• No results found

Het verband tussen peritrauma freeze reactie en intrusie ontwikkeling?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen peritrauma freeze reactie en intrusie ontwikkeling?"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het verband tussen peritrauma freeze reactie en intrusie ontwikkeling?

Maxime Niessen

Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10791140 Begeleider: V. van Ast Aantal woorden: 5237

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd er gekeken naar het verband tussen peritrauma freeze reactie en de

ontwikkeling van intrusies. Dit werd gedaan door de deelnemers een traumatische film te

laten bekijken en tegelijkertijd de hartslag te meten. Hierbij werd verwacht dat een daling in

hartslag voorspellend was voor het aantal intrusies. De hartslag was echter gestegen en er

werd geen verband gevonden tussen de hartslagstijging en de ontwikkeling van intrusies.

Toch is een verband tussen peritrauma freeze reactie en intrusies niet uit te sluiten want de

timing van de hartslagdaling speelt mogelijk een essentiële rol die nader onderzocht moet

(3)

Inleiding

Naar schatting maakt 80% van de mensen in Nederland een trauma mee en hiervan krijgt ongeveer 7% posttraumatische stress stoornis (PTSS) (de Vries & Olff, 2009). PTSS is een extreme reactie op een traumatische gebeurtenis waarbij een individu stimuli gerelateerd aan het trauma vermijd, hyperarousal symptomen vertoond en het trauma herbeleeft (American Psychiatric Association, 2013). Het herbeleven van een trauma is een van de meest

prominente en distressing symptomen van PTSS (Holmes & Bourne, 2008). Intrusies zijn een vorm van herbeleven en bestaan uit beelden of gedachten die zich herhaaldelijk aan een persoon opdringen waarbij het individu het gevoel heeft er geen controle over te hebben (Brewin, Gregory, Lipton & Burgess, 2010). Daarbij worden intrusies vaak als distressing ervaren en hebben ze meestal een groot sensorisch component (Meyer, Krans, van Ast & Smeets, 2017). Door het onverwacht voordoen van de beelden of gedachten vraagt het veel aandacht van het individu waardoor de intrusies kunnen interfereren met het dagelijks leven (Clark & Rhyno, 2005). Het is van belang om meer inzicht te krijgen in het ontstaan van intrusies gezien kennis over de etiologie waardevolle informatie kan opleveren over de preventie en/of interventie mogelijkheden bij intrusies

Uit onderzoek blijkt dat verschillende factoren een rol spelen bij het ontstaan van PTSS-symptomen, waaronder intrusies. Dit zijn; de eigenschappen van het trauma,

karakteristieken van het individu, de reacties tijdens het trauma (peritrauma) en de reacties na het trauma (posttrauma) (Zoladz & Diamond, 2013). De peritrauma reacties blijken de

sterkste voorspellers voor PTSS-symptomen te zijn (Ozer, Best, Lipsey & Weiss, 2003). Er zijn globaal drie manieren om tijdens een trauma te reageren en de reacties verschillen per individu. De twee actieve reacties zijn vechten (Fight) en vluchten (Flight) waarbij een individu zich bij fight richting het gevaar beweegt en bij flight juist van het gevaar vandaan. De derde reactie is een passieve reactie, freeze genaamd, waarbij een persoon geen enkele actie onderneemt. Tijdens de freeze reactie is zowel het activerende autonome als het inhiberende parasympatische zenuwstelsel actief maar is het parasympatische zenuwstelsel het meest dominant. Doordat beide actief zijn vindt er tegelijkertijd meer en minder arousal plaats in de vorm van hogere bloeddruk, spiersamentrekkingen, pijnonderdrukking, lage hartslag en beperkte bewegingsactiviteit (Hagenaars, Oitzl & Roelofs, 2014).

De peritrauma freeze reactie is wellicht een belangrijke factor bij de ontwikkeling van intrusies gezien het verband tussen een peritrauma freeze reactie en PTSS meermaals is aangetoond (Rizvi et al., 2008; Birmes, et al., 2003; Koopman, Classen & Spiegel, 1994). PTSS bestaat uit een cluster van symptomen die sterk van elkaar verschillen waardoor er onderzoek nodig is om een specifiek verband tussen peritrauma freeze reactie en intrusies te kunnen stellen. In het huidige onderzoek zal het verband tussen peritrauma freeze reactie en de ontwikkeling van intrusies onderzocht worden om op deze manier meer duidelijkheid te krijgen over de etiologie van intrusies, een van de meest kenmerkende en distressing symptomen van PTSS.

Er zijn twee onderzoeken bekend die het verband tussen peritrauma freeze reactie en intrusie ontwikkeling onderzochten (Holmes, Brewin & hennessy 2004; Chou, Marca, Steptoe & Brewin, 2014). Bij beide onderzoeken is hartslag gebruikt als maat voor peritrauma freeze reactie omdat een freeze reactie altijd gepaard gaat met een lage hartslag (Hagenaars, Oitzl &

(4)

Roelofs, 2014; Hagenaars, Stins & Roelofs 2012; Roelofs, Hagenaars & Stins, 2010; Roelofs, 2017). In Holmes, Brewin en Hennessy (2004) werd de hartslag van 51 proefpersonen

gemeten terwijl ze een traumafilm bekeken en tegelijkertijd verschillende taakjes, zoals visuospatial task en dissociatie taak, uitvoerden. De taken waren erop gericht om de verwerking tijdens de traumafilm te beïnvloedden. Vervolgens hielden de deelnemers een week lang een intrusie dagboek bij. Hieruit bleek dat de beelden die tijdens het bekijken gepaard gingen met een lage hartslag eerder terugkwamen als intrusies. Er was dus een verband tussen een lage hartslag en intrusies. Deze resultaten moeten met een zekere voorzichtigheid geïnterpreteerd worden gezien er taken werden uitgevoerd die de hartslag mogelijk hebben beïnvloed.

