• No results found

De herziening van de partneralimentatie : Een game changer of een wensdenken?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De herziening van de partneralimentatie : Een game changer of een wensdenken?"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De herziening van de partneralimentatie

Een game changer of een wensdenken?

Naam: Claire Zonneveld

Masteropleiding: Privaatrechtelijke rechtspraktijk

Begeleider: Dr. I. Curry-Sumner

Tweede lezer: Mw. dr. A.E. Oderkerk

Studentnummer: 11054484

(2)

1

Abstract

Binnen de samenleving en de politiek heerst onvrede over de huidige partneralimentatie regeling. Door middel van het wetsvoorstel Wet herziening partneralimentatie die op 19 juni 2015 is ingediend bij de Tweede Kamer willen de initiatiefnemers gehoor geven aan deze onvrede. De initiatiefnemers zijn van mening dat, door middel van het emancipatieproces, de man en de vrouw gelijk zijn geworden. Daarom is de wet volgens hen toe aan een modernisering. Echter, het is nog maar de vraag of de positie van de man en de vrouw daadwerkelijk gelijkwaardig is geworden. Oftewel, is deze herziening wel wenselijk? Om dit te onderzoeken is, nadat de huidige regeling en het wetsvoorstel uiteen zijn gezet, door middel van literatuuronderzoek de partneralimentatie belicht vanuit het gelijkheidsbeginsel en het rechtvaardigheidsbeginsel. Om te kunnen toetsen of de herziening gelijkheid oplevert of juist onrechtvaardig uitpakt is ingezoomd op drie maatschappelijke onderwerpen die de huidige situatie weergeven tussen man en vrouw: de arbeidsparticipatie, de economische zelfstandigheid en de combinatie van zorg en arbeid binnen het Nederlands staatsstelsel. Uit het onderzoek is gebleken dat de emancipatie een onvoltooid proces is. Uit cijfers blijkt dat de vrouw nog niet zo geëmancipeerd is als we denken. Geconcludeerd kan worden dat de herziening te drastisch is. Het beperkt ten zeerste de mogelijkheid op alimentatie. Hier komt bij dat een verkorting van de duur van 12 naar 5 jaar te ingrijpend is. Dit kan in de praktijk mogelijk tot onrechtvaardige situaties leiden. Maatwerk waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het geval zal een mogelijke oplossing kunnen zijn. Omdat de maatschappij maar geleidelijk aan verandert, zal het wenselijk zijn de alimentatieregeling tevens geleidelijk aan te passen.

(3)

2

Inhoudsopgave

1 - Inleiding 4

1.1 - Probleemanalyse en onderzoeksvraag 4

1.2 - Onderzoeksmethode en opzet 4

2 - De partneralimentatie tot op heden 7

2.1 - Een stukje geschiedenis 7

2.2 - De huidige partneralimentatieregeling 8

2.2.1 - De grondslag 10

2.2.2 - De alimentatieduur 12

2.2.3 - Het opnemen van partneralimentatie in de huwelijkse voorwaarden 13 2.2.4 - De beëindiging van rechtswege ex artikel 1:160 BW 14

2.3 - Het verworpen initiatiefwetsvoorstel 33 311 15

2.4 - Recapitulatie 16

3 - De herziening van de partneralimentatie 18

3.1 - Het wetsvoorstel herziening partneralimentatie 34 231 18

3.1.1 - Het doel van de initiatiefnemers 18

3.2 - De inhoud van het wetsvoorstel 20

3.2.1 - De verandering van de grondslag 20

3.2.2 - De verandering van de alimentatieduur: van 12 naar 5 jaar 22 3.2.3 - Opnemen van partneralimentatie in de huwelijkse voorwaarden 24

3.2.4 - Het schrappen van artikel 1:160 BW 25

3.3 - Het vooruitlopen van rechters op het wetsvoorstel 25

3.4 - Recapitulatie 26

4 - De herziening van de partneralimentatie belicht vanuit het gelijkheidsbeginsel en

rechtvaardigheidsbeginsel 28

4.1 - het gelijkheidsbeginsel en rechtvaardigheidsbeginsel 28

4.1.1 - Definiëring van het gelijkheidsbeginsel 28

4.1.2 - Definiëring van het rechtvaardigheidsbeginsel 30 4.2 - De herziening belicht vanuit het gelijkheids- en rechtvaardigheidsbeginsel 31

(4)

3

4.2.2 - De economische zelfstandigheid 33

4.2.3 - Zorg en arbeid binnen het Nederlands staatsstelsel 35

4.3 - Verscheidene situaties ter illustratie 37

5 - Conclusie 40

(5)

4

1 - Inleiding

1.1 - Probleemanalyse en onderzoeksvraag

De media staat er al jaren vol mee. “Alimentatie leidt tot afhankelijkheid” schreef de Volkskrant in 2006.1 “Partneralimentatie moet op de schop” kopte de Telegraaf in 20082 en NRC Handelsblad sprak in 2010 over “Een nieuw soort chagrijn. Ex-partners weigeren vaker alimentatie te betalen.”3 Deze negatieve aandacht in de media, alsmede de vele brieven met klachten die politici ontvingen, hebben er toe geleid dat op 19 juni 2015 door de Kamerleden Foort van Oosten (VVD), Jeroen Recourt (PvdA) en Magda Berndsen-Jansen (D66) het wetsvoorstel Wet herziening partneralimentatie bij de Tweede Kamer is ingediend.4 De voornaamste klacht vanuit de samenleving betrof de lange duur van de partneralimentatie. De regeling is volgens hen niet meer van deze tijd.5 De initiatiefnemers zijn het met deze stelling eens en zijn zodoende van mening dat door middel van het emancipatieproces de man en de vrouw gelijkwaardiger zijn geworden. Kortom, volgens hen dient de partneralimentatieregeling aangepast te worden.

In Nederland stijgt jaarlijks het relatieve aantal scheidingen ten opzichte van het aantal huwelijken gestaag. Uit cijfers van het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) is gebleken dat op dit moment meer dan 1 op de 3 huwelijken eindigt door echtscheiding.6 Ergo, de herziening

zal een groot deel van de bevolking treffen. Het is dan ook van groot belang dat er een kritische blik op wordt geworpen. Daarom luidt mijn onderzoeksvraag: is de herziening van de partneralimentatie wenselijk, belicht vanuit het gelijkheidsbeginsel en rechtvaardigheidsbeginsel?

1.2 - Onderzoeksmethode en opzet

Wenselijkheid is een begrip met een normatief karakter. Wat voor de een wenselijk is, hoeft niet tevens voor de ander wenselijk te zijn. Voor de gerechtigde zal de herziening van andere waarde zijn dan voor de betalingsplichtige. De initiatiefnemers beogen de partneralimentatie

1 http://www.volkskrant.nl/binnenland/-alimentatie-leidt-tot-afhankelijkheid~a805519/.

2 http://www.telegraaf.nl/dft/geld/consument/20637687/__Partneralimentatie_moet_op_de_schop__.html. 3 http://www.nrc.nl/handelsblad/2010/09/15/een-nieuw-soort-chagrijn-11943500.

4 Van Coolwijk en Moons, EB. Tijdschrift voor scheidingsrecht 2015/86. 5 N.D. Spalter 2013, p. 101.

6 Centraal Bureau Statistiek, Den haag/Heerlen 2-6-2016, ‘huwelijksontbindingen; door echtscheiding en door

(6)

5 gelijker te maken, maar of dit ook rechtvaardig is, is nog maar de vraag. Vandaar dat in het onderzoek de wenselijkheid van de herziening belicht wordt vanuit het gelijkheidsbeginsel en rechtvaardigheidsbeginsel. Zodoende is een normatief kader geschetst. Het onderzoek bestaat voornamelijk uit literatuuronderzoek, waarbij onder andere gebruik is gemaakt van bronnen zoals juridische boeken, juridische artikelen, parlementaire stukken, CBS gegevens en jurisprudentie.

Overigens kan onder de term “vrouw” het begrip onderhoudsgerechtigde of alimentatiegerechtigde gelezen worden,7 gezien het feit dat in 99% van de gevallen de vrouw de gerechtigde is.8

In hoofdstuk 2, die beschrijvend van aard is, wordt de eerste deelvraag behandeld: wat houdt de huidige partneralimentatieregeling in? Hierbij wordt kort stilgestaan bij de geschiedenis. Voorts zal het juridisch kader worden geschetst, waarbij voornamelijk gericht wordt op de onderdelen zoals de grondslag en de alimentatieduur, die door middel van het wetsvoorstel zullen veranderen. Ten slotte zal kort het verworpen initiatiefwetsvoorstel 33 311 worden aangehaald alsmede een recapitulatie ter afsluiting.

Tevens is hoofdstuk 3 beschrijvend van aard. In dit hoofdstuk wordt de tweede deelvraag behandeld: wat houdt het wetsvoorstel precies in en wat zijn de beoogde doelen van de initiatiefnemers? Vervolgens wordt onderzocht of de rechters vooruitlopen op het wetsvoorstel. Tevens wordt ter verduidelijking afgesloten met een recapitulatie.

