• No results found

De relatie tussen ouderlijke overbescherming en angst bij het kind

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen ouderlijke overbescherming en angst bij het kind"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen ouderlijke overbescherming en angst bij het kind

Lisa R. C. van Mosel

Universiteit van Amsterdam

Master scriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Naam student: Lisa R. C. van Mosel Studentnummer: 10473432

Opleiding: Master Orthopedagogiek Begeleider: mw. dr. Mirjana Majdandžić Tweede beoordelaar:

(2)

Inhoudsopgave Inhoudsopgave 2 Abstract 3 Samenvatting 4 Inleiding 5 Overbeschermend opvoedingsgedrag 6

Overbeschermend opvoedingsgedrag en angst bij het kind 6

Vraagstelling en hypotheses 8 Methode 9 Participanten 9 Procedure 10 Maten 10 Overbeschermend opvoedingsgedrag 10

Angst bij het kind 12

Resultaten 13 Analyseplan 13 Beschrijvende statistieken 13 Onderzoeksresultaten 14 Discussie 17 Literatuurlijst 21

(3)

Abstract

The vulnerability for developing anxiety is partly determined by heredity and partly by environmental factors. One of these environmental factors is the parenting behavior

overprotection. Various studies show that overprotective parenting behavior is related to the development of anxiety in children. This present study examined (1) whether overprotective parenting behavior of mothers and fathers influenced the development of anxiety in their child, and (2) whether overprotective parenting behavior affects the development of specific forms of anxiety, namely social anxiety, generalized anxiety and separation anxiety. The sample consisted of 104 children and both of their parents. Parenting behavior was measured at the age of 2.5 using observations and the anxiety of the child was measured at the age of 4.5 using a questionnaire completed by both parents. Results show no association between overprotective parenting and anxiety in children. There is no difference between one or two overprotective parents and the level of anxiety in children. The results also show that there is no connection between overprotective parenting behavior and the development of specific forms of anxiety in children.

Keywords: Parenting behavior, overprotection, anxiety, generalized anxiety, social

(4)

Samenvatting

De kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van angst is gedeeltelijk erfelijk bepaald en gedeeltelijk spelen omgevingsfactoren een rol. Één van deze omgevingsfactoren is de opvoedingsdimensie overbescherming. Verschillende onderzoeken laten zien dat overbeschermend opvoedingsgedrag in verband staat met de ontwikkeling van angst bij kinderen. Het huidige onderzoek richtte zich op (1) of overbeschermend opvoedingsgedrag van vaders en moeders invloed heeft op de ontwikkeling van angst bij hun kind, en (2) of overbeschermend opvoedingsgedrag van invloed is op de ontwikkeling van specifieke vormen van angst bij het kind, namelijk sociale angst, gegeneraliseerde angst en separatie angst. De steekproef bestond uit 104 kinderen en hun beide ouders. Het opvoedingsgedrag is op 2.5 jaar gemeten doormiddel van observaties en de angst van het kind is gemeten op 4.5 jaar

doormiddel van een vragenlijst die door beide ouders is ingevuld. Uit de resultaten blijkt echter geen verband tussen overbeschermend opvoedingsgedrag en angst bij het kind. Er bestaat geen verschil tussen één of twee overbeschermende ouders en de mate van angst bij het kind. Tevens blijkt uit de resultaten dat er geen verband bestaat tussen overbeschermend opvoedingsgedrag en de ontwikkeling van specifieke vormen van angst bij het kind.

Kernwoorden: Opvoedingsgedrag, overbescherming, angst, gegeneraliseerde angst,

(5)

Inleiding

Angst is de meest prevalente psychopathologie onder kinderen en adolescenten en blijkt stabiel en problematisch voor vele jongeren gedurende de kindertijd en de adolescentie (Cartwright-Hatton, McNicol, & Doubleday, 2006; Costello, Mustillo, Erkanli, Keeler, & Angdol, 2003; McLeod, Wood, & Weisz, 2007; Thirlwall & Creswell, 2010; Vreeke, Muris, Mayer, Huijding, & Rapee, 2013). Ongeveer 5% van alle jeugdigen kampt met een

angststoornis (Vreeke, et al., 2013). Als gevolg van de internaliserende aard van de angst, blijft de problematiek vaak verborgen en onbehandeld (Vreeke, et al., 2013). Angst zorgt voor een verslechtering van het sociaal en intellectueel functioneren en zorgt voor een verhoogd risico op de ontwikkeling van andere psychische problematiek en/of stoornissen (Lahat, Hong, & Fox, 2011). Er is relatief weinig bekend over waarom angststoornissen zich bij sommige kinderen ontwikkelen en bij anderen niet. Daarnaast is er relatief weinig onderzoek naar de risicofactoren die mogelijk meespelen bij het ontstaan van een angststoornis in de vroege kindertijd.

Er zijn een aantal risicofactoren bekend voor het ontwikkelen van angst. De

kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van angst is gedeeltelijk erfelijk bepaald en gedeeltelijk spelen omgevingsfactoren een rol (o.a. Vreeke, et al., 2013; Hudson, Dodd, & Bovopoulos, 2011; Lahat, et al., 2011). Uit onderzoek blijkt dat er een link bestaat tussen het

temperamentkenmerk gedragsinhibitie en de ontwikkeling van angstproblematiek in de kindertijd en adolescentie (Hudson, et al., 2011; Hudson, Dodd, Lyneham, & Bovopoulous, 2011; Lahat et al., 2011; Vreeke et al., 2013). Gedragsinhibitie is het ongewoon verlegen en teruggetrokken zijn wanneer men word geconfronteerd met nieuwe en onbekende prikkels en/of situaties (Kagan, Reznick, Clarke, Snidman, & Garcia-Coll, 1984). Kinderen met gedragsinhibitie ontwikkelen in de loop van de kindertijd vaker angstproblematiek dan kinderen die dit temperament kenmerk niet hebben (Hudson, et al., 2011; Hudson, Dodd, Lyneham, et al., 2011; Vreeke, et al., 2013). Echter komt in het onderzoek van Vreeke, et al. (2013) naar voren dat niet alle kinderen die gedragsgeïnhibeerd zijn uiteindelijk ook

daadwerkelijk angst ontwikkelen. Hieruit blijkt dat er meer factoren een rol spelen bij de ontwikkeling van angst (Vreeke, et al., 2013). Steeds meer onderzoek richt zich op de invloed van omgevingsfactoren bij de ontwikkeling van angst in de kindertijd. Eén van deze

omgevingsfactoren is opvoedingsgedrag, en in het bijzonder de opvoedingsdimensie overbescherming.

