uit de officiële rapporten en andere literatuurstukken aan bod komen. Tenslotte wordt elke case studie afgesloten met een korte conclusie van de bevindingen.

§5.1. Atlanta 1996

Achtergrond Olympisch Bid:

De ambitie van Atlanta om de Olympische Spelen te organiseren dateert uit de jaren 70 toen een onderzoekscommissie de haalbaarheid van de Zomerspelen van 1984 onderzocht. Deze ambitie borduurde voort op het idee dat sport sinds de jaren 60 een ingrediënt was van het stedelijke uitbreidingsprogramma van Atlanta (Whitelegg, D., 2000). De Olympische Spelen naar Atlanta halen was in eerste instantie de visie van één man. Billy Payne, advocaat en voormalig voetballer aan de Universiteit van Georgia, bedacht in 1987 het idee om de Olympische Zomerspelen van 1996 in Atlanta te organiseren (New Georgia Encyclopedia, 2014). Hij wilde het zuiden van de Verenigde Staten aan de wereld laten zien (Harrison, E. & Dwyre, B., 1996). "It was an opportunity to introduce the world to Atlanta and to introduce

Atlanta to the world" (Vaeth, E., 1998). Payne zou hebben gezegd: “We could change the entire world opinion of the United States” (Melvi, D., 1992). Deze uitspraak duidt op een

vorm van soft power. Payne dacht de wereldopinie van de Verenigde Staten te kunnen veranderen door het organiseren van de Olympische Spelen.

Men beschouwde Payne toen ook wel als een dromer (idem). Payne geloofde namelijk ook dat er door het organiseren van de Spelen een harmony gecreëerd kon worden onder de plaatselijke bevolking van Atlanta. De Spelen hadden eveneens als doel om met name de jonge bevolking in de stad inspireren (ACOG, 1997). Een doel was om toekomstige Olympiërs te creëren door ze bloot te stellen aan de Olympic Movement (Olympische Beweging) (Melvi, D., 1992)

Niet veel later kreeg Payne steun van toenmalig burgemeester Andrew Young, maar het stedelijke bestuur mengde zich niet in het Bid. Uiteindelijk won Atlanta de race voor de Spelen onder ander van Athene. Payne kreeg vervolgens de leiding over de operatie.

Economisch:

Lokale leiders van Atlanta hebben in de vroegere jaren veel tijd besteed en energie gestoken in het neerzetten van Atlanta als een centrum van raciale gerechtigheid en economische welvaart (French, S.P. & Disher, M.E., 1997). De Olympische Spelen boden hierbij nieuwe mogelijkheden. Het bestuur van Atlanta zag de spelen als een mogelijkheid om nationale en internationale bekendheid te vergaren en hun doel als de ‘next great international city’ na te streven (ACOG, 1997; French, S.P. & Disher, M.E., 1997). De stad zou gelijkwaardig moeten worden aan andere Amerikaanse steden zoals New York en Chicago. Hoe groter het media-event hoe meer de wereld overtuigd zou zijn van de kunde van Atlanta (Whitelegg, D., 2000). Atlanta moest op de kaart komen als een internationale stad die klaar zou zijn om een rol te spelen in de wereldwijde handel (New Georgia Encyclopedia, 2014). Vaeth (1998) stelt in een krantenartikel dat het veelal egoïstische motieven van de stad waren om de Spelen te willen organiseren. Zij ziet Atlanta als een commercieel gerichte stad die puur uit was op de mogelijke miljoenen die de Spelen konden op leveren. Voornamelijk de miljoenen voor de lokale bedrijven. Deze nadruk op egoïstische motieven van Vaeth (1998) kan voor een groot deel te maken hebben met het feit dat de Verenigde Staten een grote vrije markteconomie is

(22)

waarbij bedrijven, maar ook steden, zelf verantwoordelijk zijn voor het vergaren van inkomsten. Of deze egoïstische redenen de stad Atlanta te verwijten zijn, is hierbij een

discutabele vraag. Het heeft eerder te maken met de economische cultuur die in de Verenigde Staten heerst.

Whitelegg (2000) legt hier de link met het begrip ‘boosterism’. Whitelegg (idem) stelt dat de meeste steden in de Verenigde Staten bezig zijn en bezig waren met ‘boosterism’. Boosterism betekent de stad omhoog praten in de hoop nieuwe inwoners en activiteiten aan te trekken. Dit gebeurde ook door het stedelijke bestuur van Atlanta. In de Verenigde Staten heerst namelijk een flinke concurrentie tussen steden wat betreft het aantrekken van mensen en financiële middelen. Het leiderschap van Atlanta ligt volgens Whitelegg (2000) dan ook in lijn met de ‘groeimachine’ van Molotch (1970). De theorie van Molotch is namelijk van origine een Amerikaanse theorie, gebaseerd op Amerikaanse steden.