Na het omschrijven van de huidige en de potentiële wet zal in hoofdstuk 4 dieper ingegaan worden op het vraagstuk of de herziening wenselijk kan worden geacht, belicht vanuit het gelijkheidsbeginsel en het rechtvaardigheidsbeginsel. Hierbij komt de derde deelvraag aan bod: is de positie van de man en de vrouw zodanig gelijkwaardig geworden dat hierdoor de huidige partneralimentatieregeling niet meer van deze tijd is? In dit hoofdstuk zit het evaluerende gedeelte geïncorporeerd waarbij voornamelijk gebruik is gemaakt van gegevens van het CBS, de Emancipatiemonitor en enkele juridische boeken en artikelen. Na een korte definiëring van de twee beginselen, zal in het onderzoek gekeken worden naar statistieken en juridische opvattingen over bepaalde maatschappelijke onderwerpen die van belang zijn voor dit vraagstuk: de arbeidsparticipatie, de economische zelfstandigheid en de combinatie van zorg

7 Dit geldt ook voor het begrip man en betalingsplichtige of alimentatieplichtige. 8 Kamerstukken II 2014/15, 34231, nr. 3, p 2.

(7)

6 en arbeid binnen het Nederlands staatsstelsel. Hierdoor kan getoetst worden of de herziening mogelijk gelijkheid oplevert of juist onrechtvaardig uitpakt. Ten slotte zullen er twee uiterste situaties worden beschreven om het verschil en de mogelijke gevolgen tussen de huidige en de potentiële wet weer te geven. In de conclusie volgt een korte weergave van mijn bevindingen.

(8)

7

2 - De partneralimentatie tot op heden

2.1 - Een stukje geschiedenis

De partneralimentatie is in de afgelopen jaren behoorlijk aan verandering onderhevig geweest.9 Ik zal slechts een klein deel van deze geschiedenis belichten die mijns inziens aandacht behoeft, aangezien mijn onderzoek zich hoofdzakelijk beperkt tot de herziening van de partneralimentatie.

Vóór 1971 was het niet zo makkelijk om te scheiden in tegenstelling tot anno nu. Echtscheiding was alleen mogelijk als er sprake was van een ernstige misdraging, denk aan overspel of zware mishandeling, van de ene echtgenoot tegenover de andere echtgenoot. De echtgenoot die verantwoordelijk was voor het ontwrichten van het huwelijk, had de plicht om de andere echtgenoot van onderhoud te voorzien.10 Deze schuldvraag zorgde ervoor dat men bij de rechter het overspel ging simuleren, zodat er een grondslag bestond om te scheiden. De gedaagde weersprak het feit dat hij/zij was vreemdgegaan niet, zodat de scheidingsgrond door de rechter werd aangenomen. Dit werd ook wel de ‘grote leugen’ genoemd.11 Dit leidde er toe dat de gedaagde geen recht op alimentatie had, omdat artikel 280 oud BW bepaalde dat de alimentatie alleen toekwam aan de echtgenoot die het verzoek had ingediend. In 1940 heeft Vriesendorp de reden achter artikel 280 BW (Oud) trachten te weergeven:

“partijen door huwelijk kunnen op elkaars financiële steun rekenen en de huwelijkse gemeenschap geeft dus aan de minder gegoede echtgenoot gelegenheid om te profiteren van de meerdere gegoedheid van de ander. Degene die er nu de oorzaak van is dat dit voordeel door ontbinding van het huwelijk komt te vervallen, zal het gemis daarvan hebben te vergoeden.”12

Voor de duur van de alimentatie was geen specifieke regeling getroffen. Ze gingen ervanuit dat de echtgenoot die de schuld kreeg voor het beëindigen van het huwelijk gehouden was de rest van zijn leven de ander van onderhoud te voorzien.13

9 http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/27171/einde-van-de-grote-leugen.html. 10 D.M. Campagne 1978, p. 61. 11 M.L.C.C. De Bruijn-Lückers 2015, p 17. 12 D.M. Campagne 1978, p. 61. 13 N.D. Spalter 2013, p. 67.

(9)

8 Oftewel, de schuldvraag speelde, vóór 1971, een grote rol bij de bepaling van de partneralimentatie.

De maatschappij veranderde: de kerk kreeg steeds minder aanzien en het aantal scheidingen nam toe.14 De schaamte en het liegen tegen de rechter omtrent de schuldvraag zorgde ervoor dat er steeds minder animo was voor deze grondslag. Het leidde namelijk tot steeds meer onschuldige onderhoudsplichtigen.15

Het wetsvoorstel16 werd ingediend in 1969 en heeft ervoor gezorgd dat op 6 mei 1971 de huidige partneralimentatie regeling in werking is getreden. Dit betekende het einde van de schuldvraag en het begin van een nieuwe echtscheidingsgrond: de duurzame ontwrichting van het huwelijk.17 De ontkoppeling van de schuld bij de echtscheidingsgrond zorgde ook voor een ontkoppeling van schuld bij het partneralimentatierecht. Niet alleen de onschuldige echtgenoot had recht op alimentatie. De wetgever was van mening dat beide partijen schuldig waren aan het stuklopen van het huwelijk.18

De duur van de alimentatie is een aantal jaar na de inwerkingtreding van de huidige partneralimentatie aangepast. In 1985 kwam de regering met het wetsvoorstel voor de limitering van de partneralimentatie na de echtscheiding, die op 1 juli 1994 in werking is getreden.19 De

termijn is op een maximum van twaalf jaar uitgekomen en is tot op heden niet meer veranderd.

2.2 - De huidige partneralimentatieregeling

In de opeenvolgende hoofdstukken zal de inhoud van de huidige partneralimentatie worden besproken. Hierbij zal in het bijzonder in worden gegaan op de grondslag, de duur, de mogelijkheid van het opnemen van alimentatie in huwelijkse voorwaarden en de beëindiging van rechtswege, omdat dit de onderwerpen zijn die getracht worden te veranderen door middel van het nieuwe wetsvoorstel. Alvorens wordt kort stil gestaan bij de gedachte achter de alimentatieplicht en de wettelijke maatstaven waaraan moet zijn voldaan.

14 http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/27171/einde-van-de-grote-leugen.html. 15 R.C. Gisolf 1988, p. 5. 16 Kamerstukken II 1968/69, 10213, nr. 1 en 2. 17 N.D. Spalter 2013, p. 35. 18 Kamerstukken II 1968/69, 10213, nr. 2, p. 10. 19 Kamerstukken II 1985/86, 19295, nr. 1 en 2.

(10)

9 Uit artikel 1:81 BW blijkt de verplichting om elkaar als echtgenoten het nodige te verschaffen. Deze plicht eindigt niet op het moment dat het huwelijk eindigt, maar wordt doorgezet aan de hand van de partneralimentatie. De Hoge Raad oordeelde in 1982: “de alimentatieplicht jegens een gewezen echtgenoot berust op de levensgemeenschap zoals die door het huwelijk is geschapen, welke gemeenschap in de alimentatieplicht haar werking behoudt ook al wordt de huwelijksband gestaakt.”20 Oftewel, je bent verantwoordelijk voor het verdere verloop na de beëindiging van het huwelijk, omdat je voorheen de keuze hebt gemaakt om samen het huwelijksbootje in te stappen.

Om gerechtigd te zijn tot het verkrijgen van alimentatie zijn er bepaalde maatstaven waaraan moet zijn voldaan: de behoefte en de draagkracht.21 Voorts zijn er niet-financiële factoren waar rekening mee moet worden gehouden. Voordat iemand in aanmerking komt voor alimentatie moet er sprake zijn van het feit dat de onderhoudsgerechtigde niet in staat is om zichzelf van levensonderhoud te kunnen voorzien; de behoeftigheid. De rechter kijkt naar wat de omvang van de behoefte is, rekening houdende met het huwelijkse welvaartsniveau.22 Zo stelde de Hoge Raad wat betreft de vaststelling van de behoefte:

“aan een onderhoudsbijdrage dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.”23 Hierbij doet

het er niet toe hoe de behoeftigheid eruit zag vóór je huwelijk.24

Voor het bepalen van de behoefte moet er gekeken worden naar de inkomsten van de gerechtigde, dan wel naar de inkomsten die in redelijkheid verworven kunnen worden. Van belang hierbij zijn de niet-financiële factoren die deze werving in de weg kunnen staan. Bijvoorbeeld het verzorgen van kinderen, de gezondheid, scholing, werkervaring en de situatie

20 HR 2 april 1982, NJ 1982, 374. 21 Artikel 1:397 lid 1 BW. 22 M.L.C.C. De Bruijn-Lückers 2015, p. 35 en 39. 23 HR 3 september 2010, NJ 2010, 473; HR 19 december 2003, NJ 2004, 140. 24 HR 14 november 1997, NJ 1998, 112.

(11)

10 op de arbeidsmarkt.25 Overigens staan de niet-financiële factoren niet opgesomd in de wet, maar

zijn deze te vinden in de jurisprudentie.

Voorts is er de draagkracht van de alimentatieplichtige. Het moet voor de onderhoudsplichtig mogelijk en billijk zijn om de ander van onderhoud te kunnen voorzien. Tevens mag het niet zo zijn dat de onderhoudsgerechtigde door de alimentatie in een betere positie belandt dan de onderhoudsplichtige.26

De rechter zal voor de beoordeling van de draagkracht kijken naar het vermogen en inkomen die hij op dat moment bezit, als ook naar de in de nabije toekomst te verwerven vermogens. Ergo, er wordt bijna geen bron buiten toepassing gelaten die niet wordt meegerekend bij de bepaling van de draagkracht.27 Wel wordt er rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval. Ook deze kunnen weer worden ingevuld met niet-financiële factoren, zoals wangedrag van de onderhoudsgerechtigde of een dermate korte huwelijksduur.28 Dit zou kunnen leiden tot een vermindering of inkorting van de alimentatie.

