• No results found

Het gezin aan zet : de effectiviteit van eigen kracht conferenties op kindermishandeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het gezin aan zet : de effectiviteit van eigen kracht conferenties op kindermishandeling"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

KYARAH ESKAK, 11074701

MASTERTHESIS FORENSISCHE ORTHOPEDAGOGIEK

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

SCRIPTIEBEGELEIDER: T. VAN ZUIJEN

DATUM: 17 augustus 2017

HET GEZIN AAN ZET

DE EFFECTIVITEIT VAN EIGEN KRACHT

CONFERENTIES OP KINDERMISHANDELING

(2)

1 Inhoudsopgave Abstract……… 2 1. Inleiding……… 3 2. Methode……… 8 2.1 Onderzoeksgroep………. 8 2.2 Procedure………. 9 2.3 Meetinstrumenten……… 12 2.4 Onderzoeksdesign……… 13 2.5 Data-analyse……… 13 3. Resultaten……… 14 3.1 Data-inspectie………. 14 3.2 Statistische analyses………... 15 4. Discussie……… 16 5. Literatuurlijst……… 19

(3)

2

Abstract

Family group-conferences aim to increase child safety by empowerment of parents and commitment of the social network. There is, however, a lack of adequate scientific research into the actual effectiveness of Family group-conferences. This study investigates the effectiveness of Family group-conferences in a Randomized Control Trial. Data from 197 participants, divided into an experimental group in which the Family-group conference is applied, a controlgroup in which participants declined the Family-group conference and a second controlgroup in which the regular care was applied, was collected using questionnaires. The Family Empowerment Scale, the Interpersonal support evaluation questionnaire and the Child Abuse Potential Iventory were completed before and twelve months after the conduct of the Family conference or regular care. Participants who finished the Family group-conference reported significant improvement of empowerment and improvement of commitment of the social network. They also reported a decrease in child abuse. The results, however, did not differ from the regular care. The results of the Family group-conference aren’t better, neither worse than the results of the regular care.

(4)

3

Inleiding

Na de Tweede Wereldoorlog is Nederland zich gaan ontwikkelen als een Verzorgingsstaat, waarin de primaire verantwoordelijkheid voor het welzijn van burgers bij de staat lag (Roebroek & Hertogh, 1998). Recentelijk is de Verzorgingsstaat plaats gaan maken voor de Participatiestaat (Jager-vreugdenhil, 2012; Van Nijendaal, 2014). Zowel de Wet Maatschappelijk Ondersteuning (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2010) als de decentralisatie van de jeugdzorg1 zijn hier een belangrijk onderdeel van. De decentralisatie heeft ertoe geleid dat de verhouding tussen de overheid en haar burgers is veranderd. De nadruk kwam te liggen op de eigen verantwoordelijkheden van de burger en het gebruik maken van het eigen netwerk. Het recht op zorg en ondersteuning werd vervangen door voorzieningen die beschikbaar zijn, zolang de gemeente deze kan leveren uit hun ingekochte ‘voorraad’ (Van Nijendaal, 2014). Meedoen, zelfredzaamheid en de kracht van het sociale netwerk, zijn begrippen waar we sinds de omslag van de Verzorgingsstaat naar de Participatiestaat steeds meer mee in aanraking zijn gekomen. De ‘Eigen Kracht Conferentie’ sluit zich naadloos aan bij deze begrippen: het gezin is aan zet.

De Eigen Kracht Conferentie vindt zijn oorsprong in Nieuw-Zeeland en stamt af van de Maori tradities. De Maori bevolking loste problemen op door met de gehele stam samen te komen om gezamenlijk te besluiten wat een ieder kon betekenen om tot een gepaste oplossing te komen voor het probleem. Het jeugdzorgsysteem dat zich rond de jaren ’80 ontwikkelde, ging in tegen hun eeuwenoude tradities (Levine, 2000). De Maori-kinderen werden in verhouding veel vaker uit huis gehaald en in blanke gezinnen geplaatst. Dit gebeurde zonder overleg en zonder dat er naar mogelijkheden werd gekeken om een uithuisplaatsing te voorkomen. De Maori was bang dat hun cultuur verloren zou gaan ten gevolge hiervan. Nieuw-Zeeland introduceerde als reactie hierop ‘The Young Persons and their Family Act’ (Schout et al., 2015; Connolly, 1994). Hiermee werd de rol van de staat in de hulpverlening van de voorgrond gehaald. De nadruk werd gelegd op de verantwoordelijkheid van het gezin en de sociale groep waar het kind toe behoort, wat in lijn stond met de Maori tradities. Deze Maori tradities vormen de basis van de Family Group Conferencing (Schout et al., 2015; Crampton, 2007).

In 2001 werd de eerste Family Group Conferencing in Nederland gehouden onder de naam Eigen Kracht Conferentie. In 2004 hebben er al vierhonderd conferenties plaatsgevonden, in 2011 zeshonderd en het aantal blijft toenemen (Van Pagée, 2006;

(5)

4

Schuurman & Mulder, 2011). De benadering van de Eigen Kracht Conferentie tracht het formele systeem van overheidsondersteuning met het informele systeem van de familie en het sociale netwerk samen te laten komen. Op deze manier kunnen beiden gebruik maken van elkaars informatie en dit inzetten bij het opstellen van een hulpverleningsplan (Doolan, 2003). Het doel van de Eigen Kracht Conferentie is het bewustmaken van zelf- en samenredzaamheid bij gezinnen die problemen ervaren in de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen. Hierbij staat als primaire uitkomst de veiligheid van het kind centraal (Groot, Jong & Schout, 2013).

De Eigen Kracht Conferentie bestaat uit drie fasen. In de eerste fase bespreekt de professional met de familie hoe hij tegen de problemen aankijkt en welke mogelijkheden er zijn vanuit de hulpverlening. Indien er sprake is van een ondertoezichtstelling is ook de gezinsvoogd aanwezig om een kader te schetsen waaraan het plan zal moeten voldoen om geaccepteerd te worden (Van Pagée, 2006). In de tweede fase formuleert de familie in geslotenheid de hulpvraag en wordt er een hulpverleningsplan en een taakverdeling opgesteld. In de laatste fase wordt het hulpverleningsplan gepresenteerd aan een onafhankelijke Eigen Kracht coördinator. In het geval van een ondertoezichtstelling is ook de gezinsvoogd hierbij aanwezig. Indien het hulpverleningsplan veilig en wettelijk is, wordt het goedgekeurd en wordt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan bij de familie neergelegd. Hiermee is het familieplan ontstaan (van Pagée, 2006; Groot, Jong & Schout, 2013; Dijkstra et al., 2016). De achterliggende gedachte van de Eigen Kracht Conferentie is dat oplossingen die door de familie zelf worden aangedragen, zich vanuit een intrinsieke motivatie ontwikkelen en dus een grotere kans van slagen hebben dan oplossingen die door een buitenstaande hulpverlener worden bedacht (Ran & Deci, 2000; Burford & Hudson, 2000). Daarnaast zullen gevoelige onderwerpen eerder ter sprake komen in een vertrouwde besloten groep met enkel bekenden uit het sociale netwerk en dus eerder opgenomen worden in het hulpverleningsplan, wat leidt tot een hogere kwaliteit van het plan (Crampton, 2007).