Het resultaat van Holmes, Brewin en Hennessy (2004) werd echter gerepliceerd bij een steekproef die geen taakjes uitvoerden tijdens de traumafilm (Chou, Marca, Steptoe & Brewin, 2014). 64 deelnemers bekeken een traumafilm terwijl hun hartslag werd gemeten waarna ze een week lang bijhielden of ze intrusies ervaarden. In dit onderzoek werd ook een verband tussen een lage hartslag en intrusies aangetoond. Een beperking van het onderzoek was dat er voorafgaande aan de film een psychofysiologische test werd afgenomen waarbij de deelnemers onverwachts harde tonen te horen kregen. Dit kan van invloed zijn geweest op de mate van stress.

Beide onderzoeken duidden op een mogelijk verband tussen peritrauma freeze reactie en de ontwikkeling van intrusies. De peritrauma freeze reactie is van invloed op de

informatieverwerking tijdens het trauma en daarmee mogelijk ook op de ontwikkeling van intrusies. Vanuit de duale representatie theorie wordt gesteld dat de informatieverwerking tijdens het trauma van belang is bij de geheugenopslag. Bij het bewust aandacht schenken aan de informatie uit de omgeving wordt deze opgeslagen in het verbally accessible memory (VAM) systeem. Het VAM-systeem bevat de bewuste ervaring van het trauma. Deze ervaring wordt binnen de context van het autobiografische geheugen geplaatst waardoor de informatie bewust opgehaald en bewerkt kan worden. Als een individu weinig aandacht heeft voor de omgeving dan zal de informatie worden opgeslagen in het situationally accessible memory (SAM) systeem. Het SAM-systeem bevat sensorische informatie over de gebeurtenis waar een individu niet bewust bij kan en die naar boven komt in de vorm van nachtmerries of intrusies. Deze beelden worden niet binnen de context van het autobiografisch geheugen geplaatst waardoor een individu het gevoel heeft dat de beelden zich in het heden afspelen in plaats van het verleden. De duale representatie theorie stelt dat intrusies ontstaan doordat de informatie over het trauma wordt opgeslagen in het SAM systeem in plaats van het VAM systeem waardoor het zich op elk willekeurig moment kan opdringen (Holmes, Brewin & Hennessy, 2004; Brewin, Gregory, Lipton & Burgess , 2010).

De SAM en VAM-verwerking systemen zijn nog niet direct aangetoond maar in fMRI onderzoek wordt wel al aangetoond dat hersengebieden die betrokken zijn bij visuele

verwerking en de verwerking van emotie een rol spelen bij de ontwikkeling van intrusies. De amygdala en rostral anterior cingulate cortex, beide betrokken bij de verwerking van emotie, en de ventral occipital cortex, betrokken bij hogere visuele verwerking en mentale

verbeelding, vertoonden verhoogde activatie bij beelden die later terugkwamen als intrusie. Dit duidt mogelijk op een invloed van sensorische informatieverwerking op het ontwikkelen van intrusies (Bourne, Mackay & Holmes, 2013).

(5)

Dat sensorische en deels onbewuste verwerking betrokken is bij intrusie ontwikkeling blijkt ook uit het onderzoek van Kindt, van den Hout, Arntz en Drost (2008). Hier werd uitsluitend gekeken naar een perceptuele verwerking, een specifieke vorm van sensorische verwerking. De deelnemers kregen een film te zien waarna ze deze op perceptueel of conceptueel niveau moesten omschrijven om op die manier een bepaalde manier van

verwerking te induceren. Vervolgens werd gekeken hoeveel intrusies een persoon ervaarde in de rustperiode. Uit de resultaten bleek dat de intrusiefrequentie significant meer was bij de deelnemers die de film perceptueel moesten omschrijven.

Sensorische verwerking speelt dus mogelijke een rol bij de ontwikkeling van intrusies. Bij beperkte aandacht voor de omgeving tijdens een trauma zal een persoon meer sensorische verwerken waardoor er intrusies ontstaan. Tijdens een peritrauma freeze reactie is er mogelijk meer sensorische verwerking doordat de bewuste verwerking van de omgeving tijdens een

freeze reactie (deels) doorbroken wordt. Deze doorbreking van bewustzijn, geheugen,

identiteit en perceptie wordt dissociatie genoemd (American Psychiatric Association, 2013) en gaat vrijwel altijd gepaard met een freeze reactie (Scaer, 2001).

Dat dissociatie tijdens een trauma mogelijk zorgt voor meer sensorische verwerking, specifiek perceptuele verwerking, wordt gesuggereerd in het onderzoek van Brewin, Ma en Colson (2013). In dit onderzoek werd er gekeken naar dissociatie tijdens de

informatieverwerking en de invloed ervan op verbale en perceptuele geheugenprocessen. De deelnemers werden opgesplitst waarna er bij de helft van de deelnemers dissociatie werd geïnduceerd door ze 10 minuten naar zichzelf in de spiegel te laten staren. Vervolgens werden er een aantal taken uitgevoerd die ingrepen op het verbale geheugen, betrokken bij het in context plaatsen van informatie, en het perceptuele geheugen. De dissociatie groep scoorde slechter dan de controlegroep op verbale geheugentaken zoals tijd inschatting, digit span en het onthouden van een verhaal, terwijl er geen verschil werd gevonden voor perceptuele geheugentaken zoals perceptuele aandacht en spatial span. Dit duidt mogelijk op een differentiële uitwerking van dissociatie op verbale en perceptuele geheugenprocessen. De toegankelijkheid van perceptuele verwerking tijdens dissociatie wordt hierdoor mogelijk vergroot doordat deze vorm van verwerking intact blijft terwijl verbale geheugenprocessen minder toegankelijk worden.