2.2.1 - De grondslag

De grondslag van de huidige partneralimentatie is de lotsverbondenheid, ook wel voortdurende solidariteit genoemd.29 Deze lotsverbondenheid zit in artikel 1:157 BW geïncorporeerd.

Volgens artikel 1:157 BW kan de rechter vaststellen dat de draagkrachtige echtgenoot een onderhoudsvergoeding betaalt aan de behoeftige echtgenoot. Dit is mogelijk door middel van een verzoek bij de rechter vóór of ná de beschikking van de echtscheiding.30 Voorts bestaat er

ook de mogelijkheid om de alimentatie zelf te regelen met tussenkomst van een notaris of advocaat.

De grondslag is sinds 1971 een veel besproken onderwerp geweest. Zo hebben velen hun mening gegeven die vaak weer gedeeltelijk een andere kant op wijzen. De Ruiter stelt dat de grondslag ligt in het huwelijk; in die zin dat het huwelijk een dermate verbondenheid met zich meebrengt, dat hier geen einde aan komt op het moment van scheiden.31 Minkenhof sluit zich 25 N.D. Spalter 2013, p. 75. 26 Rapport alimentatienormen 2016, p. 17. 27 HR 7 oktober 1994, NJ 1995, 59; HR 27 juni 1974, NJ 1975, 4. 28 N.D. Spalter 2013, p. 85. 29 N.D. Spalter 2013, p. 13. 30 Artikel 1:158 BW. 31 A. Kappelhof 1983, p. 24-26.

(12)

11 hier deels bij aan, maar is van mening dat de ‘verantwoordelijkheid voor elkaars bestaan zijn grondslag vindt in het feit dat een huwelijk van invloed is op de sociale en economische positie van de vrouw’.32 Deze gedachtengoed is een uitwerking van artikel 1:81 BW. Een andere visie

hadden Kisch en Campagne die meer afging op de menselijke processen. Zo stelt Campagne: “een langdurige emotionele samenlevingsvorm vereist een regeling van de beëindiging voor een geleidelijke overgang naar een individueel leefpatroon”.33

Spalter heeft op basis van haar onderzoek geconstateerd dat de hiervoor genoemde opvattingen onder te verdelen zijn in twee categorieën.34 De ene categorie wijst de grondslag een ‘compensatoir’ karakter toe, terwijl de andere categorie meer spreekt van een ‘alimentaire’ karakter.35 De gedachte van de eerste categorie is dat de vrouw een soort compensatie krijgt voor de jaren tijdens het huwelijk dat zij voor de kinderen heeft gezorgd en de man hierdoor de kans heeft gekregen om carrière te kunnen maken. De carrière groei en de werkervaring van de man is nooit stil blijven staan, terwijl deze bij de vrouw wel degelijk gestagneerd is. Dit zal de mogelijkheid tot het terugkeren op de arbeidsmarkt niet vergemakkelijken. Zodoende bestaat er de partneralimentatie om de vrouw, in de jaren na de scheiding, tijdelijk financieel bij te staan. De grondslag die bij dit compensatoire karakter past luidt: ‘de huwelijks gerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit.’36

De tweede categorie, het ‘alimentaire’ karakter, duidt op de verantwoordelijkheid om voor elkaar te zorgen en de door Minkenhof gestelde maatschappelijke positie van de vrouw. De welbekende lotsverbondenheid luidt hier als rechtvaardiging voor de partneralimentatie.

Hoewel het nooit helemaal duidelijk is geworden welke opvatting het meest terrein heeft gewonnen, is uit de jurisprudentie van de Hoge Raad gebleken dat toch het meest wordt uitgegaan van de voortdurende solidariteit.37 Wellicht heeft het grondslagendebat ervoor gezorgd dat er op dit moment een wetsvoorstel bij de tweede kamer ligt.

32 D.M. Campagne 1978, p. 68. 33 A. Kappelhof 1983, p. 24-26.

34 N.D. Spalter heeft in 2013 een academisch proefschrift geschreven over de grondslagen van

partneralimentatie. Dit is vervolgens ook als een boek uitgegeven door de Boom Juridische Uitgevers.

35 N.D. Spalter 2013, p. 39. 36 N.D. Spalter 2013, p. 67.

(13)

12 2.2.2 - De alimentatieduur

In Nederland is in de wet opgenomen dat, als de rechter geen termijn heeft vastgesteld, de maximumtermijn van de alimentatieduur twaalf jaar is.38 De termijn vangt aan op het moment dat de echtscheiding wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en eindigt van rechtswege na twaalf jaar. Echter, de wetgever heeft beslist dat als het huwelijk korter dan vijf jaar heeft geduurd en er geen kinderen zijn, de onderhoudsplicht eindigt na een periode die gelijk staat aan de duur van het huwelijk.39

De reden van de twaalfjaarstermijn is de bescherming van jonge kinderen.40 Zo is uit de kamerstukken op te maken dat ze hierbij uit zijn gegaan van de ongunstigste situatie: het jongste kind is geboren op het moment dat de ouders in scheiding lagen. Vanaf dat moment heeft de moeder nog twaalf jaar om een kans op de arbeidsmarkt te creëren en de kinderen te verzorgen. Zodra het kind twaalf jaar is stopt de alimentatie, maar is het kind op zodanige leeftijd dat de moeder met een gerust hart naar haar werk kan gaan en hier niet in beperkt wordt.

Op verzoek bij de rechter bestaat er de mogelijkheid tot limitering (beëindiging) van de alimentatieduur. De rechter stelt een termijn vast rekening houdende met de twaalfjaar grens. De voorwaarden die aan de limitering worden gesteld zijn streng. Zo is uit de jurisprudentie gebleken dat bij een verzoek tot limitering een zware stelplicht geldt.41 Uit de beperkte

hoeveelheid uitspraken waar de limitering wel werd toegewezen, viel op dat het huwelijken betrof waar geen kinderen uit waren geboren.42

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de limitering niet te ingrijpend is voor de alimentatiegerechtigde. Na de termijn zal ze zichzelf op een goede manier van onderhoud moeten kunnen voorzien.43 Door de limitering zal er een inkomstenterugval plaatsvinden en als deze op grond van redelijkheid en billijkheid niet van de gerechtigde te vergen is, zal het verzoek niet snel worden toegewezen. Hierbij wordt gekeken naar alle omstandigheden van het geval.44 Deze omstandigheden zijn van dien aard dat als het termijn verstrijkt, dit definitief is

38 Artikel 1:157 lid 4 BW. 39 Ibid., lid 6 BW.

40 Kamerstukken II 1985/86, 19295, nr. 3, p. 7. 41 Wakker, REP 2015, p. 5.

42 Wakker en Bol, REP 2015/4, p. 3.

43 Hof Arnhem-Leeuwarden 2 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9641. 44 Rb. Gelderland 8 december 2014, C/05/261647/FA RK 14-1095.

(14)

13 en het zich niet leent voor een wijziging.45 Oftewel, het is zeer belangrijk om het goed te

onderbouwen, want een limitering zal niet snel worden toegewezen.

De nihil-stelling houdt in dat een alimentatiebedrag op nihil wordt gesteld na het verloop van een bepaalde tijd. Dit wordt veel makkelijker toegepast en staat open voor een wijziging volgens artikel 1:401 lid 1 of 4 BW, omdat de nihil-stelling niet van definitieve aard is. Wel zal de rechter, volgens de Hoge Raad, ‘gedegen moeten motiveren waarom hij een redelijke mate van zekerheid heeft dat zich in de toekomst een omstandigheid zal voordoen die voor de uitkering van belang is’.46 Echter hier gelden niet de zware motiveringseisen die wel gelden

voor de limitering.47

Tenslotte is er ook nog de mogelijkheid van verlenging. Dit kan alleen aangevraagd worden door de betalingsgerechtigde door middel van een verzoek aan de rechter.48 Dit kan toegewezen worden als er sprake is van een ‘beëindiging van zo ingrijpende aard dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van gerechtigde kan worden gevergd.’ Ook hier geldt weer een strenge eis waardoor er weinig gebruik van wordt gemaakt.

2.2.3 - Het opnemen van partneralimentatie in de huwelijkse voorwaarden

Op grond van artikel 1:158 BW is het mogelijk om vóór of na de beschikking tot echtscheiding een overeenkomst op te stellen waarin de partneralimentatieregeling wordt opgenomen. Hierin kan bijvoorbeeld een nihilbeding worden opgenomen. Echter, volgens de Hoge Raad kan dit beding niet al vóór het huwelijk zijn overeengekomen. 49 Zo blijkt dat in het huidige recht niet de mogelijkheid bestaat om vooraf aan het huwelijk, door middel van huwelijkse voorwaarden,50 de partneralimentatieregelingen vast te leggen. Ergo, dit leidt tot nietigheid.51

Het achterliggende doel van deze regeling is de bescherming van de economisch zwakste, de betalingsgerechtigde. Voorts werd ook getracht de betalingsplichtige te beschermen, teneinde

45 Van Mourik/Verstappen 2014, p. 251. 46 HR 5 november 2004, NJ 2005, 3. 47 HR 12 mei 2006, NJ 2006, 292. 48 Spalter, NJB 2012/1302. 49 HR 7 maart 1980, ECLI:NL:HR:19892:AC2703. 50 Dit geldt ook voor partnerschapsovereenkomsten. 51 Pieters, FJR 2015, P.2.