“Het resultaat van een Eigen Kracht Conferentie is niet alleen een plan, maar een door de familie gemaakt én gedragen plan” – Rob van Pagée

Ondanks dat de conferenties al jaren worden ingezet binnen de jeugdzorg, is de effectiviteit ervan nog niet bewezen vanwege het gebrek aan adequaat wetenschappelijk onderzoek (Dijkstra et al., 2014; Frost, Abram & Burgess, 2014). Wereldwijd zijn er 1741 onderzoeken gedaan naar de effectiviteit van het Family Group Decision Making model (Shlonsky et al., 2009). Hier valt de Eigen kracht conferentie ook onder. Het meeste onderzoek

(6)

5

is gedaan middels procesevaluaties en tevredenheidsonderzoek (Crampton, 2007). Oosterkamp-Szwajcer et al. (2012) concludeerden dat 85% van de families de hulpverleningsplannen (gedeeltelijk) uitvoerden en dat zij meer empowerment ervaarden na de Eigen kracht conferentie. Van Beek (2009) concludeerde dat 83% van de families tot een (gedeeltelijk) uitgevoerd familieplan zijn gekomen. De families gaven daarbij aan dat ze meer en verbeterde steun vanuit het sociale netwerk hebben ervaren en de veiligheid was toegenomen binnen het gezin. Beide onderzoeken geven positieve resultaten, maar deze effecten kunnen door het gebrek aan een controlegroep niet worden toegewezen aan de Eigen kracht conferentie. Daarnaast is tevredenheid over de conferentie geen wetenschappelijke evidentie voor de effectiviteit ervan.

Uit een samenvatting van een systematische review van Shlonsky en collega’s (2009) komt naar voren dat er slechts uit zes onderzoeken causale conclusies getrokken kunnen worden. Deze zes studies hadden namelijk, in tegenstelling tot de overige 1735 studies, wel een controlegroep gebruikt bij hun onderzoek. In slechts twee van de zes gecontroleerde onderzoeksdesigns was er sprake van een gerandomiseerde controlegroep. Zij concludeerden op basis van de gecontroleerde studies dat het inzetten van de Family Group Conferencing leidde tot een toename van kindermishandeling (Shlonsky et al., 2009). Het artikel is echter nooit gepubliceerd, waardoor specifieke informatie over de gebruikte studies en resultaten ontbreekt (Dijkstra et al., 2016). Dijkstra en collega’s (2016) vonden het daarom belangrijk dat er een nieuwe literatuurstudie werd uitgevoerd. Zij hebben een meta-analyse uitgevoerd, waarbij is gekeken naar de effectiviteit van familienetwerkberaden en of specifieke kenmerken van de methoden van gezinnen en van de gebruikte studies van invloed zijn op de werkzaamheid ervan. Er werd in verschillende digitale databases gezocht naar bruikbare studies, waarbij gebruik werd gemaakt van de search string: “family group decision making or family group conference*, family unity meeting, family decision making, team decision making, family team meeting or family meeting in combinatie met (youth care or youth protect*, youth welfare, child care, child protect*, child welfare 14, foster care”. Er werden de volgende inclusie criteria gehanteerd: (1) de studie moest zich richten op de inzet van familienetwerkberaden in de jeugdzorg, (2) de studie moest zich richten op de effectiviteit van familienetwerkberaden, (3) de studie moest gebruikmaken van een controlegroep en (4) de studie moest bruikbare statistische gegevens voor een meta-analyse bevatten. Daarnaast is er gebruik gemaakt van referentielijsten van relevante studies, de internationale database met studies van de American Humane organisatie en is er contact gezocht met verschillende onderzoekers die gepubliceerd hebben in dit onderzoeksveld om zowel gepubliceerd als

(7)

6

ongepubliceerde studies tot hun beschikking te krijgen (Dijkstra et al., 2016). In totaal voldeden negentien studies aan de inclusiecriteria, waarvan zestien daadwerkelijk zijn gebruikt voor het onderzoek. Het onderzoeksdesign, of het een prospectieve of retrospectieve studie betreft en het meetniveau bleken de resultaten op het gebied van kindermishandeling significant te beïnvloeden. Uit de studie van Lorentzen (2008) met het meest robuuste onderzoeksdesign, de

randomized control (RCT) trail, kwam naar voren dat het inzetten van Eigen Kracht

conferenties tot meer kindermishandeling leidde. Ook prospectieve studies lieten deze resultaten zien. Studies die gebruik maakten van een heterogene controlegroep laten een afname van kindermishandeling zien, evenals de retrospectieve studies. In andere studies, zoals in het onderzoek van Berzin en collega’s (2008), waarin gebruik wordt gemaakt van een RCT, wordt geconcludeerd dat de Eigen Kracht conferentie niet betere resultaten, maar ook geen slechtere resultaten laat zien dan de reguliere zorg met betrekking tot de veiligheid van het kind en uithuisplaatsingen (Dijkstra et al., 2016). Dijkstra en collega’s concludeerden dan ook dat het onderzoeksdesign dat wordt toegepast van invloed is op de resultaten, waarbij een sterk onderzoeksdesign weinig of zelfs negatieve effecten laat zien.

Onderzoek dat niet is meegenomen in de meta-analyse, maar wel de effectiviteit van de Eigen Kracht conferentie heeft onderzocht, is het onderzoek van Pennell en Burford (2000). Zij hebben middels interviews onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen die de gezinnen doormaakten gedurende de Eigen Kracht conferentie. Daarnaast maakten zij gebruik van The

Child Protection Events om inzicht te verkrijgen in hoeverre er sprake was van

kindermishandeling en verwaarlozing. Pennell en Burford (2000) concludeerden dat het inzetten van een Eigen Kracht conferentie leidde tot minder kindermishandeling en – verwaarlozing. Bij dit onderzoek dient echter rekening gehouden te worden met het feit dat er sprake is geweest van een kleine steekproef. Daarnaast is het onduidelijk of een randomized

control trial is ingezet bij dit onderzoek.