Dissociatie tijdens een peritrauma freeze reactie zou mogelijk zorgen voor perceptuele verwerking van het trauma. Vanuit de duale representatie theorie geredeneerd zou peritrauma dissociatie dan leiden tot meer intrusies. Dit wordt ondersteund met resultaten uit de

onderzoeken van Kindt en van den Hout (2003) en Kindt, van den Hout & Buck (2005).Hierin bekeken de deelnemers een negatieve film waarna de mate van dissociatie tijdens de film werd bepaald met de Peri-traumatic Dissociative Experience Questionnaire (PDEQ). 4 uur later werd erg gekeken hoeveel intrusies de deelnemers hadden gehad in de rust periode. In beide onderzoeken bleek er een positief verband te zijn tussen intrusie frequentie en PDEQ. Dit suggereert dat dissociatie tijdens het trauma mogelijk zorgt voor de ontwikkeling van intrusies.

Tijdens een peritrauma freeze reactie treedt er dissociatie op wat mogelijk zorgt voor perceptuele verwerking van het trauma met intrusies als gevolg. Het huidige onderzoek zal zich richten op het verband tussen peritrauma freeze en de ontwikkeling van intrusies. De eerste hypothese stelt dat peritrauma freeze reactie meer intrusies tot gevolg heeft. De tweede

(6)

hypothese stelt dat een peritrauma freeze reactie meer visuele intrusies tot gevolg heeft omdat de informatieverwerking perceptueel van aard zou zijn tijdens een peritrauma freeze reactie. Om deze hypothese te testen worden deelnemers onderworpen aan het trauma film paradigma. Dit is een veel gebruikt paradigma om trauma en daarmee intrusies te induceren (Holmes & Bourne, 2008) en kan het zien van traumatische beelden een freeze reactie oproepen

(Hagenaars, Stins & Roelofs, 2012). Tijdens het bekijken van deze traumatische beelden wordt de hartslag gemeten. De deelnemers wordt vervolgens gevraagd om een week lang het aantal intrusies bij te houden. De verwachting was dat een daling in hartslag tijdens de traumafilm ten opzichte van de rusthartslag voorspellend zou zijn voor de intrusiefrequentie en voor het aantal visuele intrusies.

Methode Deelnemers

De deelnemers zijn via de website van het onderzoekslab van de afdeling Psychologie Universiteit van Amsterdam geworven. In totaal zijn er 93 deelnemers meegenomen in de statische analyse. Gezien de deelnemers werden geworven via een universiteit ’s website was het overgrote merendeel van de deelnemers student met een gemiddelde leeftijd van 20,26 jaar. Voorafgaande aan het onderzoek werd aan de hand van exclusiecriteria bepaald welke mensen niet geschikt waren om deel te nemen. De deelnemers moesten tussen de 18 en 35 jaar oud zijn en mochten geen psychologische/neurologische/lichamelijke aandoening hebben, geen psychoactieve medicatie gebruiken, gemiddeld niet meer dan 15 glazen alcohol per week drinken en meer dan 1 keer in de week drugs gebruiken, geen grote angst voor bloed hebben, geen ernstige traumatische ervaring hebben meegemaakt en niet zwanger zijn. Bij deelname aan het onderzoek werden colloquium punten, verplicht bij het behalen van een studie, of 40 euro vergeven.

Materialen

Hartmeting. De hartslag werd doormiddel van een ECG gemeten waarbij er drie Ag-Ag electrodes met pleisters (3M Red Dot Electrode met Micropore Tape 2239) werden bevestigd. De elektroeden werden links onder de zesde rib en onder de rechter en linker sleutelbeen geplaatst. De deelnemers bevestigden de elektroden zelf. Het signaal werd met de Vsrrp98 opgenomen met een sampling rate van 1000 samples per seconden (Krypotos et al., 2011). De Vsrrp98 gaf een signaal wanneer de film begon

Baseline Film. Dit was een filmfragment van vissen in de zee erop gericht om de mensen te laten ontspannen. De film duurde 5 minuten.

Trauma Film Paradigma. Deelnemer bekeken een complicatie van negatieve filmfragmenten eerder gebruik in Meyer et al. (2013). De filmfragmenten bestonden uit een oog en knieoperatie, de verdrinking van een persoon, een fataal auto-ongeluk en beelden van de genocide in Rwanda in 1994. De beelden overlapte deels met de beelden die zijn gebruikt door Holmes, James, Coode-Bate en Deeprose (2009). Extra fragmenten werden verkregen vanuit verschillende bronnen zoals de road education film COW (co geproduceerd door Gwent police;www.gwent.police.uk), de documentaire ghosts of Rwanda (Artwork PBS,

(7)

2004) en filmpjes van het internet (Youtube, www.youtube.com) (Meyer, Krans, Van Ast & Smeets, 2017).

Intrusie Dagboek. Deelnemers kregen een dagboek voor 1 week (Holmes et al., 2009; vertaalt in het Nederlands) waarin ze hun intrusies bij hielden. De intrusies werden

gedefinieerd als spontane onvrijwillige herinneringen aan de film. Deelnemers werd gevraagd om direct na het ervaren van een intrusie deze op te schrijven of als de intrusies zich niet voordeden minstens 3 keer per dag. Bij elke ervaren intrusie werd de deelnemers gevraagd om de inhoud (om te controleren dat het om de film ging) en de aanleiding aan te geven.

Daarnaast gaven de deelnemers ook aan of er sprake was van beelden, gedachten of beide en hoe vervelend de intrusie was op een 11 puntenschaal ( range 0 = helemaal niet erg en 10 = heel erg) (Meyer, Krans, Van Ast & Smeets, 2017).