Echter waren er al veel benodigde faciliteiten (sportcomplexen, infrastructuur en hotels) voor de Spelen aanwezig in de stad. Atlanta werd toendertijd namelijk gezien als een vrij moderne stad (Toohey, K. & Veal, A.J., 2007). Echter kunnen de Spelen toch een beetje gezien worden als katalysator voor tal van kleine, maar ook grotere stedelijke

ontwikkelingsprojecten zoals de aanleg van het Olympische park, het Olympische dorp, stadsparken, verbetering van openbare ruimtes, straatkunst en infrastructurele verbeteringen (ACOG, 1997; Toohey, K. & Veal, A.J., 2007).

Uit de officiële documenten van de Olympische Spelen van Atlanta komt niet echt duidelijk naar voren wat de motieven van de stad waren voor het organiseren van deze Spelen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de rol van het stedelijke bestuur van Atlanta vrij beperkt was bij het organiseren van de Olympische Spelen. Dit had onder andere weer te maken met de grondwet van Georgia die de rol van de stad beperkte.

De Spelen werden nagenoeg volledig door private bedrijven georganiseerd (Toohey, K. & Veal, A.J., 2007). Zakelijke leiders wilden de Spelen organiseren om zodoende de economische groei te stimuleren en stedelijke verbeteringen uit te voeren (Gold, J.R. & Gold, M.M., 2008). Door de initiatieven van private instellingen/niet-overheidsinstellingen was de rol van de stad Atlanta beperkt. De Spelen zouden ook volledig bekostigd worden door privaat geld waardoor de belastingbetaler buitenschot bleef. De kans is dan ook groot dat achter het commerciële karakter van de Spelen ook economische motieven ten grondslagen liggen voor het organiseren van de Spelen.

Conclusie Atlanta

Door de beperkte rol van de (plaatselijke) overheid bij de organisatie van de Spelen is het lastig te zeggen wat de achterliggende motieven waren. De Spelen werden als een

mogelijkheid gezien om de stad zowel nationaal als internationaal bekendheid te geven. De daadwerkelijk motieven zullen wellicht eerder gezocht moeten worden in het feit dat de Spelen privaat zijn georganiseerd. Zoals Vaeth (1998) stelt voor het vergaren van financiële middelen. Het is de vraag of de Spelen van Atlanta een voorbeeld zijn van de ‘groeimachine’ (Molotch, 1970). Mede omdat de hoeveelheid ontwikkelingsprojecten bij deze Spelen gering waren in vergelijking met voorgaande Spelen en de plaatselijke overheid voor een groot gedeelte buiten schot is gebleven. De Spelen zouden dan niet een groeimachine voor de stad, maar wel een ‘groeimachine’ voor de private bedrijven kunnen zijn die betrokken waren bij de Spelen.

(23)

Soft powers komen bij de Spelen van Atlanta niet naar voren. De Spelen waren wel belangrijk in de raciale politiek van de stad. Dit kan dan toch gezien worden als een (klein) politiek motief.

(24)

§5.2. Sydney 2000

Achtergrond van Olympisch Bid:

In 1991 werd door de New South Wales State Government, onder leiding van Nick Greiner, een studie verricht naar de financiële haalbaarheid van het organiseren van de Olympische Zomerspelen in het jaar 2000. Uit dit onderzoek kwamen positieve resultaten naar voren en dit betekende groen licht voor het voorbereiden en indienen van een Olympisch Bid. De ambities van Australië om de Olympische Spelen te organiseren konden zodoende worden doorgezet (Wejbora, P.C., 1996). Na Brisbane 1992 en Melbourne 1996, is Sydney 2000 de derde Australische stad op rij die meedong naar de Spelen en de tweede Australische stad, na Melbourne 1956, die de spelen kreeg toegewezen.