(6)

Overbeschermend opvoedingsgedrag

In onderzoek naar de invloed van ouders hun opvoedingsgedrag op de ontwikkeling van angst bij kinderen wordt vaak gekeken naar overcontrolerend en overbeschermend opvoedingsgedrag (McLeod, et al., 2007; Edwards, Rapee & Kennedy, 2010; Hudson & Rapee, 2001; Hudson & Rapee, 2002; van der Bruggen, et al, 2008, Vreeke, et al., 2013). Overcontrolerende ouders reguleren de activiteiten van het kind overmatig en geven instructie over wat het kind moet denken, voelen en doen (Chorpita, Brown & Barlow, 1998; van der Bruggen, et al., 2008; Hudson & Rapee, 2002). Het overcontrolerende opvoedingsgedrag kan er mogelijk voor zorgen dat de beleving van de buitenwereld van het kind word beïnvloed, dat het kind het gevoel krijgt geen controle en invloed te hebben op dreigend gevaar en dat het kind zelf niet de mogelijkheid krijgt zijn of haar omgeving te verkennen en ontdekken (Chorpita, et al., 1998, van der Bruggen, et al., 2008; Hudson & Rapee, 2002; Rapee,1997).

Overbeschermende ouders proberen hun kind af te schermen van mogelijk gevaar en angst, door het opdringerig bieden van onnodige hulp aan het kind en het beperken van de blootstelling aan een breed scala van situaties (Rapee, 1997). Volgens Rapee (1997) is het effect van deze opvoedingsstijl dat de angst en bezorgdheid van het kind toeneemt, omdat de ouders het kind meer bewust maken van gevaar in zijn of haar omgeving. Overbeschermende ouders schieten door in het toezicht op hun kind, verhogen het bewustzijn van de gevaren in de omgeving, reduceren het gevoel van controle, nemen hun kinderen veel uit handen en promoten vermijdinggedrag bij hun kind (Hudson & Rapee, 2001; Hudson & Rapee, 2002; Vreeke, et al., 2013; van der Bruggen, et al., 2008; McLeod, et al., 2007). Het

overbeschermende opvoedingsgedrag van de ouder weerhoudt het kind ervan zelfstandig nieuwe ervaringen op te doen. Met tot gevolg dat het kind geremd word in zijn ontwikkeling van autonomie en de omgeving onterecht als gevaarlijk en bedreigend kan ervaren (McLeod, et al., 2007; van der Bruggen, et al., 2008; Hudson & Rapee, 2002). Vermijdingsgedrag is een belangrijk symptoom van angst. Overbeschermende ouders ervaren nieuwe uitdagende

situaties als bedreigend en promoten vervolgens vermijdingsgedag bij hun kind (van der Bruggen, et al., 2008). In het huidige onderzoek werd alleen gekeken naar de relatie tussen overbeschermend opvoedingsgedrag en de ontwikkeling van angst bij het kind.

Overbeschermend opvoedingsgedrag en angst bij het kind

Verschillende onderzoeken laten zien dat overbeschermend opvoedingsgedrag

inderdaad in verband staat met de ontwikkeling van angst bij kinderen (o.a. Hudson & Rapee, 2001; Hudson & Rapee, 2002; Vreeke, et al., 2013). Uit meta-analytisch onderzoek van

(7)

McLeod et al. (2007) en van der Bruggen et al. (2008) blijkt dat overbeschermend opvoedingsgedrag positief samenhangt met angst bij het kind. De effectgroottes van de

onderzoeken variëren van .25 (McLeod et al., 2007) tot .58 voor alleen observatie studies (van der Bruggen, et al., 2008).

Het grootste deel van het onderzoek naar de invloed van overbeschermend

opvoedingsgedrag op de ontwikkeling van angst bij het kind, heeft zich gericht op moeders. In de meta-analyse van Mcleod et al. (2007) werden zowel onderzoeken met moeders als met vaders meegenomen. Er werd geen bewijs gevonden voor een verschil in invloed tussen moeders en vaders (Mcleod et al., 2007). Hudson en Rapee (2002) onderzochten doormiddel van observaties en vragenlijsten wat de invloed is van overbeschermend opvoedingsgedrag op de ontwikkeling van angst bij het kind. Bij het onderzoek waren 57 gezinnen betrokken met 2 kinderen tussen de 7 en 16 jaar. Daarvan hadden 37 gezinnen één kind dat was behandeld voor angstproblemen. Bij beide ouders en kinderen werden vragenlijsten afgenomen en de kinderen deden een puzzeltaak met zowel hun vader als moeder. Uit het onderzoek bleek dat overbeschermend opvoedingsgedrag van moeders wel invloed had op de ontwikkeling van angst bij het kind, maar overbeschermend opvoedingsgedrag van vaders geen invloed had (Hudson & Rapee, 2002). Uit de review van Bögels en Phares (2008) blijkt dat vaders een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van angst bij het kind. Kinderen met een

angststoornis hebben een drie keer grotere kans dat hun vader ook een angststoornis heeft (Bögels & Phares, 2008). Daarnaast beschrijven Bögels en Phares (2008) in hun review dat kinderen mogelijk meer waarde hechten aan hun vaders reactie op mogelijke dreiging, om vervolgens tot een beslissing te komen of een situatie gevaarlijk is en vermeden moet worden of niet. Möller, Majdandžić en Bögels (2014) onderzochten doormiddel van vragenlijsten of overbeschermend opvoedingsgedrag van invloed is op de ontwikkeling van angst bij kinderen van 1 jaar. Zij vonden dat alleen vaderlijke overbescherming een significant positief verband vertoonde met angst bij het kind. Dat overbeschermend opvoedingsgedrag samenhangt met de ontwikkeling van angst bij het kind blijkt dus uit verschillende onderzoeken (o.a. McLeod et al., 2007; van der Bruggen et al., 2008), maar over de rol van de vader en moeder heerst nog onduidelijkheid. De verschillende onderzoeken spreken elkaar tegen wat betreft de rol van de vader en moeder. De onderzoeksresultaten lopen uiteen van een even grote invloed van overbeschermend opvoedingsgedrag van de vader en moeder tot alleen invloed van de vader of moeder op de ontwikkeling van angst bij het kind.

Als laatste bestaat er nog onduidelijkheid over de invloed van overbeschermend opvoedingsgedrag op de ontwikkeling van verschillende soorten angst bij het kind. Van der

(8)

Bruggen, et al. (2008) maakte in hun meta-analyse een onderscheid tussen sociale angst en niet gespecificeerde angst bij het kind. Uit de meta-analyse blijkt dat overbeschermend opvoedingsgedrag positief samenhangt met zowel sociale angst (.76) als met niet gespecificeerde angst (.51). Er is verder nog weinig bekend over de relatie tussen

overbeschermend opvoedingsgedrag en de ontwikkeling van sociale angst, gegeneraliseerde angst en separatie angst.