PANAS. om de emotionele reactie op de trauma film te bepalen werd de Positive en Negative affect schedule (PANAS; Watson, Clark & tellegen, 1988) voor en na de trauma film afgenomen. De PANAS bestaat uit een sub schaal voor positive affect (PA) en negative affect (NA) met ieder 10 items. De items bestonden uit woorden die een emotie uitdrukken en de deelnemers gaven op en 5 puntenschaal aan hoeverre ze de emotie ervaarden (range 1= nauwelijks en 5 = in sterke mate)

Procedure

De deelnemers werd geworven via de website van het onderzoekslab Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Het huidig onderzoek in onderdeel van een lang lopend groter onderzoek. Het totale onderzoek duurde daardoor 2 uur waarvan het gedeelte van belang voor het huidig onderzoek een half uur in beslag nam. Voorafgaande aan het

onderzoek werd een medische screening afgenomen om te bepalen of de deelnemers geschikt waren voor het onderzoek. Vervolgens tekende de geschikte deelnemers een informed consent waarin de voorwaarde van het onderzoek werden uitgelegd en de anonimiteit werd benadrukt. Het onderzoek werd door de ethische commissie goed gekeurd. Het huidige onderzoek ging vervolgens verder bij het plaatsen van de ECG-elektroden. Dit deed de deelnemer bij zichzelf. De deelnemer werd vervolgens gevraagd om een koptelefoon op te zetten, de handen voor zich op tafel te plaatsen en deze positie aan te houden. De ECG-meting werd daarna gestart vlak voordat er een rustgevende film over vissen werd getoond. Na de film vulde de

deelnemer de PANAS in. Het onderzoek werd vervolgd met een emotionele film van 14 minuten. De deelnemer werd gevraagd om zich in te beelden alsof hij/zij erbij aanwezig was. Om ervoor te zorgen dat de deelnemer niet bewoog en de aandacht bij de film hield werd het hoofd in een hoofdsteun geplaatst. De ECG-meting werd nogmaals gestart waarna de

emotionele film ook van start ging. Aan het einde van het onderzoek werd niet ingegaan op de reacties op de film en werd de deelnemers gevraagd nogmaals de PANAS in te vullen.

Vervolgens werd het intrusies dagboek uitgelegd en de datum voor de volgende afspraak vastgezet. Dit was precies een week later. Een week later werd kort gevraagd hoe het invullen van het dagboek was verlopen en eventuele onduidelijkheden besproken.

Statistische analyse

Om te controleren of de trauma film negatief affect induceert worden de verschilscores op de PANAS positieve en negatieve sub schaal met een afhankelijke t-test getoetst.

(8)

Daarnaast wordt er met een afhankelijke t-test getoetst of de hartslag tijdens de trauma film is gedaald ten opzichte van de rust hartslag. De eerste hypothese wordt met een regressieanalyse getoetst om te onderzoeken of het verschil in hartslag een voorspeller is voor de

intrusiefrequentie. De tweede hypothese wordt met een regressieanalyse getoetst om te onderzoeken of het verschil in hartslag een voorspeller is voor het aantal visuele intrusies. Voor de volledigheid wordt het verband tussen hartslag en gedachten intrusies ook getoetst met een regressieanalyse. Bij alle regressieanalyses wordt gecontroleerd voor leeftijd.

Resultaten

Manipulatie check

Om te onderzoeken of negatief affect werd geïnduceerd door het bekijken van de trauma film is er gekeken naar de verschil score op negatieve en positieve subschaal van de PANAS op de voor en na meting. Dit verschil is getoetst met een afhankelijke t-test. Er werd aan de assumpties voldaan. Het gemiddelde op de PANAS positieve subschaal was hoger voor de film (M = 22.92, SE = 0.58) dan na de film (M = 22.47, SE = 0.65). Dit verschil, 0.45, 95% CI [-0.72, 1.60], is echter niet significant t(87) = 0.76, p = 0.45. De trauma film was niet van invloed op het positieve affect van de deelnemers. Het gemiddelde op de PANAS

negatieve subschaal was voor de film lager (M = 11.92, SE = 0.25) dan na de film (M = 17.74,

SE = 0.69). Dit verschil, -5.82, 95% CI [-7.00, - 4.64], is wel significant t (87) = -9.09, p <

.01. Na het bekijken van de trauma film is het negatieve affect significant toegenomen en kan er geconcludeerd worden dat de manipulatie heeft gewerkt.

Figuur 1. De gemiddelde verschilscore op de positieve en negatieve subschaal van de PANAS

op de voor en na meting. Noot. *p < .05

Om te onderzoeken of de hartslag tijdens de trauma film was gedaald ten opzichte van de rusthartslag werd een afhankelijke t-test uitgevoerd. Vanwege de schending van de

normaliteitsassumptie is er een bootstrapanalyse uitgevoerd. De gemiddelde hartslag tijdens de film was hoger (M = 65.54, SE = 1.20) dan de gemiddelde rusthartslag (M = 63.54, SE = 0.95). Dit verschil, 2.00, BCa 95% CI [0.61, 3.68], is significant t (88) = 2.51, p = 0.01. In vergelijking met de rusthartslag is de hartslag tijdens de film toegenomen. Deze bevinding is

(9)

in strijd met de aanvankelijke hypothese dat de traumafilm een afname in hartslag zou veroorzaken wat een indicatie zou zijn voor een freeze reactie. Uit dit resultaat lijkt er echter geen sprake te zijn geweest van een freeze reactie tijdens de traumafilm. Vooralsnog is de data met deze resultaten verder geanalyseerd.