De ambitie van Sydney om de Olympische Spelen te organiseren was niet een nieuwe weg die de stad was ingeslagen. In de jaren 70 werden hiervoor al de fundamenten gelegd. In deze tijd sprak de New South Wales Government haar ambitie uit en identificeerde

Homebush Bay als een mogelijk Olympisch gebied. De Homebush Bay was namelijk een oud vervuild industrieel gebied, waar in de ogen van de overheid wat aan gedaan moest worden. De gedachten van de overheid was, ‘Spelen of niet’, de ontwikkeling van Homebush Bay moet doorgaan. Infrastructurele beslissingen moesten worden gemaakt en de uitvoering was aan de gang voordat het bod gewonnen kon worden (SOCOG, 2000). Het stedelijke bestuur van Sydney zag de Olympische Spelen als een katalysator om de ontwikkeling van Homebush Bay te versnellen.

Toenmalig minister president Paul Keating mengde zich persoonlijk sterk in het indienen van het Bid. De Spelen zouden moeten dienen als forum voor het ‘nieuwe’ Australië (Wejbora, P.C., 1996). Wejbora (1996) schrijft in zijn masterthesis over de Spelen van Sydney dat het Olympische Bid eveneens een katalysator was voor nationale trots. In tijde van economische recessie en sociale onzekerheid zou het Bid en later het organiseren van de Spelen goed zijn voor de nationale trots van het land. Wejbora legt hier persoonlijk de verbintenis met het begrip nation building.

De staat, onder leiding van minister president Paul Keating, was de belangrijkste drijvende kracht achter de Olympische Spelen. In het bijzonder de federale regering. Zij deed een grote inspanning om de campagne omtrent het Bid te gebruiken voor de discourse van nationhood en vraagstukken van nationale identiteit. De staat maakte gebruik van de natie als krachtig middel om loyaliteit en cohesie tussen de burgers uit te oefenen (Wejbora, P.C., 1996). Wejbora (1996) en Waitt (1999) sluiten hier op elkaar aan. Waitt (2000) stelt dat het bod op de Spelen als politiek apparaat werd gebruikt om sociale consensus door te laten dringen in een tijdperk dat gekenmerkt werd door een gevoel van vervreemding, anomie en toenemende sociale ongelijkheid binnen de steden naar inkomen, etniciteit en

toekomstperspectief (Waitt, G., 1999).

Economisch:

Economisch gezien zouden de Spelen zeer belangrijk zijn voor Sydney. Het succes van de Spelen zou helpen in het bevorderen van positieve beelden voor potentiële bedrijven en overheidsinvesteringen. Zelfs als de Olympische Spelen zouden uitdraaien op een financieel verlies, geloofde men dat het organiseren van de Spelen genoeg andere vormen van

investeringen kon aantrekken (Waitt, G., 1999). De Spelen zouden het land als toeristische bestemming moeten promoten, binnenlandse investeringen moeten aantrekken en daarnaast permanente banen creëren. De Olympische Spelen konden, en moesten, in de ogen van de organisatoren een lange termijn profijt brengen voor niet alleen Sydney maar voor Australië als geheel (Chen, Y. & Spaans, M., 2009).

(25)

Sydney was ten tijde van het Olympische bid nog vrij geïsoleerd van de wereld, en het promoten van de stad als Global City zou helpen om de stad internationale bekendheid te geven en het internationale profiel te verbeteren (Chen, Y. & Spaans, M., 2009). De stad Sydney probeerde men zoveel mogelijk te promoten door het gebruik city branding.

Uitspraken zoals ‘the most beautiful city’, ‘the most exciting’ en ‘a ctiy of friendship’ stonden hierin centraal (SOCOG, 2000).

Waitt (1999) ziet de Olympische Spelen van Sydney als onderdeel van de herstructurering van Sydneys stedelijke economie. De herstructurering van Sydney moet in de context worden gezien van de verschuivende verhouding tussen de staat en het kapitaal. Stedelijke overheden van Australië zijn in de loop der jaren steeds meer ondernemend geworden. Overheden in Australië gedragen zich daarbij steeds meer als private vastgoedontwikkelaars (Waitt, G., 1999).

De publieke sector speelde de hoofdrol in het leveren van het bouwprogramma, het Olympisch transport en het Olympische dorp in de centrale zakenwijk (SOCOG, 2000). Hieruit wordt duidelijk dat het bedrijfsleven een groot aandeel heeft in het organiseren van de Spelen. Dit principe sluit aan bij de urban growth theory van Molotch (1976). Volgens Waitt kan dit in het kader gezien worden van een breder proces van economische mondialisering en ruimte-tijd compressie.

