• No results found

Minderjarigen betrokken bij familiemoord : een onderzoek naar de achtergronden van strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij familiemoord in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Minderjarigen betrokken bij familiemoord : een onderzoek naar de achtergronden van strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij familiemoord in Nederland"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Minderjarigen betrokken bij familiemoord

Een onderzoek naar de achtergronden van strafrechtelijk

minderjarigen betrokken bij familiemoord in Nederland

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam

Miriam Douma (10400001) Onder begeleiding van:

Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving: Prof. Dr. P. H. van der Laan

P. G. M. Aarten, MSc Universiteit van Amsterdam: Dr. E. S. van Vugt

Tweede beoordelaar Universiteit van Amsterdam: Dr. H. E. Creemers

(2)

Abstract

Dit onderzoek gaat over strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij familiemoord in Nederland in de periode 1992-2010. In die periode waren er 21 minderjarigen betrokkenen bij familiemoord. De sekseverdeling van de betrokkenen was ongeveer gelijk. Het doel van deze thesis was om, voor het eerst, een algemeen beeld van deze specifieke groep schetsen. Er is gekeken naar risicofactoren in een aantal achtergrondkenmerken (persoonskenmerken, delictkenmerken en familiare kenmerken) en een sekseverschil. Ook is het verschil tussen minderjarigen betrokken bij familiemoord en overige typen moord geanalyseerd. De conclusies waren dat internaliserende problematiek vaker werd gerapporteerd dan externaliserende problematiek en het delict ongeveer even vaak alleen als samen werd gepleegd. Een groot deel van de minderjarigen had te maken met mishandelingen binnen de familie. Er zijn geen sekseverschillen in deze kenmerken gevonden. Vergeleken met betrokkenen bij overige typen moord waren er geen verschillen in persoonskenmerken. Minderjarigen betrokken bij familiemoord hadden vaker te maken met mishandeling binnen de familie, waren minder vaak eerder veroordeeld en gebruikten minder vaak drugs tijdens het delict.

Abstract

This thesis focuses on juveniles involved with family murder in the Netherlands between 1992-2010. In that period, 21 adolescents were involved with family murder, the rate of boys and girls almost equal. Main goal of this thesis was to produce a general picture about this specific group, for the first time. The focus relies in risk factors in background characteristics (in personal factors, criminal factors and family factors) and a gender difference in these factors. Also, the difference in background characteristics between juvenile offenders of family murder and other types of murder are being discussed. Based on the analyses, internalizing problems were more common in juveniles involved with family murder then externalizing problems. A lot of juveniles were suffering from child abuse. There was no difference in committing the crime alone or together. In these characteristics, there was no gender difference found. Compared to juveniles involved with other types of murder, there were no differences in personal characteristics. Child abuse was significantly more common for juveniles involved with family than juveniles involved with other types of murder. Also, juveniles involved with family murder abused significantly less drugs during the crime.

(3)

Inhoudsopgave

Paginanummer

Inleiding 4

Theoretische achtergrond en eerder onderzoek 5

Achtergrondkenmerken van minderjarigen betrokken bij familiemoord 5 Risicofactoren voor het plegen van specifieke typen familiemoord 7

Verschil tussen jongens en meisjes 9

Minderjarigen betrokken bij familiemoord versus overige typen moord 10

Huidig onderzoek 11

Methoden 12

Onderzoeksgroep 12

Procedure van dataverzameling 13

Analyses 14

Resultaten 16

Achtergrondkenmerken van minderjarigen betrokken bij familiemoord 17

Sekseverschillen in achtergrondkenmerken 19

Minderjarigen betrokken bij familiemoord versus overige typen moord 21

Discussie 23

(4)

Inleiding

Moord en doodslag gepleegd door minderjarigen is de meest ernstige vorm van jeugdcriminaliteit (Nieuwbeerta, Van der Laan, Konijnendijk, & Krammer, 2005; Vries, Liem, & Nieuwbeerta, 2010). De impact van dit soort delicten op de dader en de familie van zowel de dader als het slachtoffer is echter groot (Nieuwbeerta, Van der Laan, Konijnendijk, & Krammer, 2005; Vries, Liem, & Nieuwbeerta, 2010). Het fenomeen is zeer zeldzaam, wat er waarschijnlijk aan bijdraagt dat er tot op heden maar weinig over bekend is (Vries, Liem, & Nieuwbeerta, 2010). Een eerste Nederlandse verkenning gericht op de achtergrond, prevalentie en de afhandeling van voor moord of doodslag vervolgde minderjarigen in de periode 1992-2001 is verricht door Nieuwbeerta, Van der Laan, Konijnendijk en Krammer (2005). In die periode waren er 105 minderjarigen betrokken bij 84 moordzaken, één vijfde hiervan betrof een familiemoord.

Er zijn verschillende vormen van familiemoord. Heide (in Heide & Petee, 2007) onderscheidt vier categorieën. Ten eerste is er parricide, ofwel ouderdoding waarbij een kind de ouder vermoordt. Hierbij kan het slachtoffer een )vader (patricide) of een (stief-)moeder (matricide) zijn. Ten tweede siblicide, waarbij het slachtoffer een broer of zus van de dader is. De derde variant is filicide, ook wel kinderdoding, wat het ombrengen van een kind door de ouder betreft. Tot slot valt intimate partner homicide, partnerdoding, onder familiemoorden (Heide & Petee, 2007). Deze vorm van familiemoord wordt vaak gepleegd door (jong)volwassenen en komt bij minderjarigen, die vaak minder (serieuze) relaties hebben, niet of nauwelijks voor (Eke, Hilton, Harris, Rice, & Houghton, 2011). Parricide komt het meest voor binnen familiemoorden (Boots & Heide, 2006; Hart & Helms, 2003; Heide & Petee, 2007). Hierbij komt patricide tweemaal zo vaak voor als matricide (Walsh, Krienert, & Crowder, 2008).

Jongens plegen vaker moorden en zijn wat betreft absolute aantallen oververtegenwoordigd als daders van familiemoorden (Buyuk, Kurnaz, Eke, Ankarali, & Oral, 2011). Echter, wanneer meisjes een moord plegen, is dit vaker een familiemoord. Relatief gezien plegen meisjes dus meer familiemoorden dan jongens (Heide & Solomon, 2009).

Een groot deel van de literatuur betreffende minderjarigen betrokken bij familiemoord is afkomstig uit de Verenigde Staten, waar de prevalentie van familiemoorden gepleegd door minderjarigen hetzelfde is als in Nederland, al neemt het aantal zaken daar de laatste jaren toe (Heide & Petee, 2007; Myers & Vo, 2012). De literatuur betreft veelal kleinschalig klinisch

(5)

onderzoek (Bourget, Gagné, & Labelle, 2007; Hart & Helms, 2003; Heide & Frei, 2010; Heide & Petee, 2007; Heide & Solomon, 2009; West & Feldsher, 2010). In deze literatuur wordt veelal geprobeerd een profiel van afzonderlijke minderjarige daders te schetsen (zoals in Hart & Helms, 2003), in plaats van een beeld van de gehele populatie. In deze thesis wordt voor het eerst geprobeerd een beeld te schetsen van alle Nederlandse minderjarigen betrokken bij een familiemoord. Er zal worden gekeken naar de risicofactoren in de achtergrondkenmerken van de minderjarigen en een verschil tussen jongens en meisjes in deze kenmerken. Het gaat om risicofactoren in persoonlijke kenmerken, delictkenmerken en familiaire en omgevingskenmerken van de betrokken minderjarigen. Tevens zullen verschillen tussen minderjarigen betrokken bij familiemoorden en minderjarigen betrokken bij overige typen moorden worden onderzocht.

Het is belangrijk dat er meer bekend wordt over bij familiemoord betrokken minderjarigen, omdat dergelijke informatie handvatten kan bieden voor de herkenning en aanpak van deze doelgroep. Wanneer risicojongeren in een vroeg stadium worden ontdekt, kan er tijdig hulp worden geboden. Zo zijn de delicten wellicht te voorkomen. Daarnaast kan tijdige signalering kosten voor de rechtsgang en gevangenis uitsparen. De behandeling van de minderjarigen kan aan de hand van risicofactoren verbeterd worden. Informatie over risicofactoren ontbreekt omdat tot op heden slechts op casusniveau onderzoek heeft plaatsgevonden. Onderstaand onderzoek kan een eerste aanzet zijn om hier verandering in aan te brengen.