Figuur 2. De gemiddelde hartslag tijdens rust en de traumafilm. Noot. *p < .05

Hypothese toetsing.

Aan de hand van de eerste hypothese werd verwacht dat een daling in hartslag tijdens de traumafilm in vergelijking met de rusthartslag voorspellend zou zijn voor de

intrusiefrequentie. De analyses zijn echter uitgevoerd met een hartslagstijging. De hypothese is getest doormiddel van een regressieanalyse waarbij er is gecontroleerd voor leeftijd. De onafhankelijke variabele is het verschil in hartslag en de afhankelijke variabele is het aantal intrusies. Gezien de assumptie van normaliteit is geschonden is er een bootstrapanalyse uitgevoerd. Het verschil in hartslag is geen significante voorspeller voor het aantal intrusies, β = .05, t (76) = .439, p = .66, BCa 95%CI [-.089, -.212], R² = .015. Oftewel de hartslagstijging tijdens de traumafilm is geen voorspeller voor het aantal intrusies.

Voor de tweede hypothese toetsing is het aantal intrusies opgesplitst in visuele en gedachten intrusies. De tweede hypothese stelde dat een daling in hartslag tijdens de traumafilm in vergelijking met de rusthartslag voorspellend zou zijn voor het aantal visuele intrusies. De analyse is uitgevoerd met de gevonden hartslagstijging. De hypotheses is getoetst met een regressieanalyse waarbij er is gecontroleerd voor leeftijd. De onafhankelijke variabele is het verschil in hartslag en de afhankelijke variabele is het aantal intrusies. Er is niet voldaan aan de normaliteitsassumptie en er waren meerdere outliers. Met het uitvoeren van een bootstrapanalyse wordt hier rekening mee gehouden. Het verschil in hartslag is geen significante voorspeller voor het aantal visuele intrusies, β = -.006, t (76) = -.053, p = .958, BCa 95%CI [-.065, .232], R² = .003.

Voor de volledigheid is er met een regressieanalyse getoetst of het verschil in hartslag een voorspeller was voor het aantal gedachten intrusies. Het verschil in hartslag bleek geen significante voorspeller te zijn β = .043, t(76) = .375, p = .709, Bca 95%CI [-.162, .073], R² = .024.

(10)

Exploratieve analyses

In een recentelijk gepubliceerd onderzoek van Ripley (2017) werd er een verband gevonden tussen de ervaren distress tijdens het bekijken van een traumafilm en zowel de intrusiefrequentie als intrusie distress. Er zijn exploratieve analyses uitgevoerd om te onderzoeken of er bij deze steekproef ook sprake was van dit verband waarbij de ervaren stress tijdens de trauma film geoperationaliseerd wordt door de verschil score op de PANAS negatieve subschaal.

Het verband tussen ervaren distress en intrusiefrequentie is getest doormiddel van een regressieanalyse waarbij er gecontroleerd is voor leeftijd en verschil in hartslag. Vanwege schending van de normaliteitsassumptie is er gebruik gemaakt van een bootstrapanalyse. De onafhankelijke variabele is de verschilscore op de PANAS negatieve subschaal en de afhankelijke variabele is het aantal intrusies. Uit de analyse blijkt dat de verschilscore op de PANAS negatieve subschaal een significante voorspeller is voor het aantal intrusies, β = .416,

t (75) = 3.629, p = .001, Bca 95%CI [.080, .494], R² = .167. Dit houdt in dat als de verschil

score op de PANAS negatieve subschaal met 1 toeneemt dan neemt het aantal intrusies met 0.416 toe. Hoe meer stress de deelnemers ervaarden door het bekijken van de film des te meer intrusies ze een week later hadden.

Figuur 3. Het verband tussen het aantal intrusies en de PANAS negatieve subschaal

verschilscore

Er is ook gekeken naar een mogelijk verband tussen de ervaren stress na het bekijken van de trauma film en de mate van distress door intrusies. Dit verband is getest met een regressieanalyse. Vanwege schending van de normaliteitsassumptie is er gebruik gemaakt van een bootstrapanalyse. De onafhankelijke variabele is de verschilscore op de PANAS

negatieve subschaal en afhankelijke variabele is de intrusie distress. Uit de analyse blijkt dat de verschilscore op de PANAS negatieve subschaal een significante voorspeller is voor de mate van intrusie distress, β = .327, t(85) = 3.176, p = .002, Bca 95%CI [.047, .170], R² = .107). Dit houdt in dat als de verschil score op de PANAS negatieve subschaal met 1 toeneemt de distress door intrusies met 0.327 toeneemt. Hoe meer stress de deelnemers ervaarden door het bekijken van de film des te vervelender ze de intrusies vonden.

(11)

Figuur 4. Het verband tussen distress door intrusie en de PANAS negatieve subschaal

verschilscore

Discussie

In deze studie is het verband tussen peritrauma freeze reactie en ontwikkeling van intrusies onderzocht met het verschil in hartslag en intrusie frequentie/impact als

operationalisaties van de constructen.

Uit de eerste manipulatiecheck, die onderzocht of de trauma film negatief affect induceerde, bleek dat de manipulatie effectief was. In de tweede manipulatiecheck werd er onderzocht of de hartslag tijdens de traumafilm daalde ten opzichte van de rusthartslag. Hieruit bleek dat de manipulatie wel effect had maar niet in de verwachtte richting. De hartslag was namelijk significant gestegen in plaats van gedaald. Vooralsnog is de data met deze resultaten verder geanalyseerd.