De organisatoren van de Spelen voorspelden in het begin veelal financiële winst. Rod

McGeoch, voorzitter van SOBL (Sydney Olympic 2000 Bid Limited), legt uit dat het winnen van de Spelen een trigger is voor het herstel van de gehele Australische economie (White, L., 2011). Hij was, een jaar voor de aanwijzing van de Spelen, van mening dat de Spelen een opbrengst zouden leveren van 13 miljard Australische Dollar als gevolg van de verkoop van televisierechten, toerisme en marketing. Booth & Tatz (1994) vroegen zich af of de Spelen wel echt een economisch succes zouden zijn. Aan de hand van een rapport/scenario van het KPMG stelden zij dat de Spelen geen economisch succes zouden zijn, maar eerder een kostenpost.

Naast het economische aspect moesten de Spelen van Sydney de eerste milieuvriendelijke Spelen uit de geschiedenis worden. Ecologische duurzaamheid was een sterk wapen van de organisatie. Hiermee was de organisatie een nieuwe weg ingeslagen. Milieurichtlijnen werden opgesteld die later door het IOC zijn aangenomen als standaard voor het milieubeleid van Olympische Zomerspelen. Duurzame ontwikkeling stond centraal en de focus lag hier op energiebesparing, waterbesparing, afvalpreventie en minimalisering, beheer van

verontreiniging en de bescherming van belangrijke natuurlijke en culturele omgeving

(SOCOG, 2000; Karamichas, J., z.j.). Homebush Bay zou worden opgeschoond en een nieuw leven krijgen. Dit zou winst voor de toekomst betekenen (Chen, Y. & Spaans, M., 2009).

Stedelijke ontwikkeling:

De Spelen waren ook gericht op een tastbare erfenis. Naast spectaculaire Olympische locaties ging de aandacht ook uit naar het verbeteren van het infrastructurele systeem en waren er impulsen voor programma’s omtrent stedelijke vernieuwing met de herontwikkeling van de zo vaak genoemde Homebush Bay als de bekendste en belangrijkste speerpunt (Chen, Y. & Spaans, M., 2009). Daarnaast werd een metropolitaans park aangelegd voor passieve als actieve recreatie en een Olympische Dorp dat na de Spelen moest gaan dienen als woon dorp (SOCOG, 2000).

(26)

Conclusie Sydney

Het motief voor het organiseren van de Spelen van Sydney zijn voornamelijk economisch van aard geweest. De Spelen hadden onder andere als doel om (inter)nationale investeringen aan te trekken en het toerisme te stimuleren. De economie van Australië moest worden hersteld door het organiseren van de Spelen. Daarbij zou zowel de stad Sydney als het land Australië internationale bekendheid moeten krijgen. Niet alleen de nationale economie stond centraal, maar ook de herstructurering van de economie van Sydney speelde een belangrijke rol bij de Spelen. Stedelijke herontwikkelingsprojecten moesten hieraan bijdragen. Hier vond veel samenwerking plaats tussen de politiek en het plaatselijke bedrijfsleven. Dit zou kunnen duiden op de theorie van Molotch.

Naast het economische aspect werden de Spelen ook gezien als hulpmiddel om de nationale trots van het land te versterken. De Spelen waren een wapen voor de nationale politiek.

(27)

§5.3. Athene 2004

Achtergrond Olympisch Bid:

Griekenland, het land waar de Olympische Spelen zijn geboren en het land waar de eerste officiële moderne Spelen werden georganiseerd in 1896. In 1976 stelde de toenmalige Griekse premier Konstantinos Karamantis voor de Olympische Zomerspelen permanent te gaan organiseren in Griekenland (ATHOG, 2004). Dit bleef bij een illusie, maar was wellicht wel het startsein voor Griekenland om weer voor het organiseren van een Olympische Spelen te gaan. Het doel werd de ‘gouden’ Spelen van 1996. Het jaar waarin het jubileum, het honderdjarige bestaan van de moderne Spelen, werd gevierd. Deze strijd verloor Athene van Atlanta. Vervolgens werd er voor de Spelen van 2004 een nieuwe poging ondernomen.

Deze nieuwe poging om de Spelen naar Athene te halen was een onderdeel van een plan voor een georganiseerde interventie in het stedelijke complex van de stad Athene en de algemene omgeving. De Spelen lagen in het verlengde van grote ontwikkelingsprojecten en hadden als doel om de stad te revitaliseren. Speerpunten van het toenmalig Olympisch Bid waren het Olympisch Dorp, de ontwikkeling van sportcomplexen, het opknappen van het historisch centrum en de ontwikkeling van de Faliron kustlijn (ATHOG, 2004).