Theoretische achtergrond en eerder onderzoek Achtergrondkenmerken van minderjarigen betrokken bij familiemoord Risicofactoren voor het plegen van ernstige criminaliteit.

Loeber en Farrington (1998) onderscheiden verschillende risicofactoren voor minderjarigen die ernstige (gewelds)criminaliteit plegen, waaronder ook moord en doodslag vallen. Er worden vier categorieën risicofactoren onderscheiden: individuele risicofactoren, risicofactoren binnen de familie, risicofactoren in de vrienden(groep) en risicofactoren in de leefomgeving van de minderjarige. Op individueel niveau zijn hyperactiviteit en impulsiviteit, aandachtsproblemen, een laag IQ en een hoog schoolverzuim belangrijke risicofactoren voor het plegen van een ernstig delict (Loeber & Farrington, 1998). Onder risicofactoren binnen de familiesfeer vallen disfunctionele opvoedingstechnieken van ouders zoals het gebruik van

(6)

fysieke discipline, weinig supervisie en een onveilige hechting. Verder vormen kindermishandeling, ouderlijk conflict, gebroken families, grote families en armoede binnen de familie een risico voor het plegen van een ernstig delict (Loeber & Farrington, 1998). Minderjarigen die behoren tot een groep vrienden die met elkaar op straat hangt, een zogenoemde gang, plegen vaker een ernstig delict dan minderjarigen die geen lid van een

gang zijn (Loeber & Farrington, 1998; Shumaker & Prinz, 2000). Tot slot kan de

leefomgeving van de minderjarige een risico vormen; in stedelijke gebieden plegen minderjarigen meer gewelddadige delicten dan op het platteland. De aanwezigheid en beschikbaarheid van wapens en drugs in de omgeving speelt hierbij een rol (Loeber & Farrington, 1998). Lid zijn van een (delinquente) gang en de beschikbaarheid van wapens voor minderjarigen komt echter vooral voor in de VS (Gallup-Black, 2005) en vormt in Nederland een minder grote risicofactor.

Risicofactoren voor het plegen van een familiemoord.

Een aantal risicofactoren van Loeber en Farrington (1998) hebben betrekking op minderjarigen betrokkenen bij familiemoorden. De familiaire risicofactoren, met name kindermishandeling, zijn in grote mate terug te vinden in de literatuur (Evans, McGovern-Kondik, & Peric, 2005; Hart & Helms, 2003; Heide & Solomon, 2009). Ook lijken de risicofactoren die betrekking hebben op de leefomgeving en de buurt de kans op het plegen van een familiemoord te vergroten (Diem & Pizarro, 2010; Gallup-Black, 2005). In buurten met een gebrek aan sociale structuur en controle is vaak ook sprake van een laag economisch welbevinden (Diem & Pizarro, 2010; Peck & Heide, 2012). Dit vergroot de kans op het plegen van een familiemoord (Diem & Pizarro, 2010). De economische deprivatie en het gebrek aan sociale structuur en controle kunnen zorgen voor sociale isolatie. Als gevolg hiervan missen deze families bepaalde belangrijke bindingen met de samenleving die de kans op familiemoorden verkleinen, zoals lid zijn van bepaalde verenigingen (Diem & Pizarro, 2010; Peck & Heide, 2012; Shumaker & Prinz, 2000).

Volgens Hart en Helms (2003) zijn de risicofactoren die Loeber en Farrington (1998) noemen op individueel gebied niet van toepassing op minderjarige daders van familiemoorden. Er zijn bij deze groep minder indicaties van impulsiviteit en agressief en/of hyperactief gedrag gevonden dan bij minderjarige daders van ander ernstig crimineel gedrag (Hart & Helms, 2003). Ook de vriendengroep en het behoren tot een gang vormen in mindere mate een risicofactor voor het plegen van een familiemoord. Minderjarige daders die een familiemoord plegen doen dit vaak alleen en hebben minder groepsgerelateerde motieven

(7)

(Evans, McGovern-Kondik, & Peric, 2005).

Naast algemene risicofactoren voor het plegen van een familiemoord zijn er ook specifieke risicofactoren voor het plegen van parricide, siblicide, filicide of intimate partner

homicide. Deze zullen hieronder besproken worden, daarna zal worden ingegaan op een

verschil tussen jongens en meisjes, gevolgd door het verschil tussen minderjarigen betrokken bij familiemoord en overige typen moord.

Risicofactoren voor het plegen van specifieke typen familiemoord Parricide (ouderdoding).

Hart en Helms (2003) schetsen een profiel van minderjarigen die parricide plegen. Het gaat vaak om minderjarigen van rond de zeventien jaar oud, die blank zijn, uit midden of hoge klasse families komen en goede resultaten op school behalen. De daders hebben meestal geen geschiedenis van delinquent of agressief gedrag. Het delict wordt in veel gevallen alleen gepleegd (Hart & Helms, 2003).

Minderjarigen betrokken bij familiemoord hebben vaak internaliserende problemen zoals depressies, angsten en sociale deprivatie (Diem & Pizarro, 2010). Deze problemen komen meer voor bij minderjarigen die slachtoffer zijn (geweest) van kindermishandeling (Van Harmelen et al., 2010). Kindermishandeling en verwaarlozing worden verschillende keren gezien als de belangrijkste voorspellers voor het plegen van parricide (Evans, McGovern-Kondik, & Peric, 2005; Hart & Helms, 2003; Heide & Solomon, 2009; Walsh, Krienert, & Crowder, 2008). Onder verwaarlozing wordt het ontbreken van ouderlijke controle en supervisie verstaan (Roe-Sepowitz, 2007). Minderjarigen die een ouder vermoorden zijn vaak ernstig verwaarloosd of mishandeld, of waren getuige van mishandelingen binnen de familiesfeer (Loeber & Farrington, 1998).

Lichamelijke mishandeling lijkt een risicofactor voor het plegen van patricide (vaderdoding) te zijn, terwijl geestelijke of emotionele mishandeling het plegen van matricide (moederdoding) lijkt te voorspellen (Ewing, 1997). Omdat vaders zich vaker schuldig maken aan lichamelijke mishandeling van het kind worden patricides daarom verhoudingsgewijs vaker gepleegd dan matricides (Diem & Pizarro, 2010). Minderjarigen plegen het delict echter niet vaak tijdens de mishandeling, maar op een rustig moment wanneer er geen sprake is van een conflict (Evans, McGovern-Kondik, & Peric, 2005; Hart & Helms, 2003). Volgens Silva, Larm, Vitaro, Tremblay en Hodgins (2012) is het verband tussen kindermishandeling en het plegen van een parricide niet zo eenduidig. Wanneer meerdere risicofactoren

(8)

samenvallen met kindermishandeling wordt de kans echter wel groter (Silva et al., 2012). Myers en Vo (2012) zijn daarnaast nagegaan of de invloed van kindermishandeling overschat wordt en betrokken hierbij ook de rol van psychopathische trekken. De conclusie was dat langdurige kindermishandeling de belangrijkste voorspeller was voor het plegen van een familiemoord. Psychopathische trekken zijn een belangrijke risicofactor voor het plegen van overige typen moorden, maar bleken van geringe invloed op het risico een familiemoord te plegen.

Siblicide, filicide en intimate partner homicide.

Ook voor de andere typen familiemoorden geldt dat kindermishandeling en/of verwaarlozing en internaliserende problemen een grote risicofactor vormen (Diem & Pizarro, 2010; Hart & Helms, 2003; Peck & Heide, 2012). Naast deze overeenkomstige factoren bestaan er voor de overige typen familiemoorden (siblicide, filicide en intimate partner homicide) ook specifieke risicofactoren.

Wanneer een minderjarige siblicide pleegt is er vaak sprake van een grote mate van rivaliteit tussen de broer(s) en/of zus(sen). Broers en zussen die bij elkaar in huis wonen delen veel, hierin schuilt het gevaar van jaloezie en conflicten (Bourget & Gagné, 2006; Peck & Heide, 2012). Ook spelen stress, psychologische problemen en middelengebruik een grote rol bij het risico siblicide te plegen (Daly, Wilson, Salmon, Hiraiwa-Hasegawa, & Hasegawa, 2001; Peck & Heide, 2012; Underwood & Patch, 1999). Een ruzie of conflict is bij siblicide in veel gevallen de directe aanleiding en de moord vindt, in tegenstelling tot bij parricides, vaak plaats tijdens de ruzie of het conflict (Peck & Heide, 2012). Daders van siblicide zijn vaak het oudste kind uit het gezin (Peck & Heide, 2012) en het slachtoffer heeft meestal hetzelfde geslacht als de dader (Bourget & Gagné, 2006; Daly et al., 2001). Deze vorm van familiemoord komt weinig voor bij minderjarigen. Siblicide wordt vaker gepleegd door jongvolwassenen die op relatief late leeftijd nog bij elkaar in (het ouderlijk) huis wonen, waardoor rivaliteit en conflicten ontstaan (Diem & Pizarro, 2010; Underwood & Patch, 1999).