Sundell en Vinnerljung (2004) concluderen dat Eigen Kracht conferenties tot meer kindermishandeling en langere uithuisplaatsingen leiden. Zij hebben een prospectief onderzoek gedaan en daarbij gebruik gemaakt van een non-equivalente controlegroep. De experimentele groep bestond uit 99 families die de Eigen Kracht conferentie kreeg toegewezen, de controlegroep kreeg de reguliere zorg aangeboden en bestond uit 106 families. Er was een follow-up tot drie jaar geïncludeerd in hun onderzoek. Sundell en Vinnerljung (2004) constateerden dat de lange termijn effecten van de Eigen Kracht conferentie minder positief waren dan de korte termijn effecten. Na drie jaar bleek dat 47% van de gezinnen die een Eigen Kracht conferentie hadden gekregen, opnieuw een melding van kindermishandeling hadden

(8)

7

gedaan ten opzichte van 29% van de gezinnen die de Eigen Kracht conferentie niet had gekregen. Daarnaast werden kinderen die de Eigen Kracht conferentie hadden gekregen in 22% van de gevallen uithuisgeplaatst ten opzichte van 3% van de kinderen die de reguliere zorg aangeboden hebben gekregen.

De resultaten met betrekking tot het effect van de Eigen Kracht conferentie zijn dus uiteenlopend. Daarnaast bestaat onderzoek tot nu toe voornamelijk uit procesevaluaties en tevredenheidsonderzoeken en is er nog weinig onderzoek dat gebruik maakt van een onderzoeksdesign met voldoende bewijskracht. Het is daarom van cruciaal belang dat er meer adequaat wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan naar de effectiviteit van de Eigen kracht conferenties door middel van een RCT en een controlegroep. De praktijk wijst uit dat de Eigen Kracht Conferentie regelmatig wordt ingezet in situaties waarin er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, huiselijk geweld, gedragsproblemen van het kind en combinaties hiervan (Van Beek, 2006; Wijnen-Lunenburg et al., 2008). De conferentie zou moeten leiden tot een veiligere omgeving voor het kind, wat zou leiden tot een afname van kindermishandeling, ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen (Asscher et al., 2014). Hierbij is het van belang dat het sociale vangnet rondom het gezin wordt geactiveerd, de ouders de regie binnen het gezin terug in handen krijgen (empowerment) en dat alle beslissingen worden genomen door de familie (Groot, Jong & Schout, 2013; Holland & O’Neill, 2006). Dit onderzoek zal zich dan ook richten op de volgende hoofdvraag: “Is de Eigen Kracht

Conferentie effectief bij het terugdringen van kindermishandeling?” Er worden drie deelvragen

gesteld om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. Deelvraag één luidt als volgt: “Leidt de

Eigen Kracht conferentie tot meer empowerment bij ouders?”. Empowerment betekent

versterking. Hierbij wordt de regie over de problemen die families ervaren bij de ouders neergelegd. Volgens Cattaneo en Chapman (2010) is het eveneens een psychologisch proces dat attitudeverandering teweeg brengt. De gedachte hierachter is de ouders in staat te stellen om hun eigen problemen in handen te nemen en tot een gepaste oplossing te komen. Uit onderzoek blijkt dat bij meer empowerment de opvoedingsbelasting afneemt en de zelfredzaamheid toeneemt (Resendez, Quist & Matshazi, 2000; Taub, Tighe & Burchard, 2001). Dit zou leiden tot een verbeterde geestelijke gezondheid, wat weer leidt tot protectieve factoren, zoals onder andere een veiligere omgeving voor het kind (Hoagwood, 2005).

De tweede deelvraag luidt: “Leidt de Eigen Kracht Conferentie tot een toename van de

betrokkenheid van het bredere sociale netwerk?”. Met de betrokkenheid van het sociale

netwerk wordt bedoeld in welke mate het sociale netwerk van het gezin bereid is om samen de schouders eronder te steken en gezamenlijk tot een oplossing te komen voor het probleem. Er

(9)

8

wordt hierbij gekeken naar in hoeverre de betrokkenheid is toe- of afgenomen en hoe het gezin dit ervaart. Verondersteld kan worden dat een breder sociaal netwerk eerder in staat is om kindermishandeling in de eerste plaats al op te merken en dit zal leiden tot een afname van kindermishandeling en dus een toename van de veiligheid van het kind.

Tot slot luidt de derde deelvraag: “Leidt het inzetten van een Eigen kracht conferentie

tot minder kindermishandeling?”. Om de veiligheid van het kind in kaart te brengen, wordt er

gekeken naar een afname van kindermishandeling en –verwaarlozing. Hierbij geldt dat een afname van kindermishandeling en –verwaarlozing betekent dat de veiligheid van het kind is toegenomen. Een toename betekent echter dat de veiligheid van het kind is afgenomen.

Er wordt verwacht dat Eigen kracht conferenties de empowerment van ouders vergroot door hen de regie terug in handen te geven. Daarnaast wordt verwacht dat de conferentie het bredere sociale netwerk zal activeren, omdat ouders gemotiveerd worden om hulp vanuit hun eigen sociale kring te vragen. Tot slot luidt de hypothese dat empowerment van ouders en het vergroten van de betrokkenheid van hun sociale netwerk, zal bijdragen aan het terugdringen van kindermishandeling.

Methode

Onderzoeksgroep

De onderzoeksvragen worden beantwoord door een bestaande dataset te analyseren. Deze dataset bestaat uit families welke at random werden toegewezen aan een experimentele- of controlegroep. In de experimentele groep, werd de Eigen Kracht Conferentie (EKC) aangeboden en in de controlegroep, werd de reguliere hulpverlening aangeboden, waarbij de regie bij de hulpverlener lag in plaats van bij het gezin (Asscher, et al., 2014). De uiteindelijke steekproefgrootte betrof 197 participanten. De groep waarin de Eigen Kracht Conferentie is aangeboden en werd uitgevoerd, vormt de experimentele groep en bestaat uit vierendertig gezinnen. Er zijn twee controle groepen: De groep waarin de Eigen Kracht conferentie werd aangeboden en geweigerd, bestaat uit 100 gezinnen en de controlegroep bestaat uit 63 gezinnen. De demografische gegevens worden in tabel 1 weergegeven. De groepen verschilden enkel met een trend op burgerlijke staat (r = .64, n =197, p < .05).

