• No results found

De invloed van mindset over sportvaardigheden op sportprestatie na negatieve en positieve feedback

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van mindset over sportvaardigheden op sportprestatie na negatieve en positieve feedback"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE INVLOED VAN MINDSET OVER SPORTVAARDIGHEDEN OP SPORTPRESTATIE NA NEGATIEVE EN POSITIEVE FEEDBACK

R.I.J. Jansen Universiteit van Amsterdam

September, 2017

Master Psychologische gedragsbeïnvloeding Studentnummer: 10016597

Begeleidster: Inge Wolsink Aantal woorden: 7484

(2)

De Invloed van Mindset over Sportvaardigheden

op Sportprestatie na Negatieve en Positieve Feedback

Abstract

Het doel van het huidige onderzoek was om erachter te komen bij wie welke feedbackvalentie (positief vs. negatief) effectief is in het verbeteren van sportprestatie. De verwachting was dat zowel positieve als negatieve feedback sportprestatie beide evenveel zouden verhogen. Verder werd verwacht dat het effect van feedbackvalentie op sportprestatie afhankelijk zou zijn van de mate waarin iemand sportvaardigheden ziet als veranderbaar (groei mindset) of onveranderbaar (statische mindset). Dit is onderzocht in een experiment met herhaalde metingen, waarbij deelnemers zowel positieve als negatieve feedback kregen over hun sportprestatie (hardloopsnelheid), en groei- en statische mindset werden gemeten door middel van een vragenlijst. In tegenstelling tot de verwachtingen, bleken deelnemers na zowel positieve als negatieve feedback minder goed te presteren dan zonder feedback. Verder bleek dit effect van

feedbackvalentie op sportprestatie niet afhankelijk te zijn van iemands mindset over sportvaardigheden. Vanwege een aantal tekortkomingen in het onderzoeksdesign kunnen geen sterke conclusies getrokken worden voor vervolgonderzoek of gebruik van feedback in de praktijk.

(3)

Net als voorgaande jaren stonden meer sporten en afvallen ook dit jaar weer in de top 5

van goede voornemens voor 2017 (‘Gezonde goede voornemens zijn populair’, 2016). In de

praktijk lijkt het voor veel mensen echter moeilijk te zijn om deze voornemens vol te houden.

Drieënveertig procent van de Nederlandse bevolking heeft overgewicht en slechts de helft van de mensen krijgt genoeg lichaamsbeweging (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2016a, 2016b). Uit onderzoek blijkt dat voldoende lichaamsbeweging de belangrijkste preventieve factor is voor veel chronische

gezondheidsproblemen, zoals hartkwalen, depressie en diabetes (Booth, Roberts & Laye, 2012). Veel gezondheidsproblemen zijn dus te voorkomen of verhelpen door ons eigen gedrag, zoals meer sporten, te veranderen. Waarom is het, ondanks de grote gezondheidsvoordelen en goede voornemens, voor veel mensen dan toch zo moeilijk om een gezonde levensstijl vol te houden? En hoe kan een gezonde levensstijl bij mensen gestimuleerd worden? Volgens de goal-setting theory (Locke & Latham, 1991, 2006) is het krijgen van feedback op prestatie essentieel om doelen, zoals voornemens om de gezondheid te verbeteren, te behalen. Het is daarom belangrijk om onderzoek te doen naar de effectiviteit van

feedback in sport-settings, om met deze kennis meer lichaamsbeweging te kunnen stimuleren.

Feedback is binnen gezondheidsinterventies een veelgebruikte strategie om gezondheidsgedrag te bevorderen (Michie, Abraham, Whittington, McAteer & Gupta, 2009). Feedback kan worden

gedefinieerd als informatie over iemands prestatie. De goal-setting theory (Latham & Locke, 1991) stelt dat feedback alleen invloed heeft op gedrag als er een doel is gesteld. Feedback informeert dan over het wel of niet behalen van het gestelde doel. Het gewicht op de weegschaal of het aantal hardgelopen kilometers geeft bijvoorbeeld informatie over de vooruitgang in het doel om af te vallen of fitter te worden. Het wel of niet behalen van een gesteld doel (zoals afvallen of fitter worden) bepaalt daardoor of de valentie van de feedback positief of negatief is. Ondanks dat feedback vaak effectief is in het

verbeteren van prestatie of stimuleren van gezondheidsgedrag, blijkt feedback in meer dan een derde van de gevallen juist te leiden tot een verminderde prestatie (Kluger & Denisi, 1996; Shute, 2008). Na negatieve feedback kan iemand bepalen dat de mate van inspanning verhoogd, of de gekozen strategie

(4)

aangepast moet worden om het doel te bereiken, maar iemand kan daarnaast ook beslissen om het doel op te geven of naar beneden toe bij te stellen (Fishbach, Eyal & Finkelstein 2010). Na positieve feedback kan iemand concluderen dat er genoeg gepresteerd is en veranderingen niet nodig zijn, maar iemand kan ook zijn of haar doel naar boven toe bijstellen omdat men gelooft in de eigen competentie en verder wil groeien. Om feedback effectief te kunnen inzetten om sportprestatie te verbeteren en meer

lichaamsbeweging te stimuleren, is het dus belangrijk om te kunnen voorspellen hoe iemand reageert op feedback.

Ondanks dat positieve en negatieve feedback verschillende effecten hebben op gedrag, worden over het algemeen geen verschillen gevonden tussen positieve en negatieve feedback in het verbeteren van prestatie (Fishbach et al., 2010; Kluger & Denisi, 1996). De valentie van feedback op zichzelf, lijkt dus geen voorspeller voor de effectiviteit van feedback in het verbeteren van prestatie. Doordat in de literatuur veel inconsistente resultaten naar voren komen, is nog veel onduidelijkheid over wanneer welke feedback effectief is in het verbeteren van prestatie (Kluger & Denisi, 1996; Shute, 2008). Individuele verschillen bij mensen zijn mogelijk een verklaring voor de inconsistenties in de literatuur, omdat dezelfde feedbackvalentie verschillende effecten kan hebben afhankelijk van de ontvanger van de

feedback. Of iemand na negatieve of positieve feedback opgeeft, concludeert dat er genoeg gepresteerd is of juist zijn inzet verhoogd, is wellicht afhankelijk van iemands opvattingen (‘mindset’) over de

veranderbaarheid van vaardigheden.

Dweck (1999) maakt een onderscheid tussen mensen die overtuigd zijn dat vaardigheden te verbeteren zijn zolang je maar je best doet (groei mindset) en mensen die overtuigd zijn dat een vaststaand talent nodig is om ergens goed in te zijn (statische mindset). De mindset dat vaardigheden groeien in plaats van statisch zijn, wordt geassocieerd met adaptieve reacties op falen, zoals

doorzettingsvermogen en het opzoeken van uitdagingen (Burnette et al., 2013; Vella, Braithewaite, Gardner & Spray, 2016). Wellicht reageren mensen met een groei mindset dus anders op negatieve feedback dan mensen met een statische mindset. Uit de meta-analyse van Vella et al. (2016) naar mindset over sportvaardigheden blijkt dat er vrijwel geen onderzoek is gedaan naar of mensen met een groei of

(5)

statische mindset anders reageren na succes en positieve feedback. In onderzoek dat wel is gedaan (Moreno, González-Cutre, Sicilia & Spray, 2010; Potgieter & Steyn, 2010), gaven mensen met een groei mindset aan constructiever te reageren op succes en meer gericht op het bereiken van persoonlijke verbetering, dan mensen met een statische mindset. Wellicht reageren mensen met een groei mindset dus positiever op zowel positieve als negatieve feedback, in tegenstelling tot mensen met een statische mindset.

Het doel van het huidige onderzoek is om erachter te komen bij wie welke feedbackvalentie effectief is in het verbeteren van sportprestatie. In sport-settings is nog weinig onderzoek gedaan naar het effect van feedbackvalentie op prestatie. Het meeste onderzoek is gedaan naar het effect van

feedbackvalentie op prestatie van cognitieve vaardigheden in het onderwijs. Het is de vraag of

feedbackvalentie hetzelfde effect heeft op fysieke prestatie in een sport-setting. Daarom zal eerst gekeken worden of, in overeenstemming met eerder onderzoek, hetzelfde effect van feedbackvalentie op

sportprestatie gevonden wordt (Figuur 1, Pijl 1). Daarnaast zal gekeken worden of de invloed van feedbackvalentie op sportprestatie afhankelijk is van iemands mindset over sportvaardigheden (Figuur 1, Pijl 2). Deze vragen worden onderzocht in een experiment met herhaalde metingen, waarbij deelnemers zowel positieve als negatieve feedback krijgen op hun voorgaande sportprestatie. In aanvulling op eerder onderzoek, waar sportgedrag als consequentie van feedback vooral gemeten werd door middel van zelfrapportage (Vella et al., 2016), wordt sportprestatie in het huidige onderzoek objectief gemeten door middel van hardloopsnelheid. Mindset over sportvaardigheden wordt gemeten door middel van een vragenlijst.