(15)

14 te voorkomen dat de betalingsplichtige de gedupeerde werd van het verzwaren van de eisen van de andere partij.52

2.2.4 - De beëindiging van rechtswege ex artikel 1:160 BW

Het beëindigen van de partneralimentatie kan op verschillende manieren gebeuren. Bijvoorbeeld door het overlijden van de partner of het verlopen van de door de rechter gestelde of door de partijen afgesproken partneralimentatietermijn. Een andere mogelijkheid tot beëindiging die ik hier graag nader wil aanhalen is de beëindiging van rechtswege op grond van artikel 1:160 BW. Dit artikel bepaalt dat de alimentatieplicht eindigt op het moment dat de onderhoudsgerechtigde hertrouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat.53 Hetzelfde geldt indien de gerechtigde gaat samenwonen ‘als ware zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren’, aldus Geurtsen die dit heeft toegevoegd door middel van het amendement-Geurtsen.54 Hij wilde hiermee voorkomen dat mensen er de voorkeur aan zouden geven om te gaan samenwonen in plaats van een tweede huwelijk aan te gaan.

Art 1:160 betreft alleen het gaan samenleven met iemand ná de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand en dus niet het samenleven tijdens de scheidingsprocedure. Overigens kunnen partijen wel overeenkomen dat het samenleven niet tot een beëindiging van de partneralimentatie leidt.55

Het vervallen van de alimentatieplicht, vanwege hertrouwen of samenleven, gebeurt van rechtswege en het eindigen van het tweede huwelijk doet hier niet aan af. Hieruit kan worden opgemaakt dat er geen tussenkomst van de rechter vereist is. Wel zal de rechter geraadpleegd kunnen worden om bijvoorbeeld een datum vast te stellen vanaf welke dag de verplichting wordt opgeheven.56

Tevens kan de rechter genoodzaakt worden te toetsen aan de vereisten van artikel 1:160 BW als hierop een beroep wordt gedaan. Volgens de Hoge Raad wordt er dan getoetst aan het feit of er sprake is van een “affectieve relatie, van duurzame aard die meebrengt dat de gescheiden

52 Kamerstukken II 1968/69, 10213, nr. 3, p. 24. 53 Artikel 1:160 BW. 54 Handelingen II 1970/1971, 10213, p.3371. 55 HR 31 oktober 1975, NJ 1976, 497. 56 M.L.C.C. De Bruijn-Lückers 2015, p. 134-135.

(16)

15 echtgenoot en die ander elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren”.57

Volgens van den Anker zal een beroep op artikel 1:160 vanwege het feit dat dit artikel restrictief moet worden uitgelegd, niet snel slagen.58 Tevens heeft het Gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraak dit uitgangspunt van de restrictieve toepassing van dit artikel nogmaals aangehaald, met als reden dat de gevolgen voor de gerechtigde bij toewijzing zeer ingrijpend zijn. 59 Desalniettemin wordt er door de rechters een ander signaal afgegeven. In de uitspraak van het Hof ’s-Gravenhage in 2008 werd de bewijslast omgekeerd.60 Het Hof trachtte op grond van

redelijkheid en billijkheid de bewijslast bij de vrouw neer te leggen, vanwege de onderbouwde argumenten van de man. Het lukte de vrouw niet bewijs te leveren en zodoende eindigde de alimentatie op grond van artikel 1:160 BW. Tevens werd door het Hof in 2013 op grond van de stukken van de onderhoudsplichtige de beëindiging toegewezen, terwijl er sprake was van bewijsmiddelen die op onrechtmatige wijze waren verkregen.61 Dienovereenkomstig is beslist door de rechtbank Limburg dat aan de hand van pinbetalingen en lage energierekeningen bewezen is dat er sprake was van samenwonen als ware zij gehuwd.62 Oftewel, deze uitspraken van lagere rechters trekken de restrictieve aard van artikel 1:160 BW in twijfel, terwijl de Hoge Raad blijft vasthouden aan de strenge vereisten van dit artikel.

2.3 - Het verworpen initiatiefwetsvoorstel 33 311

Op 20 juni 2012 heeft, toentertijd PVV kamerlid, Bontes het initiatiefwetsvoorstel partneralimentatie ingediend. Het voorstel was redelijk klein en hield voornamelijk in dat de maximumtermijn van twaalf jaar werd veranderd in vijf jaar. De alimentatiebeslissingen die al waren gemaakt voor 1 juli 1994, dus voor de Wet limitering alimentatie, werden uitgezonderd van deze regeling.63 Voor deze alimentatiebeslissingen werd er nog uitgegaan van een levenslange alimentatieplicht.

Het doel van de initiatiefnemers was het emancipatieproces van vrouwen te bevorderen. De maatschappij is aan het veranderen en hiermee ook het rollenpatroon tussen man en vrouw. Er

57 HR 13 juli 2001, NJ 2001, 586. 58 Van den Anker, EB 2015/11.

59 Hof Amsterdam 28 juli 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3108. 60 Hof ’s-Gravenhage 9 juli 2008, NJF 2008, 392.

61 Hof Arnhem-Leeuwarden 5 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9300. 62 Rechtbank Limburg 17 november 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:11085. 63 M.L.C.C. De Bruijn-Lückers uit UCERF reeks 8 2014, p. 80.

(17)

16 is, volgens Bontes, ‘geen voldoende draagvlak binnen de samenleving’ voor de huidige twaalfjaarstermijn.64

Het wetsvoorstel heeft het uiteindelijk niet gehaald en is in eind april 2012 door de tweede kamer verworpen.65 De meeste fracties waren het eens met het feit dat de maximumtermijn te lang is. Maar de PvdA, VVD en D66 waren van mening dat het wetsvoorstel een te grote druk zou leggen op de betalingsgerechtigde die de zorg draagt voor jonge kinderen. Tevens zou dit een zware belasting betekenen voor de Wet Werk en Bijstand.66 Er werd te weinig rekening gehouden met ouders die geen baan hadden. Hier kwam bij dat de kans op het vinden van een baan in deze tijd klein werd geacht. D66 pleit thans dan ook voor meer uitzonderingssituaties waar rekening mee moet worden gehouden.67

2.4 - Recapitulatie

Alvorens verder wordt gegaan met het wetsvoorstel van de herziening van de partneralimentatie, wordt hier kort een recapitulatie weergegeven van de huidige wet.

Waar vóór 1971 de schuldvraag een rol speelde bij de bepaling van de partneralimentatie, is het nu van belang of er sprake is van een behoeftige echtgenoot, een draagkrachtige betalingsplichtige en de niet-financiële factoren die hierbij voor de nodige inkleuring van omstandigheden kunnen zorgen.

De grondslag staat ter discussie. Zo wordt door de Wet en Hoge Raad gesteld dat de grondslag de voortdurende solidariteit is, terwijl Spalter in haar onderzoek spreekt van twee grondslagen die worden aangehaald: de voortdurende solidariteit en de huwelijks gerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit, wat een ‘compensatie voor het gedurende het huwelijk als gevolg van de tijdens het huwelijk gemaakte keuzes ontstane verlies aan verdiencapaciteit’ inhoudt.

De termijn van de alimentatie is gesteld op een maximum van 12 jaar ter bescherming van jonge kinderen. Er bestaan mogelijkheden tot limitering of verlenging van dit termijn, maar hiervoor geldt een zware stelplicht, wat maakt dat er niet snel een verzoek daarvoor wordt gedaan bij de rechter. 64 Kamerstukken II 2012/13, 33311, nr. 6, p. 2. 65 http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/wetsvoorstellen/detail?id=2012Z12450&dossier=33311. 66 Kamerstukken II 2012/13, 33311, nr. 7, p. 2. 67 Kamerstukken II 2012/13, 33311, nr. 7, p. 10.

(18)

17 Thans is het niet mogelijk om voor het huwelijk door middel van huwelijkse voorwaarden de partneralimentatieregeling vast te leggen. Dit leidt tot nietigheid.

Voorts stelt het huidige recht dat de alimentatieplicht van rechtswege eindigt op het moment dat de gerechtigde hertrouwt, geregistreerd partnerschap aangaat of gaat samenwonen ‘als ware zij gehuwd’. En vanzelfsprekend bij overlijden.

(19)

18

3 - De herziening van de partneralimentatie

3.1 - Het wetsvoorstel herziening partneralimentatie 34 231

Na het afgewezen voorstel van Bontes bleef de herziening van de partneralimentatie onderwerp van discussie. Er heerste kritiek vanuit de samenleving, wat leidde tot brieven aan politici met klachten betreffende de te lange duur van de alimentatie en de te hoge bedragen. Het grondslagendebat herleefde.68 Uit het onderzoek van TNS NIPO is gebleken dat driekwart van de Nederlanders het termijn van twaalf jaar te lang vindt.69 Tevens is twee derde van de gescheiden Nederlanders van mening dat het maximum op 5 jaar moet worden gesteld.70

Vervolgens is op 19 juni 2015 door de Kamerleden Foort van Oosten (VVD), Jeroen Recourt (PvdA) en Magda Berndsen-Jansen (D66) het wetsvoorstel Wet herziening partneralimentatie ingediend bij de Tweede Kamer.71 Overigens is de plaats van Berndsen-Jansen als initiatiefnemer vanaf 11 november 2015 overgenomen door Swinkels, vanwege het vertrek van Berndsen uit de Kamer.72

Vanaf september 2015 hebben onder andere de vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS), de Raad voor de Rechtspraak en de Raad voor Rechtsbijstand hun adviezen gegeven omtrent dit voorstel. Op dit moment wachten de initiatiefnemers nog op een reactie van de Raad van State.73

Alvorens in te gaan op de inhoud van het wetsvoorstel, zal kort ingegaan worden op het doel die de initiatiefnemers voor ogen hebben.