(10)

9

Tabel 1.

Demografische gegevens participanten

Eigen Kracht conferentie geaccepteerd (N=34) Eigen Kracht conferentie geweigerd (N=100) Controlegroep (N=63) Leeftijd kinderen Gemiddelde (SD) 8,90 (4,93) 10,16 (4,67) 10,17 (4,67) Nationaliteit Nederlands(e) Niet Nederlands(e) 15 19 49 51 26 37 Burgerlijke staat Gehuwd/samenwonend Gescheiden 13 21a 16 84b 14 49b Opleidingsniveau Laag opgeleid Hoog opgeleid 22 12 76 24 48 15 Werk Werkzaam Werkeloos Financiële problemen Ja Nee 16 18 11 23 43 57 31 69 31 32 18 45 Aanwezigheid LVB Ja Nee 5 29 14 86 8 55 Aanmeldreden Kind-factoren Ouderfactoren Combinatie 10 18 6 21 52 27 22 22 19 Noot. a = trend significant ten opzichte van b.

Procedure

De gehele dataset, waar hier een deel van wordt geanalyseerd, is tot stand gekomen door een onderzoekssamenwerking met Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA). In februari 2014 is het includeren van gezinnen bij de Jeugdbescherming gestart. Zowel gezinnen die zich nieuw aanmeldden als gezinnen die al langer op de wachtlijst stonden bij BJAA en werden toegewezen aan een gezinsmanager, werden geïnformeerd over het lopend onderzoek. Er zijn geen exclusiecriteria bij dit onderzoek, omdat een Eigen Kracht conferentie in principe bij alle gezinnen ingezet kan worden. Families die aangaven deel te willen nemen aan het onderzoek, zijn at random toegewezen aan de experimentele- of controlegroep en werden geïnformeerd over het onderzoek middels een informed consent. Dit is een toestemmingsverklaring, welke elke participant dient te ondertekenen. In totaal zijn er 527 families benaderd, waarvan 346 families een informed consent hebben getekend. In beide

(11)

10

groepen vond vervolgens een voormeting plaats. Daarnaast werden de demografische gegevens op basis van dossierinformatie geregistreerd. Indien de dossiers niet (volledig) beschikbaar waren, is de informatie bij de familie nagevraagd.

Na de voormeting startte het behandelprogramma. Bij de experimentele groep werd de Eigen Kracht Conferentie aangeboden (n = 242), waarbij de families hun eigen familieplan opstellen. Van de 242 participanten die de Eigen Kracht conferentie kregen aangeboden, zijn 62 gezinnen tot een familieplan gekomen. In totaal hebben 167 participanten de Eigen Kracht conferentie geweigerd. Bij de controlegroep (n = 104) stelde de gezinsmanager het familieplan op voor de families. Na de voormeting bleven er in laatstgenoemde groep 99 families over, omdat enkele families al geholpen waren bij hun hulpvraag, voordat er een hulpverleningsplan opgesteld kon worden.

Gedurende het onderzoek vinden er vijf meetmomenten plaats, waarop verschillende meetinstrumenten worden ingezet (Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid, Succes of Intervention Inventory, Safety Line, Parenting Support Questionnaire, Parenting Stress Index Short en file research, Family Empowerment Scale (FES), de Interpersonal Support Evaluation Questionnaire (ISEL) en de Child Abuse Potential Inventory (CAPI)) . Het eerste meetmoment (T1) is de voormeting, het tweede meetmoment (T2) is de eerste meting één maand, nadat de hulpverlening van start is gegaan en het derde meetmoment (T3) is na drie maanden. Op T2 en T3 worden er telefonische interviews afgenomen. Het vierde meetmoment (T4) is na zes maanden en het vijfde meetmoment (T5) is de follow-up na twaalf maanden. De meting na zes maanden en de follow-up na twaalf maanden, worden middels een gestandaardiseerde vragenlijst gedaan. In het huidige onderzoek wordt enkel gekeken naar de resultaten op de FES, de ISEL en de CAPI en wordt er enkel over T1 en T5 gerapporteerd. Participanten die één of meerdere vragenlijsten niet hebben ingevuld, zijn niet meegenomen in het onderzoek.

Meetinstrumenten

Child Abuse Potential Inventory (CAPI). Om de veiligheid van het kind te meten, wordt er

gebruik gemaakt van de CAPI. Het doel van deze vragenlijst is het voorspellen van de kans op fysieke kindermishandeling binnen gezinnen. De vragenlijst bestaat uit 160 items, waarvan 77 items tot de mishandelingsschaal behoren. Deze schaal meet de persoons- en interactiekarakteristieken van de ouders. Hij is onderverdeeld in zes met elkaar gecorreleerde factoren of subschalen. Drie subschalen beschrijven psychologische moeilijkheden (stress, rigiditeit en ongelukkig zijn). Een voorbeeld is: “Ik voel mij erg vaak overstuur”. De overige drie beschrijven problemen in de interactie, zoals die worden ervaren door de ouder (problemen

(12)

11

met het kind zelf, problemen met familie en problemen met anderen). Een voorbeeld is: “Kinderen moeten altijd stil en beleefd zijn”. De items worden gescoord op een tweepuntsschaal: eens of oneens (Milner, Gold, Ayoub & Jacewitz, 1984; Grietens, Groenewegen, Hellinckx, Baartman & Weglewski, 1999). Zowel de validiteit als de betrouwbaarheid van de CAPI worden goed beoordeeld. De interne consistentie varieert tussen de .87 en .95 (Ondersma et al., 2014). Voor het onderzoek is er een selectie gemaakt van veertig items. Items 1, 3, 4, 6, 8, 10, 11, 13, 14, 16, 17, 19, 20 tot en met 24, 26, 27 en 29 tot en met 40 zijn omgescoord, zodat alle stellingen positief gesteld worden en een hogere score dus betekent dat er sprake is van minder kindermishandeling. Er kan een score worden behaald tussen de veertig en de tachtig.