De eerste hypothese stelde dat een peritrauma freeze reactie meer intrusies tot gevolg zou hebben. Hierbij was de verwachting dat een hartslag daling tijdens de traumafilm ten opzichte van de rusthartslag voorspellend was voor de intrusie frequentie. Gezien eruit de analyses bleek dat er sprake was van een hartslagstijging tijdens de traumafilm is er gekeken of deze stijging voorspellend was voor het aantal intrusies. Deze hartslagstijging bleek niet voorspellend te zijn voor de intrusie frequentie.

Vervolgens is de totale intrusie frequentie opgesplitst in visuele intrusie frequentie en gedachte intrusie frequentie. De tweede hypothese stelde dat een peritrauma freeze reactie specifiek meer visuele intrusies tot gevolg heeft. Voor de volledigheid is er ook gekeken naar een verband tussen peritrauma freeze reactie en gedachten intrusiefrequentie. De analyses zijn uitgevoerd met een hartslagstijging. Deze bleek in beide gevallen niet voorspellend te zijn.

Naar aanleiding van recentelijk onderzoek waarin een verband werd gevonden tussen de mate van distress tijdens een traumafilm en de intrusiefrequentie/distress (Ripley, Clapp & Beck, 2017) zijn er exploratieve analyses uitgevoerd. Hieruit bleek dat de mate van distress door de traumafilm niet alleen voorspellend was voor de intrusiefrequentie maar ook voor de intrusie distress.

De aanvankelijke hypothese worden niet ondersteund door de resultaten. De

(12)

het aantal visuele intrusies. Dit is in lijn met de duale representatie theorie omdat er vanuit de theorie werd verwacht dat een hartslagdaling in plaats van een hartslagstijging voorspellend zou zijn voor de intrusiefrequentie. Tijdens een peritrauma freeze reactie daalt de hartslag en is er verminderde bewuste verwerking van de omgeving waardoor de informatieverwerking via het SAM-systeem zou verlopen. Volgens de theorie ontstaan intrusies als de

informatieverwerking via het SAM-systeem verloopt in plaats van het VAM-systeem. Tijdens een hartslagdaling zou er meer verwerking zijn via het SAM-systeem en niet bij een

hartslagstijging. Het is daarom niet onverwacht dat de hartslagstijging tijdens de traumafilm niet voorspellend is voor het aantal intrusies.

De hartslagstijging tijdens de traumafilm is echter wel een onverwachte bevinding die niet in lijn is met eerder onderzoek naar het verband tussen peritrauma reactie en intrusie ontwikkeling (Holmes, Brewin & hennessy 2004; Chou, Marca, Steptoe & Brewin, 2014). In beide onderzoeken werd er gebruik gemaakt van het trauma film paradigma en hielden de deelnemers een intrusie dagboek bij. Uit de resultaten bleek dat de beelden die tijdens het bekijken gepaard gingen met een lage hartslag eerder terugkwamen als intrusies. Een verklaring voor de tegenstrijdigheid in bevindingen tussen eerder onderzoek en huidig

onderzoek ligt mogelijk in de verschillen tussen deze onderzoeken en het huidige onderzoek. Ten eerste werden er in het onderzoek van Holmes, Brewin en Hennessy (2004) taakjes uitgevoerd tijdens het bekijken van de beelden. Deze taakjes waren erop gericht om de verwerking tijdens de trauma film te beïnvloedden. Het is hierdoor mogelijk dat de

hartslagdaling niet is geïnduceerd door het bekijken van de traumabeelden maar door het uitvoeren van de taken. Dit zou verklaren waarom er een hartslagdaling werd gevonden en in het huidige onderzoek een hartslagstijging.

Ten tweede werd er in het onderzoek van Chou, Marca, Steptoe en Brewin (2014) voorafgaande aan de traumafilm een psychofysiologische reactiviteitstest afgenomen waarbij de deelnemers onverwachts luide geluiden te horen kregen om de schrikreactie te meten. Het is hierdoor mogelijk dat de deelnemers met meer spanning de traumafilm begonnen te kijken en eerder in een freeze reactie schoten. Dit zou kunnen verklaren waarom er een

hartslagdaling werd gevonden in tegenstelling tot een hartslagstijging zoals in het huidige onderzoek.

Echter werd er in het huidige onderzoek ook een hartslagdaling verwacht maar in plaats daarvan werd er een hartslagstijging gevonden. Er zouden hier twee alternatieve verklaringen voor kunnen zijn. De eerste mogelijke verklaring ligt mogelijk in de timing van de freeze reactie. Een peritrauma freeze reactie wordt ook wel gezien als een manier om het individu voor te bereiden op een actieve reactie. Tijdens een freeze reactie wordt zowel de dreiging als de omgeving verwerkt om de optimale reactie te bepalen in de desbetreffende situatie. Een freeze reactie zou dan alleen kortstondig optreden om de omgeving te verwerken waarna er vervolgens wordt over gegaan op een actieve reactie (fight of flight). Er zou dan alleen een korte hartslag daling optreden waarna de hartslag weer zal stijgen. Dit wordt ondersteund door onderzoek van Hermans, Henckens, Roelofs en Fernandez (2012). Hieruit bleek dat de hartslag bij het zien van nare afbeeldingen eerst daalden en vervolgens weer steeg.

(13)

Figuur 5. (Hermans, Henckens, Roelofs & Fernandez (2012)

In het huidige onderzoek zou dit op twee manieren geleid kunnen hebben tot een hartslagstijging in plaats van een hartslagdaling. Het zou het kunnen betekenen dat er telkens een korte freeze reactie optrad aan het begin van een filmfragment die vervolgens overging in een actieve reactie. Er zou dan alleen een korte hartslag daling zijn aan het begin van de filmfragmenten waarna deze vervolgen zou stijgen waardoor er een algehele hartslagstijging werd gevonden in plaats van hartslagdaling. Maar het zou ook kunnen betekenen dat er alleen een freeze reactie optrad aan het begin van de film maar dat er tijdens de rest van de film een actieve reactie plaats vond. Er zou dan alleen een hartslagdaling zijn aan het begin van de traumafilm en vervolgens alleen maar een toename in hartslag. Dit zou de algehele hartslagstijging in het huidige onderzoek verklaren.