3.1.1 - Het doel van de initiatiefnemers

Het voornaamste doel van de initiatiefnemers staat in de eerste zin van de memorie van toelichting weergegeven: ‘het korter, simpeler en eerlijker maken van de partneralimentatie.’74 Men heeft hierbij de kansen op de arbeidsmarkt als uitgangspunt genomen. De doeleinden

68 N.D. Spalter 2013, p. 64.

69 TNS NIPO heeft het onderzoek, ‘Scheiding in Nederland 2012’, uitgevoerd in opdracht van de vFAS. 70 TNS NIPO 2012, p. 33.

71 Van Coolwijk en Moons, EB. Tijdschrift voor scheidingsrecht 2015/86. 72 Kamerstukken II 2015/16, 34231, nr 4.

73 https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2016D05413. 74 Kamerstukken II 2014/15, 34231, nr. 3, p. 1.

(20)

19 worden hier kort aangehaald en zullen in de volgende hoofdstukken verder worden toegelicht aan de hand van de beoogde veranderingen in de wet.

Momenteel wordt door de huidige regeling geen prikkel gegeven aan de betalingsgerechtigde om zichzelf op den duur van levensonderhoud te kunnen voorzien. Door middel van het inkorten van de duur willen de initiatiefnemers de vrouw motiveren. De vrouw moet zich weer op de arbeidsmarkt gaan begeven en kan niet meer jaren teren op de kosten van de betalingsplichtige.75 Hiermee wordt afgedaan aan de levenslange solidariteitsgedachte.76 Niet alleen de betalingsgerechtigde ervaart een economische achteruitgang, maar ook de betalingsplichtige. Weliswaar is men van mening dat de verkorting van de duur de vrouw niet in een dermate positie mag brengen dat zij de verzorgende taak niet meer op zich kan nemen.77

Ook de verandering van de grondslag heeft betrekking op het simpeler en eerlijker maken van de partneralimentatie. Met het grondslagendebat, dat al sinds de invoering van het huidige alimentatierecht in 1971 woedt, wil men duidelijkheid scheppen en is er gekozen voor één grondslag: ‘de huwelijks gerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit’, wat een ‘compensatie voor het gedurende het huwelijk als gevolg van de tijdens het huwelijk gemaakte keuzes ontstane verlies aan verdiencapaciteit’ inhoudt.78 Dit betekent dat er niet meer slechts

op grond van de voortdurende solidariteit alimentatie zal worden vastgesteld.79 De uitleg hieromtrent zal plaatsvinden in het volgende hoofdstuk.

Tevens hebben de initiatiefnemers voor ogen dat contractsvrijheid een grotere rol dient te gaan spelen. Dit willen zij bewerkstelligen door middel van de mogelijkheid te bieden om in huwelijkse voorwaarden regelingen omtrent de alimentatie op te kunnen nemen. Hierbij kan gedacht worden aan afspraken over het al dan niet verschuldigd zijn van alimentatie, maar ook aan de hoogte en duur ervan.80 Deze mogelijkheid bieden zij omdat dit noodzakelijk wordt geacht in verband met de verandering van de grondslag. Nu het in de toekomst potentieel zal gaan om het verlies van de verdiencapaciteit, is het van groot belang dat partijen bewuste keuzes maken binnen hun huwelijk omtrent de taakverdelingen. Wie neemt de zorg voor de kinderen

75 Ibid., p. 15. 76 Ibid., p. 11. 77 De Bruijn-Lückers en Labohm, WPNR 2012/6947, p.7. 78 Kamerstukken II 2014/15, 34231, nr. 3, p. 6 en 7. 79 N.D. Spalter 2013, p. 4. 80 Kamerstukken II 2014/15, 34231, nr. 3, p. 5.

(21)

20 op zich en wie de zorg voor de inkomsten? De keuzes die partijen hieromtrent maken, bepalen ook of er sprake is van een grond om alimentatie toe te kennen.81 Het niet opnemen van

afspraken in huwelijkse voorwaarden kan tot veel problemen leiden bij de scheiding en het toekennen van de partneralimentatie.

3.2 - De inhoud van het wetsvoorstel

De maatschappij is onderhevig aan veranderingen. In Nederland stijgt het relatieve aantal scheidingen ten opzichte van het aantal huwelijken jaarlijks gestaag. Uit de cijfers van het CBS is gebleken dat in de periode 2012 tot 2015 ongeveer 37% van de huwelijken eindigt door middel van echtscheiding.82 Tevens zou je denken dat door middel van het emancipatiebeleid de vrouwen economisch zelfstandiger zijn geworden en hierdoor meer kansen maken op de arbeidsmarkt. Vanuit de samenleving en politiek heerst onvrede wat betreft de huidige partneralimentatie.83 Zodoende wordt gesteld dat de huidige wet is verouderd en toe is aan modernisering die past bij deze tijd.84 Door middel van de herziening van de partneralimentatie willen de initiatiefnemers gehoor geven aan deze kreet. De nieuwe partneralimentatie zal moeten leiden tot een prikkel aan de gerechtigde om zich sneller te doen begeven op de arbeidsmarkt.

In het hiernavolgende zal dieper in worden gegaan op de aspecten van het wetsvoorstel.

3.2.1 - De verandering van de grondslag

De nieuwe grondslag zal te vinden zijn in artikel 1:156 BW en houdt in: de compensatie voor het gedurende het huwelijk als gevolg van de tijdens het huwelijk gemaakte keuzes ontstane verlies aan verdiencapaciteit.85 Zo wordt beoogd één grondslag aan te houden in plaats van twee grondslagen zoals in het huidige recht.

Met de verdiencapaciteit wordt bedoeld de mogelijkheid die bestaat om jezelf door middel van arbeid te kunnen voorzien van levensonderhoud en wordt bepaald door de AMvB hieromtrent.86

81 De Bruijn-Lückers en Labohm, WPNR 2012/6947, p. 4.

82 Centraal Bureau Statistiek, Den haag/Heerlen 2-6-2016, ‘huwelijksontbindingen; door echtscheiding en door

overlijden’.

83 Bol, REP 2011/6.

84 N.D. Spalter 2013, p. 101.

85 Kamerstukken II 2014/15, 34231, nr. 3, p. 6. 86 Artikel 1:156 lid 2 BW (voorstel)

(22)

21 Denk hierbij aan de jaren die je hebt gewerkt voordat je het huwelijk in ging, de ervaringen die je hebt opgedaan en of je wel of niet een opleiding hebt afgerond.

Als we in het huidige recht de grondslag van de alimentatie relateren aan het huwelijk en de voortdurende zorg die hieruit voortvloeit, is deze koppeling niet meer aanwezig bij de nieuwe grondslag. ‘Het huwelijk op zich rechtvaardigt niet een overdracht van inkomen na het huwelijk’ aldus de initiatiefnemers.87 Het verlies van welstand na een scheiding wordt

geaccepteerd en niet gezien als een element dat meespeelt, omdat dit de voor het huwelijk bestaande verschillen tussen de partners weergeeft.88 Oftewel, het feit dat de alimentatiegerechtigde op een bepaald niveau heeft geleefd tijdens het huwelijk, geeft diegene geen recht tot het voortzetten van dit niveau na de beëindiging van het huwelijk. Voor de behoefte wordt niet meer gekeken naar de huwelijkse periode.89

Er wordt pas alimentatie toegekend als er kan worden aangetoond dat de tijdens het huwelijk gemaakte keuzes ervoor hebben gezorgd dat de één minder kans op de arbeidsmarkt zal maken dan de ander of als er na het huwelijk onjuist verdeelde zorgverplichtingen zich voordoen. De initiatiefnemers kiezen hiermee voor de soort grondslag die Spalter heeft gedefinieerd als ‘compensatoire’ karakter van de partneralimentatie.

Het is een veelvoorkomend geval dat een echtgenoot thuis blijft om voor de kinderen te zorgen, terwijl de andere echtgenoot fulltime blijft werken en dus een carrière groei kan doormaken. Dit schept vervolgens een verplichting voor diegene om alimentatie te betalen. Zoals Bol stelt: ‘kiezen staat vrij, maar er hangt wel een prijskaartje aan’ en ‘wie niet delen wil, moet dokken.’90

Van belang hierbij is wat er over en weer wordt afgesproken door partijen omtrent de verdeling van de zorgtaken. Hierbij wordt rekening gehouden met de gedragingen van partijen.91 Als er, al dan niet stilzwijgend, met elkaar is afgesproken dat bijvoorbeeld de vrouw minder gaat werken om de zorg van de kinderen op zich te nemen, dan moet er alimentatie toegekend worden. Zodra afgesproken is dat beiden de zorg gaan dragen voor de kinderen en ieder in gelijke mate tijd heeft om te werken, bestaat er geen grond voor partneralimentatie.