Interpersonal Support Evaluation Questionnaire (ISEL). Om de betrokkenheid van het

bredere sociale netwerk van het gezin te meten, wordt er gebruik gemaakt van de ISEL. Deze vragenlijst beoordeelt de ondersteuning van het sociale netwerk met betrekking tot het welzijn van het kind en de huisvesting op een 4-punts Likertschaal (Cohen & Hoberman, 1983). Voor het onderzoek is er een selectie gemaakt van twaalf items, welke zijn vertaald naar het Nederlands. Een voorbeeld is: “Als ik tips nodig heb om persoonlijke problemen aan te pakken, ken ik iemand die me hieraan kan helpen.” De participant kan vervolgens kiezen uit de volgende antwoordmogelijkheden: “helemaal onwaar”, “waarschijnlijk onwaar”, “waarschijnlijk waar” en “helemaal waar”. De interne consistentie van de verkorte ISEL is goed met een Cronbach’s alfa van .82. De volgende items zijn omgescoord, omdat deze negatief gesteld waren: “Als ik er een dagje op uit zou willen, zou het moeilijk worden om iemand te vinden om met mij mee te gaan”, “Ik heb het gevoel niemand te hebben met wie ik mijn meest persoonlijke zorgen en angsten kan delen”, “Ik word niet zo vaak uitgenodigd om iets te ondernemen met iemand anders/met anderen”, “Als ik een paar weken weg zou moeten van de plek waar ik woon, zou het moeilijk zijn om iemand te vinden die op mijn woning zou kunnen passen”, “Als er een gezinscrisis zou ontstaan, dan zou het moeilijk zijn om iemand te vinden die me goed advies zou kunnen geven over het aanpakken ervan” en “Als ik hulp nodig zou hebben bij het verhuizen naar een nieuwe woning, dan zou het moeilijk worden om iemand te vinden”. De stellingen zijn na het omscoren allemaal positief gesteld, wat betekent dat hoe hoger het totaal is, hoe meer sociale betrokkenheid de familie ervaart. Er kan een score worden behaald tussen de twaalf en achtenveertig.

Family Empowerment Scale (FES). De empowerment van het gezin wordt gemeten aan de

hand van de FES. De vragenlijst bestaat uit vierendertig items en maakt gebruik van een 5-punts Likertschaal (Korten, DeChillo & Friesen, 1992). De items meten empowerment in

(13)

12

gezinnen met kinderen met gedragsproblemen of psychische problematiek. Een voorbeeld is: “Wanneer er problemen zijn met mijn kind(eren) ga ik hier vrij goed mee om”. De participant kan vervolgens kiezen uit de volgende antwoordmogelijkheden: “helemaal waar”, “onwaar”, “niet waar/niet onwaar”, “waar” en “helemaal waar”. De psychometrische eigenschappen worden goed beoordeeld. De interne consistentie varieert tussen de .75 tot .89 (Singh et al., 1995). Alle items op de FES worden in positieve richting gesteld, wat betekent dat hoe hoger het totaal is, hoe meer de ouders de regie over hun problemen hebben en zich meer versterkt voelen. Er kan een score worden behaald tussen de vierendertig en 170.

Onderzoeksdesign

Het onderzoeksdesign dat van toepassing is binnen dit onderzoek is het longitudinaal design. Middels dit onderzoek worden dezelfde participanten op meerdere meetmomenten gemeten, waardoor er een vergelijking gemaakt kan worden tussen een begin- en eindmeting (Moore & McCabe, 2009). Het is tevens een relationeel onderzoek, omdat onderzocht wordt of de onafhankelijke variabelen empowerment en het vergroten van het sociale netwerk de afhankelijke variabele kindermishandeling beïnvloeden. Er wordt gebruik gemaakt van een

randomized control trial met één experimentele groep en twee controlegroepen.

Data-analyse

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen zijn eerst beschrijvende analyses uitgevoerd (i.e. frequenties, gemiddelden en standaarddeviaties). Er is een Pearson’s correlatietest gebruikt om te zien of er een samenhang is tussen de onafhankelijke variabelen betrokkenheid sociale netwerk en empowerment van de ouders en de afhankelijke variabele kindermishandeling. Vervolgens is er drie keer een ANOVA repeated measures analyse uitgevoerd over tijd (T1 en T5) met groep als factor (Eigen Kracht conferentie, Eigen Kracht conferentie geweigerd en controlegroep). Middels deze analyse worden de gemiddelde scores van de betrokkenheid van het sociale netwerk, de empowerment en kindermishandeling op de voor- en nameting vergeleken, om te kijken of er sprake is van een significant verschil tussen de voor- en de nameting en of er een significant verschil aanwezig was tussen de experimentele- en de controlegroepen. De partial eta squared (η²) is per variabele berekend om inzicht te krijgen in de sterkte van het gevonden effect.

(14)

13

Resultaten Data inspectie

In de data-inspectie is er gekeken of de data normaal is verdeeld. De aanname van normale verdeeldheid is getest middels een histogram. Tevens is er gebruik gemaakt van de Kolmorov-Smirnov toets. Voor de verdelingen van de betrokkenheid van het sociale netwerk en kindermishandeling geldt dat deze de normaalverdeling voldoende benadert. De verdeling van de empowerment van ouders is niet-normaal verdeeld. Daarnaast is er gekeken naar missende items en uitbijters. Participanten die één of meerdere vragenlijsten niet hebben ingevuld, zijn niet meegenomen in het onderzoek. Middels het maken van een boxplot voor de drie variabelen, is er gekeken of er uitbijters aanwezig zijn in de dataset. Er zijn uitbijters gevonden op de variabelen empowerment en betrokkenheid van het sociale netwerk. Er is vervolgens gekeken naar de gestandaardiseerde z-scores van deze uitbijters, om te bepalen of deze waardes daadwerkelijk uitbijters zijn. Daarbij is een score groter dan 3 of kleiner dan -3 een significante uitbijter. De waardes van de uitbijters die buiten deze range vielen, zijn uit de dataset verwijderd. De gemiddelden en de standaarddeviaties op de ISEL, de FES en de CAPI worden weergegeven in Tabel 3.

Tabel 3.

Beschrijvende statistieken van empowerment, betrokkenheid sociale netwerk en kindermishandeling T1 T5 M SD M SD Eigen Kracht conferentie (n = 34) Betrokkenheid sociaal netwerk 39,6 7,6 42,1 4,8 Empowerment 129,5 18,6 134,7 13,4 Kindermishandeling 46,4 8,3 32,6 22,7

Eigen Kracht geweigerd (n = 100) Betrokkenheid sociaal netwerk 38,5 7,4 41,2 5,8 Empowerment 129,5 19,0 134,0 16,8 Kindermishandeling 44,3 7,4 32,1 22,2 Controlegroep (n = 63) Betrokkenheid sociaal netwerk 39,8 6,7 42,0 5,7 Empowerment 131,9 16,2 134,2 16,3 Kindermishandeling 43,1 10,0 34,0 20,7

(15)

14

Er is een correlatieanalyse uitgevoerd om te onderzoeken of de betrokkenheid van het sociale netwerk, empowerment en kindermishandeling met elkaar correleren. Zowel de betrokkenheid van het sociale netwerk als empowerment hebben een negatief significant verband met kindermishandeling. Dit betekent dat hogere scores op sociale betrokkenheid of

empowerment tot een afname van kindermishandeling leidt. Er wordt een positief significant

verband gevonden tussen de betrokkenheid van het sociale netwerk en empowerment. Dit houdt in dat een hogere score op de sociale betrokkenheid leidt tot een hogere score op empowerment en andersom. De resultaten worden weergegeven in Tabel 4.