De tweede mogelijke alternatieve verklaring is dat de manipulatie geen peritrauma

freeze reactie of dissociatie heeft geinduceerd. De manipulatie was er niet specifiek opgericht

om een freeze reactie en gepaard gaande dissociatie te induceren. Daarbij zijn onderzoeken naar de effectiviteit van het traumafilm paradigma bij het induceren van een freeze reactie of dissociatie niet eenduidig (Holmes, 2008). Het is daarom mogelijk de traumafilm manipulatie geen freeze reactie of dissociatie heeft geïnduceerd.

Zowel de timing van de hartslag daling en een mislukte inductie van de freeze reactie of dissociatie zijn verklaringen waarom er geen verband is gevonden tussen peritrauma freeze reactie en de ontwikkeling van intrusies. Middels exploratieve analyses is er echter wel een verband gevonden tussen de ervaren distress tijdens het bekijken van een traumafilm en zowel intrusiefrequentie als intrusie distress. In recentelijk gepubliceerd onderzoek van Ripley( 2017) werd dit verband gevonden en wordt hiermee gerepliceerd in het huidige onderzoek. Dit houdt in dat hoe meer stress de deelnemers ervaarden door de trauma film des te meer intrusies en distress door intrusies ze hadden. Dit suggereert dat de mate van distress tijdens een trauma mogelijk een factor is die bijdraagt aan het ontwikkelen van intrusies. Er is vervolgonderzoek nodig om duidelijkheid te krijgen op wat voor manier distress tijdens het trauma bijdraagt aan de ontwikkeling van intrusies.

Het huidige onderzoek had een aantal beperkingen die in vervolgonderzoek ondervangen kunnen worden. Ten eerste is er alleen gekeken naar de algehele verschil in hartslag terwijl mogelijk de timing van de eventuele daling in hartslag essentieel is. In vervolgonderzoek zou er gekeken kunnen worden of er sprake is van een hartslagdaling en wanneer deze plaats vindt. Dit zou meer inzicht kunnen geven in het ontstaan en de functie van een freeze reactie. Met dit inzicht zou vervolgens de bijdrage van de peritrauma freeze reactie aan de ontwikkeling van intrusies onderzocht kunnen worden. Ten tweede was alleen de hartslagdaling een maat om te bepalen of er sprake was van een peritrauma freeze reactie. huidgeleiding en spierspanning zijn echter ook methoden om een freeze reactie vast te stellen.

(14)

In vervolgonderzoek zouden deze extra meetmethoden gebruikt kunnen worden om met zekerheid vast te kunnen stellen of er wel of geen sprake was van een freeze reactie. Ten derde was er in het huidige onderzoek geen manier om de mate van dissociatie vast te stellen. Hierdoor is het onduidelijk of er sprake was van dissociatie. In vervolgonderzoek zou de mate van dissociatie gemeten of geïnduceerd kunnen worden om de invloed van dissociatie op de ontwikkeling van intrusies vast te kunnen stellen.

Ondanks dat de resultaten onverwacht zijn en de aanvankelijke hypotheses niet

ondersteund worden valt een verband tussen peritrauma freeze reactie en de ontwikkeling van intrusies niet uit te sluiten. Alternatieve verklaringen voor de gevonden resultaten duidde op een complexere werking van de peritrauma freeze reactie waardoor een verband tussen peritrauma freeze reactie en intrusies niet simpelweg gesteld maar daarmee ook niet

uitgesloten kan worden. Om duidelijkheid te krijgen in de rol van de peritrauma freeze reactie bij de ontwikkeling van intrusies is er vervolgonderzoek nodig.

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.)

Birmes, P., Brunet, A., Carreras, D., Ducassé, J. L., Charlet, J. P., Lauque, D., Sztulman, H. & Schmitt, L. (2003). The predictive power of peritraumatic dissociation and acute stress symptoms for posttraumatic stress symptoms: a three-month prospective

study. American Journal of Psychiatry, 160(7), 1337-1339.

Bourne, C., Mackay, C. E., & Holmes, E. A. (2013). The neural basis of flashback formation: the impact of viewing trauma. Psychological medicine, 43(7), 1521-1532.

Brewin, C. R., Gregory, J. D., Lipton, M., & Burgess, N. (2010). Intrusive images in psychological disorders: characteristics, neural mechanisms, and treatment implications. Psychological review, 117, 210.

Brewin, C. R., Ma, B. Y., & Colson, J. (2013). Effects of experimentally induced dissociation on attention and memory. Consciousness and Cognition, 22(1), 315-323.

Buck, N., Kindt, M., Van Den Hout, M., Steens, L., & Linders, C. (2006). Perceptual memory representations and memory fragmentation as predictors of post-trauma

symptoms. Behavioural and Cognitive Psychotherapy, 35(3), 259-272.

Clark, D. A., & Rhyno, S. (2005). Unwanted Intrusive Thoughts in Nonclinical Individuals: Implications for Clinical Disorders.

Chou, C. Y., Marca, R. L., Steptoe, A., & Brewin, C. R. (2014). Heart rate, startle response, and intrusive trauma memories. Psychophysiology, 51(3), 236-246.

Griffin, M. G., Resick, P. A., & Mechanic, M. B. (1997). Objective assessment of peritraumatic dissociation: Psychophysiological indicators. American Journal of

Psychiatry, 154(8), 1081-1088.