Vraagstelling en hypotheses

Uit eerder onderzoek blijkt dat er een verband bestaat tussen overbeschermend opvoedingsgedrag en de ontwikkeling van angst bij het kind (o.a. McLeod, et al., 2007; van der Bruggen, et al., 2008). Het doel van de huidige studie was te onderzoeken of

overbeschermend opvoedingsgedrag van moeders en vaders invloed had op de ontwikkeling van angst bij hun kind. Daarnaast is gekeken naar de invloed van overbeschermend

opvoedingsgedrag op de ontwikkeling van specifieke vormen van angst bij het kind, namelijk sociale angst, gegeneraliseerde angst en separatie angst. Het huidige onderzoek onderscheidt zich van eerder onderzoek door zowel naar het overbeschermende opvoedingsgedrag van vaders en moeders apart als samen te kijken. Tevens onderscheidt de huidige zich door naar de ontwikkeling van verschillende soorten angst te kijken.

Het huidige onderzoek richtte zich ten eerste op de vraag of ouderlijke

overbescherming op 2.5 jarige leeftijd invloed heeft op de ontwikkeling van angst bij het kind op 4.5 jarige leeftijd. Er is onderzocht of het uit maakt of een kind één of twee

overbeschermende ouders heeft. Verwacht werd dat kinderen met twee overbeschermende ouders angstiger zijn op 4.5 jarige leeftijd dan kinderen met één overbeschermende ouder. Tevens werd er verwacht dat kinderen waarvan alleen de vader overbeschermend is angstiger zijn dan kinderen waarvan alleen de moeder overbeschermend is.

Als tweede is onderzocht wat de invloed is van ouderlijke overbescherming op 2.5 jarige leeftijd op de ontwikkeling van verschillende soorten angst (gegeneraliseerde angst, sociale angst en separatie angst) van het kind op 4.5 jarige leeftijd. Verwacht werd dat ouderlijke overbescherming evenveel invloed heeft op de ontwikkeling van de verschillende soorten angst (gegeneraliseerde angst, sociale angst en separatie angst). Overbeschermende ouders proberen hun kinderen af te schermen van mogelijk gevaar en angst in een breed scala aan situaties. De kinderen leren dat vele situaties gevaarlijk zijn en kunnen daardoor angst op verschillende gebieden ontwikkelen.

(9)

Methode Participanten

De deelnemers waren 104 stellen die deelnamen aan een lopend longitudinaal onderzoek naar de antecedenten van sociale angst bij kinderen in het ‘Onderzoekscentrum voor ouder en kind’ van de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek bestaat uit vijf metingen waarvan er al vier zijn uitgevoerd. De eerste meting vond plaats toen het kind 4 maanden was, de tweede meting 1 jaar, de derde meting 2.5 jaar en de vierde meting 4.5 jaar. De laatste metingen zullen plaatsvinden als het kind 7.5 jaar is.

Stellen die in verwachting waren van hun eerste kind zijn in en rond Amsterdam geworven doormiddel van folders bij verloskundigenpraktijken, zwangerschapscursussen en baby winkels, en doormiddel van advertenties in tijdschriften en op websites over ouderschap. De inclusiecriteria waren dat de ouders in verwachting waren van hun eerste kind en dat ze beide vloeiend Nederlands of Engels spraken. De exclusiecriteria waren een geboorte onder de 37 weken, een geboortegewicht lager dan 2500 gram, neurologische problemen bij het kind en een Apgar-score lager dan 8. De ouders ontvingen na ieder meetmoment een cadeaubon ter waarde van 20 euro en de kinderen een klein cadeautje. Tevens ontvingen de ouders de

opnames van de metingen op dvd. Het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie en van alle deelnemers is een geschreven toestemming verkregen.

In de huidige studie werd gebruik gemaakt van data die is verkregen tijdens de meting van 2.5 en 4.5 jaar. Het overbeschermende opvoedingsgedrag van de ouders is gemeten op 2.5 jaar en de angst van het kind op 4.5 jaar. De gemiddelde leeftijd van de 2.5 jaar meting was voor de kinderen 2.51 (SD= 0.05). De gemiddelde leeftijd van de vaders was 36.97 (SD= 5.39) en van de moeders 34.03 (SD= 4.18). De gemiddelde leeftijd van de 4.5 jaar meting was voor de kinderen 4.50 (SD= .05). De gemiddelde leeftijd van de vaders was 39.13 (SD= 5.46) en van de moeders 36.09 (SD= 4.22). De sociaal economische status (SES) van de gezinnen is bepaald aan de hand van het opleidingsniveau, het beroepsniveau en het inkomen van beide ouders. Het opleidingsniveau werd gemeten op een schaal van 1= Lagere school/basis

onderwijs, tot 8= Universiteit. Deze was voor zowel vaders (M= 6.39, SD= 1.72) als moeders (M= 6.93, SD= 1.29) vrij hoog. Het beroepsniveau van beide ouders werd gemeten op een schaal van 1= Nooit werkzaam geweest, tot 11= In loondienst, WO vereist. Ook deze was voor zowel vaders (M= 8.22, SD= 2.47) als moeders (M= 8.46, SD= 2.35) vrij hoog. Als laatst werd het inkomen gemeten op een van 1= < 500 bruto inkomen per maand, tot 7= > 5000 bruto inkomen per maand. Deze was voor zowel vaders (M= 4.80, SD= 1.68) als moeders

(10)

(M= 4.02, SD= 1.52) bovengemiddeld. Gemiddeld genomen betrof het gezinnen met een vrij hoge sociaaleconomische status.

Procedure

Voor het huidige onderzoek is gebruikt gemaakt van de metingen op 2.5 en 4.5 jaar die onderdeel uitmaakten van het longitudinale onderzoek naar de antecedenten van sociale angst bij kinderen. Opvoedingsgedrag is gemeten op 2.5 jaar doormiddel van observaties in het ‘Onderzoekscentrum voor ouder en kind’ van de Universiteit van Amsterdam en bij de gezinnen thuis. De vader en moeder bezochten elk apart het onderzoekscentrum met hun kind en tijdens het huisbezoek waren zowel vader als moeder aanwezig. Tijdens de metingen is een aantal taken afgenomen. Met twaalf taken is het overbeschermende opvoedingsgedrag

gemeten, de gegevens van tien van deze taken werden gebruikt in het huidige onderzoek. Alle taken in het onderzoekscentrum werden opgenomen op video van achter een one-way

window. De procedure was op beide meetmomenten hetzelfde, maar de taken werden enigszins aangepast doormiddel van veranderingen in het materiaal. Tijdens het huisbezoek werden de taken opgenomen op video door een camera man/vrouw. De angst van het kind is gemeten op 4.5 jaar doormiddel van een vragenlijst die door beide ouders thuis is ingevuld.