(6)

Feedback

Over het algemeen komt uit de literatuur naar voren dat feedback over iemands prestatie een positief effect heeft op het stimuleren van gezondheidsgedrag en sportprestatie (Keller, Lauber, Gehring, Leukel & Taube, 2014; Bravata et al., 2007; McManus, Masters, Laukkanen, Clare, Sit & Ling, 2008). Keller et al. (2014) vonden bijvoorbeeld dat feedback zowel op korte als lange termijn effectief is in het verbeteren van iemands sportprestatie. In het onderzoek kregen deelnemers het doel om zo hoog

mogelijke sprongen te maken. Feedback werd gegeven door na elke sprong de hoogte van de sprong weer te geven op een scherm. Dit informeerde deelnemers of ze goed of slecht presteerden in vergelijking met eerdere sprongen. Deelnemers die feedback hadden gekregen sprongen, tot 4 weken na de training, hoger dan de deelnemers die geen feedback hadden gekregen. Hierbij werd geen onderscheid gemaakt tussen positieve en negatieve feedback.

Ook in meer dagelijkse praktijksituaties blijkt feedback effectief te zijn in het stimuleren van lichaamsbeweging. In de review van Bravata et al. (2007) werd aan de hand van 26 onderzoeken gekeken of een stappenteller effectief is om mensen meer te laten bewegen. Een stappenteller geeft mensen constant feedback over het aantal gezette stappen, oftewel over de geleverde prestatie. Bij de mensen die gemiddeld 18 weken lang een stappenteller hadden gedragen nam het aantal stappen significant meer toe dan in de controlegroep. Bravata en collega’s vonden daarnaast, in overeenstemming met de goal-setting theory (Locke & Latham, 1999), dat het aantal stappen alleen toenam als mensen een duidelijk doel hadden. Eenzelfde effect werd gevonden wanneer basisschoolkinderen twee weken lang feedback werd gegeven door middel van een hartslagmeter (McManus et al., 2008). Lichaamsbeweging werd gemeten door te kijken naar het aantal minuten dat hartslag boven een bepaald gemiddelde kwam per dag. Zij vonden dat feedback door middel van een hartslagmeter effectief was in zowel het verhogen van algehele lichaamsbeweging als hoeveelheid tijd waarin werd gesport.

Feedbackvalentie. Feedback kan zowel positief als negatief zijn, afhankelijk van iemands gestelde doel of gewenste uitkomst. Zowel Mouratidis, Vansteenkiste, Lens en Sideridis (2008) als Ávila, Chiviacowsky, Wulf en Lewthwaite (2012) onderzochten de effecten van positieve feedback op

(7)

sportprestatie. Mouratidis et al. (2008) lieten deelnemers een hardlooptest uitvoeren, waarna ze sterk positieve (‘Je hebt uitzonderlijke goed gepresteerd’) of zwak positieve (‘Je hebt normaal/gemiddeld gepresteerd’) feedback kregen. Hoewel deelnemers na sterk positieve feedback (in vergelijking met zwak positieve feedback) meer gemotiveerd bleken en een hogere intentie hadden om vaker te sporten, bleek prestatie niet te verbeteren na positieve feedback. In het onderzoek van Ávila et al. (2012) presteerden deelnemers wel beter op een sport taak (het gooien van pittenzakjes) nadat ze positieve feedback hadden gekregen over hun prestatie in vergelijking met die van anderen. Naast positieve feedback lijkt ook negatieve feedback sportprestatie te kunnen vergroten. Zowel Mouratidis, Lens en Vansteenkiste (2010) als Carpentier en Mageau (2013) namen vragenlijsten af bij sporters en hun coaches. Zij vonden dat negatieve feedback effectief kan zijn, maar dat de negatieve feedback specifiek moet zijn en prestatie niet moet worden vergeleken met de prestatie van anderen. Hoewel zowel positieve als negatieve feedback lijkt te kunnen motiveren tot het verhogen van sportprestatie, is er geen onderzoek gedaan waarin de effecten van beide soorten feedback met elkaar zijn vergeleken.

Fishbach, Eyal en Finkelstein (2010) beargumenteren in hun review artikel dat positieve en negatieve feedback beide prestatie kunnen verhogen, maar ook kunnen verlagen. Zij stellen dat positieve feedback opgevat kan worden als signaal dat er genoeg gepresteerd is, maar dat het ook zelfvertrouwen kan verhogen en iemand daardoor kan motiveren om door te gaan. Negatieve feedback kan volgens hen informeren dat prestatie onvoldoende was en iemand beter zijn best moet doen om het doel te halen, maar kan ook demotiveren en ervoor zorgen dat mensen opgeven. In zowel de meta-analyse van Kluger en Denisi (1996) als het onderzoek van Krenn, Würth en Hergovich (2013) werden inderdaad geen verschillen gevonden tussen positieve en negatieve feedback in het verbeteren van prestatie. In de algemene feedback literatuur worden dus geen verschillen gevonden tussen het effect van positieve en negatieve feedback op prestatie. Oftewel, beide soorten feedback kunnen prestatie positief of negatief beïnvloeden. Wij verwachten daarom ook geen verschillen te vinden in sportprestatie (hardloopsnelheid) na positieve of negatieve feedback. Verder wordt in de literatuur over het algemeen een positief effect gevonden van feedback op sportprestatie. Daarom wordt verwacht dat feedback, ten opzichte van geen

(8)

feedback, zal zorgen voor een verbetering van sportprestatie (hardloopsnelheid). Hieruit volgen hypothese 1a en hypothese 1b:

Hypothese 1a. Feedback leidt tot een hogere sportprestatie in vergelijking met de sportprestatie zonder feedback.

Hypothese 1b. Sportprestatie na positieve feedback zal niet verschillen van sportprestatie na negatieve feedback.

Mindsets over sportvaardigheden

Mindsets zijn overtuigingen over de veranderbaarheid van eigen vaardigheden, in dit geval over sportvaardigheden (Dweck & Leggett, 1988). Hierbij kunnen twee verschillende opvattingen worden onderscheiden, namelijk een statische mindset en groei mindset (Dweck, 1999). Mensen met een statische mindset geloven dat eigenschappen en kwaliteiten aangeboren zijn. Vaardigheden liggen dus vast en succes is daarmee onafhankelijk van inspanning of doorzettingsvermogen. Mensen met een groei mindset denken daarentegen dat eigen vaardigheden te verbeteren zijn door te oefenen en hard te werken. Deze mindsets sturen de interpretatie van en reactie op prestatie gerelateerde gebeurtenissen (Burnette et al., 2013; Dweck & Leggett, 1988).

Mindset en negatieve feedback. Volgens de mindset theorie reageren mensen, afhankelijk van hun mindset, met mastery strategieën of helpless strategieën op situaties waarin gepresteerd moet worden (Burnette et al., 2013; Dweck & Leggett, 1988). Mensen met een groei mindset reageren vaker met mastery strategieën, die worden gekenmerkt door doorzettingsvermogen, opzoeken van uitdagingen en meer inzet. In onderzoek van Li, Lee en Solmon (2005) bleek dat deelnemers met een groei mindset meer doorzettingsvermogen en inspanning lieten zien om een sporttaak onder de knie te krijgen dan deelnemers met een statische mindset. Mogelijk zullen mensen met een groei mindset dus ook op negatieve feedback reageren met doorzettingsvermogen en daarmee de kans vergroten op een betere prestatie. Mensen met een statische mindset zien falen als een persoonlijke tekortkoming en dit is daarmee een bedreiging voor

(9)

hun waargenomen competentie. Hierdoor reageren zij, in tegenstelling tot mensen met een groei mindset, vaker met helpless strategieën wanneer gepresteerd moet worden (Burnette et al., 2013; Dweck & Leggett, 1988). Deze strategieën worden gekenmerkt door het uit de weg gaan van uitdagingen, opgeven of verminderde inzet. Uit onderzoek bleek dat studenten met een statische mindset vaker dan studenten met een groei mindset aangaven zich niet honderd procent in te zetten tijdens het sporten (Chen et al., 2008; Ommundsen, 2001). Volgens de onderzoekers werd deze vorm van self-handicapping ingezet om later als excuus voor falen te gebruiken. ‘Het lag niet aan mij, ik heb mij gewoon niet volledig ingezet’. Deze helpless strategieën, waaronder self-handicapping, komen wellicht nog sterker naar voren wanneer falen ook echt heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het geval van negatieve feedback.