87 Pieters, FJR 2015/55, p. 2.

88 Heida, EB. Tijdschrift voor scheidingsrecht 2015/85, p. 2. 89 De Bruijn-Lückers en Labohm, WPNR 2012/6947, p. 5. 90 Bol, REP 2011/6.

(23)

22 Oftewel, de initiatiefnemers zien, in tegenstelling tot de huidige gedachte, de partneralimentatie als een uitzonderingsrecht.92

Het doel van de initiatiefnemers is het doen motiveren van de vrouw om weer aan het roer te gaan staan en zich weer aantrekkelijk te maken voor de arbeidsmarkt. Dankzij de emancipatie van de vrouw wordt verwacht dat de vrouw meer in staat is om onafhankelijk van de man vorm te geven aan haar eigen leven. De arbeidskansen zijn gelijkwaardiger geworden, alsmede de bestaande opleidingsmogelijkheden. Voorts ziet dit ook toe op de mogelijkheid om zichzelf van onderhoud te kunnen voorzien. Kortom, de nieuwe alimentatie wordt slechts een overbruggingsperiode.93

Een ander doel van de nieuwe grondslag treft de rechtszekerheid van de partneralimentatie. Gezien het feit dat er in de geschiedenis zoveel gediscussieerd is over de juiste grondslag, brengt de herziening met de keuze voor één grondslag duidelijkheid en rechtszekerheid met zich mee. Zo stelt Spalter dat er ná 1971 meestal geen duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de grondslag voortdurende solidariteit en de grondslag huwelijks gerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit.94 Ofschoon de Hoge Raad in 1997 en 2001 gekozen heeft voor de voortdurende solidariteit als grondslag, is in andere rechtspraak van de Hoge Raad menigmaal gekozen voor de andere grondslag.95 De herziening heeft tot doel hier duidelijkheid in te scheppen en een einde te maken aan het grondslagendebat.

3.2.2 - De verandering van de alimentatieduur: van 12 naar 5 jaar

Uit het onderzoek van de TNS NIPO is gebleken dat driekwart van Nederland het niet eens is met de duur van de partneralimentatie. Zo vindt 77% van de Nederlanders die 18 jaar of ouder is de 12-jaarstermijn te lang. Zij zijn van mening dat het gemiddelde ongeveer 3,5 jaar moet duren. Daarentegen is de groep die de huidige termijn van 12 jaar juist te kort vindt, van mening dat een gemiddelde periode van 30 jaar wenselijk is.96 Ergo, de meningen zijn zeer verdeeld en er bestaat geen maatschappelijk draagvlak omtrent de huidige alimentatieduur. De

92 Kamerstukken II 2014/15, 34231, nr. 3, p. 11. 93 Ibid. 94 N.D. Spalter 2013, p. 67. 95 HR 14 november 1997, NJ 1998, 112; HR 9 februari 2001, NJ 2001, 216. 96 TNS NIPO 2012, p. 33.

(24)

23 initiatiefnemers zijn het hiermee eens en vinden de huidige termijn niet meer van deze tijd.97

Voorts werkt de huidige termijn niet mee aan het bevorderen van het emancipatieproces van de vrouw. Met het wetsvoorstel nemen ze als uitgangspunt een termijn van 5 jaar, waarop een aantal uitzonderingen bestaan.98 Hierbij spelen verschillen in de omstandigheden een rol: zijn er wel of geen kinderen die ouder of jonger zijn dan twaalf jaar, de duur van het huwelijk, en of er sprake is van een AOW-leeftijd. Het voorstel ziet er als volgt uit:

Huwelijksduur in jaren

<3 ≥3 >15

Situatie

Gerechtigde heeft geen kinderen

jonger dan 12 jaar Geen alimentatie

Helft duur huwelijk, max 5 jr.

Helft duur huwelijk, max 5 jr.

Gerechtigde heeft wel kinderen jonger dan 12 jaar

Helft van duur huwelijk, max 5 jr. (maar in ieder geval tot jongste kind 12 jr. is)

Gerechtigde is 10 jaar jonger dan AOW leeftijd

nvt nvt

Recht op alimentatie voor 5 jr., maar in ieder geval minimaal tot AOW

leeftijd

AOW leeftijd bereikt door plichtige Alimentatieplicht eindigt99

Oftewel, er bestaat geen alimentatieplicht bij een huwelijk dat korter duurt dan 3 jaar en waaruit geen kinderen zijn geboren. De kansen op de arbeidsmarkt zijn in dit korte tijdsbestek niet dermate achteruitgegaan als gevolg van het huwelijk. Wel bestaat de mogelijkheid om samen andersluidende afspraken te maken over de alimentatie door middel van de huwelijkse voorwaarden of echtscheidingsconvenant.100 Hierover meer in het volgende hoofdstuk.

De regel omtrent de alimentatiegerechtigde die ten hoogste 10 jaar jonger is dan de AOW-leeftijd beoogt de gerechtigde te beschermen. Stel dat de alimentatieperiode duurt tot je 57 jarige leeftijd, dan zal je nog een paar jaar moeten zien te overbruggen, terwijl je op die leeftijd niet meer in staat bent om gemakkelijk aan een baan te komen.101

Voorts hebben de initiatiefnemers gekozen voor een bescherming van de alimentatieplichtige door middel van een van rechtswege beëindiging van de plicht zodra hij de AOW-leeftijd heeft 97 De Bruijn-Lückers en Labohm, WPNR 2012/6947, p. 4. 98 Kamerstukken II 2014/15, 34231, nr. 3, p. 11. 99 Kamerstukken II 2014/15, 34231, nr. 3, p. 14. 100 Ibid. 101 Ibid., p. 22.

(25)

24 bereikt. De reden hierachter is dat de alimentatieplichtige er financieel op achteruit gaat zodra de AOW ingaat, terwijl de vrouw op dat moment, naast de alimentatie-uitkering, een extra inkomen krijgt via de Wet verevening pensioenrechten.

Een verlenging van de termijn is niet meer mogelijk, maar wel kan er in ‘schrijnende gevallen’ de hardheidsclausule ingeroepen worden. Dit houdt in dat er in uitzonderlijke gevallen de rechter een verlenging toewijst, bijvoorbeeld als de termijn van een dermate ingrijpende aard is dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gevergd kan worden van de alimentatiegerechtigde.102

3.2.3 - Opnemen van partneralimentatie in de huwelijkse voorwaarden

De initiatiefnemers zijn van mening dat de contractsvrijheid bij de partneralimentatieregeling het uitgangspunt moet zijn. Derhalve is het wetsvoorstel artikel 1:158 BW zo gewijzigd dat er voortaan bij huwelijkse voorwaarden of bij schriftelijke overeenkomst betreffende levensonderhoud afspraken kunnen worden gemaakt aangaande de hoogte en de duur van de partneralimentatie. Zelfs uitsluiting van de partneralimentatie kan hiermee worden bewerkstelligd.103 Oftewel, dit gebeurt niet meer op het moment dat er al een scheiding op handen is, zoals in het huidige recht104, maar op het moment dat het huwelijk aangegaan wordt

of, wanneer nodig, tijdens het huwelijk. Uit het onderzoek van de TNS NIPO blijkt dat dit de wens is van 42 % van de gescheiden Nederlanders.105

In deze maatschappij waarin het trouwen een weloverwogen keuze is geworden en waarbij steeds vaker wordt gekozen voor huwelijkse voorwaarden, vinden de initiatiefnemers het een logische stap om de keuzes na de huwelijksdatum vast te leggen.106

Zoals de Bruijn-Lückers zich afvraagt: “waarom het partijen wel vrij staat ingrijpende afspraken te maken over de verdeling van vermogen en verrekening van inkomsten tijdens het huwelijk in huwelijkse voorwaarden maar niet over een eventuele onderhoudsverplichting na beëindiging van het huwelijk.”107

102 Kamerstukken II 2014/15, 34231, nr. 2, p. 3. 103 Kamerstukken II 2014/15, 34231, nr. 3, p. 23. 104 HR 7 maart 1980, NJ 1980, 363 en HR 12 januari 1996, NJ 1996, 352. 105 TNS NIPO 2012, p. 45. 106 Kamerstukken II 2014/15, 34231, nr. 3, p. 5.

(26)

25 Overigens moet hier wel bij worden opgemerkt dat dit tot een extra zorgplicht leidt voor de notaris in het kader van de ‘belehrungspflicht’ om deze alimentatie-afspraken in goede banen te leiden. Partijen dienen goed te worden ingelicht over wat de gevolgen zijn van hun keuzes.108

Tevens zijn de initiatiefnemers van mening dat hierbij de notarissen, advocaten en scheidingsmediatoren een adviserende rol op zich dienen te nemen. Zeker gezien het feit dat de afspraken tijdens het huwelijk mogelijk aangepast moeten worden wegens veranderde omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de komst van kinderen of het starten van een eigen onderneming door één van de partners.

3.2.4 - Het schrappen van artikel 1:160 BW

Hertrouwen of gaan samenleven met een nieuwe partner is geen reden meer tot het doen beëindigen van de alimentatieplicht. Artikel 1:160 BW komt dan ook te vervallen. Voorts is het opnemen van een kind van je nieuwe partner in het gezin evenmin een reden voor beëindiging.109 De uitleg die de initiatiefnemers geven is de verandering van de grondslag. Het gaat om de keuzes tijdens het huwelijk en hier doet een nieuwe partner na het huwelijk niet aan af. De gevolgen van de gemaakte keuzes blijven bestaan, met of zonder nieuwe partner.110 Dit brengt ons bij een tweede bezwaar van de initiatiefnemers tegen artikel 1:160 BW. Het feit dat iemand gaat samenwonen of huwen met een andere partner, brengt niet automatisch met zich mee dat er een nieuwe onderhoudsplicht ontstaat.