Filicide wordt veelal gepleegd door minderjarige meisjes, die ongepland zwanger

raken en het kind vlak na de geboorte uit angst en paniek om het leven brengen (Diem & Pizarro, 2010). Daders van filicide zijn vaak erg bang voor de reactie van de omgeving (ouders, familie en vriendengroep). De minderjarige moeder heeft in veel gevallen een lage sociaal economische status en is ongetrouwd en thuiswonend. Psychologische problemen en conflicten spelen bij deze daders een grote rol (Heide & Solomon, 2009).

(9)

Ook voor intimate partner homicides gelden specifieke voorspellers, zoals het hebben van een relatie gekenmerkt door geweld. In sommige gevallen is het een moord uit zelfverdediging (Serran & Firestone, 2004). Daarnaast speelt cultuur bij intimate partner

homicides een rol; het gaat in veel gevallen om eerwraak waarbij een vrouw uitgehuwelijkt is

en de echtgenoot het slachtoffer wordt (Meeto & Mirza, 2007). Intimate partner homicides worden vooral gepleegd door vrouwen en komen, zoals eerder genoemd, zelden voor bij minderjarigen (Diem & Pizarro, 2010; Eke et al., 2011).

Verschil tussen jongens en meisjes.

De kans dat meisjes een familiemoord plegen is significant groter dan de kans dat jongens dit doen (Buyuk, Kurnaz, Eke, Ankarali, & Oral, 2011). Om het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke daders te verduidelijken, kan een indeling in conflict- en misdaadgerelateerde moorden gebruikt worden (Heide en Solomon, 2009). Bij conflictgerelateerde moorden is er vaak een aanwijsbare gebeurtenis, een ruzie of conflict, aan de moord vooraf gegaan. Het slachtoffer was vaak een goede bekende, vriend of familielid van de dader. Het conflict heeft ertoe geleid dat de dader, al dan niet in een opwelling, zoveel geweld heeft gebruikt dat het slachtoffer is overleden. Familiemoorden vallen binnen conflictgerelateerde moorden (Heide & Solomon, 2009). In de misdaadgerelateerde groep gaat het vaak om afrekeningen en roofmoorden, het slachtoffer was vaak een onbekende van de dader. Binnen deze groep is meer sprake van externaliserende problematiek bij de dader en middelenmisbruik ten tijde van het delict (Heide & Solomon, 2009; Roe-Sepowitz, 2007). Moorden gepleegd door meisjes vallen voor 80 procent binnen de conflictgroep, de overige 20 procent is misdaadgerelateerd. Bij mannelijke daders valt bijna 60 procent in de misdaadgerelateerde groep (Heide & Solomon, 2009).

Ook in de relatie tussen dader en slachtoffer lijkt er een verschil te zijn tussen jongens en meisjes. West en Feldsher (2010) hebben onderzocht of meisjes en jongens verschillende motieven hebben voor de familiemoord. Meisjes die een familiemoord plegen hebben vaak een gespannen relatie met het slachtoffer gekenmerkt door veel conflicten. Bij mannelijke daders zijn slachtoffers vaker onbekenden. Persoonlijke problematiek speelt bij mannelijke daders een grotere rol dan de relatie met het slachtoffer (Heide & Solomon, 2009; Roe-Sepowitz, 2007; West & Feldsher, 2010).

Tot slot is er een verschil tussen jongens en meisjes die een familiemoord plegen als het gaat om het geslacht van het slachtoffer. Patricides worden vaker gepleegd door minderjarige zoons dan door minderjarige dochters (Bourget, Gagné, & Labelle, 2007; Evans,

(10)

McGovern-Kondik, & Peric, 2005; Heide & Frei, 2010). Dochters brengen, wanneer zij een moord plegen, meestal de moeder om (Heide & Frei, 2010). Verder plegen meisjes vaker

filicide dan jongens (Diem & Pizarro, 2010). Jongens zijn daarentegen vaker dader van siblicide. Opvallend is dat, wanneer meisjes siblicide plegen, het slachtoffer een stuk jonger is

dan wanneer jongens dit doen (Peck & Heide, 2012). Intimate partner homicide wordt vooral gepleegd door jongvolwassenen en komt minder voor bij minderjarigen (Eke, Hilton, Harris, Rice, & Houghton, 2011). Wanneer het echter voorkomt bij minderjarigen is de dader meestal een meisje, vaak gaat het dan om eerwraak (Meeto & Mirza, 2007; Serran & Firestone, 2004). Minderjarigen betrokken bij familiemoord versus overige typen moord

Onder overige typen moorden worden in deze thesis alle moorden verstaan die niet onder familiemoord vallen (moorden in het criminele en niet-criminele circuit, roofmoorden en seksuele moorden). Verschillende risicofactoren voor familiemoorden onderscheiden zich van de risicofactoren voor overige typen moorden. Kindermishandeling wordt regelmatig genoemd als voornaamste verschil tussen minderjarige daders van een familiemoord en daders van overige typen moorden (Diem & Pizarro, 2010; Heide & Solomon, 2009; Walsh, Krienert, & Crowder, 2008). Zoals eerder genoemd heeft kindermishandeling door een (of beide stief-)ouder(s) invloed op zowel internaliserende als externaliserende problematiek van minderjarigen. Het vergroot de kans op criminaliteit (Kaplow & Widom, 2007) en agressie (Duke, Pettingell, McMorris, & Borowsky, 2010) maar ook op depressies, angsten en sociale deprivatie (Van Harmelen et al., 2010). Er zijn significante verschillen gevonden tussen de psychologische gesteldheid van een minderjarige die een moord pleegt op een familielid en een minderjarige die een ander type moord pleegt. Minderjarigen betrokken bij een familiemoord hebben vaak meer psychologische problemen, waar minderjarigen betrokken bij overige typen moorden meer gedragsproblemen laten zien (Farrington, Loeber, & Berg, 2012; Shumaker & Prinz, 2000). Minderjarigen betrokken bij moord en doodslag op een familielid hebben vaak geen ernstige criminele geschiedenis en in de meeste gevallen geen alcohol- of drugsproblemen (Hart & Helms, 2003). Minderjarigen betrokken bij overige typen moorden hebben deze criminele geschiedenis vaak wel (Farrington, Loeber, & Berg, 2012). Er zijn vier specifieke risicofactoren voor het plegen van overige typen moorden: schorsing van school, wapenbezit, omgang met delinquente vrienden en het plegen van delicten (Farrington, Loeber, & Berg, 2012).

(11)

Gallup-Black (2005) geeft aan dat familiemoorden vaker voorkomen bij families die op het platteland en in een kleine gemeenschap wonen. Dit is een verschil met overige typen moorden, die vooral in stedelijke gebieden worden gepleegd. Het gaat dan om moorden in het criminele circuit, zoals liquidaties, maar ook moorden in het niet-criminele circuit zoals een moord bij uitgaansgeweld of wanneer het slachtoffer een onschuldige omstander is. Deze moorden komen op het platteland minder vaak voor (Gallup-Black, 2005). Overige typen moorden worden in vergelijking met familiemoorden vaker door meerdere daders gepleegd. Familiemoorden worden in de meeste gevallen alleen gepleegd (Evans, McGovern-Kondik, & Peric, 2005; Heide & Solomon, 2009).