Dweck's (2007) theorie stelt inderdaad dat iemands mindset beïnvloedt hoe hij/zij reageert op falen, tegenslagen en negatieve feedback. Mensen met een groei mindset zullen negatieve feedback zien als indicatie voor onvoldoende inspanning en als mogelijkheid tot verbetering. Zij zullen reageren met mastery strategieën die de kans op verbeterde prestatie groter maken. Doordat mensen met een statische mindset vaardigheden en prestaties zien als onveranderbaar, is negatieve feedback een directe bedreiging voor hun eigen zelfbeeld. Hierdoor zullen ze op negatieve feedback reageren met onzekerheid, negatieve emoties en zijn ze nog sterker geneigd tot helpless strategieën. Deze strategieën, zoals opgeven of minder inspannen, zullen een betere prestatie in de weg staan. In twee meta-analyses over verschillende soorten mindsets (Burnette et al., 2013) en mindsets over sportvaardigheden (Vella, Braithewaite, Gardner & Spray, 2016) werden groei mindsets inderdaad in verband gebracht met adaptieve reacties en statische mindsets met maladaptieve reacties op falen.

Iemands mindset lijkt dus te kunnen voorspellen hoe iemand omgaat met negatieve feedback en welke invloed dat uiteindelijk heeft op prestaties. Omdat mensen met een groei mindset in voorgaand onderzoek aangaven meer hun best te doen na falen, verwachten we dat in deze groep, negatieve feedback tot een verhoging van objectieve prestatie (hardloopsnelheid) zal leiden ten opzichte van geen feedback. In contrast, omdat uit eerder onderzoek blijkt dat mensen met een statische mindset eerder geneigd zijn om op te geven of inspanning te verlagen, verwachten we dat negatieve feedback tot een verlaging van

(10)

sportprestatie (hardloopsnelheid) zal leiden ten opzichte van geen feedback. Aan de hand hiervan is hypothese 2 opgesteld:

Hypothese 2. Negatieve feedback leidt tot een toename in sportprestatie bij mensen met een groei mindset (positief falen) en voor een afname in sportprestatie bij mensen met een statische mindset (negatief falen).

Mindset en positieve feedback. Uit onderzoek van Potgieter en Steyn (2010) kwam naar voren dat iemands mindset over sportvaardigheden niet alleen bepaalt hoe iemand omgaat met falen, maar ook hoe iemand reageert op succes. In het onderzoek gaven sporters zelf aan of zij constructief of destructief reageerden op succes. Mensen met een groei mindset gaven aan constructiever te reageren op succes, dan mensen met een statische mindset. Het zou dus ook zo kunnen zijn dat het afhankelijk is van iemands mindset hoe iemand reageert en presteert na positieve feedback.

Zoals eerder besproken blijken individuele verschillen in mindset invloed te hebben op hoe iemand reageert in prestatie situaties, ofwel met mastery strategieën ofwel met helpless strategieën (Burnette et al., 2013; Dweck & Leggett, 1988). Daarnaast worden de mindsets ook geassocieerd met verschillende doeloriëntaties, die bepalen welke doelen iemand stelt (Vela et al. 2016; Burnette et al., 2013; Dweck & Leggett, 1988). Een groei mindset wordt bijvoorbeeld geassocieerd met leerdoelen, waarbij iemand zichzelf wil ontwikkelen en nieuwe vaardigheden wil leren. Terwijl iemand met een statische mindset vaker prestatiedoelen heeft, die gericht zijn op het vergelijken van de eigen prestatie met die van anderen. In een studie van Moreno, González-Cutre, Sicilia en Spray (2010) werden deze

verschillen in prestatiedoelen onderzocht in sportscholen. Deelnemers vulden vragenlijsten in om te meten welke mindsets over sportvaardigheden en welke sportprestatiedoelen ze hadden. Sporters met een groei mindset waren inderdaad meer gericht op het bereiken van persoonlijke verbetering, terwijl de sporters met een statische mindset vooral bezig waren met beter presteren dan anderen. De positieve feedback over sportprestatie die gegeven wordt in het huidige onderzoek maakt geen vergelijking met

(11)

sportprestatie van anderen. Daarom is de verwachting dat positieve feedback geen effect zal hebben op sportprestatie bij mensen met een statische mindset. Terwijl de verwachting is dat mensen met een groei mindset zichzelf na positieve feedback willen verbeteren en nieuwe leerdoelen zullen opstellen. Daarom is de volgende hypothese opgesteld:

Hypothese 3. Positieve feedback leidt tot een toename in sportprestatie

(hardloopsnelheid) bij mensen met een groei mindset (positief succes), maar niet tot een toename noch afname in sportprestatie bij mensen met een statische mindset (neutraal succes).

Exploratief: uitkomstverwachting

Uit de literatuur komt naar voren dat de affectieve reactie op feedback een mediërende rol kan spelen bij de invloed van feedback op prestatie (Fishbach, Eyal & Finkelstein, 2010; Ilies & Judge, 2005). Dit houdt in dat op het moment dat er geen affectieve reactie op feedback plaatsvindt, feedback geen invloed heeft op prestatie. Uit eerder onderzoek blijken mensen op positieve feedback te reageren met positief affect en op negatieve feedback met negatief affect (Belschak & Den Hartog, 2009; Ilies, Judge & Wagner, 2010). Uit recent onderzoek blijken de affectieve reacties op feedback sterker te worden als feedback onverwacht is, ten opzichte van verwacht (Wolsink, Jostmann, Persoon & Jonas, in druk). Positieve feedback leidde in dit onderzoek tot sterkere positieve affectieve reacties bij een negatieve uitkomstverwachting (men verwacht negatieve feedback), dan bij een positieve uitkomstverwachting (men verwacht positieve feedback). Negatieve feedback leidde daarentegen tot sterkere negatieve affectieve reacties bij een positieve uitkomstverwachting, dan bij een negatieve uitkomstverwachting. Welk effect sterker positief affect en negatief affect vervolgens hebben op prestatie is echter nog onduidelijk. Daarom zal exploratief worden gekeken naar uitkomstverwachting als moderator bij het effect van feedbackvalentie op sportprestatie.

(12)

Methoden Deelnemers

Deelnemers (N = 36) zijn op drie verschillende manieren geworven. Ten eerste door studenten aan te spreken op de Universiteit van Amsterdam (UvA) en via de website van het onderzoekslab afdeling Psychologie van de UvA. Voor deelname ontvingen studenten proefpersoonpunten voor het aantal uren welke werden besteed aan het onderzoek. Ten tweede zijn op de locaties van het onderzoek mensen aangesproken met de vraag om deel te nemen aan het onderzoek. Bij interesse werd een e-mailadres genoteerd, waarna een afspraak voor het onderzoek werd gemaakt. Ten derde zijn deelnemers geworven via de vrienden- en kennissenkring van de onderzoekers. Deze deelnemers hadden altijd een voor hen onbekende proefleider. Vanwege de opzet van het onderzoek waarbij deelnemers zich fysiek moesten inspannen, waren medische klachten een reden voor uitsluiting van het onderzoek. Daarnaast is een leeftijdsgrens aangehouden van 18 tot 30 jaar.

Drie van de 36 deelnemers zijn niet meegenomen in de analyses. Twee deelnemers vulden de online vragenlijst in, maar zeiden af voor het tweede deel van het onderzoek vanwege onbekende redenen. Eén deelnemer moest halverwege het tweede deel van het onderzoek stoppen vanwege een blessure. Van de overgebleven 33 deelnemers was 14 vrouw (19 man) en varieerde de leeftijd van 18 tot 27 jaar (M = 22,79, SD = 2,60). Elf van de deelnemers waren studenten die meededen voor

proefpersoonpunten, drie werden geworven op locatie en 19 via de vrienden- en kennissenkring. Vijftien procent van deelnemers gaf aan vrijwel nooit te sporten, 30% sportte één tot twee keer per week en 42% drie tot vier keer per week. Twaalf procent gaf aan vijf of meer keer per week te sporten.

Metingen en Manipulaties

Mindset. Voor het meten van iemands mindset over sportvaardigheden is de Conceptions of the

Nature of Athletic Ability Questionnaire Version 2 (CNAAQ-2; Biddle, Wang, Chatzisarantis & Spray, 2003) gebruikt. Deze is vertaald in het Nederlands (CNAAQ-2-NL) en bestaat uit 21 items (Weltevreden, 2016). De vragen werden beantwoord op een vijfpuntsschaal van ‘helemaal mee oneens’ tot ‘helemaal mee eens’. Een voorbeeldvraag is: ‘Hoe goed je bent in sport, zal altijd verbeteren als je eraan werkt’. Een

(13)

hoge score op dit item betekent een hoge score op groei mindset. Een hoge score op de vraag, ‘Je hebt een bepaalde hoeveelheid talent voor sport en je kunt er weinig aan doen om dat te veranderen’, betekent een hoge score op statische mindset. De statische mindset schaal bestaat uit 11 items en de groei mindset schaal uit 10 items. Per schaal werd een gemiddelde berekend van de scores op de bijbehorende vragen: hoe hoger de score hoe hoger iemand scoort op de bijbehorende mindset. In de ongepubliceerde

masterthesis van Verduyn Lunel (2016) werden voor deze Nederlandse vertaling Cronbach’s alpha scores van 0.74 voor zowel de groei mindset schaal als de statische mindset schaal gevonden. Dit wijst op een voldoende betrouwbare vragenlijst.