Maten

Overbeschermend opvoedingsgedrag

Overbeschermend opvoedingsgedrag is gemeten met zeven taken in het

onderzoekscentrum en vijf taken tijdens het huisbezoek op 2.5 jarige leeftijd. Tijdens de bezoeken van beide ouders aan het onderzoekscentrum zijn achtereenvolgens de volgende taken geobserveerd: drie Bewegingstaken (Paardje Rijden, Rollen en Vliegspelletje), twee Vrij Spel taken (met en zonder speelgoed), Opruimen Speelgoed en de Risk Room (versie A/B). Tijdens de huisbezoeken werden de volgende taken geobserveerd: twee Vrij Spel taken (met en zonder speelgoed), Opruimen Speelgoed en twee Triadische Interactie taken

(Overpakken en Schommelen).

De bewegingstaken startten met de taak “Paardje Rijden”. De proefleidster vroeg aan de ouder of ze het kind op de bal wil zetten en wilde gaan “paardje rijden” met kind. Bij de tweede bewegingstaak liet de ouder het kind twee keer met of zonder hulp over de bal rollen. En bij de derde bewegingstaak deed de ouder een vliegspel met het kind, waarbij de ouder het kind in de lucht tilde. Vervolgens volgde er twee Vrij Spel taken. Allereerst Vrij Spel zonder speelgoed, waarbij het de bedoeling was dat de ouder en het kind samen speelden zonder

(11)

speelgoed. Daarna volgde de taak Vrij Spel met speelgoed, waarbij het opnieuw de bedoeling was dat de ouder en het kind samen speelden, maar dit keer met het aanwezige speelgoed. Er waren twee versies van het speelgoed (voor vader en moeder) zodat niet tweemaal dezelfde taak werd afgenomen. Na het Vrije Spel met speelgoed was het de bedoeling dat de ouder en het kind gezamenlijk het speelgoed opruimden. Als laatste werd Risk Room taak uitgevoerd. Tijdens deze taak stond de kamer vol speelgoed en spannende attributen waarin ouder en kind samen konden spelen, zoals een trampoline. Er waren twee versies van de Risk Room met verschillende materialen, zodat niet twee keer exact dezelfde taak werd afgenomen.

Tijdens het huisbezoek werden opnieuw de taken Vrij spel met en zonder speelgoed en de Opruimtaak afgenomen. Tevens werden twee Triadische Interactie taken, Overpakken en Schommelen, afgenomen. Deze taken werden met beide ouders uitgevoerd. Bij het

Overpakken op de rug werd het kind door de ene ouder bij de andere ouder op de rug

geplaatst en andersom. Bij het schommelen zit/lag het kind in een kleed en schommelden de ouders het kind heen en weer.

Tijdens de scoring werd er een onderscheid gemaakt in verbale en fysieke

overbescherming. Voorbeelden van fysieke overbescherming zijn wanneer de ouder oplettend is op de fysieke gesteldheid van het kind door het bijvoorbeeld stevig vast te houden of op een beschermende manier dichtbij het kind zit. Verbale overbescherming uiten ouders door

opmerkingen te maken zoals “voorzichtig”, “pas op” of “doe maar niet, dat is gevaarlijk”. Bij de scoring van de opvoedingsdimensie overschermend opvoedingsgedrag is gebruik gemaakt van een scoringprotocol. Er is bij het scoren gekeken naar zowel de frequentie als de

intensiteit van het voorkomende overbeschermende opvoedingsgedrag. De combinatie van de frequentie en de intensiteit bepaalde samen de score op een 5-puntsschaal, waarin een score van 1 betekent dat er sprake is van een lage frequentie en/of lage intensiteit en een score van 5 betekent dat er sprake is van een hoge frequentie en/of hoge intensiteit.

De maat voor overbeschermend opvoedingsgedrag voor vaders en moeders werd verkregen door het gemiddelde te nemen van de geobserveerde scores van de

opvoedingsdimensie over de verschillende taken. Er is sprake van een lage betrouwbaarheid voor de dimensie overbeschermend opvoedingsgedrag, daarom is de keuze gemaakt om maar tien taken mee te nemen (zonder opruimen lab/thuis). De taken zijn gemiddeld om een robuuste maat te verkrijgen. Om de betrouwbaarheid van de dimensie overbeschermend opvoedingsgedrag vast te kunnen stellen, is de interne consistentie berekend van de tien taken (zonder opruimen lab/huis) met behulp van de Cronbach’s alpha. Deze was bij vaders

(12)

ieder door vier studenten gescoord en 20.26% van de lab taken en 21.25% van de huis taken is door alle vier de studenten gescoord. Voor de taken die binnen het huidige onderzoek gebruikt werden is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (IBB) berekend met de intraklassecorrelatie (ICC). Dit is gedaan om na te gaan in hoeverre er overeenstemming bestaat tussen de verschillende beoordelaars (studenten). De gemiddelde ICC voor overbeschermend opvoedingsgedrag was .78 voor de labtaken en .68 voor het huisbezoek. De

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was voldoende voor de dimensie overbeschermend opvoedingsgedrag.

Angst bij het kind

Met de Preschool Anxiety Scale – Revised (PAS-R; Edwards, Rapee & Kennedy, 2008) werd de angst van het kind gemeten. De PAS-R is de herziene versie van de Preschool Anxiety Scale (Spence, Rapee, McDonald & Ingram, 2001) en bestaat uit 30 items. De PAS-R is ontwikkeld om de symptomen van bezorgdheid en angsten bij kinderen van twee tot en met 5 jaar te beoordelen zoals gerapporteerd door de ouders. De PAS-R beoordeelt diverse angstsymptomen die passen bij de in de DSM-IV beschreven angststoornissen. De

symptomen kunnen onderverdeeld worden in gegeneraliseerde angst (7 items), sociale angst (7 items), separatieangst (5 items), specifieke angst (9 items) en obsessief-compulsieve stoornis (2 items). Zowel vader als moeder gaven voor alle 30 items aan in hoeverre de uitspraak op hun kind van toepassing was. Dit deden ze met behulp van een 5-puntschaal waarbij helemaal niet waar = 1 en erg vaak waar = 5 was. Een voorbeeld vraag/stelling van de schaal sociale angst is: “Mijn kind is bang om onbekende mensen te ontmoeten of tegen hen te praten”. Een voorbeeld vraag/stelling van de schaal gegeneraliseerde angst is: “Mijn kind lijkt zenuwachtig in nieuwe of ongewone situaties”. Een voorbeeld van de schaal separatie angst is: “Mijn kind maakt zich zorgen dat er iets ergs met zijn/haar ouders zal gebeuren”. Om de betrouwbaarheid van de verschillende schalen vast te stellen, is de interne consistentie berekend met behulp van de Chronbach’s alpha. Tevens is de correlatie tussen vaders en moeders per schaal berekend. De interne consistentie van de vragen van de schaal sociale angst waren voor vader Cronbach’s alpha = .87 en voor moeder Chronbach’s alpha = .88en de correlatie tussen beide was r= .50 (p < .01). Voor de schaal gegeneraliseerde angst was dit voor vader Chronbach’s alpha = .84 en voor moeder Chronbach’s alpha = .83 en de correlatie tussen beide was r= .44 (p < .01). Voor de schaal separatie angst was de interne consistentie van de vragen voor vader Chronbach’s alpha = .73 en voor moeder Chronbach’s alpha = . 78 en de correlatie tussen beide ouders was r= .24 (p < .05). Als laatste was de interne