Huidig onderzoek

Op basis van de besproken literatuur rijzen verschillende vragen over Nederlandse strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij familiemoord. Deze thesis is gericht op het verkrijgen van inzicht in deze populatie. De risicofactoren in de achtergrondkenmerken (persoonskenmerken, delict kenmerken en familiaire en omgevingskenmerken) van de minderjarigen worden onderzocht. Ook zal een sekseverschil worden bekeken, hierbij wordt gekeken naar de relatie tussen het geslacht van de minderjarige betrokkene en het geslacht van het slachtoffer, en sekseverschil in persoonskenmerken. Daarnaast zal worden nagegaan of er een verschillen zijn tussen bij familiemoord betrokken minderjarigen en minderjarigen die betrokken waren bij andere typen moord. Dit zal geanalyseerd worden voor dezelfde achtergrondkenmerken (persoonskenmerken, delict kenmerken en familiaire en omgevingskenmerken). In deze thesis staan de volgende onderzoeksvragen centraal:

1. Wat zijn de achtergrondkenmerken van strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij familiemoord in Nederland?

1.1 Is er een sekseverschil in de achtergrondkenmerken bij minderjarigen betrokken bij familiemoord?

2. In welk opzicht verschillen strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij familiemoord van minderjarigen betrokken bij overige typen moord?

(12)

Methoden Onderzoeksgroep

Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen is gebruik gemaakt van het databestand van het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) betreffende strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij moord of doodslag in de periode van 1992 tot 2010. De betrokkenen zijn tussen de 12 en 18 jaar oud en het inclusiecriterium voor de zaken is dat er moord (art. 289 sr) of doodslag (art. 287 sr) opgenomen is in de tenlastelegging van de Officier van Justitie. Dit betekent dat niet iedereen daadwerkelijk is veroordeeld voor moord of doodslag door de rechter. In alle gevallen is het slachtoffer overleden, poging tot moord is niet geïncludeerd.

In totaal waren er 147 jeugdigen betrokken bij moord en doodslag, waarvan het in 21 gevallen om een familiemoord ging. De verhouding tussen jongens en meisjes was bijna gelijk, elf jongens en tien meisjes. De gemiddelde leeftijd van minderjarigen betrokken bij familiemoord was 15.7 jaar oud (SD = 1.5). De gemiddelde leeftijd van de jongens was 15.3 jaar (sd = 1.83), de meisjes waren gemiddeld 16.3 jaar oud (sd = .82). Dit verschil was niet signficant (p > .05). Bijna alle daders (19 van de 21) waren geboren in Nederland, de overige twee daders kwamen uit Suriname en Marokko.

Er zijn twaalf parricides (ouderdodingen) gepleegd, waarvan in tien gevallen de vader en in twee gevallen de moeder het slachtoffer was. Verder zijn er drie siblicides (doden van een broer of zus), twee filicides (kinderdoding) en twee intimate partner homicides (partnerdodingen) gepleegd. In één geval is een tante om het leven gekomen en in één geval was de precieze relatie met het slachtoffer onbekend. Het slachtoffer was een vrouwelijk familielid, maar niet de moeder van de dader. Er waren in totaal 21 slachtoffers (alle daders hadden een slachtoffer). De gemiddelde leeftijd van de slachtoffers was 37.7 jaar oud (sd = 22.77).

De overige 126 zaken uit het databestand waren overige typen moorden gepleegd door minderjarigen. De overige typen moorden bestonden uit moorden in het criminele circuit, moorden in het niet-criminele circuit, roofmoorden en seksueel gerelateerde moorden. De gemiddelde leeftijd van minderjarigen betrokken bij overige moorden (n = 126) was 16.1 jaar (sd = 1.10) en wijkt significant af van de gemiddelde leeftijd van betrokkenen bij familiemoorden (p < .05). Minderjarigen betrokken bij familiemoord zijn significant jonger dan minderjarigen betrokken bij overige typen moord. De gemiddelde leeftijd van de

(13)

mannelijke daders (n = 116) was 16.1 jaar (sd = 1.12), bij de vrouwelijke daders (n = 10) was dit 16.2 jaar (sd = .92). Het grootste deel van de daders was 17 jaar oud.

De betrokkenen bij overige typen moorden bestonden uit 116 jongens en 10 meisjes. Bijna de helft van de daders was geboren in Nederland (49%), 14 procent was geboren in Suriname, 7 procent op de Nederlandse Antillen en nog eens 7 procent in Turkije. De overige daders kwamen uit Europa (2%), Noord-Afrika (6%), vielen in de categorie ‘overig’ (11%, China, Zuid-Oost Azië of Sri Lanka) of hadden een onbekende afkomst (4%). Bij 17 procent van de zaken was het slachtoffer een kennis of vriend(in) en in 48 procent van de gevallen was het slachtoffer een onbekende. Bij 14 procent viel het slachtoffer in de categorie overig of onbekend. De gemiddelde leeftijd van het slachtoffer bij overige typen moorden was 43.8 jaar (sd = 28.29).

Procedure van Dataverzameling

In 2003 is door onderzoekers van het NSCR begonnen met het aanleggen van het databestand over strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij moord en doodslag in Nederland vanaf 1992. In 2007 is dit bestand aangevuld. De zaken waarbij een minderjarige betrokken is geweest bij moord of doodslag zijn geselecteerd met behulp van een jaarlijkse moordlijst die wordt uitgegeven door het tijdschrift Elsevier, persberichten van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) en andere media- en nieuwsbronnen. Nadat toestemming is verkregen van het College van procureurs-generaal zijn de strafdossiers en strafbladen van de minderjarigen opgevraagd bij de arrondissementsparketten en gerechtshoven. De strafdossiers bevatten persoonlijke informatie als Pro Justitia rapportage over jongeren en informatie over de zaak zoals bijvoorbeeld de dagvaarding. Strafbladen bevatten informatie omtrent onder andere het delictverleden.

Meetinstrument

Om de dossiers te analyseren is door de onderzoekers gebruik gemaakt van een systematische, door het NSCR ontwikkelde vragenlijst (de ‘Analytical Risk Factor Inventory Instrument,

ARII). Met behulp van de ARII is de informatie omtrent achtergrondkenmerken uit de

dossiers in kaart gebracht. In het eerste deel van de vragenlijst wordt het verhaal omtrent de moord geschetst en informatie over de verdachte, zijn/haar (pleeg)ouders en het slachtoffer beschreven. Vervolgens worden delictkenmerken (relatie tussen hoofdverdachte, eventuele medeverdachten en het slachtoffer, de plaats van het delict, moordwapen en het type doding)

(14)

beschreven. Tot slot worden kenmerken van de verdachte aan de hand van verschillende categorieën (individueel, familie, romantische relaties, school, werk, vrienden, buurt, vrijetijdsbesteding en delictverleden) onderzocht. Aan de hand van de vragenlijsten is het databestand, welke in deze thesis gebruikt wordt, aangelegd. Gezien de hoeveelheid informatie in het bestand is voor deze thesis een selectie van achtergrondkenmerken gemaakt. De selectie omvat een aantal delictkenmerken, persoonskenmerken van de dader en familiaire en omgevingskenmerken.

Wat betreft persoonskenmerken worden in deze thesis externaliserende problemen (gedragsstoornissen, antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakke agressieregulatie) en internaliserende problemen (psychoticisme, neuroticisme, depressiviteit, gebrekkige gewetensontwikkeling, introverte persoonlijkheid en suïcidaliteit) onderzocht. Voor deze variabelen is gekozen aan de hand van risicofactoren vanuit de literatuur. Verwacht wordt dat internaliserende en externaliserende problemen hiermee het best omvat kunnen worden. Antwoordmogelijkheden bij deze variabelen op de vragenlijsten zijn ja (aanwezig), nee (niet aanwezig) en onbekend. Het gaat bij deze variabelen om gerapporteerde kenmerken op basis van de dossiers.

Onder delictkenmerken valt de aan- of afwezigheid van één of meerdere mededader(s) en het type dader waarvoor de minderjarige aangemerkt is (hoofddader of mededader). Tevens zal worden gekeken naar het moordwapen, het al dan niet hebben van delinquente vrienden, drugsgebruik ten tijde van het delict en eventuele eerdere veroordelingen van de minderjarige.

Tot slot zal binnen de familiaire kenmerken vooral worden gekeken naar mishandelingen binnen de familie waarbij de dader of een ander familielid het slachtoffer is geweest. Antwoordmogelijkheden zijn ja (aanwezig), nee (niet aanwezig) en onbekend. Verder is er, wanneer deze informatie uit de dossiers gehaald kon worden, bekend in welke buurt de dader woonde (wel of geen sociaaleconomisch slechte buurt, wel of geen geringe sociale bindingen).