Fysieke taak. De fysieke taak vond buiten op zes verschillende locaties (Flevopark,

Rembrandtpark, Oosterpark, Westerpark, Gerbrandypark of Uilenstede) plaats. De experimentele taak bestond uit vijf hardlooprondes waarbij deelnemers zo snel mogelijk 200 meter moesten hardlopen (zie Figuur 2). Voorafgaand liepen deelnemers eerst een ronde warm. Vervolgens vond een baseline meting plaats waarbij deelnemers werd gevraagd 200 meter in zo snel mogelijke tijd af te leggen. Deze baseline meting had twee functies. Ten eerste diende het als persoonlijk doel voor de deelnemers waartegen in het experimentele deel feedback werd afgezet. Deelnemers kregen de instructie om boven de tijd van deze baseline meting te blijven. Ten tweede diende de baseline meting als geen-feedback prestatiemeting, waar de positieve en negatieve feedback prestatiemetingen mee vergeleken konden worden. Vervolgens vonden de vijf experimentele hardlooprondes plaats die elk de volgende onderdelen in de genoemde volgorde bevatte.

Manipulatie Uitkomstverwachting (onafhankelijke variabele, exploratief). Voorafgaand aan elke experimentele ronde kregen deelnemers informatie over de moeilijkheidsgraad van de volgende ronde om zo uitkomstverwachting te manipuleren. Hiervoor werd gebruik gemaakt van enkelgewichten om de moeilijkheidsgraad per ronde (zogenaamd) aan te passen. In werkelijkheid wogen alle

enkelgewichten tezamen 1 kilo (500 gram per stuk). Deelnemers werd echter verteld dat sommige gewichten 250 gram, sommige gewichten 500 gram en sommige gewichten 750 gram per stuk wogen. Het doel was dat de zware gewichten zouden zorgen voor een positieve uitkomstverwachting (men

(14)

verwacht positieve feedback) en de lichte gewichten voor een negatieve uitkomstverwachting (men verwacht negatieve feedback). Voor de baseline meting werd naar de deelnemers gecommuniceerd dat ze enkelgewichten van 500 gram per stuk om kregen voor een neutrale uitkomstverwachting.

Sportprestatie (afhankelijke variabele). Om prestatie als uitkomstmaat te meten, werd op een Ipad met een timer in Qualtrics de tijd (in seconden) bijgehouden waarin deelnemers de 200 meter aflegden. Bij de start drukte de proefleider de knop van de timer in en zodra de deelnemer de 200 meter had afgelegd werd de knop nogmaals ingedrukt om de timer te stoppen. Hoe lager de score, hoe beter de prestatie.

Manipulatie Feedback (onafhankelijke variabele). Na elke hardloopronde kregen deelnemers negatieve of positieve feedback van de proefleider. Deelnemers werd verteld dat hun baseline meting was bijgehouden op de Ipad en dat deze automatisch een vergelijking had gemaakt met de huidige prestatie. De Ipad selecteerde echter in random volgorde negatieve of positieve feedback. Negatieve feedback werd gegeven door een hardloopsnelheid op de Ipad te laten zien die (een random getal tussen) 1 tot 3 seconde lager was dan het doel (baseline meting). Hierbij was de tekst te zien: ‘Je hebt het niet goed gedaan, je hebt je doel niet gehaald’. Positieve feedback werd gegeven door een hardloopsnelheid op de Ipad te laten zien die (een random getal tussen) 1 tot 3 seconde hoger was dan het doel (baseline meting). Hierbij was de tekst te zien: ‘Je hebt het goed gedaan, je hebt je doel gehaald’.

Condities. Deelnemers kregen beide soorten feedback en uitkomstverwachting manipulatie, waardoor er één controle conditie en vier verschillende experimentele condities waren: a) Controle conditie: neutrale uitkomstverwachting en geen feedback; b) Negatief-congruente conditie: negatieve uitkomstverwachting (zware enkelgewichten) en negatieve feedback; c) Negatief-incongruente conditie: negatieve uitkomstverwachting (zware enkelgewichten) en positieve feedback; d) Positief-congruente conditie: positieve uitkomstverwachting (lichte enkelgewichten) en positieve feedback; e) Positief-incongruente conditie: positieve uitkomstverwachting (lichte enkelgewichten) en negatieve feedback. Deelnemers kregen elke combinatie één keer in random volgorde (zie Figuur 2 voor een schematisch overzicht). De hardlooptijden in seconden per conditie werden gebruikt voor analyses. Daarnaast is voor

(15)

de analyse van het hoofdeffect van feedback het gemiddelde genomen van de twee hardlooprondes waarbij deelnemers positieve feedback ontvingen en het gemiddelde van de twee hardlooprondes waarbij deelnemers negatieve feedback kregen.

Figuur 2. Voorbeeld design

Controlevariabelen. Om alternatieve verklaringen voor de gevonden resultaten te kunnen uitsluiten, werden een aantal controlevariabelen gemeten.

Motivatie. Na de fysieke taak werd motivatie gemeten door middel van het item: ‘Ik was gemotiveerd om de hardloop taak zo goed mogelijk uit te voeren’. Dit item kon beantwoord worden op een schaal van 0 (helemaal niet) tot 100 (heel erg). Dit betekent dat hoe hoger de score, hoe hoger de motivatie.

Manipulatiecheck feedback. Uit onderzoek blijkt dat mensen op positieve feedback reageren met

(16)

Ilies & Judge, 2005, Belschak & Den Hartog, 2009; Ilies, Judge & Wagner, 2010). Affect na positieve en negatieve feedback is in dit onderzoek daarom gebruikt om te controleren of de manipulatie van feedback succesvol was. Om affect te meten werd via de Ipad na elke hardloopronde de volgende vraag gesteld: ‘Hoe voel je je emotioneel op dit moment?’. Deze vraag kon beantwoord worden door een slider van links (heel slecht) naar rechts (heel goed) te schuiven, met een minimale score van 0 en een maximale score van 100. Hoe hoger de score, hoe beter iemand zich emotioneel voelde.

Manipulatiecheck uitkomstverwachting. Om te controleren of de manipulatie van uitkomstverwachting het gewenste effect had, werd de deelnemers gevraagd worden hoe

moeilijk/makkelijk ze de rondes vonden wanneer ze de zware/lichte enkelgewichten droegen. Deze konden beantwoord worden op een schaal van 0 (helemaal niet moeilijk) tot 100 (heel moeilijk) voor moeilijke enkelgewichten (zogenaamd 750 gram per stuk) en een schaal van 0 (helemaal niet makkelijk) tot 100 (heel makkelijk) voor de makkelijke enkelgewichten (zogenaamd 250 gram per stuk). Voor analyses zijn de scores voor de makkelijke enkelgewichten omgescoord, zodat voor beide vragen geldt: hoe hoger de score hoe moeilijker de gewichten werden ervaren.

Sportervaring. Daarnaast werd gevraagd hoe vaak deelnemers gemiddeld per week sportten. Uit

onderzoek blijkt namelijk dat ervaren sporters meer gemotiveerd worden door negatieve feedback dan positieve feedback, in tegenstelling tot minder ervaren sporters die meer gemotiveerd worden door positieve feedback dan negatieve feedback (Fishbach, Eyal & Finkelstein, 2010). Sportervaring kan dus invloed hebben gehad op het effect van feedbackvalentie op sportprestatie en is daarom meegenomen als controlevariabele.

Procedure

Na inschrijving via de website van het onderzoekslab of toezegging tot deelname kregen

deelnemers een bevestigingsmail met daarin een link naar een online vragenlijst in Qualtrics. Hierin werd als eerst informatie gegeven over het onderzoek, waarna deelnemers online akkoord moesten gaan met een toestemmingsverklaring voor het eerste deel van het onderzoek. Daarna begon de vragenlijst die bestond uit een aantal demografische vragen en een vragenlijst over mindset (CNAAQ-2-NL, Biddle,

(17)

Wang, Chatzisarantis & Spray, 2003). Deelnemers werd gevraagd deze vragenlijst in te vullen voor aanvang van het tweede deel van het onderzoek.