(13)

consistentie van alle vragen zonder de twee vragen over de obsessief-compulsieve stoornis voor vader Chronbach’s alpha = . 84 en voor moeder Chronbach’s alpha = .78 en de correlatie tussen beide ouders r= .40 (p < .01). Aangezien de antwoorden van de verschillende

specifieke angst schalen en de totale angst schaal van de ouders significant met elkaar correleren, zijn de scores van beide ouders met elkaar gemiddeld tot één totaal score voor angst bij het kind.

Resultaten Analyseplan

Om antwoord te geven op de onderzoeksvragen, werd eerst door middel van Pearson correlatie gekeken of er een verband bestaat tussen overbeschermend opvoedingsgedrag van de ouders enerzijds en de mate van angst bij het kind anderzijds. Daarnaast werd er gekeken of kinderen met één of twee overbeschermende ouders of ouders die laag scoorde op

overbescherming van elkaar verschilden in de mate van angst. Hierbij werd gebruik gemaakt van een variantie analyse (ANOVA). Hierin was de gerapporteerde angst van het kind de afhankelijke variabele en was het geobserveerde overbeschermende opvoedingsgedrag van de ouders de onafhankelijke variabelen. Als laatste werd er gekeken of kinderen met één of twee overbeschermende ouders of ouders die laag scoorde op overbescherming van elkaar

verschilden in de mate van angst op de specifieke vormen van angst. Hierbij werd gebruik gemaakt van een variantie analyse (ANOVA). Hierin was de gerapporteerde specifieke angst de afhankelijke variabele en wat het geobserveerde overbeschermende opvoedingsgedrag van de ouders de onafhankelijke variabelen.

Beschrijvende statistieken

In Tabel 1 zijn de gemiddelde scores en standaarddeviaties van de gebruikte onderzoeksmaten weergegeven. Doormiddel van een parametrische gepaarde t-toets is

nagegaan of vaders en moeders van elkaar verschillen in overbeschermend opvoedingsgedrag. Uit de tabel is af te lezen dat moeders hoger lijken te scoren op overbeschermend

opvoedingsgedrag. Uit de toets bleek dat er een significant verschil tussen vaders en moeders is in overbeschermend opvoedingsgedrag (t(114) = 2.55, p = .01).

(14)

Tabel 1

Beschrijvende statistieken overbeschermend opvoedingsgedrag (ouders) en T-toets vader en moeder Vadera M SD Moederb M SD T-test t(114) p < Overbescherming 1.37 .12 1.41 .13 2.55 0.01 a n = 115 bn = 115 Onderzoeksresultaten

Doormiddel van de Pearson correlatie werd nagegaan of er sprake is van een verband tussen overbeschermend opvoedingsgedrag van de ouders enerzijds en de mate van angst bij het kind anderzijds. Tegen de verwachting in werd er geen significant verband gevonden tussen overbeschermend opvoedingsgedrag van de vader (r(100) = -.06, p = .27) en moeder (r(100) = -.05, p = .31) en de mate van angst bij het kind. De verwachting dat er een verband bestaat tussen overbeschermend opvoedingsgedrag en angst bij het kind, is hiermee niet bevestigd.

Vervolgens werd doormiddel van een variantie analyse (ANOVA) gekeken of kinderen met één of twee overbeschermende ouders of ouders die ouders laag scoorde op overbescherming van elkaar verschilden in de mate van angst bij het kind. In Tabel 2 is te zien dat er geen significant effect is gevonden voor overbeschermend opvoedingsgedrag op de mate van angst bij het kind. Tegen de verwachting in werd er geen verschil gevonden in overbeschermend opvoedingsgedrag van één ouder of twee ouders en de mate van angst bij het kind. Er werd tevens geen verschil gevonden tussen overbeschermend opvoedingsgedrag van de vader of moeder en de mate van angst bij het kind. Hiermee is de verwachting dat kinderen van twee overbeschermende ouders angstiger zijn niet bevestigd. Tevens is de verwachting dat kinderen van een overbeschermende vader angstiger zijn dan kinderen van een overbeschermende moeder niet bevestigd.

(15)

Tabel 2

Variantie analyse overbeschermend opvoedingsgedrag (onafhankelijke variabele) en angst van het kind (afhankelijke variabele)

n M SD df F p

Hoog overbeschermend vader/

Hoog overbeschermend moeder Laag overbeschermend vader/

Laag overbeschermend moeder Hoog overbeschermend vader/

Laag overbeschermend moeder Laag overbeschermend vader/

Hoog overbeschermend moeder Totaal 25 26 22 27 100 1.76 1.86 2.01 2.02 1.91 .37 .46 .52 .39 .44 3 2.03 .12

Als laatst is doormiddel van drie variantie analyses (ANOVA) gekeken of kinderen met één of twee overbeschermende ouders of ouders die laag scoorde op overbescherming van elkaar verschilden in de mate van angst op de specifieke vormen van angst (sociale angst, gegeneraliseerde angst en separatie angst) bij het kind. Er werd geen significant effect

gevonden voor overbeschermend opvoedingsgedrag en de mate van sociale angst (Tabel 3), gegeneraliseerde angst (Tabel 4) en separatie angst (Tabel 5) bij het kind. Tegen de

verwachting in is er geen significant verschil gevonden in overbeschermend

opvoedingsgedrag van één ouder of twee ouders en de mate van specifieke vormen van angst bij het kind.