Empowerment, betrokkenheid van het sociale netwerk en kindermishandeling

Voordat de tweeweg ANOVA’s voor empowerment, betrokkenheid van het sociale netwerk en kindermishandeling zijn uitgevoerd, is er middels de Levene’s toets gekeken of de assumptie van homogeniteit niet werd geschonden. Dit bleek in alle drie de gevallen niet het geval te zijn, gezien de significantiewaardes hoger waren dan .05.

Voor de tweeweg ANOVA die is uitgevoerd met empowerment als afhankelijke variabele is er een significant hoofdeffect op tijd gevonden [F(1,194) = 5,61, p = .02], maar dit is slechts een klein effect [η² = .03]. Dit betekent dat er sprake is van een kleine toename van

empowerment bij ouders. Het hoofdeffect op groep en het interactie effect zijn niet significant.

Dit houdt in dat de groepen onderling niet van elkaar verschillen, zij lieten eenzelfde significante toename zien in gemiddelde scores op de FES.

Tabel 4.

Pearson’s correlaties tussen de betrokkenheid van het sociale netwerk, empowerment en kindermishandeling op T5 Betrokkenheid sociaal netwerk Empowerment Kindermishandeling Betrokkenheid sociaal netwerk - Empowerment .21** - Kindermishandeling -.54** -.17* - Noot. ** p < .01, * p < .05

(16)

15

De tweeweg ANOVA met de betrokkenheid van het sociale netwerk als afhankelijke variabele, laat zien dat er sprake is van een significant hoofdeffect op tijd [F(1,195) = 20,05, p = .00], maar dit is een matig effect [η² = .09] (Cohen, 1988). Het hoofdeffect op groep en het interactie effect zijn niet significant. Dit houdt in dat de groepen eenzelfde toename laten zien in gemiddelde scores op de ISEL.

Tot slot is er een tweeweg ANOVA uitgevoerd met kindermishandeling als afhankelijke variabele. Er wordt een significant hoofdeffect op tijd gevonden [F(1,299) = 115,57, p = .00], waarbij sprake is van een groot effect [η² = .28] (Cohen, 1988). Het hoofdeffect op groep en het interactie effect zijn niet significant. Dit houdt in dat de groepen eenzelfde afname laten zien in gemiddelde scores op de CAPI.

Discussie

In het huidige onderzoek is onderzocht of de Eigen Kracht conferentie effectief is bij het terugdringen van kindermishandeling. Daarbij is gekeken of de Eigen Kracht conferentie leidt tot meer empowerment bij ouders en een grotere betrokkenheid van het sociale netwerk, zoals de conferentie beoogt te bereiken. Data van 197 gezinnen met één of meer kinderen, die in de hulpverlening terecht zijn gekomen, zijn geanalyseerd.

De resultaten bevestigen de hypothesen en laten zien dat de Eigen Kracht conferentie leidt tot meer empowerment bij ouders, een grotere betrokkenheid van het sociale netwerk en een afname van kindermishandeling. Deze resultaten zijn echter gelijk aan de resultaten die de reguliere zorg laat zien, de controlegroepen laten namelijk dezelfde resultaten zien. Dit komt overeen met de conclusie die Berzin en collega’s (2008) in eerder onderzoek hebben getrokken, waarbij tevens gebruik is gemaakt van een RCT. Zij concludeerden dat de Eigen Kracht conferentie niet betere, maar ook niet slechtere resultaten liet zien dan de reguliere zorg. Gezien het sterke onderzoeksdesign (RCT en controlegroep) dat Berzin en collega’s (2008) heeft gebruikt, was zijn onderzoek één van de weinige onderzoeken waarvan men kon spreken over een causaal verband. Een andere studie die gebruik heeft gemaakt van een RCT en controlegroep is het onderzoek van Lorentzen (2008). Zijn studie liet echter een toename van kindermishandeling zien.

De resultaten van het merendeel van de onderzoeken die zijn gedaan naar de effectiviteit van de Eigen Kracht conferentie zijn in feite niet te vergelijken met de resultaten van het huidige onderzoek. Het meeste onderzoek is gedaan middels procesevaluaties en tevredenheidsonderzoek (Crampton, 2007). Deze onderzoeken laten uitsluitend positieve resultaten zien: participanten gaven aan dat zij zich gehoord en gewaardeerd voelden en het

(17)

16

contact met hun naasten was gegroeid. Daarnaast voelden zij zich meer verbonden met de hulpverlening (Frost et al., 2014). Er zijn echter weinig onderzoeken die gebruik hebben gemaakt van een controlegroep en nog minder studies maakten gebruik van een RCT, waardoor er niet over causale verbanden gesproken kon worden. Daarnaast was er in onderzoeken, waarin wel gebruik werd gemaakt van een controlegroep, vaak sprake van een te kleine steekproef om de resultaten te kunnen generaliseren (Crampton, 2007; Oosterkamp-Szwajcer et al., 2012; Schuurman & Mulder, 2011; Dijkstra et al., 2016). Veel onderzoeken kwamen dan ook tot de conclusie dat er behoefte was aan prospectief empirisch onderzoek met voldoende causale bewijskracht om de effectiviteit van de Eigen Kracht conferentie te onderzoeken. Daarnaast diende de steekproef van voldoende grootte te zijn (Dijkstra et. al., 2016). Enkel de onderzoeken van Berzin en collega’s (2008) en Lorentzen (2008) voldeden tot op heden hieraan en vonden eveneens geen evidentie voor de effectiviteit van Eigen Kracht conferenties.