Economisch:

De Griekse regering zag de spelen als een katalysator voor het verbeteren en moderniseren van de economie, het verhogen van de levenstandaard in Athene en omstreken en het versterken van de Griekse cultuur (OECD, 2004). De aantrekkelijkheid van de stad Athene moest worden verbeterd zodat het in de toekomst een plek zou worden om te wonen en te werken. De regering vond dat de kwaliteit van het leven in Athene omhoog geschroefd moest worden. Door het ontwikkelen van de Faliron kustlijn zou de stad Athene, net als Barcelona, geopend moeten worden naar de zee met daarbij een nieuw recreatiegebied. Het ontwikkelen van de kustlijn was een project wat voor de Spelen al op de agenda stond, maar door de Spelen versneld kon worden (ATHOG, 2004). De Spelen waren hiervoor een echte katalysator.

Uiteraard stonden er bij de Spelen van Athene ook andere stedelijke en infrastructurele ontwikkelingsprojecten op het programma. Naast de bovengenoemde kustlijn werden belangrijke verkeersknooppunten aangepakt, het metronetwerk uitgebreid, het historisch centrum opgeknapt, een nieuw vliegveld aangelegd en meerdere nieuwe sportcomplexen – speciaal voor de Spelen - uit de grond gestampt (ATHOG, 2004). Door het verbeteren van de stedelijke infrastructuur en het imago van de stad zou Athene een internationaal karakter moeten krijgen en een internationale locatie moeten worden voor toerisme, sportwedstrijden, grote evenementen en bedrijvigheid (OECD,2004). Griekenland wilde door middel van de Spelen het land en de stad Athene internationale bekendheid geven.

De Spelen boden een kans voor Griekse bedrijven om uit te breiden in zowel de nationale als internationale markt en om, in het bijzonder, meer investeringen aan te trekken en de handel uit te breiden met landen uit Midden- en Oost-Europa (OECD, 2004). De Spelen werden dan ook ondersteund door particuliere Griekse bedrijven (ATHOG, 2004), die wellicht een kans zagen om hier aan te verdienen.

Met name bij de bouw van de nieuwe sportcomplexen zijn plaatselijke Griekse bedrijven betrokken geweest (OECD, 2004). Of men (de politiek en het bedrijfsleven) bij die planning en bouw van deze sportcomplexen uit was op het maken van financieel profijt is hierbij de vraag. The Economist (2014) stelt dat er regelmatig corruptie voorkomt in Griekenland.

(28)

Conclusie Athene

De Spelen van Athene hadden duidelijk een economisch motief. De nationale economie van Griekenland, als de lokale economie van Athene, moesten worden gestimuleerd door het organiseren van de Spelen. Stedelijke ontwikkelingsprojecten in en rondom Athene speelden hierbij een belangrijke rol. Net als bij de Spelen van Sydney vond op dit punt ook hier samenwerking plaats tussen de politiek en plaatselijke ondernemers. Deze samenwerking is een belangrijk kenmerk van de urban growth machine van Molotch (1970). Of deze theorie ook daadwerkelijk toepasbaar is op de Spelen van Athene kan niet met zekerheid gezegd worden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat is het geval als de business units een korte tijdshorizon hebben en onderling een sterke verwantschap vertonen (cel 2: vanwege de korte tijdshorizon is een

In een onderzoek constateren Duffhues en Veld (1991) dat een aantal Nederlandse onder­ nemingen warrant-leningen op een zodanige manier in de boekhouding verwerkt

Het is maar al te typerend voor het huidige tijd- perk dat de bekende Nederlandse choreograaf en romancier Rudi van Dantzig in een door het Amsterdams Verzetsmuseum uitgegeven

Binnen dit onderzoek wordt veronder- steld dat indien de brutomarge als percentage van de omzet voor de gecombineerde onderneming afneemt ten opzichte van een controlegroep,

door rechtvaardigheidszin wordt gedreven. Hij heeft hoge verwachtingen over de opbrengst van een gang naar de rechter. Hij is sterk gedreven en heeft een groot materieel of

Mail ze dan naar Aduis (info@aduis.nl) en wij plaatsen deze dan als downlaod op onze web

kleurrijke papieren zakken, karton met motief blauw, sierstenen en edelsteenlijm, Glitter Glue..

Ruwweg zijn er drie verklaringen voor het feit dat landen gezien de slechte economische score van me- gasportevenementen deze toch graag organiseren: (i) herverdeling en lobbyen door