Analyses

Voorafgaand aan de beantwoording van de onderzoeksvragen worden vijf casussen uitgelicht, van elk type familiemoord één. Deze casussen dienen ter illustratie. Voor de eerste onderzoeksvraag ‘wat zijn de achtergrondkenmerken van strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij familiemoord in Nederland’ worden beschrijvende statistieken gebruikt. De

(15)

risicofactoren in achtergrondkenmerken (persoonskenmerken van de dader, delictkenmerken en familiaire en omgevingskenmerken) die genoemd zijn in de literatuur zullen worden geanalyseerd. Eenzelfde analyse op basis van beschrijvende statistieken zal uitgevoerd worden om het verschil tussen jongens en meisjes te onderzoeken. Er worden kruistabellen met Chi-kwadraten gebruikt om te toetsen of er een significant verschil is tussen sekse van de dader en sekse van het slachtoffer, en of er een significant sekseverschil bestaat wat betreft persoonskenmerken.

Kruistabellen met Chi-kwadraten worden ook gebruikt om de tweede onderzoeksvraag ‘in welk opzicht verschillen verschillen strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij familiemoord van minderjarigen betrokken bij overige typen moord’ te beantwoorden. Er zal worden onderzocht of er tussen deze twee groepen significante verschillen bestaan wat betreft persoonskenmerken, delictkenmerken en familiaire en omgevingskenmerken.

Er zijn twee voorwaarden voor het uitvoeren van een Chi-kwadraattoets. Ten eerste moeten alle verwachte celwaarden groter zijn dan één. Ten tweede mag maximaal 20 procent van de verwachte celwaardes tussen de één en de vijf liggen. In de resultaten zal per toets besproken worden of aan de voorwaarden is voldaan. Wanneer dit niet het geval is, is de consequentie dat het resultaat met voorzichtigheid geïnterpreteerd moet worden.

(16)

Resultaten

Casussen

Om de verschillende typen familiemoord te illustreren wordt van elk type familiemoord een casus besproken.

Voorbeeld van patricide:

Voorbeeld van matricide:

Voorbeeld van siblicide:

Voorbeeld van filicide:

Voorbeeld van intimate partner homicide:

Vader mishandelde zijn gezinsleden (moeder, zoon A. en dochter) al een aantal jaar fysiek en verbaal. Na een scheldpartij en mishandeling pakte A. (15) een mes uit de keuken en stak zijn vader, terwijl deze sliep, in zijn hals. A. belde zelf de ambulance, zijn vader overleed in het ziekenhuis.

B. (13) en zijn broer woonden bij hun vader (ouders waren gescheiden). Vader en zoons hadden vaak ruzie met de moeder en haar nieuwe partner. Vader had eerder gedreigd moeder te vermoorden. Na een telefonische ruzie gingen vader, B. en een vriend naar moeders huis waar vader haar ernstig mishandelde. Moeder rende naar buiten, waar B. haar meerdere malen in haar rug stak. Moeder is ter plekke overleden.

C. (17) en zijn dove zusje D. (15) hadden vaak conflicten. C. was jaloers op de aandacht die zijn zusje thuis en op school kreeg. C. stak D. neer toen zij achter de computer zat, en wurgde haar daarna waardoor ze overleed.

E. (17) kwam twee maanden voor de geboorte achter haar zwangerschap. Uit angst om hulp te vragen negeerde ze haar zwangerschap en beviel alleen op haar kamer. E. probeerde het kind stil te houden, maar dit lukte niet. Ze raakte in paniek en wurgde het kind. Ze heeft hem op de kast gelegd en is naar haar werk gegaan. Moeder vond tijdens het opruimen de nageboorte in een plastic zak en het lijkje op de kast.

Ouders van F. (17) hadden haar uitgehuwelijkt aan een man (39). Het huwelijk moest door middel van geslachtsgemeenschap bekrachtigd worden. F. wilde dit niet en schoot hem met het pistool van haar vader dood.

(17)

Achtergrondkenmerken van minderjarigen betrokken bij familiemoord

De eerste onderzoeksvraag luidde: wat zijn de achtergrondkenmerken van strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij familiemoord in Nederland? De bijbehorende deelvraag was: Is er een sekseverschil in achtergrondkenmerken bij minderjarigen betrokken bij familiemoord? Er wordt gekeken naar het geslacht van de dader en het geslacht van het slachtoffer, en een sekseverschil in persoonskenmerken. De onderzochte achtergrondkenmerken zijn persoonskenmerken, delict kenmerken en familiaire- en omgevingskenmerken en worden apart besproken.

Persoonskenmerken.

Bij deze minderjarigen zijn in de rapportage van de psycholoog of psychiater meer internaliserende dan externaliserende problemen zichtbaar (zie Tabel 1). Wat betreft de internaliserende problematiek is te zien dat negen minderjarigen een introvert karakter hebben. Bij zes minderjarigen is een depressie gerapporteerd, bij vier minderjarigen suïcidale neigingen en bij nog eens vier een gebrekkige gewetensontwikkeling. Bij enkele minderjarigen zijn neurotische of psychotische trekken gerapporteerd. Wat betreft externaliserende problematiek zijn bij vijf minderjarigen een antisociale persoonlijkheidsstoornis en bij vier een zwakke agressieregulatie gerapporteerd. Gedragsstoornissen zoals ADHD, ODD en CD zijn niet gerapporteerd. De aanwezigheid van externaliserende problemen zijn bij relatief veel minderjarigen onbekend.  

Delict kenmerken.

De moord werd in tien gevallen alleen gepleegd, in acht gevallen samen en in drie gevallen met drie personen. Bij tien familiemoorden waar meerdere daders bij betrokken waren werd de minderjarige aangemerkt als mededader, in één geval werd de minderjarige aangemerkt als hoofddader. Er was in alle zaken sprake van één slachtoffer. Zes slachtoffers zijn overleden door fysiek geweld en vijftien door het gebruik van een wapen (zie Tabel 1).

Vijf minderjarigen zijn eerder veroordeeld geweest, voor de overige zestien minderjarige betrokkenen was dit het eerste delict. Vier daders gaven aan dat ze delinquente vrienden hadden. Drugsgebruik ten tijde van het delict is grotendeels onbekend. Bij twee daders is softdrugs of alcohol gebruik ten tijde van het delict gerapporteerd (zie Tabel 1).

(18)

Familiaire en omgevingskenmerken.

Uit de Pro Justitia rapportage is gebleken dat twaalf minderjarigen uit een gebroken gezin kwamen. Bij negen minderjarigen werd mishandeling door de vader gerapporteerd, bij nog eens negen (ook) verwaarlozing door de vader (zie Tabel 1). Voor vier van de negen minderjarigen was zowel mishandeling als verwaarlozing door de vader gerapporteerd. Twee andere minderjarigen werden misbruikt door hun vader. Mishandeling en misbruik door de moeder werden nauwelijks gerapporteerd; slechts één minderjarige werd mishandeld door zijn moeder. Verwaarlozing door moeder werd bij elf minderjarigen gerapporteerd. In totaal was in de rapportage ruim driekwart van de minderjarigen (16 van de 21) slachtoffer van mishandeling, verwaarlozing of misbruik door een ouder. Overige mishandelingen binnen de familie, waarvan de dader getuige was, kwam ook vaak voor. Bij tien gezinnen werd gerapporteerd dat de vader de moeder mishandelde, in zeven van deze gezinnen mishandelde de vader ook andere kinderen in het gezin. Over de moeders is dit minder vaak gerapporteerd; twee moeders mishandelden de vader en andere kinderen in het gezin (één van deze moeders werd zelf mishandeld door vader).

Buurtkenmerken van de daders zijn veelal onbekend in de rapportage (zie Tabel 1). Voor één betrokkene is gerapporteerd dat hij in een sociaaleconomisch slechte buurt woonden, en voor drie betrokkenen dat zij in een buurt met geringe sociale bindingen woonden.