Voor het tweede, experimentele deel van het onderzoek werd deelnemers als eerst gevraagd om akkoord te gaan met een toestemmingsverklaring en kregen zij een korte uitleg. Deelnemers begonnen de fysieke taak met warmlopen, en vervolgens werden de baseline ronde en vijf verschillende experimentele rondes afgenomen. Tussen elke ronde door kregen deelnemers een pauze waarin ze op adem konden komen en wat water konden drinken. Op het moment dat alle rondes afgelopen waren, beantwoordden de deelnemers nog een aantal vragen ter controle van de manipulaties. Het experimentele deel van het onderzoek nam ongeveer 30 tot 40 minuten in beslag. Als debriefing werd uitgelegd dat het doel van het onderzoek nog niet bekend mocht worden gemaakt en dat na afloop van het gehele onderzoek iedereen hierover een e-mail zou krijgen. Hiermee werd voorkomen dat de deelnemers ten tijde van de

dataverzameling informatie over de opzet van het onderzoek aan elkaar konden doorvertellen.

Resultaten Data voorbereiding

Factoranalyse. Over de 21 items van de CNAAQ-2 is eerst een Principal Component Analysis met oblique (direct oblimin) rotatie uitgevoerd. Om te kijken of de twee beoogde schalen (statische mindset en groei mindset) bevestigd konden worden, is een vaste extractie van twee factoren ingesteld. Bartlett’s test of sphericity X2 (210) = 315.79, p < .000, laat zien dat correlatie tussen de factoren hoog genoeg was voor een factoranalyse. De Kaiser-Meyer-Olkin waarde van .50 (middelmatig volgens Field, 2009) wijst op een te kleine steekproef en de resultaten zijn daarom met voorzichtigheid geïnterpreteerd. Analyse van de items liet zien dat de items voor de statische mindset schaal, met uitzondering van item 9, samen clusterden op dezelfde component (R2 = .41-.67 factorlading range). Verder clusterden alle items voor de groei mindset schaal samen op dezelfde component (R2 = .56-.83 factorlading range). De twee schalen verklaarden samen 36.93% van de variantie. Zowel de statische (α = .71) als groei (α = .84) mindset waren betrouwbaar. Het verwijderen van items met een lage factorlading (item 9, item 14 en item

(18)

15) zorgde niet voor een hogere betrouwbaarheid. Vanwege de kleine steekproef (lage KMO waarde) en het niet verbeteren van de betrouwbaarheid bij verwijderen van items, is ervoor gekozen de beoogde twee schalen met bijbehorende items aan te houden.

Assumptie normaalverdeling. Door middel van histogramplots werd gecontroleerd voor normaalverdeling van de variabelen. Hieruit bleken variabelen positief scheef verdeeld te zijn.

Logtransformatie of Z-transformatie leverde echter geen beter normaal verdeelde variabelen op, waarna gekozen is om de originele variabelen te gebruiken voor de analyses. Voor de repeated measure ANOVA zijn de mindset schalen (groei mindset en statische mindset) gestandaardiseerd door middel van z-scores. De in de tekst weergegeven gemiddelde en standaarddeviaties zijn ongetransformeerd. In Bijlage 1 zijn de histogrammen opgenomen, die de verdeling van de variabelen weergeven zoals deze zijn meegenomen in de analyses.

Controlevariabelen. In Tabel 1 zijn de ongetransformeerde gemiddelde, bijbehorende

standaardafwijkingen en correlaties tussen alle variabele weergegeven. Uit de correlaties komt naar voren dat er een significant, positief verband is tussen geslacht en de hardlooptijden in elke conditie. Mannen liepen sneller dan vrouwen in elke conditie. Sportervaring (aantal keer sporten per week) hangt significant negatief samen met hardlooptijden in de negatieve feedback, positieve feedback, positief-incongruente en positief-congruente conditie. Dit zou kunnen betekenen dat hoe vaker mensen sportten, hoe sneller ze liepen in de genoemde condities. Daarom zijn geslacht en sportervaring meegenomen als

controlevariabelen in de repeated measure ANOVA. Manipulatiecheck

Feedback. Uit een gepaarde t-toets bleek dat er een significant verschil was tussen affect (hogere score betekent positiever affect) na positieve feedback (M = 67,85, SD = 15,82) en affect na negatieve feedback (M = 59,27, SD = 18,26), t(32) = -3.27, p = .003, 95% CI [-14,01, -3,14]. Hieruit kan opgemaakt worden dat de manipulatie van feedback succesvol was.

(19)

Tabel 1

Gemiddelde scores (M), Standaardafwijkingen (SD) en Pearson Correlaties van de Controlevariabelen, Hardlooptijden (feedbackvalentie en uitkomstverwachting) en Mindset Schalen

M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 1. Geslacht9 -- -- 1 2. Gewicht 71,71 13,32 -0,30 1 3. Motivatie 84,88 11,64 -0,25 0,04 1 4. Sportervaring10 -- -- -0,01 -0,20 0,44* 1 5. Statische mindset1 2,97 0,49 0,05 0,46** -0,17 -0,07 1 6. Groei mindset1 4,06 0,49 -0,36* -0,24 0,24 0,18 -0,30 1 7. Geen feedback2 40,68 7,74 0,80** -0,11 -0,28 -0,12 0,04 -0,30 1 8. Neg. Feedback3 44,58 8,36 0,67** -0,10 -0,26 -0,36* 0,07 -0,40* -- 1 9. Pos. Feedback4 44,07 8,20 0,69** -0,10 -0,30 -0,36* 0,01 -0,47** -- -- 1 10. Positief-Incongruent5 44,82 8,48 0,63** -0,06 -0,27 -0,40* 0,07 -0,38* -- -- -- 1 11. Positief-Congruent6 44,21 8,18 0,68** -0,06 -0,25 -0,37* 0,001 -0,45** -- -- -- -- 1 12. Negatief-Incongruent7 43,93 8,60 0,68** -0,13 -0,32 -0,33 0,02 -0,47** -- -- -- -- -- 1 13. Negatief-Congruent8 44,33 8,59 0,66** -0,14 -0,24 -0,31 0,07 -0,39* -- -- -- -- -- -- 1

Opmerkingen. 1Gemeten met de Conceptions of the Nature of Athletic Ability Questionnaire Version 2. 2Baseline: hardlooptijd ronde zonder feedback.

3Hardlooptijd rondes met negatieve feedback. 4Hardlooptijd rondes met positieve feedback. 5Hardlooptijd ronde met positieve uitkomstverwachting en negatieve feedback. 6Hardlooptijd ronde met positieve uitkomstverwachting en positieve feedback. 7Hardlooptijd ronde met negatieve uitkomstverwachting en positieve feedback. 8Hardlooptijd ronde met negatieve uitkomstverwachting en negatieve feedback. 9Man=1; Vrouw=2. 10Aantal keer sporten per week: vrijwel nooit=1, één keer per week=2, twee keer per week=3, drie keer per week=4, vier keer per week=5, vijf keer per week=6, meer dan vijf keer per week=7. * p < .05, p < .01.

(20)

Uitkomstverwachting. Uit een gepaarde t-toets bleek dat de manipulatie van

uitkomstverwachting niet succesvol was. Deelnemers gaven na afloop van de hardlooprondes aan dat zij de rondes waarbij ze zogenaamd enkelgewichten om hadden van 250 gram per stuk niet makkelijker vonden (M = 51,45, SD = 22,06) dan rondes waarbij ze zogenaamd enkelgewichten om hadden van 750 gram per stuk (M = 54,09, SD = 21,69), t(32) = -0.44, p = .665, 95% CI [-14,93, 9,66]. Dit is

meegenomen bij de interpretatie van de resultaten. Analyse

Om het hoofdeffect van feedback en feedbackvalentie te toetsen is een gepaarde t-toets

uitgevoerd met 2 niveaus: geen-feedback vs. feedback (hypothese 1a), en positieve vs. negatieve feedback (hypothese 1b). Om een interactie-effect tussen feedback valentie en uitkomstverwachting (exploratief) te toetsen is een 2 (Feedbackvalentie: positief versus negatief) x 2 (Uitkomstverwachting: positief versus negatief) repeated measure ANOVA met vier niveaus uitgevoerd met prestatie (hardloopsnelheid) als uitkomstmaat. Om een interactie-effect tussen mindset en feedback valentie te toetsen zijn scores op de twee mindset schalen toegevoegd als gestandaardiseerde covariaten (hypothese 2 en 3). Vanwege de gevonden correlaties zijn geslacht en sportervaring als between-subjects factoren toegevoegd aan de repeated measures ANOVA. Vanwege de kleine steekproef is ervoor gekozen om niet te corrigeren voor multiple testing om de power niet te verlagen (Rothman, 1990).