(16)

Tabel 3

Variantie analyse overbeschermend opvoedingsgedrag (onafhankelijke variabele) en sociale angst van het kind (afhankelijke variabele)

n M SD df F p

Hoog overbeschermend vader/

Hoog overbeschermend moeder Laag overbeschermend vader/

Laag overbeschermend moeder Hoog overbeschermend vader/

Laag overbeschermend moeder Laag overbeschermend vader/

Hoog overbeschermend moeder Totaal 25 26 22 27 100 1.86 2.04 2.30 2.17 2.09 .37 .46 .52 .39 .68 3 1.93 .13 Tabel 4

Variantie analyse overbeschermend opvoedingsgedrag (onafhankelijke variabele) en gegeneraliseerde angst van het kind (afhankelijke variabele)

n M SD df F p

Hoog overbeschermend vader/

Hoog overbeschermend moeder Laag overbeschermend vader/

Laag overbeschermend moeder Hoog overbeschermend vader/

Laag overbeschermend moeder Laag overbeschermend vader/

Hoog overbeschermend moeder Totaal 25 26 22 27 100 1.95 1.84 2.01 2.07 1.97 .59 .56 .55 .51 .55 3 .86 .46

(17)

Tabel 5

Variantie analyse overbeschermend opvoedingsgedrag (onafhankelijke variabele) en separatie angst van het kind (afhankelijke variabele)

n M SD df F p

Hoog overbeschermend vader/

Hoog overbeschermend moeder Laag overbeschermend vader/

Laag overbeschermend moeder Hoog overbeschermend vader/

Laag overbeschermend moeder Laag overbeschermend vader/

Hoog overbeschermend moeder Totaal 25 26 22 27 100 1.44 1.59 1.58 1.59 1.55 .30 .48 .50 .47 .44 3 0.66 .58 Discussie

Het doel van het huidige onderzoek was te onderzoeken wat de invloed is van overbeschermend opvoedingsgedrag van de ouders op 2.5 jarige leeftijd van het kind op de ontwikkeling van angst bij het kind op 4.5 jarige leeftijd. Uit de resultaten blijkt echter geen verband tussen overbeschermend opvoedingsgedrag en angst bij het kind. Wat betreft de verschillen tussen één of twee overbeschermende ouders en de mate van angst bij het kind, kan geconcludeerd worden dat er geen verschil bestaat. Tevens blijkt uit de resultaten dat er geen significant verband bestaat tussen overbeschermend opvoedingsgedrag en de

ontwikkeling van specifieke vormen van angst (sociale angst, gegeneraliseerde angst en separatie angst) bij het kind.

Ondanks het feit dat uit eerder wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er een relatie bestaat tussen overbeschermend opvoedingsgedrag en angst bij het kind (McLeod, et al., 2007; Edwards, et al., 2010; Hudson & Rapee, 2001; Hudson & Rapee, 2002; van der Bruggen, et al, 2008, Vreeke, et al., 2013; Bögels & Phares, 2008; Möller, et al., 2014), is deze relatie in de huidige studie niet gevonden. Dit gold zowel voor kinderen waarvan alleen de vader of moeder overbeschermend opvoedingsgedrag vertoonde, als voor kinderen

waarvan beide ouders overbeschermend opvoedingsgedrag vertoonde. Er werd geen verschil gevonden in de mate van angst bij het kind. Hierdoor is de eerste hypothese dat kinderen van twee overbeschermende ouders angstiger zouden zijn op 4.5 jarige leeftijd dan kinderen van

(18)

één overbeschermende ouder verworpen. Tevens kan de tweede hypothese dat kinderen van overbeschermende vaders angstiger zijn dan kinderen van overbeschermende moeders worden verworpen. Er werd geen verschil gevonden in de mate van angst bij het kind op 4.5 jarige leeftijd bij een overbeschermende vader of een overbeschermende moeder.

De derde hypothese dat overbeschermend opvoedingsgedrag evenveel invloed heeft op de ontwikkeling van sociale angst, gegeneraliseerde angst en separatie angst wordt ook

verworpen. Er bleek geen verband te zijn tussen overbeschermend opvoedingsgedrag en de mate van een specifieke vorm van angst (sociale angst, gegeneraliseerde angst en separatie angst) bij het kind. Overbeschermend opvoedingsgedrag op 2.5 jarige leeftijd heeft geen invloed op de ontwikkeling van specifieke vormen van angst bij het kind op 4.5 jarige leeftijd. Tevens blijkt dat kinderen van twee overbeschermende ouders geen hogere mate van een specifieke angst vertonen dan kinderen met één overbeschermende ouder. Er is dus geen sprake van een verschil tussen één of twee overbeschermende ouders en de mate van een specifieke soort angst bij het kind op 4.5 jarige leeftijd.

Ouders blijken in de opvoeding meer met elkaar gemeen te hebben dan eerst werd gedacht (Roggman, 2004; Adamsons & Buehler, 2007). Tevens blijkt uit onderzoek van Adamsons en Buehler (2007) dat verschillend opvoedingsgedrag van de ouders niet hoeft te leiden tot verschillen in het gedrag van het kind. Volgens Adamsons en Buehler (2007) blijkt het opvoedingsgedrag van de vader en moeder geen ander effect te hebben op de

ontwikkeling van internaliserend en externaliserend gedrag bij het kind. Dit verklaart

mogelijk waarom er in het huidige onderzoek geen verschil is gevonden in de mate van angst bij het kind op 4.5 jarige leeftijd bij een overbeschermende vader of een overbeschermende moeder.

Daarnaast dient er rekening mee gehouden te worden dat opvoeding een transactioneel proces is waarbij de ouder het kind beïnvloedt, maar het kind op zijn of haar beurt ook de ouder beïnvloed en bepaald opvoedingsgedrag ontlokt. Rubin, Coplan en Bowker (2009) beschrijven in hun review dat angst van het kind , overbeschermend opvoedingsgedrag bij de ouders kan uitlokken, wat weer kan leiden tot een toename van angstgevoelens bij het kind. Edwards, et al. (2010) vonden in hun onderzoek dat moederlijke overbescherming zowel voorspeld werd door de angst van het kind, als angst bij het kind voorspelde. Echter vonden ze deze transactionele relatie voor vaders niet. Vaderlijke overbescherming voorspelde angst bij het kind, maar andersom voorspelde de angst van het kind geen vaderlijke

overbescherming (Edwards, et al., 2010). Het is echter niet bekend of dit komt door

(19)

Tot slot blijkt uit meta-analytisch onderzoek van McLeod, et al. (2007) dat gedeelde omgevingsfactoren, zoals opvoedingsgedrag, maar een geringe rol (ES= .25) blijken te spelen in de ontwikkeling van angst bij het kind. Maar als opvoeding maar een klein aandeel blijkt te hebben in de ontwikkeling van angst bij het kind, welke factoren spelen dan een grotere rol? Genetische factoren spelen mogelijk een grotere rol dan werd gedacht, daarnaast spelen niet-gedeelde omgevingsfactoren een rol (McLeod, et al., 2007). Uit onderzoek met één- en twee-eiige tweelingen blijkt dat ongeveer 50% van de angstsymptomen erfelijk bepaald zijn (van Beijsterveldt, Verhulst, Molenaar & Boomsma, 2004). Eley, et al. (2003) maakte in hun tweelingen onderzoek een onderscheid tussen verschillende typen angst, en vonden dat de genetische invloed verschilde van .39 tot .64. Naast erfelijkheid blijken niet-gedeelde omgevingsfactoren, zoals peerrelaties en traumatische gebeurtenissen, een belangrijke rol blijken te spelen in de ontwikkeling van angst (McLeod, et al., 2007; Eley, et al., 2003; van Beijsterveldt, et al., 2004). Dit verklaart mogelijk waarom in het huidige onderzoek geen verband is gevonden tussen overbeschermend opvoedingsgedrag en de ontwikkeling van angst bij het kind.