Tabel 1. Persoonskenmerken, delict kenmerken en familiaire kenmerken van de minderjarigen (n=21)

Aanwezig Niet aanwezig Onbekend

Persoonskenmerken Internaliserende problemen Psychoticisme 3 12 6 Neuroticisme 3 10 8 Depressiviteit 6 8 7 Gebrekkige gewetensontwikkeling 4 7 10 Introvert 9 1 11 Suïcidaliteit 4 8 9 Externaliserende problemen ADHD 0 8 13 ODD 0 2 19 CD 0 2 19 Antisociale persoonlijkheidsstoornis 5 1 15 Zwakke agressieregulatie 6 4 11

(19)

Delictkenmerken

Mededaders

Minderjarige is solodader 10 - 0

Mededaders, minderjarige hoofddader 1 - 0

Mededaders, minderjarige mededader 9 - 0

Moordwapen Schietwapen 3 0 0 Steek/snijwapen 9 0 0 Slagwapen 3 0 0 Fysiek geweld 2 0 0 Wurging 4 0 0 Eerdere veroordelingen 4 10 7

Drugsgebruik ten tijde van delict

Harddrugs 0 13 8

Softdrugs 6 12 3

Alcohol gebruik 5 9 7

Familiaire kenmerken

Mishandeling binnen het gezin

Vader - Dader

Dader wordt mishandeld 9 7 5

Dader wordt misbruikt 2 11 8

Dader wordt verwaarloosd 9 4 8

Moeder - Dader

Dader wordt mishandeld 1 12 8

Dader wordt misbruikt 0 12 9

Dader wordt verwaarloosd 11 6 4

Dader getuige van overige mishandeling

Vader mishandelt moeder 10 5 6

Moeder mishandelt vader 2 10 9

Vader mishandelt andere kinderen 7 6 8

Moeder mishandelt andere kinderen 2 10 9

Buurtkernmerken

Sociaaleconomisch slechte buurt 1 2 18

Buurt met geringe sociale bindingen 3 3 14

Sekseverschillen in de achtergrondkenmerken

Geslacht van de dader en geslacht van het slachtoffer.

In Tabel 2 is het aantal jongens en meisjes betrokken bij de verschillende typen familiemoord weergegeven. Patricide is door jongens en meisjes even vaak gepleegd, bij beide matricides waren jongens betrokken. Jongens waren ook betrokken bij beide gevallen van siblicide, bij

(20)

de zaak waarbij een tante omkwam en bij het onbekende slachtoffer. Bij de filicides en

intimate partner homicides waren meisjes betrokken. Er is geen significant verschil gevonden

tussen het geslacht van de dader en het geslacht van het slachtoffer.

Tabel 2. Het aantal minderjarige jongens en meisjes betrokken bij verschillende typen familiemoorden in Nederland (1992-2012, N=21).

Jongens Meisjes Totaal

Parricide 7 5 12

Patricide 5 5 10

Matricide 2 0 2

Siblicide 2 0 2

Filicide 0 3 3

Intimate partner homicide 0 2 2

Tante 1 0 1

Onbekend 1 0 1

Totaal 11 10 21

Sekseverschil in persoonskenmerken.

Om een sekseverschil in persoonskenmerken te onderzoeken zijn de gerapporteerde afzonderlijke problemen gecategoriseerd in twee groepen; internaliserende en externaliserende problemen (zie Tabel 2; in de tabel is te zien welke problemen in welke categorie vallen). Met het maken van de categorieën wordt voldaan aan beide voorwaarden voor het uitvoeren van de Chi-kwadraattoets. Uit de analyse blijkt dat er geen significant sekseverschil is wat betreft persoonskenmerken.

Tabel 2. Persoonskenmerken van de minderjarigen gespecificeerd op geslacht (n=21).

Aanwezig Niet aanwezig Onbekend

Jongen Meisje Jongen Meisje Jongen Meisje

Persoonskenmerken Internaliserende problemen Psychoticisme 1 2 6 6 4 2 Neuroticisme 3 0 4 6 4 4 Depressiviteit 3 3 4 4 4 3 Gebrekkige gewetensonwtikkeling 2 2 3 4 6 4 Introvert 3 6 0 1 8 3 Suïcidaliteit 3 1 2 6 6 3 Externaliserende problemen ADHD 0 0 6 2 5 8 ODD 0 0 1 1 10 9 CD 0 0 1 1 10 9 Antisociale persoonlijkheidsstoornis 1 4 0 1 10 5 Zwakke agressieregulatie 3 3 2 2 6 5

(21)

Minderjarigen betrokken bij familiemoord versus overige typen moord

De tweede onderzoeksvraag luidde: in welk opzicht verschillen strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij familiemoord van minderjarigen betrokken bij overige typen moord? Met behulp van kruistabellen met de Chi-kwadraattoets is geanalyseerd of er significante verschillen zijn tussen minderjarigen betrokken bij familiemoord en minderjarigen betrokken bij overige typen moord1 wat betreft delictkenmerken, persoonskenmerken en familiaire kenmerken.

Persoonskenmerken.

Na het categoriseren van internaliserende en externaliserende problematiek is voldaan aan beide voorwaarden voor het uitvoeren van de Chi-kwadraattoets. Er zijn geen significante verschillen in gerapporteerde internaliserende problematiek tussen minderjarigen betrokken bij familiemoord en bij overige typen moorden. Ook wat betreft gerapporteerde externaliserende problematiek zijn geen significante verschillen gevonden tussen de twee groepen.

Delict kenmerken.

Voor het onderzoeken van een sekseverschil in delictkenmerken is voldaan aan de voorwaarden voor het uitvoeren van een Chi-kwadraat toets; alle verwachte celwaarden zijn groter dan één en minder dan 20 procent ligt tussen de één en vijf. Er is geen significant verschil gevonden tussen betrokkenen bij familiemoord en overige typen moord in het alleen of met mededader(s) plegen van het delict. Wel wat betreft eerdere veroordelingen. Minderjarigen betrokken bij familiemoord waren minder vaak eerder veroordeeld dan minderjarigen betrokken bij een van de typen overige moord (χ2 (4, 134) = 10.36, p < .05). Het grootste deel van de minderjarigen betrokken bij familiemoord (ongeveer driekwart) is niet eerder veroordeeld. Betrokkenen bij moorden in het criminele circuit en bij roofmoorden hadden vaker wel een eerdere veroordeling dan niet. Bij moorden in het niet-criminele circuit en moorden met een seksuele context was ongeveer een kwart van de minderjarigen eerder veroordeeld.

                                                                                                                         

1 Er is gekeken naar eventuele verschillen tussen de specifieke overige typen moorden (moorden in het criminele

circuit, niet-criminele circuit, roofmoorden en seksuele moorden) en familiemoorden, maar deze zijn (behalve voor eerdere veroordelingen) niet gevonden. Daarom worden de typen moorden in de resultaten samengenomen en benoemd als overige typen moord.

(22)

Wat betreft drugsgebruik is bij minderjarigen betrokken bij familiemoord significant minder alcohol gebruik ten tijde van het delict gerapporteerd dan bij minderjarigen betrokken bij overige typen moord (χ2 (1, 35) = 4.13, p < .05). Ook gaven minderjarigen betrokken bij familiemoord aan minder delinquente vrienden (al dan niet veroordeeld) te hebben dan minderjarigen betrokken bij overige typen moord (χ2 (1, 80) = 9.43, p < .01).

Familiaire en omgevingskenmerken.

Aan de eerste voorwaarden voor het uitvoeren van een Chi-kwadraattoets bij familiaire kenmerken is niet voldaan; er zijn verwachte celwaardes lager dan één. Aan de tweede voorwaarde is wel voldaan (in minder dan 20 procent zijn de verwachte celwaardes tussen de één en vijf).

Er zijn verschillen in gerapporteerde mishandelingen binnen de familie tussen betrokkenen bij familiemoord en betrokkenen bij overige moorden. Minderjarigen betrokken bij familiemoord zijn significant vaker slachtoffer geweest van mishandeling door de vader (9 van de 16) dan minderjarigen die betrokken waren bij een overig type moord (11 van de 43;

χ2 (1, 59) = 4.9, p < .05). Verder werd de moeder in gezinnen waar een minderjarige betrokken was bij een familiemoord significant vaker mishandeld door de vader (in 10 van de 15 gezinnen) dan in de gezinnen waar de minderjarige betrokken was bij een overig type moord (in 21 van de 43 gezinnen; χ2 (1, 32) = .00, p < .01).

(23)

Discussie

In deze thesis stonden twee onderzoeksvragen centraal. Als eerste is gekeken naar de risicofactoren in achtergrondkenmerken van strafrechtelijk minderjarigen betrokken bij familiemoord in Nederland, waarbij ook is gekeken naar een sekseverschil. Ten tweede is onderzocht of er een verschil is tussen minderjarigen betrokken bij familiemoord en minderjarigen betrokken bij overige typen moorden.

Achtergrondkenmerken van minderjarigen betrokken bij familiemoord.

De minderjarigen in de onderzoeksgroep hebben bijna allemaal te maken gehad met mishandeling binnen het gezin. Een groot deel van de minderjarigen (16 van de 21) was zelf het slachtoffer van (fysieke) mishandeling en/of verwaarlozing. Deze resultaten komen overeen met de literatuur, waarin mishandeling en/of verwaarlozing werden genoemd als risicofactoren (Diem & Pizarro, 2010; Heide & Solomon, 2009; Peck & Heide, 2012). Over een andere risicofactor, een slechte buurt met geringe sociale bindingen en economische deprivatie (Diem & Pizarro, 2010; Peck & Heide, 2012), kon voor de huidige onderzoeksgroep geen conclusie worden getrokken. Dit kwam omdat de buurtkenmerken van veel daders onbekend waren.

Uit de resultaten bleek dat betrokkenen bij familemoorden meer gerapporteerde internaliserende dan externaliserende problematiek hadden. Dit was de verwachting op basis van de literatuur (Farrington, Loeber, & Berg, 2012; Schumaker & Prinz, 2000). Er zijn geen significante sekseverschillen gevonden in de gerapporteerde problematiek.

In de huidige onderzoeksgroep had meer dan de helft van de betrokkenen één of meerdere mededader(s). Dit komt niet overeen met de verwachting dat familiemoorden veelal alleen gepleegd worden (Evans, McGovern-Kondik, & Peric, 2005). Echter, in bijna alle gevallen was de betrokken minderjarige aangemerkt als mededader en niet als hoofddader. Minderjarigen aangemerkt als hoofddader waren, op één dader na, wel alleen bij het delict betrokken. Wat betreft het moordwapen zijn de meeste slachtoffers overleden door fysiek geweld of een steek- of snijwapen. Een sekseverschil in het moordwapen is bij de huidige onderzoeksgroep niet gevonden, terwijl dit wel verwacht werd op basis van de literatuur (jongens vaker een vuurwapen en meisjes vaker een steek- of snijwapen; Heide & Solomon, 2009). Dit kan verklaard worden vanuit het feit dat de beschikbaarheid van vuurwapens in Nederland veel kleiner is dan in de VS. In Nederland worden waarschijnlijk meer

(24)

verschillende moordwapens gebruikt dan in de VS, waar vaker sprake is van het gebruik van een vuurwapen (Gallup-Black, 2005).

Er is geen significant verschil gevonden tussen geslacht van de dader en het geslacht van het slachtoffer. De verwachting was dat jongens meer betrokken zouden zijn bij patricide en siblicide en meisjes meer bij matricide, filicide en intimate partner homicide (Diem & Pizarro, 2010; Heide & Frei, 2010). Bij de huidige onderzoeksgroep waren jongens en meisjes echter even vaak betrokken bij patricide en bij beide gevallen van matricide waren jongens betrokken. Dit kan, gezien de kleine onderzoeksgroep, op toeval berusten. Een andere mogelijkheid is dat de verdeling van jongens en meisjes onder de verschillende typen familiemoorden in Nederland anders is dan in de VS.

Minderjarigen betrokken bij familiemoord versus overige typen moord.

Er is geen verschil tussen de aanwezigheid van internaliserende en externaliserende problematiek bij minderjarigen betrokken bij familiemoord en minderjarigen betrokken bij overige typen moord. Dit komt niet overeen met de verwachting dat internaliserende problemen meer voorkomen bij minderjarigen betrokken bij familiemoord, en externaliserende problemen meer bij de groep minderjarigen betrokken bij overige typen moord (Farrington, Loeber, & Berg, 2012).

(Kinder-)mishandeling en verwaarlozing binnen het gezin kwamen uit de resultaten naar voren als belangrijke risicofactor voor het plegen van een familiemoord. Kindermishandeling komt meer voor bij minderjarigen betrokken bij familiemoord dan bij minderjarigen betrokken bij overige typen moord. Dit komt overeen met de literatuur (Diem & Pizarro, 2010; Heide & Solomon, 2009; Walsh, Krienert, & Crowder, 2008). Echter, deze resultaten moeten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, omdat aan de eerste voorwaarde voor het uitvoeren van de Chi-kwadraattoets niet voldaan was. Minderjarigen betrokken bij een familiemoord waren minder vaak eerder veroordeeld dan minderjarigen betrokken bij een overig type moord. Ook hadden betrokkenen bij familiemoord minder vaak delinquente vrienden en kwam alcoholgebruik tijdens het delict minder vaak voor dan bij overige typen moord. Deze delictkenmerken komen overeen met de verwachting op basis van de literatuur (Hart & Helms, 2003; Farrington, Loeber, & Berg, 2012).

(25)

Sterke punten, beperkingen en aanbevelingen.

Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen is in deze thesis gebruik gemaakt van een databestand waarin alle minderjarigen betrokken bij moord en doodslag van 1992 tot 2010 zijn geïncludeerd. Van slechts een aantal minderjarigen kon het strafdossier niet worden ingezien. Vanuit dit onderzoek kunnen dan ook betrouwbare uitspraken gedaan worden; de gebruikte onderzoeksgroep is gelijk aan de gehele populatie. Ook is er, op één geval na, telkens voldaan aan de voorwaarden voor het uitvoeren van de Chi-kwadraattoets. Dit draagt bij aan de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten.

De informatie over de betrokkenen is verkregen aan de hand van (straf)dossiers en strafbladen. De onderzoekers gebruikten deze om de vragenlijst in te vullen. Ondanks dat de onderzoekers onderling afspraken hebben gemaakt over het invullen van de vragenlijsten, kan er bij het verwerken van de gegevens interpretatie van de onderzoeker zijn gebruikt. Dit kan de resultaten vertekend hebben. Daarnaast was de informatie uit de dossiers afkomstig uit bronnen van meerdere instellingen en/of personen. Het kan zijn dat er hierdoor verkeerde of vertekende informatie in het dossier terecht is gekomen. Tot slot ontbreken sommige gegevens in de rapportage. Hierdoor konden bepaalde risicofactoren uit de literatuur (zoals economische deprivatie en buurtkenmerken) niet goed onderzocht worden en kunnen de resultaten over andere factoren (zoals mishandeling binnen het gezin en externaliserende problematiek) wellicht vertekend zijn.

Omdat er weinig Nederlandse literatuur omtrent minderjarige daders van familiemoord bestaat, is de gebruikte literatuur veelal afkomstig uit de VS. Deze onderzoeken zijn echter op een aantal punten moeilijk te vergelijken. Verder heeft sommige informatie uit de literatuur vooral betrekking op daders van overige typen moorden. Dit wordt soms te snel toegepast op betrokkenen bij familiemoorden.

Deze thesis was een eerste onderzoek naar Nederlandse minderjarigen betrokken bij familiemoord. De onderzoeksresultaten hebben aanknopingspunten geboden om risicojongeren te herkennen. Dit zijn bijvoorbeeld minderjarigen met internaliserende problematiek en/of minderjarigen die in gezinnen leven waar (kinder)mishandeling plaatsvindt. Omdat het vaak gaat om minderjarigen zonder eerdere veroordelingen zullen risicojongeren echter moeilijk te signaleren zijn. Hiernaast hebben de resultaten indicaties voor de aanpak geboden. Behandeling van minderjarigen betrokken bij familiemoord kan zich extra richten op familiaire processen (de invloed van familieleden op de minderjarigen) en internaliserende problematiek. Deze problemen zijn immers veel teruggezien zijn bij de onderzoeksgroep. Echter, om meer specifieke handvatten voor de aanpak van deze doelgroep

(26)

te verkrijgen is, in aanvulling op deze thesis, verdiepend onderzoek nodig.

Voor vervolgonderzoek is het interessant de eigenschappen en risicofactoren van deze uitzonderlijke groep minderjarigen beter vast te stellen. Huidig onderzoek was een eerste verkenning, en heeft hiervoor aanknopingspunten geboden. Met verdiepend onderzoek kunnen meer specifieke handvatten voor de herkenning en aanpak van deze groep minderjarigen gegeven worden, ook kan deze informatie een rol spelen bij de strafbepaling. Het kan bijvoorbeeld interessant zijn te toetsen of internaliserende problematiek een specifiek kenmerk voor deze groep is. Er is teruggezien dat internaliserende problemen veel voorkomen, maar in hoeverre zijn (bepaalde) internaliserende problemen uniek voor deze minderjarigen? Een vergelijkbare vraag kan gesteld worden wat betreft (kinder)mishandeling. Ook hiervan is gezien dat het veel voorkomt bij minderjarigen betrokken bij familiemoord. In vervolgonderzoek kan gekeken worden op welke manier kindermishandeling, en andere mishandelingen binnen de gezinssituatie, in relatie staan tot het plegen van een familiemoord. Tot slot kan het interessant zijn een onderzoek te richten op Nederlandse minderjarige moeders die een kind om het leven brengen. Eerder onderzoek heeft zich vooral gericht op volwassen moeders, en ook in deze thesis is dit onderwerp nog niet aan bod gekomen.