Hoofdeffect feedback en feedbackvalentie. Uit een gepaarde t-toets bleek dat deelnemers significant langzamer liepen na het krijgen van feedback (M = 44.32, SE = 1.41), dan na de baseline ronde zonder feedback (M = 42.20, SE = 1.37), ΔCI [-3.81, -0.44], t(32) = -2.58, p = .015. Dit was tegen de verwachting in dat mensen beter zouden presteren na feedback (hypothese 1a). Naar verwachting (hypothese 1b) werd er geen significant verschil gevonden tussen hardlooptijden na negatieve feedback en na positieve feedback, t(32) = -0.94, p = .357. Negatieve of positieve feedback lijken dus geen verschillende effecten te hebben op sportprestatie.

Interactie-effect feedback en mindset. Met de repeated measure ANOVA, met mindset schalen als covariaten, werd geen significant interactie-effect gevonden tussen feedbackvalentie en zowel groei

(21)

mindset (F(1, 30) = 1.84, p = .185) als statische mindset (F(1, 30) = 1.77, p = .193). Ook een visuele presentatie van de resultaten door middel van grafieken gaf geen indicatie voor een interactie-effect tussen feedbackvalentie en mindset. Hiermee werden de tweede en derde hypothese niet ondersteund. Het effect van feedbackvalentie op sportprestatie lijkt dus niet te worden beïnvloed door iemands mindset. Daarnaast werd, net als bij de gepaarde t-test, geen significant hoofdeffect gevonden van

feedbackvalentie, F(1, 30) = 0.90, p = .352.

Exploratieve analyse en controlevariabelen. Uit de repeated measure ANOVA kwam geen significant interactie-effect naar voren tussen feedbackvalentie en uitkomstverwachting, F(1, 30) = 0.06, p = .803. Daarnaast werd geen interactie-effect gevonden tussen feedbackvalentie en de

controlevariabelen geslacht (F(1, 17) = 0.175, p = .681) en sportervaring (F(6, 17) = 0.679, p = .669). Verder werd geen significant interactie-effect gevonden tussen uitkomstverwachting en de

controlevariabelen geslacht (F(1, 17) = 0.10, p = .753) en sportervaring (F(6, 17) = 0.31, p = .921). Het effect van feedbackvalentie op sportprestatie lijkt dus niet te worden beïnvloed door uitkomstverwachting of een van de controlevariabelen.

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om erachter te komen in hoeverre het effect van feedbackvalentie (negatieve en positieve feedback) op sportprestatie afhankelijk is van iemands mindset over

sportvaardigheden. Vanwege een aantal tekortkomingen van het onderzoek moeten de resultaten echter met grote voorzichtigheid worden geïnterpreteerd en kunnen geen sterke conclusies getrokken worden.

Hypothese 1a, dat feedback (onafhankelijk van feedbackvalentie) leidt tot een hogere

sportprestatie in vergelijking met geen feedback, kon niet worden bevestigd. Uit de resultaten kwam naar voren dat feedback tot een verslechtering van de sportprestatie leidde in vergelijking met sportprestatie waar geen feedback aan vooraf ging. Dit effect komt niet overeen met de feedback literatuur in sport-settings, waar over het algemeen een positief effect wordt gevonden van feedback op zowel sportprestatie als het stimuleren van ander gezondheidsgedrag (Bravata et al., 2007; Keller, Lauber, Gehring, Leukel &

(22)

Taube, 2014; McManus, Masters, Laukkanen, Clare, Sit & Ling, 2008). Uit de meta-analyse van Kluger en Denisi (1996) naar feedback en prestatie in verschillende contexten buiten de sport, bleek echter wel dat feedback in meer dan een derde van de gevallen kan leiden tot een verslechtering van prestatie. Zij vonden onder andere negatieve effecten van feedback op prestatie als de prestatietaak te complex of moeilijk was en als feedback te veel gericht was op iemands competenties. Mogelijk werd in het huidige onderzoek de sporttaak als moeilijk en de feedback als bedreiging voor eigen waargenomen competentie ervaren, waardoor feedback een negatief effect had op sportprestatie. Het is echter aannemelijker dat het negatieve effect van feedback op sportprestatie in het huidige onderzoek te verklaren is door

vermoeidheid. De hardloopronde zonder feedback werd altijd eerder gelopen dan de feedback rondes, waardoor een vermoeidheidseffect een waarschijnlijkere verklaring is dan de complexiteit van de sporttaak of de inhoud van de feedback.

Hypothese 1b, dat er geen verschil zou zijn in sportprestatie na positieve en negatieve feedback, kon worden bevestigd. In de resultaten werd geen verschil gevonden tussen sportprestatie na positieve of negatieve feedback. Deze resultaten sluiten aan bij de algemene feedback literatuur, waaruit naar voren komt dat het effect van feedback op prestatie niet puur afhankelijk is van de valentie van feedback

(Fishbach, Eyal & Finkelstein 2010; Kluger & Denisi, 1996; Krenn, Würth & Hergovich, 2013). Fishbach et al., (2010) beargumenteren dat iemand na positieve feedback de conclusie kan trekken dat voldoende gepresteerd is (negatief succes) of het kan iemand extra motiveren om nog beter te presteren (positief succes). Daarnaast kan negatieve feedback ervoor zorgen dat mensen opgeven (negatief falen) of gezien worden als informatie waarmee prestatie verbeterd kan worden (positief falen). Deze negatieve of positieve reacties op feedback zijn mogelijk afhankelijk van iemands overtuiging dat sportvaardigheden veranderbaar zijn (groei mindset) of onveranderbaar (statische mindset). In de literatuur wordt een groei mindset namelijk geassocieerd met positieve reacties op falen en succes, zoals doorzettingsvermogen en het stellen van doelen gericht op persoonlijke verbetering (Burnette et al., 2013; Dweck & Leggett, 1988; Potgieter & Steyn, 2010; Vella, Braithewaite, Gardner & Spray, 2016). Terwijl een statische mindset vooral geassocieerd wordt met negatieve reacties op falen en succes, zoals opgeven en het vergelijken van

(23)

de prestatie met anderen. In dit onderzoek werd daarom de hypothese gesteld dat de reactie op feedback afhankelijk is van iemands mindset (hypothese 2 en 3). De resultaten in dit onderzoek, waaruit bleek dat mindset geen invloed had op het effect van feedbackvalentie op sportprestatie, sloten hier niet bij aan. Zowel hypothese 2 als 3 konden niet worden bevestigd. Een lage power kan mogelijk verklaren waarom deze hypotheses niet bevestigd konden worden.

Verder blijkt uit de literatuur dat mensen op positieve feedback reageren met positief affect en op negatieve feedback met negatief affect, en dat dit effect versterkt wordt door de uitkomstverwachting van prestatie (Belschak & Den Hartog, 2009;Ilies, Judge & Wagner, 2010; Wolsink, Jostmann, Persoon & Jonas, in druk). Uit het onderzoek van Wolsink et al. (in druk) blijken de affectieve reacties op feedback sterker te worden als feedback onverwacht is, ten opzichte van verwacht. Echter was nog niet onderzocht welk effect dit uiteindelijk zou hebben op prestatie. Uit de exploratieve analyse in dit onderzoek bleek uitkomstverwachting geen invloed te hebben op het effect van feedbackvalentie op sportprestatie. De manipulatie van uitkomstverwachting bleek echter niet geslaagd te zijn, waardoor geen conclusies getrokken kunnen worden uit de resultaten.

Tekortkomingen en vervolgonderzoek

Aantal deelnemers. De eerste tekortkoming is het lage aantal deelnemers in het onderzoek. Van tevoren werd gestreefd een aantal van 100 deelnemers te behalen. Het bleek echter moeilijk om studenten te werven voor een onderzoek op een locatie buiten de universiteit, waarbij een fysieke taak uitgevoerd moest worden. Uiteindelijk zijn slechts 33 deelnemers meegenomen in de analyses. Hierdoor is de power van het onderzoek laag en daarmee de kans op het ten onrechte verwerpen of aannemen van de

hypotheses groot. Dit zou kunnen verklaren waarom zowel hypothese 2 als 3, dat het effect van feedback op sportprestatie afhankelijk is van iemands mindset, niet bevestigd konden worden. Verder is het vanwege de lage power mogelijk dat hypothese 1b, dat er geen verschil zou zijn in sportprestatie na positieve en negatieve feedback, ten onrechte wordt aangenomen. Door een lage power neemt ook de kans op toevallige significante effecten toe, en dus zou het onverwachte gevonden, negatieve effect van feedback op sportprestatie toeval kunnen zijn geweest.