Hagenaars, M. A., Oitzl, M., & Roelofs, K. (2014). Updating freeze: aligning animal and human research. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 47, 165-176.

Hagenaars, M. A., Stins, J. F., & Roelofs, K. (2012). Aversive life events enhance human freezing responses. Journal of Experimental Psychology: General, 141(1), 98.

Hermans, E. J., Henckens, M. J., Roelofs, K., & Fernández, G. (2013). Fear bradycardia and activation of the human periaqueductal grey. Neuroimage, 66, 278-287.

(15)

Holmes, E. A., Brewin, C. R., & Hennessy, R. G. (2004). Trauma films, information

processing, and intrusive memory development. Journal of Experimental Psychology:

General, 133(1), 3.

Holmes, E. A., & Bourne, C. (2008). Inducing and modulating intrusive emotional memories: A review of the trauma film paradigm. Acta psychologica, 127, 553-566.

Holmes, E. A., James, E. L., Coode-Bate, T., & Deeprose, C. (2009). Can playing the computer game “Tetris” reduce the build-up of flashbacks for trauma? A proposal from cognitive science. PloS one, 4.

Kindt, M., & van den Hout, M. (2003). Dissociation and memory fragmentation: Experimental effects on meta-memory but not on actual memory

performance. Behaviour Research and Therapy, 41(2), 167-178.

Kindt, M., Van den Hout, M., & Buck, N. (2005). Dissociation related to subjective memory fragmentation and intrusions but not to objective memory disturbances. Journal of

Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 36(1), 43-59.

Kindt, M., van den Hout, M., Arntz, A., & Drost, J. (2008). The influence of data-driven versus conceptually-driven processing on the development of PTSD-like

symptoms. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 39(4), 546-557. Koopman, C., Classen, C., & Spiegel, D. (1994). Predictors of posttraumatic stress symptoms

among survivors of the Oakland/Berkeley, Calif., firestorm. The American Journal of

Psychiatry, 151(6), 888.

Krypotos, A. M., Jahfari, S., van Ast, V. A., Kindt, M., & Forstmann, B. U. (2011). Individual differences in heart rate variability predict the degree of slowing during response inhibition and initiation in the presence of emotional stimuli. Frontiers in

psychology, 2.

Meyer, T., Krans, J., Van Ast, V., & Smeets, T. (2017). Visuospatial context learning and configuration learning is associated with analogue traumatic intrusions. Journal of

behavior therapy and experimental psychiatry, 54, 120-127.

Meyer, T., Smeets, T., Giesbrecht, T., Quaedflieg, C. W., & Merckelbach, H. (2013). Acute stress differentially affects spatial configuration learning in high and low cortisol-responding healthy adults. European Journal of Psychotraumatology, 4.

Ozer, E. J., Best, S. R., Lipsey, T. L., & Weiss, D. S. (2003). Predictors of posttraumatic stress disorder and symptoms in adults: a meta-analysis. Psychological

bulletin, 129(1), 52.

Rauch, S. L., van der Kolk, B. A., Fisler, R. E., Alpert, N. M., Orr, S. P., Savage, C. R., Fischman, A. J., Jenike, M.A. & Pitman, R. K. (1996). A symptom provocation study of posttraumatic stress disorder using positron emission tomography and script-driven imagery. Archives of General Psychiatry, 53(5), 380-387.

Ripley, A. J., Clapp, J. D., & Beck, J. G. (2017). A prospective examination of risk factors in the development of intrusions following a trauma analog. Behaviour Research and

Therapy, 94, 71-80.

Rizvi, S. L., Kaysen, D., Gutner, C. A., Griffin, M. G., & Resick, P. A. (2008). Beyond fear: The role of peritraumatic responses in posttraumatic stress and depressive symptoms among female crime victims. Journal of Interpersonal Violence, 23(6), 853-868. Roelofs, K. (2017). Freeze for action: neurobiological mechanisms in animal and human

(16)

freezing. Phil. Trans. R. Soc. B, 372(1718)

Roelofs, K., Hagenaars, M. A., & Stins, J. (2010). Facing freeze: Social threat induces bodily

freeze in humans. Psychological Science, 21, 1575-1581.

Scaer, R. C. (2001). The neurophysiology of dissociation and chronic disease. Applied

Psychophysiology and Biofeedback, 26(1), 73-91.

Shalev, A. Y., Orr, S. P., & Pitman, R. K. (1993). Psychophysiologic assessment of traumatic imagery in Israeli civilian patients with posttraumatic stress disorder. American

Journal of Psychiatry, 150, 620-620.

de Vries, G. J., & Olff, M. (2009). The lifetime prevalence of traumatic events and

posttraumatic stress disorder in the Netherlands. Journal of traumatic stress, 22, 259-267.

Zoladz, P. R., & Diamond, D. M. (2013). Current status on behavioral and biological markers of PTSD: a search for clarity in a conflicting literature. Neuroscience & Biobehavioral

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Communication channels play an important role in increasing learner academic performance, because they are effective systems to enhance communication between parents and

In order to evaluate the turbulence level in the flow, we showed that with both local quantities at hand (dissipation rate and turbulent fluctuations), the bulk Taylor-Reynolds

Concluding from the aforementioned research state, there is a clear need for an extended research on a comprehensive description of a production model that merges the elements of

explanatory power of economic circumstances, social inequality and external constraints on national politics. 2) Test whether the relation between the these objective outcomes

Motivated by the conflict in whether sports results can have a significant effect on national stock market returns, this paper collect the national stock returns from January

De scores zijn in de volgende categorieën onderverdeeld: tot 80 punten (veel) minder risico, 80 tot 120 punten evenveel risico en meer dan 120 punten (veel) meer risico dan

Tegen deze achtergrond heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie opdracht gegeven tot een literatuurstudie