Het huidige onderzoek kent enkele beperkingen, waardoor de resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden. Allereerst kan de heterogeniteit van de huidige onderzoeksgroep in twijfel worden getrokken. Het grootste deel van de ouders dat aan het onderzoek deelnamen woonde in de omgeving van Amsterdam, waren autochtoon en hadden een vrij hoge sociaaleconomische status. Door de samenstelling van de

onderzoeksgroep kan getwijfeld worden of de onderzoeksresultaten wel gegeneraliseerd kunnen worden naar een meer heterogene populatie.

Een andere beperking van het huidige onderzoek is de wijze waarop de data is verzameld. Allereerst is voor het meten van het overbeschermende opvoedingsgedrag enkel gebruik gemaakt van observaties waarbij gestructureerde taken werden afgenomen. Men kan zich afvragen in hoeverre deze onnatuurlijke setting een goed beeld geeft van het

daadwerkelijke opvoedingsgedrag van de ouders. Om een meer valide en betrouwbaarder beeld te krijgen van het opvoedingsgedrag van de ouders is het raadzaam om gebruik te maken van een combinatie van observaties en vragenlijsten. Als tweede is er voor het meten van de angst van het kind enkel gebruik gemaakt van een vragenlijst. Men kan zich afvragen in hoeverre deze vragenlijst een objectief beeld geeft van de daadwerkelijke angst van het kind. Ouders geven mogelijk sociaal wenselijke antwoorden op de vragenlijst. Om een meer objectiever beeld te krijgen van de angst bij het kind is het raadzaam gebruik te maken van een combinatie van observaties en vragenlijsten.

(20)

Als laatste is het overbeschermende opvoedingsgedrag alleen gemeten op 2.5 jaar en de angst van het kind alleen gemeten op 4.5 jaar. Het is niet bekend of ouders die op 2.5 jarige leeftijd overbeschermend opvoedingsgedrag lieten zien, dit opvoedingsgedrag ook nog op 4.5 jarige leeftijd lieten zien. Daarnaast is niet bekend of de kinderen van de ouders die op 2.5 jarige leeftijd overbeschermend opvoedingsgedrag lieten zien, op 2.5 jaar angstig waren. Het is raadzaam om zowel het overbeschermende opvoedingsgedrag als de angst van het kind op 2.5 jaar en 4.5 jaar te meten.

Het huidige onderzoek laat nog veel vragen onbeantwoord en het is interessant om in vervolgonderzoek in te gaan op vragen die in de deze studie niet beantwoord zijn of niet aan bod zijn gekomen. McLeod, et al. (2007) beschreven in hun meta-analyse dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de invloed van opvoedingsgedrag op de ontwikkeling van angst bij het kind en dat mogelijk erfelijke factoren en niet-gedeelde omgevingsfactoren een grotere rol spelen. Ook na de huidige studie bestaat er nog onduidelijkheid over de precieze invloed van opvoedingsgedrag op de ontwikkeling van angst bij het kind. Het is allereerst raadzaam verder onderzoek te doen naar de invloed van erfelijke factoren en gedeelde- en niet-gedeelde omgevingsfactoren op de ontwikkeling van angst bij het kind. Daarnaast is het goed om de transactionele relatie tussen ouder en kind verder te onderzoeken.

Het huidige onderzoek laat geen significante resultaten zien met betrekking tot het verband tussen overbeschermend opvoedingsgedrag en de ontwikkeling van angst bij het kind. Daarnaast blijkt overbeschermend opvoedingsgedrag de ontwikkeling van specifieke soorten angst bij het kind niet anders te beïnvloeden. Wat de ontwikkeling van angst bij het kind wel beïnvloedt is een belangrijke focus voor toekomstig onderzoek.

(21)

Literatuurlijst

Adam, E. K., Gunnar, M. R., & Tanaka, A. (2004). Adult attachment emotion, and observed parenting behaviour: Mediator and moderator models. Child development, 75, 110-122. Doi: 10.1111/j.1467-8624.2004.00657.x

Adamsons, K., & Buehler, C. (2007). Mothering versus fathering versus parenting:

Measurement equivalence in parenting measures. Parenting: Science and Practice, 7, 271-303. Doi: 10.1080/15295190701498686

Barrett, P., Shortt, A., & Healy, L. (2002). Do parent and child behaviors differentiate families whose children have obsessive-compulsive disorder from other clinic and non-clinic families? Journal of child psychology and psychiatry, 43, 597-607. Doi: 10.1111/1469-7610.00049

Beijsterveldt, C. E. M. van, Verhulst, F. C., Molenaar, P. C. M., & Boomsma, D. I. (2004). The genetic basis of problem behaviour in 5-year-old Dutch twin pairs behaviour genetics. Behavior genetics, 34, 229-242. Doi:

10.1023/B:BEGE.0000017869.30151.fd

Bögels, S., & Brechman-Toussaint, M. L. (2006). Family issues in child anxiety: Attachment, family functioning, parental rearing and beliefs. Clinical psychology review, 26, 834-856. Doi: 10.1016/j.cpr. 2005.008.001

Bögels, S., & Phares, V. (2008). Fathers’ role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical psychology review, 28, 539-558. Doi: 10.1016/j.cpr.2007.07.011

Bruggen, C. O. van der, Stams, G. J. J. M., & Bögels, S. M. (2008). Research review: The relation between child and parent anxiety and paternal control: A meta-analytic review. Journal of child psychology and psychiatry, 49, 1257-1269. Doi: 10.1111/j.1469-7610.2008.01898.x

Cartwright-Hatton, S., McNicol, K., & Doubleday, E. (2006). Anxiety in a neglected population: Prevalence of anxiety disorders in pre-adolescent children. Clinical psychology review, 26, 817-833. Doi: 10.1016/j.cpr.2005.12.002

Costello, E., Mustillo, S., Erkanli, A., Keeler, G., & Angold, A. (2003). Prevalence and development of psychiatric disorders in childhood and adolescence. Archives of general psychiatry, 60, 837-844. Doi: 10.1001/archpsyc.60.8.837.