(24)

Vermoeidheidseffect. Een andere verklaring voor het negatieve effect van feedback op

sportprestatie, is vermoeidheid. Om het effect van feedback op sportprestatie te analyseren, werd prestatie tijdens de baseline ronde (zonder feedback) vergeleken met de gemiddelde prestatie tijdens de laatste vier rondes (met feedback). In de laatste vier rondes kregen deelnemers positieve en negatieve feedback in random volgorde aangeboden, om zo een volgorde effect van feedbackvalentie te voorkomen. Dit was echter niet het geval voor de baseline ronde zonder feedback, die altijd als eerst plaatsvond. Naar alle waarschijnlijkheid is er naarmate de rondes vorderden vermoeidheid opgetreden, wat de prestatie beïnvloed kan hebben. Het zou dus zo kunnen zijn dat deelnemers wel de intentie hadden om beter te presteren, maar niet in staat waren dit ook echt te doen. Het verwachte positieve effect van feedback op prestatie heeft hierdoor wellicht niet kunnen optreden.

Manipulatie uitkomstverwachting. Een tweede tekortkoming is de niet geslaagde manipulatie van uitkomstverwachting. Uit de resultaten bleek er geen verschil te zijn in ervaren moeilijkheid tussen de makkelijke en moeilijke conditie. Hierdoor kunnen geen conclusies getrokken worden uit de exploratieve analyses over de invloed van uitkomstverwachting op het effect van feedbackvalentie op prestatie. Een verklaring voor de niet geslaagde manipulatie zou de deelnemerspopulatie van het onderzoek kunnen zijn. Een groot deel van de deelnemers bestond uit studenten of net afgestudeerden van de universiteit. Dit is een groep die zelf veel ervaring heeft met het analyseren en uitvoeren van onderzoek. Hierdoor bestaat de kans dat deelnemers door hebben gehad dat er geen verschil was tussen de condities. Daarnaast bleek dat de deelnemers over het algemeen erg fit waren en veel sportervaring hadden. Mogelijk geloofden deelnemers wel dat er een verschil was tussen de condities, maar verwachten ze niet dat dit invloed zou hebben op hun prestatie. Dit zou betekenen dat de manipulatie niet het verwachte effect op

uitkomstverwachting heeft gehad.

Vervolgonderzoek. Voor vervolgonderzoek is het ten eerste aan te raden om een andere doelgroep te kiezen om meerdere problemen uit het huidige onderzoek op te lossen. Schoolklassen of amateur sportclubs zijn mogelijke alternatieven doelgroepen, omdat zo in één keer groepen met veel deelnemers geworven kunnen worden en hierdoor een lage power kan worden voorkomen. Indien het

(25)

onderzoek toch bij studenten wordt uitgevoerd is het belangrijk om de inspanning voorafgaand aan het onderzoek te minimaliseren. Dit kan bijvoorbeeld door de afstand tot de onderzoekslocatie zo klein mogelijk te maken. Door deelnemers te werven buiten de studentenpopulatie zouden daarnaast problemen met de manipulatie van uitkomstverwachting opgelost kunnen worden. Mogelijk is de manipulatie wel succesvol bij kinderen, scholieren of lager opgeleiden. Doordat deze groepen minder kennis hebben over onderzoeksprocedures, zal de kans groter zijn dat zij aan zullen nemen dat er verschillen zijn tussen de condities. Daarbij zullen resultaten beter generaliseerbaar zijn naar praktijksituaties op het moment dat deelnemers geworven worden onder bijvoorbeeld schoolklassen of amateur sportclubs met verschillende opleidingsniveaus.

Ten tweede is het nodig om in vervolgonderzoek te kunnen uitsluiten dat het effect van feedback op sportprestatie beïnvloed is door vermoeidheid. Een mogelijke oplossing zou zijn om te controleren voor dit effect door na elke ronde intentie tot het verbeteren van prestatie uit te vragen. Daarnaast kan een extra geen-feedback ronde worden toegevoegd, die net als de negatieve en positieve feedback ronde in random volgorde wordt aangeboden. Een mogelijke oplossing om het vermoeidheidseffect te voorkomen is om, in plaats van een within-subjects design, een between-subjects design te gebruiken door de deelnemers te verdelen over de vier condities. In dit geval hoeven deelnemers minder rondes hard te lopen, waardoor de kans op vermoeidheid kleiner wordt. Een nadeel van deze opzet is dat een groter aantal deelnemers nodig is voor voldoende power. Een andere mogelijke oplossing is om deelnemers langere pauzes tussen de rondes in te laten nemen. Hierbij blijft het de vraag wat een voldoende pauze zal zijn om een vermoeidheidseffect te voorkomen. Eventueel zouden de hardlooprondes op meerdere dagen bij de deelnemers afgenomen kunnen worden.

Bijdrage en belang vervolgonderzoek

De opzet van het huidige onderzoeksdesign heeft naast een aantal tekortkomingen, ook belangrijke toevoegingen aan de bestaande literatuur. Ten eerste is sportprestatie gemeten met een objectieve gedragsmaat. Dit heeft, in tegenstelling tot vaak gebruikte zelfrapportage vragenlijsten en computertaken, een hoge ecologische validiteit. Hierdoor zullen resultaten goed generaliseerbaar zijn naar

(26)

de dagelijkse praktijk op het moment dat de huidige onderzoeksopzet gebruikt wordt in

vervolgonderzoek. Ten tweede is dit het eerste onderzoek waarbij negatieve en positieve feedback in hetzelfde onderzoek, direct met elkaar zijn vergeleken in een sport-setting. Tot nu toe kon het effect van feedbackvalentie op sportprestatie alleen worden bekeken door verschillende onderzoeken naast elkaar te leggen. Eventuele verschillen tussen negatieve en positieve feedback zijn hier mogelijk toe te schrijven aan verschillen in onderzoeksopzet of deelnemerspopulatie. De huidige onderzoeksopzet heeft dit probleem niet, waardoor uit vervolgonderzoek met deze onderzoeksopzet sterkere conclusies getrokken kunnen worden met betrekking tot het effect van feedbackvalentie op sportprestatie. Ten derde is het een goede aanvulling op onderzoek naar mindset over sportvaardigheden, waar (a) een gebrek is aan

experimenteel onderzoek en (b) nog weinig onderzoek is gedaan naar de rol die mindset speelt bij het effect van positieve feedback op prestatie. Dankzij dit onderzoek zijn veel inzichten verkregen hoe het huidige onderzoeksdesign in de toekomst het best uitgevoerd kan worden. Hiermee heeft dit onderzoek een belangrijke bijdrage geleverd aan vervolgonderzoek naar het effect van feedback(valentie) op prestatie in sport-settings.

Vanwege de besproken kritiekpunten zullen geen conclusies getrokken worden met betrekking tot implicaties van de resultaten voor de praktijk. Het is belangrijk om het huidige onderzoeksdesign aan te passen en verder onderzoek te doen naar de omstandigheden waaronder feedback effectief is in het verbeteren van sportprestatie en het stimuleren van gezondheidsgedrag. Drieënveertig procent van de Nederlandse bevolking heeft overgewicht en slechts de helft van de mensen krijgt genoeg

lichaamsbeweging (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2016a, 2016b). Als duidelijk wordt welke feedback voor wie het meest effectief is, kan feedback effectiever ingezet worden bij het opzetten van interventies tegen overgewicht of het stimuleren van kinderen tijdens sportlessen.

(27)

Referenties

Ávila, L. T., Chiviacowsky, S., Wulf, G., & Lewthwaite, R. (2012). Positive social-comparative

feedback enhances motor learning in children. Psychology of Sport and Exercise, 13(6), 849-853. Bandura, A. (2006). Guide for constructing self-efficacy scales. In F. Pajares & T. Urdan (Eds.),

Self-efficacy beliefs of adolescents (pp. 307-337).

Belschak, F. D., & Den Hartog, D. N. (2009). Consequences of positive and negative feedback: The impact on emotions and extra‐role behaviors. Applied Psychology, 58(2), 274-303.

Biddle, S. J., Wang, C. J., Chatzisarantis, N. L., & Spray, C. M. (2003). Motivation for physical activity in young people: Entity and incremental beliefs about athletic ability. Journal of Sports Science, 21(12), 973-989.

Booth, F. W., Roberts, C. K., & Laye, M. J. (2012). Lack of exercise is a major cause of chronic diseases. Comprehensive Physiology, 2, 1143–1211.

Bravata, D. M., Smith-Spangler, C., Sundaram, V., Gienger, A. L., Lin, N., Lewis, R., et al. (2007). Using pedometers to increase physical activity and improve health: a systematic review. Jama,

298(19), 2296-2304.

Burnette, J. L. (2010). Implicit theories of body weight: Entity beliefs can weigh you down. Personality and Social Psychology Bulletin, 36(3), 410-422.

Burnette, J. L., & Finkel, E. J. (2012). Buffering against weight gain following dieting setbacks: An implicit theory intervention. Journal of Experimental Social Psychology, 48(3), 721-725. Burnette, J. L., O'boyle, E. H., VanEpps, E. M., Pollack, J. M., & Finkel, E. J. (2013). Mind-sets matter:

A meta-analytic review of implicit theories and self-regulation. Psychological Bulletin, 139(3), 655-701.