Opvallend is dat de correlatieanalyse positieve verbanden laat zien tussen

empowerment en de betrokkenheid van het sociale netwerk, en dat beide in negatief verband

staan met kindermishandeling. De theorie achter de conferentie staat dus sterk, maar is niet specifiek voor de Eigen Kracht conferentie. Het is mogelijk dat de gezinsmanagers die de regie hadden over het hulpverleningsplan in de controlegroepen en bekend waren met de Eigen Kracht conferentie, deze groepen onbewust enigszins hebben laten profiteren van de principes van de conferentie. Dit zou wijzen op de krachtige invloed van zowel de gezinsmanagers als kennis van de Eigen Kracht principes. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat het inzetten van hulpverlening an sich al zorgt voor meer empowerment en meer betrokkenheid vanuit het sociale netwerk.

In het huidige onderzoek zijn de drie fasen van de Eigen Kracht conferentie doorlopen. Echter is er geen onderzoek gedaan naar het proces gedurende deze fasen. Het zou voor een vervolgstudie interessant zijn om middels adequaat wetenschappelijk onderzoek het proces volledig te volgen, om te kijken of de conferentie wellicht baat zou hebben bij methodische aanpassingen. Verschillende studies benoemen dat de hulpverlening zich teveel focust op de eerste twee fasen. Er zou te weinig aandacht zijn voor de gezinnen tijdens de uitvoerende fase, terwijl gezinnen juist behoefte hebben aan meer ondersteuning tijdens de uitvoering van het familieplan. Het is belangrijk dat de gezinsmanager een sterke coachende rol inneemt in iedere fase die doorlopen wordt (Berzin et al., 2008; Crampton, 2006; Weigensberg et al., 2009). Er dient tevens voldoende aandacht te zijn voor het gezin dat het nog lastig vindt om hun problemen te bespreken met hun sociale netwerk en het gezin waarbij het contact met familie nog hersteld moet worden (Holland, Scourfield, O’Neill & Pithouse, 2005). Daarnaast zijn

(18)

17

gezinsmanagers snel geneigd om de Eigen Kracht conferentie aan te passen, omdat zij daar de vrijheid voor voelen (Veneski, 2009; Adams & Chandler, 2004). Zo liet een onderzoek in Oregon de bijeenkomst, waarin de familie zonder hulpverlener in besloten kring kon praten over het familieplan, achterwege. Veneski (2009) stelt dat dit een essentieel onderdeel is van de conferentie om tot een gedegen familieplan te komen. Adams en Chandler (2004) voegen daaraan toe dat studies waarin verschillende vormen van een Eigen Kracht conferentie worden gebruikt, maar dit niet benoemen, geen betrouwbare resultaten geven over de effectiviteit ervan.

In het huidige onderzoek zijn van de 242 gezinnen slechts 64 gezinnen tot een familieplan gekomen. De gezinnen die niet tot een familieplan zijn gekomen, zijn niet meegenomen in het onderzoek. Voor een vervolgstudie zou het interessant zijn om meer verdiepend onderzoek te doen naar welke factoren bijdragen aan het wel of niet komen tot een familieplan en is het mogelijk interessant om te onderzoeken welke resultaten de gezinnen, die niet tot een familieplan zijn gekomen, laten zien ten aanzien van empowerment, sociale betrokkenheid en kindermishandeling.

Aan de hand van de resultaten van de huidige studie, kan geconcludeerd worden dat de Eigen Kracht conferentie leidt tot meer empowerment, een grotere sociale betrokkenheid en minder kindermishandeling. Deze resultaten verschillen echter niet ten opzichte van de reguliere hulpverlening. Het inzetten van de Eigen Kracht conferentie lijkt lood om oud ijzer, maar het is onmiskenbaar dat de conferentie door gezinnen als positiever wordt ervaren dan de reguliere hulpverlening (Frost, Abram & Burgess, 2014). Zij stellen dat Eigen Kracht conferenties een familiegerichte en krachtgerichte aanpak is die de relatie tussen het gezin en de hulpverlening bevordert. Derhalve zou het te voorbarig zijn om de conferentie volledig af te schrijven. De conferentie mag dan op zichzelf niet sterk staan, maar het zou een sterke aanvulling op de attitude en werkwijze van de hulpverleningsinstanties zijn. Sterker nog, de conferentie als bemiddelingsproces in de hulpverlening biedt kansen en kansen moeten gegrepen worden!

(19)

18

Literatuurlijst

Asscher, J. J., Dijkstra, S., Stams, G. J. J., Deković, M., & Creemers, H. E. (2014). Family group conferencing in youth care: characteristics of the decision making model, implementation and effectiveness of the Family Group (FG) plans. BMC public

health, 14(1), 154.

Beek, F. van (2006). Op de grens tussen bemoeizucht en zorg. Rapportage van het onderzoek

naar Eigen-Kracht conferenties in Overijssel en de verhouding van Eigen Kracht tot de Wet op de Jeugdzorg. Voorhout: WESP Jeugdzorg.

Beek, F. van (2009). ‘Ik heb nooit eerder een grens durven trekken, maar nu wel’. Onderzoek

naar Eigen Kracht-conferenties binnen het Steunpunt Huiselijk Geweld Kop van Noord-Holland. Voorhout: WESP.

Berzin, S. C., Cohen, E., Thomas, K., & Dawson, W. C. (2008). Does family group decision making affect child welfare outcomes? Findings from a randomized control study.

Child Welfare, 87(4), 35.

Burford, G., & Hudson, J. (Eds.). (2000). Family group conferences: New directions in

community-centered child and family practice. Hawthorne, NY: Aldine de Gruyter.

Cattaneo, L., & Chapman, A. R. (2010). The process of empowerment: A model for use in research and practice. American Psychologist, 65(7), 646–659.

Cohen, S., & Hoberman, H. (1983). Positive events and social supports as buffers of life change stress. Journal of Applied Social Psychology, 13, 99-125.

Connolly, M. (1994). An act of empowerment: The children, young persons and their families act (1989). The British Journal of Social Work, 24(1), 87-100.

Crampton, D. (2006) Research review: family group decision making: a promising practice in need of more programme theory and research. Child & Family Social Work, 12, 202 209.

(20)

19

Crampton, D. (2007). Research Review: Family group decision‐making: a promising practice in need of more programme theory and research. Child & Family Social Work, 12(2), 202-209.

De Groot, N., de Jong, G., & Schout, G. H. (2013). Sociale netwerken bij Eigen Kracht- conferenties. Journal of Social Intervention, 22(3), 65-84.

Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The" what" and" why" of goal pursuits: Human needs and the self-determination of behavior. Psychological inquiry, 11(4), 227-268.