(22)

preschool-aged children: Examination of maternal and paternal perspectives. Journal of child psychology and psychiatry, 51, 313-321. Doi:

10.1111/j.1469-7610.2009.02160.x

Edwards, S. L., Rapee, R. M., Kennedy, S. J., & Spence, S. H. (2008). The assessment of anxiety symptoms in preschool-aged children: The revised preschool anxiety scale. Journal of clinical child & adolescent psychology, 39, 400-409. Doi:

10.1080/15374411003691701

Eley, T. C., Bolton, D., O’Connor, T. G., Perrin, S., Smith, P., & Plomin, R. (2003). A twin Study of anxiety-related behaviours in pre-school children. Journal of child

psychology and psychiatry, 44, 945-960. Doi: 10.1111/1469-7610.00179 Fox, N. A., Henderson, H. A., Marshall, P. J., Nichols, K. E., & Ghera, M. M. (2005).

Behavioral inhibition: Linking biology and behavior within a developmental framework. Annual reviews psychology, 56, 235-262. Doi:

10.1146/annurev.psych.55.090902.141532

Ginsburg, G. S., Grover, R. L., & Ialongo, N. (2004). Parenting behaviors among anxious and non-anxious mothers: relation with concurrent and long-term child outcomes. Child and family behaviour therapy, 26, 23-41. Doi: 10.1300/J019v26n04_02

Hudson, J. L., Dodd, H. F., & Bovopoulos, N. (2011). Temperament, family environment and anxiety in preschool children. J abnorm child psychol, 39, 939-951. Doi:

10.1007/s10802-011-9502-x.

Hudson, J. L., Dodd, H. F., Lyneham, H. J., & Bovopoulos, N. (2011). Temperament and family environment in the development of anxiety disorder: Two-year follow-up. Journal of the American academy of child & adolescent psychiatry, 50, 1255-1264.e1. doi: http://dx.doi.org/10.1016/j.jaac.2011.09.009

Hudson, J. L., & Rapee, R. M. (2001). Parent-child interactions and anxiety disorders: An observational study. Behaviour research and therapy, 39, 1411-1427. Doi:

10.1016/S0005-7967(00)00107-8

Hudson, J. L., & Rapee, R. M. (2002). Parent-child interactions in clinically anxious children and their siblings. Journal of clinical child and adolescent psychology, 31, 548-555. Doi: 10.1207/S15374424JCCP3104_13

Kagan, J., Reznick, J.S., Clarke, C., Snidman, N., & Garcia-Coll, C. (1984). Behavioral inhibition to the unfamiliar. Child development, 55, 2212-2225. URL:

http://www.jstor.org/stable/1129793

(23)

anxiety? International review of psychiatry, 23, 248-257. Doi: 10.3109/09540261.2011.590468.

Lewis-Morrarty, E., Degnan, K. A., Chronis-Tuscano, A., Rubin, K. H., Cheah, C. S. L., Pine, D. S., Henderon, H. A., & Fox, N. A. (2012). Maternal over-control moderates the association between early childhood behavioral inhibition and adolescent social anxiety symptoms. Journal abnormal child psychology, 40, 1363-1373. Doi: 10.1007/s10802-012-9663-2

Majdandžić, M., Möller, E., Bögels, S., & Boom, D. van den (2011). Verschillen tussen vaders en moeders in de relatie tussen opvoedingsgedrag en sociale angst van hun kinderen. Pedagogiek, 31, 11-28. Doi: URN:NBN:NL:UI:10-1-100836

McLeod, B. D., Wood, J. J., & Weisz, J. R. (2007). Examining the association between parenting and childhood anxiety: A meta-analysis. Clinical psychology review, 27, 155-172. Doi: 10.1016/j.cpr.2006.09.002.

Möller, E. L., Majdandžić, M., & Bögels, S. M. (2014). Parental anxiety, Parenting behavior, and infant anxiety: Differential associations for fathers and mothers. Journal of child and family studies. Doi: 10.1007/s10826-014-0065-7

Moore, P. S., Whaley, S. E., & Sigman, M. (2004). Interaction between mothers and children: Impacts of maternal and child anxiety. Journal of abnormal psychology, 113, 471-476. Doi: 10.1016/j.infbeh.2006.08.005

Rapee, R. M. (1997). Potential role of childrearing practices in the development of anxiety and depression. Clinical psychology review, 17, 47-67. Doi:

10.1016/S0272-7358(96)0040-2

Roggman, L.A., (2004). Do fathers just want to have fun? Commentary on theorizing the father-child relationship. Human Development, 47, 228-236. Doi: 10.1159/000078725 Rubin, K. H., Coplan, R. J., & Bowker, J. C. (2009). Social withdrawal in childhood. Annual review of psychology, 60, 11.11-11.31. doi: 10.1146/annurev.psych.60.110707.163642 Spence, S. H., Rapee, R., McDonald, C., & Ingram, M. (2001). The structure of anxiety

symptoms among pre-schoolers. Behaviour research and therapy, 39,1293-1316. Doi: 10.1016/S0005-7967(00)00098-X

Thirlwall, K., & Creswell, C. (2010). The impact of maternal control on children’s anxious cognitions, behaviours and affect: An experimental study. Behaviour research and therapy, 48, 1041-1046. Doi: 10.1016/j.brat.2010.05.030.

(24)

and scared: Relations among behavioral inhibition, overprotective parenting, and anxiety in native and non-native Dutch preschool children. Journal of anxiety disorders, 27, 703-710. Doi: 10.1016/j.janxdis.2013.09.006.

Wilde, A. de, & Rapee, R. M. (2008). Do controlling maternal behaviours increase state anxiety in children’s responses to a social threat? A pilot study. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 39, 526-537. Doi: 10.1016/j.jbtep.2007.10.011 Wood, J. J., McLeod, B. D., Sigman, M., Hwang, W-C., & Chu, B. C. (2003). Parenting and

childhood anxiety: Theory, empirical findings, and future directions. Journal of child psychology and psychiatry, 44, 134-151. Doi: 10.1111/1469-7610.00106

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Keywords: Sport coaches, human resources, performance appraisal, feedback, appraiser, expectations,

eHealth heeft invloed op de manier waarop geëvalueerd wordt: steeds meer onderzoekers geven aan dat we verder dan de RCT moeten gaan om te bepalen welke interventieonderdelen

Method VAR assumes two independent sources of error, a propor- tional and an additive component, and the variance of the residual error is the sum of both components, resulting in

This leads, finally, to the main research question: Are internal integration of the functions within the buying firm and the accumulation of social capital

In this study, we compared the transcriptome profiles of an endophytic strain and a soil strain of B. mycoides in response to potato root exudates. The aim was to

functionalities of PHRs mainly include online self-management support, monitoring the disease course and functionalities for information exchange among health care

Even though the difference between the two methods is this small, it is able to change the results of the lasso estimator with regards to the ridge regression quite drastically,

In summary, sequence formation in the Pause and No-Pause sequences together, relative to the Control sequence, implicated a large bilateral cortico-subcortical network