Butcher, Z., Fairclough, S., Stratton, G., & Richardson, D. (2007). The effect of feedback and

information on children’s pedometer step counts at school. Pediatric Exercise Science, 19(1), 29-38.

(28)

Carpentier, J., & Mageau, G. A. (2013). When change-oriented feedback enhances motivation, well-being and performance: A look at autonomy-supportive feedback in sport. Psychology of Sport and Exercise, 14(3), 423-435.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2016a, 5 april). Leefstijl en (preventief) gezondheidsonderzoek; persoonskenmerken. Geraadpleegd op 28 januari 2017, van

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=83021NED

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2016b, 5 april). Lengte en gewicht van personen, ondergewicht en overgewicht; vanaf 1981. Geraadpleegd op 28 januari 2017, van

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=81565ned&D1=0-4&D2=a&D3=0-1,5&D4=0&D5=0,10,20,30,33-34&VW=T

Chen, L. H., Chen, M. Y., Lin, M. S., Kee, Y. H., Kuo, C. F., & Shui, S. H. (2008). Implicit theory of athletic ability and self-handicapping in college students. Psychological Reports, 103(2), 476-484.

Cohen, J. (1992). Statistical power analysis. Current directions in psychological science, 1(3), 98-101. Dweck, C.S. (1999). Self-theories: Their Role in Motivation, Personality and Development. Psychology

press: Philadelphia.

Dweck, C. S. (2007). The perils and promises of praise. ASCD, 65(2), 34-39.

Dweck, C. S., & Leggett, E. L. (1988). A social-cognitive approach to motivation and personality. Psychological review, 95(2), 256.

Faul, F., Erdfelder, E., Buchner, A., & Lang, A. G. (2009). Statistical power analyses using G* Power 3.1: Tests for correlation and regression analyses. Behavior research methods, 41(4), 1149-1160. Field, A. P. (2009). Discovering statistics using SPSS: and sex and drugs and rock’ n’ roll (3e druk).

Londen: Sage.

Fishbach, A., Eyal, T., & Finkelstein, S. R. (2010). How positive and negative feedback motivate goal pursuit. Social and Personality Psychology Compass, 4(8), 517-530.

(29)

Godino, J. G., Watkinson, C., Corder, K., Marteau, T. M., Sutton, S., Sharp, S. J., et al.

(2013). Impact of personalised feedback about physical activity on change in objectively measured physical activity (the FAB study): a randomised controlled trial. PloS one, 8(9), e75398.

Gezonde goede voornemens zijn populair. (2016, 30 december). Geraadpleegd op 28 januari 2017, van https://www.ing.nl/nieuws/nieuws_en_persberichten/2016/12/Gezonde_goede_voornemens_zijn_ populair.html

Hong, Y. Y., Chiu, C. Y., Dweck, C. S., Lin, D. M. S., & Wan, W. (1999). Implicit theories, attributions, and coping: A meaning system approach. Journal of Personality and Social psychology, 77(3), 588.

Ilies, R., & Judge, T. A. (2005). Goal regulation across time: the effects of feedback and affect. Journal of applied psychology, 90(3), 453-467.

Ilies, R., Judge, T. A., & Wagner, D. T. (2010). The influence of cognitive and affective reactions to feedback on subsequent goals. European Psychologist, 15(2), 121-131.

Keller, M., Lauber, B., Gehring, D., Leukel, C., & Taube, W. (2014). Jump performance and augmented feedback: Immediate benefits and long-term training effects. Human movement science, 36, 177-189.

Kluger, A. N., & DeNisi, A. (1996). The effects of feedback interventions on performance: A historical review, a meta-analysis, and a preliminary feedback intervention theory. Psychological Bulletin, 119(2), 254-284.

Krenn, B., Würth, S., & Hergovich, A. (2013). The impact of feedback on goal setting and task performance. Swiss Journal of Psychology.

Li, W., Lee, A. M., & Solmon, M. A. (2005). Relationships among dispositional ability conceptions, intrinsic motivation, perceived competence, experience, and performance. Journal of teaching in physical education, 24(1), 51-65.

(30)

Latham, G. P., & Locke, E. A. (1991). Self-regulation through goal setting. Organizational behavior

and human decision processes, 50(2), 212-247.

Locke, E. A., & Latham, G. P. (2006). New directions in goal-setting theory. Current directions in

psychological science, 15(5), 265-268.

Lyons, C., Kaufman, A. R., & Rima, B. (2015). Implicit theories of the body among college women: Implications for physical activity. Journal of health psychology, 20(9), 1142-1153.

McManus, A. M., Masters, R. S., Laukkanen, R. M., Clare, C. W., Sit, C. H., & Ling, F. C. (2008). Using heart-rate feedback to increase physical activity in children. Preventive medicine, 47(4), 402-408.

Michie, S., Abraham, C., Whittington, C., McAteer, J., & Gupta, S. (2009). Effective techniques in healthy eating and physical activity interventions: a meta-regression. Health Psychology, 28(6), 690-701.

Moreno, J. A., González-Cutre, D., Sicilia, Á., & Spray, C. M. (2010). Motivation in the exercise setting: Integrating constructs from the approach–avoidance achievement goal framework and self-determination theory. Psychology of Sport and Exercise, 11(6), 542-550.

Mouratidis, A., Lens, W., & Vansteenkiste, M. (2010). How you provide corrective feedback makes a difference: The motivating role of communicating in an autonomy-supporting way. Journal of

Sport and Exercise Psychology, 32(5), 619-637.

Mouratidis, A., Vansteenkiste, M., Lens, W., & Sideridis, G. (2008). The motivating role of positive feedback in sport and physical education: Evidence for a motivational model. Journal of Sport and Exercise Psychology, 30(2), 240-268.

Ommundsen, Y. (2001). Self-handicapping strategies in physical education classes: The influence of implicit theories of the nature of ability and achievement goal orientations. Psychology of Sport and Exercise, 2(3), 139-156.

(31)

Potgieter, R. D., & Steyn, B. J. M. (2010). Goal orientation, self-theories and reactions to success and failure in competitive sport: psychological perspectives. African Journal for Physical Health Education, Recreation and Dance, 16(4), 635-647.

Rothman, K. J. (1990). No adjustments are needed for multiple comparisons. Epidemiology, 1(1), 43-46.

Shute, V. J. (2008). Focus on formative feedback. Review of educational research, 78(1), 153-189. Vella, S. A., Braithewaite, R. E., Gardner, L. A., & Spray, C. M. (2016). A systematic review and

meta-analysis of implicit theory research in sport, physical activity, and physical education. International Review of Sport and Exercise Psychology, 9(1), 191-214.

Verduyn Lunel, D. (2016). Psychosociaal welzijn binnen sport : de relatie tussen ouderschapsstijl en doeloriëntaties bij jongere sporters (master thesis). Geraadpleegd van

http://www.scriptiesonline.uba.uva.nl/document/639941

Wälchli, M., Ruffieux, J., Bourquin, Y., Keller, M., & Taube, W. (2016). Maximizing performance: augmented feedback, focus of attention, and/or reward?. Medicine & Science in Sports & Exercise, 48(4), 714-719.

Weltevreden, G. M. (2016). Ongepubliceerd onderzoek.

Wolsink, I., Jostmann, N. B., Persoon, I., & Jonas, K. J. (in druk). Expectations shape implicit affective reactions to feedback.

(32)

Bijlage 1. Histogramplots afhankelijke variabelen

Figuur 3: Positief-congruente conditie Figuur 4: Positief-incongruente conditie

(33)

Figuur 7: Negatieve feedback hardlooptijden Figuur 8: Positieve feedback hardlooptijden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The national Act on Higher Education and Scientific Research (WHW article 7.3c) allows higher education institutions to establish joint degree programmes, both with Dutch

Current-phase relation in the absence of interface Rashba spin-orbit interaction (λR) for (a) the chiral p wave (Eu) in the single- band model, (b) the chiral p wave (E u ) in

Long-term interaction provides the setting for a gradual transfer of the responsibility from the robot to the child, in which the child masters his or her independency through the

Overall, 14 C characteristics of iso- and brGDGTs and the inferred turnover times that are far longer than those of dis- crete POM (free light density fraction) and signature lipids

More recently, these monoclinic domains have indeed been observed in thin films using X-ray Diffraction (XRD) measurements [36]. Interestingly, in non-magnetic bulk LCO,

albei partye bevoordeel. Band en mond belowe : met nadruk bevestig. Uit die hand verkoop : privaat, nie per publieke veiling nie. Iemand op die .hande dra : regtig baie

In this contribution we demonstrate the feasibility of using fluorescent dyes to measure spatiotemporally varying pH pro files in solution by comparing the pH changes arising

LEIS also has good sensitivity to mass differences, which enables the correlation of isotope exchange kinetics at surfaces and in-depth penetration with high