Bol stelt: “het is niet de nieuwe, maar de oude partner die de voordelen heeft genoten van de ongelijke zorgverdeling [. . . .] Partneralimentatie nieuwe stijl is een recht en geen gunst en mag het aangaan van een nieuwe relatie niet in de weg staan.”111

Voorts stellen de initiatiefnemers dat het afschaffen van artikel 1:160 BW ervoor zal zorgen dat er minder sprake zal zijn van mogelijke misbruik en/of fraude.112

3.3 - Het vooruitlopen van rechters op het wetsvoorstel

In juni 2015 is het wetsvoorstel ingediend. Óf en wanneer de nieuwe wet geïmplementeerd zal worden is nog niet geheel duidelijk. Niettemin blijkt dat de burgers op de hoogte zijn van het

108 Nuytinck, WPNR 2015/7079, p. 873-876.

109 Heida, EB. Tijdschrift voor scheidingsrecht 2015/85, p. 2. 110 Kamerstukken II 2014/15, 34231, nr. 3, p. 18.

111 Bol, REP 2011/6, p. 223.

(27)

26 wetsvoorstel en er zelfs beroep op doen.113 Maar de vraag is nu: wordt door de rechters

daadwerkelijk rekening gehouden met de mogelijke toekomstige wet en wordt hier op vooruitgelopen?

Volgens een uitspraak van het Hof dienaangaande op 30 oktober 2014 “kan niet worden vooruitgelopen op mogelijke toekomstige wetgeving.”114 Hoewel het hier ging om het verworpen voorstel 33 311, doet het niet af aan het feit dat hier geoordeeld werd niet vooruit te lopen op toekomstige wetten. Tevens stelt het Hof ’s-Hertogenbosch dat inderdaad “niet vooruit kan worden gelopen op mogelijke toekomstige wetgeving. Te meer nu daarvoor het draagvlak nog niet voldoende is gebleken.”115 De man in casu had gevraagd om een termijn van 5 jaar nu

de rechtbank dit had toegewezen op grond van bestaande en komende wetgeving. Het Hof oordeelt dat niet met toekomstige wetgeving rekening kan worden gehouden. Desgelijks is geoordeeld in een uitspraak van de rechtbank te Rotterdam waarin de man wees op het initiatiefwetsvoorstel, maar werd afgewezen: “de rechtbank is echter van oordeel dat niet vooruitgelopen kan worden op (eventueel) toekomstige wetgeving. Zij past de wet toe zoals deze thans geldt.”116

Kortom, op basis van de rechtspraak kunnen we ervan uitgaan dat de rechters niet zo snel op de zaken vooruitlopen en we eerst de goedkeuring van dit wetsvoorstel door de Kamers af zullen moeten wachten, voordat de burgers een beroep op de mogelijk nieuwe regeling kunnen doen.

3.4 - Recapitulatie

Al vele jaren heerst kritiek vanuit de samenleving op de huidige partneralimentatie. Zodoende is op 19 juni 2015 het wetsvoorstel Wet herziening partneralimentatie ingediend bij de Tweede Kamer met als voornaamste doel: het korter, simpeler en eerlijker maken van de alimentatie. Er moet een prikkel worden gegeven aan de alimentatiegerechtigde om zich zo snel mogelijk weer te gaan begeven op de arbeidsmarkt.

Er is gekozen voor één grondslag: ‘de huwelijks gerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit’. Door de nieuwe grondslag is het van groot belang wat partijen met elkaar afspreken omtrent de taakverdeling. De keuze bepaalt of er sprake is van een grond om alimentatie toe te kennen. Als beide echtgenoten evenveel de mogelijkheid hebben om hun

113 Hof Arnhem-Leeuwarden 30 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8333. 114 Ibid., r.o. 5.38.

115 Hof ’s-Hertogenbosch 5 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:743, r.o. 3.22 en 3.23. 116 Rechtbank Rotterdam 2 december 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:9890, r.o. 6.5.

(28)

27 arbeidskansen te benutten en beiden de zorg voor de kinderen dragen, bestaat er geen reden voor alimentatie. De partneralimentatie wordt volgens de initiatiefnemers, in tegenstelling tot het huidige recht, gezien als een uitzonderingsrecht.

De termijn van de alimentatie wordt op een maximum van 5 jaar gesteld, waarop een aantal uitzonderingen bestaan. Verlenging is niet meer mogelijk, maar er kan wel beroep worden gedaan op de hardheidsclausule.

Om contractsvrijheid te bevorderen wordt door de nieuwe wetgeving de mogelijkheid geboden om bij huwelijkse voorwaarden de alimentatieregeling tevens vast te stellen.

Tenslotte is hertrouwen of gaan samenleven met een nieuwe partner geen reden meer tot het doen beëindigen van de alimentatieplicht. Artikel 1:160 BW zal komen te vervallen.

Op dit moment, juni 2016, ligt het voorstel nog steeds bij de Tweede Kamer voor behandeling.117 Na goedkeuring zal het worden voorgelegd aan de Eerste Kamer.

(29)

28

4 - De herziening van de partneralimentatie belicht vanuit het

gelijkheidsbeginsel en rechtvaardigheidsbeginsel

4.1 - het gelijkheidsbeginsel en rechtvaardigheidsbeginsel

Nu de huidige en potentieel toekomstige partneralimentatie zijn gekenschetst zal het vraagstuk of de herziening van de partneralimentatie wenselijk is aan de orde worden gesteld. Wenselijk is een relatief begrip met een normatief karakter. Voor de betalingsgerechtigde heeft de herziening een geheel andere waarde dan voor de betalingsplichtige. Een terugval in de duur van de alimentatie is voor de gerechtigde hoogstwaarschijnlijk niet wenselijk, maar vanuit het perspectief van de betalingsplichtige mogelijk wel.

Om de normatieve vraag te kunnen beantwoorden zal een normatief kader moeten worden geschetst. Het doel van de initiatiefnemers is onder andere het eerlijker maken van de partneralimentatie, maar of dit ‘gelijkheidsdenken’ ook rechtvaardig is, is nog maar de vraag. Zodoende zal in dit hoofdstuk de herziening van de partneralimentatie getoetst worden aan het gelijkheidsbeginsel en het rechtvaardigheidsbeginsel. Voordat de toetsing plaatsvindt zal eerst kort in worden gegaan op het rechtvaardigheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel zelf. Hierna zal gekeken worden naar statistieken en juridische opvattingen over drie maatschappelijke onderwerpen die de huidige situatie tussen man en vrouw verduidelijken. Ten slotte zullen er verschillende situaties worden aangehaald om het verschil en de mogelijke gevolgen tussen de huidige en de potentiële wet weer te geven.

4.1.1 - Definiëring van het gelijkheidsbeginsel

Het gelijkheidsbeginsel is vastgelegd in artikel 1 van de Grondwet. Het is een klassiek grondrecht die stelt dat iedereen in gelijke gevallen gelijk behandeld dient te worden.118 Uit jurisprudentie is gebleken dat ook ongelijke gevallen ongelijk behandeld dienen te worden.119

118 Art. 1 Grondwet.

(30)

29 In de tweede volzin van dit artikel staat een facultatieve opsomming van gronden waarop in ieder geval geen onderscheid mag worden gemaakt. Tevens zit hierin het discriminatieverbod geïncorporeerd.120

Hoewel het artikel is geschreven voor de verticale verhouding, burger versus overheid, wordt dit artikel ook zo nu en dan gebruikt in horizontale verhoudingen tussen burgers onderling.121 Echter, in de praktijk is gebleken dat er maar weinig beroep op wordt gedaan122 en sneller wordt gegrepen naar het gelijkheidsbeginsel die verankerd ligt in vele andere bronnen zoals de bepalingen van de mensenrechten en het ‘ongeschreven ongelijkheidsbeginsel’.123 Hierdoor is het lastig grip te krijgen op de betekenis van het gelijkheidsbeginsel. Het begrip wordt door de verschillende rechtsgebieden, en dus ook verschillende rechtelijke instanties, anders ingekleurd.124 Het is dus eigenlijk een lastig duidelijk te beschrijven begrip die aan de hand van een maatschappelijke context nadere invulling kan krijgen. Zodoende stelt Gerards:

“Nu de in Nederland geldende gelijkheidsbepalingen qua inhoud sterk uiteenlopen en er verschillende instanties bevoegd zijn om hierover een oordeel uit te spreken, is het niet eenvoudig om in zijn algemeenheid vast te stellen of het concept van materieel onderscheid (het gelijk behandelen van onvergelijkbare gevallen) in Nederland wordt geaccepteerd.”125

Wat gelijk is en wat niet, valt niet zo snel te bezien vanuit het gelijkheidsbeginsel.126 De

wetgever staat vrij in het uitstippelen van beleid en de doeleinden hieromtrent. Wel zal hij goed moeten kijken naar de maatschappelijke opvattingen en zijn beleid hierop moeten aanpassen. Zo stelt Schrama: “de inkleuring van het gelijkheidsbeginsel vindt plaats aan de hand van de maatschappelijke normen.”127 Als dit beleid aansluit bij de huidige sociale realiteit, zou dit

kunnen betekenen dat er wordt voldaan aan het gelijkheidsbeginsel.128 Hierna is het aan de rechter om te toetsen of hier daadwerkelijk aan is voldaan.