Al met al zijn er nog voldoende mogelijkheden om deze specifieke doelgroep verder te onderzoeken. Naar mijn mening is dit van groot belang om een beter zicht te krijgen en deze jongeren beter te kunnen begrijpen en te helpen. Mogelijk kan men in de toekomst dan vroegtijdig ingrijpen en kunnen delicten voorkomen worden.

(27)

Literatuur

Boots, D. P., & Heide, K. M. (2006). Parricides in the media. A content analysis of available reports across cultures. International Journal of Offender Therapy and Comparative

Criminology, 50, 418-445.

Bourget, D., & Gagné, P. (2006). Fratricide: A forensic psychiatric perspective. Journal of

American Academic Psychiatry Law, 34, 529-533.

Bourget, D., Gagné, P., & Labelle, M-E. (2007). Parricide: A comparative study of matricide versus patricide. Journal of American Academic Psychiatry Law, 35, 306-312.

Buyuk, Y., Kurnaz, G., Eke, S. M., Ankarali, H. C., & Oral, G. (2011). Medico-legal

evaluation of adolescent parricide offenders: Thirty nine cases from Turkey. Journal

of Family Violence, 26, 1-7.

Daly, M., Wilson, M., Salmon, C. A., Hiraiwa-Hasegawa, M., & Hasegawa, T. (2001). Siblicide and seniority. Homicide Studies, 5, 30-45.

Diem, C., & Pizarro, J. M. (2010). Social structure and family homicides. Journal of Family

Violence, 25, 521-532.

Eke, A., W., Hilton, N. Z., Harris, G. T., Rice, M. E., & Houghton, R. E. (2011). Intimate partner homicide: Risk assessment and prospects for prediction. Journal of Family

Violence, 26, 211-216.

Evans, T. M., McGovern-Kondik, M., & Peric, F. (2005). Juvenile parricide: A predictable offense? Journal of Forensic Psychology Practice, 5, 31-50.

Farrington, D. P., Loeber, R., & Berg, M. T. (2012). Young men who kill: A prospective longitudinal examination from childhood. Homicide Studies, 16, 99-128.

Gallup-Black, A. (2005). Twenty years of rural and urban trends in family and intimate partner homicide. Homicide Studies, 9, 149-173.

Hart, J. L., & Helms, J. L. (2003). Factors of parricide: Allowance of the use of battered child syndrome as a defense. Aggression and Violent Behavior, 8, 671-683.

Harmelen, A-L., van, Tol, M-J., van, Wee, N. J. A., van der, Veltman, D. J., Aleman, A., Spinhoven, P., Buchem, M. A., van, Zitman, F. G., Penninx, B. W. J. H., & Elzinga,

B. M. (2010). Reduced medical prefrontal cortex volume in adults reporting childhood emotional maltreatment. Biological Psychiatry, 68, 9, 832-838.

Heide, K. M., & Boots, D. P. (2007). A comparative analysis of media reports of U.S. parricide cases with officially reported national crime data and the psychiatric and

(28)

psychological literature. International Journal of Offender Therapy and Comparative

Criminology, 51, 646-675.

Heide, K. M., & Frei, A. (2010). Matricide: A critique of the literature. Trauma, Violence,

and Abuse, 11, 3-17.

Heide, K. M., & Petee, T. A. (2007). Parricide. An empirical analysis of 24 years of U.S. data. Journal of Interpersonal Violence, 22, 1382-1399.

Heide, K. M., & Petee, T. A. (2007). Weapons used by juveniles and adult offenders in U.S. parricide cases. Journal of Interpersonal Violence, 22, 1400-1414.

Heide, K. M., & Solomon, E. P. (2009). Female juvenile murderers: Biological and psychological dynamics leading to homicide. International Journal of Law and

Psychiatry, 32, 244-252.

Loeber, R., & Farrington, D. P. (1998). Serious & violent juvenile offenders. Risk factors and

successful interventions. California: SAGE publications.

Meeto, V., & Mirza, H. S. (2007). « There is nothing ‘honourable’ about honour killings » : Gender, violence and the limits of multiculturalism. Women’s Studies International

Forum, 30, 187-200.

Myers, W. C, & Vo, E. J. (2012). Adolescent parricide and psychopathy. International

Journal of Offender Therapy and Comparatice Criminology, 56, 715-729.

Nieuwbeerta, P., Laan, P. H. van der, Konijnendijk, E., & Krammer, T. (2005). Minderjarigen en moord en doodslag. Een eerste verkenning van prevalentie, achtergronden en afhandeling. Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, 27, 162-168.

Underwood, R. C., & Patch, P. C. (1999). Siblicide. A descriptive analysis of sibling homicide. Homicide Studies, 4, 333-348.

Peck, J. H., & Heide, K. M. (2012). Juvenile involvement in fratricide en sororicide: An empricial analysis of 32 years of U.S. data. Journal of Family Violence,

Roe-Sepowitz, D. (2007). Adolescent female murderers: Characteristics and treatment implications. American Journal of Otrhopsychiatry, 77, 489-496.

Serran, G., & Firestone, P. (2004). Intimate partner homicide: A review of the male

proprietariness and the self-defense theories. Aggression and Violent Behavior, 9, 1- 15.

Shumaker, D. M., & Prinz, R. J. (2000). Children who murder: A review. Clinical Child and

Family Psychology, 3, 97-115.

Silva, T. C., Larm, P., Vitaro, F., Tremblay, R. E., & Hodgins, S. (2012). The association between maltreatment in childhood and criminal convictions to age 24: A prospective

(29)

study of a community sample of males from disadvantaged neighbourhoods. Early

Child and Adolescent Psychiatry, 21, 403-413.

Underwood, R. C., & Patch, P. C. (1999). Siblicide. A descriptive analysis of sibling homicide. Homicide Studies, 3, 333-348.

Vries, A. M., Liem, M., & Nieuwbeerta, P. (2010). Recidive van jongeren betrokken bij moord en doodslag. Mens & Maatschappij, 85, 213-240.

Walsh, J. A., Krienert, J. L., & Crowder, D. (2008). Innocence lost: A gender-based study of parricide offender, victim, and incident characteristics in a national sample. Journal of

Aggression, Maltreatment & Trauma, 16, 202-227.

West, S. G., & Feldsher, M. (2010). Parricide: Characteristics of sons and daughters who kill their parents. Current Psychiatry, 9, 20-38.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van casusstudies en onderzoek in gemeenten laat het rapport zien in hoeverre professionals uitbuiting van minderjarigen in de criminaliteit signaleren, of zij voldoende

Op basis van casusstudies en onderzoek in gemeenten laat het rapport zien in hoeverre professionals uitbuiting van minderjarigen in de criminaliteit signaleren, of zij voldoende

Participatie kan bijvoorbeeld plaatsvinden doordat de minderjarige de mogelijkheid heeft om bezwaar en beroep in te stellen tegen een besluit genomen door de gemeente, jongeren

Minderjarigen zijn in onze juridische orde wel rechtsbekwaam (wat wil zeggen dat ze drager zijn van rechten en plichten), maar niet handelingsbekwaam (wat wil zeggen dat ze

Wij zijn tevens van mening dat deze wet (los van de vele, terechte inhoudelijke bezwaren genoemd in een aantal andere reacties) geen doorgang mag vinden zolang de overheid niet

BRUSSEL - De SP.A-parlementsleden Myriam Vanlerberghe en Karin Jiroflée hebben een wetsvoorstel ingediend dat euthanasie ook mogelijk maakt voor minderjarigen.. De huidige

De Vlaamse socialisten gaan alles op alles zetten om een politiek ant- woord te bieden op de roep om uitbreiding van de 10 jaar oude wet. Alvast Open VLD en Groen toon- den zich in

&#34;In Nederland hadden ze vijf gevallen in tien jaar, wij hebben er voorlopig twee op drie jaar&#34;, zegt Distelmans.