De Jong, G., Schout, G., Pennell, J., & Abma, T. (2015). Family Group Conferencing in public mental health and social capital theory. Journal of social work, 15(3), 277-296. Dijkstra, S., Creemers, H. E., Asscher, J. J., Deković, M., & Stams, G. J. J. M. (2016). The

effectiveness of Family Group Conferencing in youth care: A meta-analysis. Child

Abuse & Neglect, 62, 100-110.

Doolan, M. (2003). Family Group Conferences: waarom het zo moeilijk is deze

samenwerkingsmethode in te voeren. In: Eigen Kracht-Family Group Conference in

Nederland, van model naar invoering, Amsterdam: SWP

Frost, N., Abram, F., & Burgess, H. (2014). Family group conferences: evidence, outcomes and future research. Child & Family Social Work, 19(4), 501-507

Grietens, H., Groenewegen, I., Hellinckx, W., Baartman, H.E.M., & Weglewski, A. (1999).

Nederlandse vertaling van de Child Abuse Potential Inventory (CAPI). Leuven:

Katholieke universiteit Leuven

Hoagwood, K. E. (2005). Family-based services in children’s mental health: A research review and synthesis. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46(7), 670-713. Holland, S. & O'Neill, S. (2006) 'We had to be there to make sure it was what we wanted'; Enabling Children's Participation in Family Decision-Making Through the Family Group Conference', Childhood, vol. 13(1), pp. 91-111

(21)

20

Holland, S., Scourfield, J., O’Neill, S. & Pithouse, A. (2005). Democratising the family and the state? The case of Family Group Conferences in child welfare. Journal of Social

Policy, 34 (1), 59-77.

Jager-Vreugdenhil, M. (2012). Nederland participatieland? De ambitie van de Wet

maatschappelijk ondersteuning (Wmo) en de praktijk in buurten, mantelzorgrelaties en kerken. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Koren, P. E., DeChillo, N., & Friesen, B. J. (1992). Measuring empowerment in families whose children have emotional disabilities: A brief questionnaire. Rehabilitation

psychology, 37(4), p305-321

Levine, M. (2000). The family group conference in the new Zealand children, young persons, and their families act of 1989: review and evaluation. Behavioral sciences & the law,

18(4), 517-556

Lorentzen, B. L. (2008). Effects of Family Group Decision Making in a voluntary family

maintenance program. University of California, Berkeley.

Lupton, C. (1998). User empowerment or family self-reliance? The Family Group Conference Model., 107-128.

Milner, J.S., Gold, R., Ayoub, C. & Jacewitz, M. (1984). Predictive validity of the Child Abuse Potential Inventory. In: Journal of consulting and clinical psychology, 52(5), 879-884.

Nijendaal, G. A. van (2014). Drie decentralisaties in het sociale domein. Jaarboek

Overheidsfinanciën, 85-100

Oosterkamp-Szwajcer, E. M., Gramberg, P., & Holsbrink-Engels, G. A. (2012). Sterk met Eigen Kracht. Een onderzoek naar de resultaten van Eigen Kracht-conferenties in

Nederland van september.

(22)

21

gezinnen de regie terug. Maatwerk, 7(4), 154-156.

Pennell, J., & Burford, G. (2000). Family group decision making: Protecting children and women. Child welfare, 79(2), 131.

Resendez, M. G., Quist, R. M., & Matshazi, D. G. (2000). A longitudinal analysis of family empowerment and client outcomes. Journal of Child and Family Studies, 9(4), 449- 460.

Roebroek, J.M. & Hertog, M. (1998). ‘De beschavende invloed des tijds’: Twee eeuwen

sociale politiek, verzorgingsstaat en sociale zekerheid in Nederland. Den Haag

Schuurman, M. (2011). Opbrengsten en effecten van Eigen Kracht-conferenties. Jeugdbeleid,

4, 227-232.

Schuurman, M. & Mulder, C. (2011). Eigen Kracht-conferenties bij gezinnen in de regio

Amsterdam. Wat levert het op? Nieuwegein: Kalliope Consult

Shlonsky, A., Schumaker, K., Cook, C., Crampton, D., Saini, M., Backe‐Hansen, E., & Kowalski, K. (2009). Family group decision making for children at risk of abuse and neglect. The Cochrane Library.

Sundell, K., & Vinnerljung, B. (2004). Outcomes of family group conferencing in Sweden: A 3-year follow-up. Child abuse & neglect, 28(3), 267-287.

Taub, J., Tighe, T. A., & Burchard, J. (2001). The effects of parent empowerment on adjustment for children receiving comprehensive mental health services. Children's

services: Social policy, Research, and Practice, 4(3), 103-122.

Voor de Gezondheidszorg, I. (2010). Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onvoldoende zorgvuldigheid bij introductie van operatierobots. Den Haag. Weigensberg, E., Barth, R. & Guo, S. (2009) Family group decision making: a propensity

score analysis to evaluate child and family services at baseline and after 36 months. Children and Youth Services Review, 31 (3), 383–390.

(23)

22

Wijnen-Lunenburg, P., Beek, F. van, Bijl, B., Gramberg, P. & Slot, W. (2008). De familie

aan zet: De uitkomsten van Eigen Kracht-conferenties in de jeugdbescherming met betrekking tot veiligheid, sociale cohesie en regie. Duivendrecht/Voorhout: PI

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To appear in Colloquia Mathema- tica Societatis Janos Bolyai 12 (A. Prekopa ed.) North-Holland publ. Reetz, Solution of a Markovian decision problem by successive over-

Een deel van de afvoer die verzameld wordt in Salland stroomt in deze situatie dus niet meer door de Weteringen naar het Zwarte Water maar het achterliggende gebied in.. De hoogte van

Omdat de arbeidsmarkt voor HBO-Rechten kwantitatief nog slechts beperkt in kaart is gebracht, ligt de nadruk in dit onderzoek juist op dit aspect: welke functies kunnen in

In dit artikel is gekeken naar de samenstelling van sociale netwerken bij EK-c’s en welke type netwerk kansen biedt voor het realiseren van sociaal kapitaal. Uit de analyse

49 To further investigate whether Ni plays a positive role in the hydrotreatment activity, hydrotreatment experiments of kraft lignin were performed using a commercial iron

Chapter 6 Introduction Modulate message signal Start modulation classification Stop modulation classification Initialize parameters Generate message signal Transmit

More specifically, we investigate the opportunities for updating 3D cadastral objects using precise multi epoch airborne laser scanning 3D data, point clouds derived from

evaporator setpoint ...D-13 Figure 130: BACs air temperature comparison, baseline vs implemented for a 3°C setpoint .D-14 Figure 131: Cooling equipment total power usage