120 Art. 1 Grondwet tweede volzin.

121 D.E. Bunschoten, Tekst & Commentaar Grondwet, art. 1 GW, aant. 5 en 6.

122 Dit komt ook mede doordat Nederland artikel 120 GW kent: het verbod op constitutionele toetsing. 123 W.M. Schrama 2004, p. 235. 124 Ibid., p. 259. 125 J.H. Gerards 2002, p. 527. 126 W.M. Schrama 2004, p. 238. 127 Ibid,. p. 244. 128 Ibid., p. 239.

(31)

30 Doordat er geen duidelijke richtlijnen bestaan omtrent het toetsen van het gelijkheidsbeginsel, hebben de rechters geen andere keus dan terugvallen op de algemene gelijkheidsbepaling in de grondwet of op het algemeen ongeschreven gelijkheidsbeginsel.129 Dit maakt dat ook de rechter

bij de toetsing veel vrijheid heeft wat betreft de interpretatie van het beginsel en van geval tot geval zal moet bekijken hoe het beginsel moet worden toegepast.

Ondanks het gebrek aan richtlijnen, zijn er wel fases waar te nemen die bij het toetsen aan bod kunnen komen. In de eerste fase wordt nagegaan of er sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen.130 Hiernaast wordt soms ook stilgestaan bij het feit of er daadwerkelijk sprake is van een benadeling, ook wel de benadelingstoets genoemd.131

Voorts wordt in de tweede fase onderzocht of er een rechtvaardigingsgrond bestaat voor de ongelijke behandeling. Een belangrijk aspect hierbij is de aanpassing van de wet aan ontwikkelingen in de maatschappij.132

Ergo, de vrijheid die de rechters en wetgevers hebben om inkleuring te geven aan het gelijkheidsbeginsel zorgt ervoor dat er geen eenduidigheid bestaat omtrent het toetsen en toepassen van het gelijkheidsbeginsel. Daarom is het van groot belang dat rechters hun oordeel over gelijke of ongelijke behandeling uitgebreid motiveren teneinde zoveel mogelijk subjectiviteit de kop in te drukken.133

4.1.2 - Definiëring van het rechtvaardigheidsbeginsel

‘Rechtvaardigheid’ is een begrip wat niet een eenduidige definitie kent.134 In de afgelopen

eeuwen hebben veel filosofen zoals Hobbes, Locke, Rawls en Dworking rond het concept ‘rechtvaardigheid’ hun theorieën ontwikkeld. John Rawls is met zijn ‘theory of justice’ een groot voorbeeld hiervan geweest. Zo stelt Rawls: “The choice which rational men would make in this hypothetical situation of equal liberty, assuming for the present that this choice problem has a solution, determines the principles of justice.”135 Oftewel, de rationele burgers moeten vastleggen wat op basis van de samenleving wel of niet rechtvaardig moet worden geacht.

129 W.M. Schrama 2004, p. 4.

130 R. van der Hulle & R. van der Hulle, AA 2015/12, p. 982 131 J.H. Gerards 2002, p. 652.

132 W.M. Schrama 2004, p. 251. 133 J.H. Gerards 2002, p. 5 en 6.

134 Hier wordt later op terug gekomen aan de hand van jurisprudentie. 135 J. Rawls 1971, p. 11.

(32)

31 Thans is volgens Gribnau het recht een verwerkelijking van rechtvaardigheid.136 Evenals Rawls

stelt Gribnau dat wat wel en niet onrechtvaardig moet worden geacht wordt ingevuld door de maatschappij en vervolgens verwerkt wordt in het recht.

Doordat het recht altijd op meerdere doelen tegelijk gericht is, stelt Gribnau: “recht. . . . kan daarom geen absolute rechtvaardigheid realiseren.”137

Tevens wordt in de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage gesteld dat het rechtvaardigheidsbeginsel niet is neergelegd in een geschreven of ongeschreven rechtsregel en derhalve niet getoetst kan worden aan dit beginsel.138

Oftewel, ook dit beginsel heeft weer een behoefte aan inkleuring door middel van omstandigheden.

Desalniettemin heeft Gribnau, geïnspireerd door rechtsfilosoof Gustav Radbruch, het rechtvaardigheidsbeginsel kunnen ontleden in drie bestanddelen die in dit verband niet los van elkaar kunnen worden gezien: rechtsgelijkheid, doelmatigheid en rechtszekerheid.139 De rechtsgelijkheid (gelijkheidsbeginsel) hebben we uitgebreid in het vorige deel besproken. Doelmatigheid treft het inhoudelijke deel van de rechtvaardigheid. Het bepaalt welke gevallen als gelijk moeten worden behandeld en op welke manier. Dit is een afweging van maatschappelijke waarden. Omdat men echter het recht niet wil laten afhangen van maatschappelijke opvattingen, is het van belang om rechtszekerheid te bieden. Dit gebeurt door middel van een algemene rechtsorde die bepaalt wat recht is.140

4.2 - De herziening belicht vanuit het gelijkheids- en rechtvaardigheidsbeginsel

Nu er van de beginselen een duidelijker beeld is verkregen zullen deze worden toegepast op de herziening van de partneralimentatie. Eén van de belangrijke redenen achter de herziening is het eerlijker willen maken van de partneralimentatie. Zo stelt Recourt in het programma WNL Opiniemakers: “Het systeem past niet meer bij deze tijd. In de huidige tijd willen de vrouwen niet meer in een afhankelijke positie zitten, maar in een gelijkwaardige positie als de man. Dus dat je je eigen broek hoog kan houden.”141 De vraag die dan meteen naar voren komt is of het

136 J.L.M. Gribnau, WFR 1995/1889. 137 Ibid.

138 Rb. ’s-Gravenhage 18 juni 2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:BF1950. 139 J.L.M. Gribnau, WFR 1995/1889.

140 Ibid.

(33)

32 daadwerkelijk zo is dat de positie van man en vrouw dermate gelijkwaardig is geworden dat hierdoor het systeem niet meer van deze tijd is. Wordt er door de herziening niet juist doorgeschoten in het ‘gelijkheidsdenken’?142

Om deze vragen te kunnen beantwoorden zal er gekeken worden naar statistieken en juridische opvattingen over bepaalde maatschappelijke onderwerpen die de huidige situatie weergeven tussen de man en vrouw: de arbeidsparticipatie, economische zelfstandigheid en de combinatie van zorg en arbeid binnen ons Nederlands staatsstelsel.

4.2.1 - De arbeidsparticipatie

Reeds besproken in hoofdstuk 3.1.1. menen de initiatiefnemers dat van de vrouw, dankzij de emancipatie, kan worden verwacht zij meer in staat is om onafhankelijk van de man vorm te geven aan haar leven.143 Echter blijkt uit cijfers dat het emancipatieproces van de vrouw nog helemaal niet zo ver gevorderd is als we denken. 144 Het is een onvoltooid proces.145

Zorg en werk is moeilijk te combineren en hier komt bij dat er wat betreft deze combinatie nog steeds een groot verschil is tussen mannen en vrouwen.146

Ten eerste zijn de Nederlanders Europees kampioen in deeltijdwerken: driekwart van de vrouwen werkt deeltijd in tegenstelling tot één derde van het Europees gemiddelde. Van de mannen is dit een kwart in tegenstelling tot ongeveer één tiende van de mannelijke Europeanen.147 De arbeidsduur van de vrouw is gemiddeld 26 uur per week en dit is ten opzichte

van 10 tot 20 jaar geleden niet veranderd.148 De reden hiervoor is de zorg voor de kinderen.

Interessant hieraan is dat blijkt dat als de kinderen eenmaal ouder zijn geworden, vrouwen niet méér gaan werken dan ze voorheen deden.149 De tijd wordt dan besteed aan bijvoorbeeld het huishouden en vrijwilligerswerk. Kortom, deeltijd is de maat geworden en hieromtrent zou een motivatie tot onafhankelijkheid geen slecht idee zijn.

142 W.M. Schrama 2004, p. 247 en 248.

143 Kamerstukken II 2014/15, 34231, nr. 3, p. 11.

144 Sociaal en Cultureel Planbureau Centraal Bureau voor de Statistiek, Emancipatiemonitor 2014, p. 18 en 19. 145 N.D. Spalter 2013, p. 309; P. Dorhout & C. de Bie-Koopman, FJR 2011/52.

146 Schrama, FJR 2016/22.

147 Sociaal en Cultureel Planbureau Centraal Bureau voor de Statistiek, Emancipatiemonitor 2014, p. 204 en 221. 148 W. Portegijs uit UCERF reeks 8 2014, p. 73.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

behoedmiddel voor de gezondheid der boeren aan te zien, wettiglijk was ingerigt, en dus overal, behalve bij hen, Professoren in de regten, behoorde ingevoerd te worden: -

verdachte en raadsman hebben in beginsel recht op inzage van de processtukken, de verdachte moet in principe worden gehoord voordat er een ingrijpende beslissing in zijn nadeel

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Formaties duren langer naarmate de raad meer versplinterd is, gemeenten groter zijn, er na verkiezingen meer nieuwe raadsleden aantreden en anti-elitaire partijen meer

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat