• No results found

Ongelukkige samenloop van omstandigheden in het onrechtmatige daad-recht : 'Heeft het begrip 'ongelukkige samenloop van omstandigheden' een toegevoegde waarde voor het onrechtmatige daad-recht?'

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ongelukkige samenloop van omstandigheden in het onrechtmatige daad-recht : 'Heeft het begrip 'ongelukkige samenloop van omstandigheden' een toegevoegde waarde voor het onrechtmatige daad-recht?'"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ongelukkige samenloop van

omstandigheden in het

onrechtmatige daad-recht

‘Heeft het begrip ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ een toegevoegde waarde voor het onrechtmatige daad-recht?’

Voor- en achternaam: Rob Visser

Studentnummer: 11143592

Instelling: Universiteit van Amsterdam

Mastertrack: Privaatrechtelijke rechtspraktijk

Naam begeleider: Dr. G.J.P. de Vries

Naam meelezer: Mr. Y.A. Bos

(2)

Voorwoord

De voorliggende scriptie is het sluitstuk van de masteropleiding Privaatrecht. Na het voltooien van de opleiding mag ik mij ‘meester in de rechten’ noemen. Deze titel zal ik met trots in ontvangst gaan nemen. Na het afronden van de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening en het schakelprogramma Schakelzone Recht is dit de zogenoemde ‘kroon op mijn werk’. Ik denk dat mijn studententijd een uitstekende basis zal zijn voor mijn toekomstige carrière. Via deze weg wil ik een aantal mensen bedanken die belangrijk zijn geweest inzake deze tijd.

Vooropgesteld wil ik mijn ouders noemen vanwege de mentale en financiële steun die ik van hen gekregen heb. Hun mentale steun heeft zich in het bijzonder geuit in optimisme,

vertrouwen en interesse. Verder heeft de vriendschap met studiegenoten Justin en David mijn studententijd extra kleur gegeven. Mijn vriendin Suzan verdient ook een vermelding vanwege haar steunende en begripvolle rol ten aanzien van mijn studie. Met betrekking tot deze scriptie heeft Gerard de Vries mij uitstekend begeleid. Zijn waardevolle feedback heeft mij constant de goede richting opgestuurd.

(3)

Abstract

In deze scriptie heb ik de volgende probleemstelling beantwoord: ‘Heeft het begrip ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ een toegevoegde waarde voor het onrechtmatige daad-recht?’ De beantwoording van deze probleemstelling heeft

plaatsgevonden met behulp van literatuur- en jurisprudentieonderzoek. Het begrip wordt beoordeeld op grond van de Kelderluikfactoren én bijzondere gezichtspunten die een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid met zich meebrengen. Ik ben tot de conclusie gekomen dat het begrip niet fungeert als criterium om te beoordelen of een onrechtmatige daad is gepleegd, maar slechts een etiket is dat berust op andere beoordelingscriteria. Verder leidt het etiket ten aanzien van professionele partijen in hun verhouding tot particulieren mijns inziens tot uitkomsten die niet in overeenstemming zijn met het overige onrechtmatige daad-recht. Ten slotte brengt het begrip in mijn optiek rechtsonzekerheid teweeg. Op grond van deze bevindingen ben ik tot de conclusie gekomen dat het begrip geen toegevoegde waarde heeft voor het onrechtmatige daad-recht.

(4)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 – Inleiding ... 1 1.1 Inleiding ... 1 1.2 Onderzoeksdoel ... 2 1.3 Probleemstelling en deelvragen ... 2 1.4 Opbouw ... 3

Hoofdstuk 2 – De voorwaarden voor aansprakelijkheid uit eigen onrechtmatige daad ... 5

2.1 Inleiding ... 5

2.2 Onrechtmatige daad ... 5

2.2.1 Onrechtmatige gedraging ... 6

2.2.1.1 Onderlinge verhouding onrechtmatigheidscategorieën ... 6

2.2.1.2 Inhoudelijke behandeling onrechtmatigheidscategorieën... 7

2.2.1.3 Relativiteit ... 9

2.2.2 Toerekenbaarheid ... 10

2.2.3 Schade ... 10

2.2.4 Causaal verband ... 11

2.3 Conclusie ... 11

Hoofdstuk 3 – Kelderluikfactoren voor gevaarzettende situaties ... 12

3.1 Inleiding ... 12

3.2 Gevaarzettende situaties ... 12

3.2.1 Kelderluikfactoren ... 13

3.2.1.1 Kelderluik-arrest ... 13

3.2.1.2 Kelderluikfactoren ... 14

3.3 De tweede Kelderluikfactor: de voorzienbaarheid van gevaar ... 18

3.4 Conclusie ... 21

Hoofdstuk 4 – Sport en spel ... 22

4.1 Inleiding ... 22

4.2 Sport- en spelregels ... 22

4.3 Sport- en spelsituaties ... 24

4.3.1 Omstandigheden van het geval ... 24

4.3.2 Betrokken partijen ... 25

(5)

Hoofdstuk 5 – Ongelukkige samenloop van omstandigheden in de rechtspraak ... 27

5.1 Inleiding ... 27

5.2 Rechterlijke coulance in huis-, tuin- en keukensituaties ... 28

5.3 Rechterlijke coulance ten aanzien van professionele partijen in hun verhouding tot particulieren ... 30

5.4 Geen ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ aangenomen... 32

5.5 Conclusie ... 33

Hoofdstuk 6 – Heeft het begrip ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ een toegevoegde waarde voor het onrechtmatige daad-recht? ... 34

6.1 Inleiding ... 34

6.2 Commentaren uit de literatuur ... 34

6.2.1 Commentaar Hijma ... 34

6.2.2 Commentaar Van Dam ... 35

6.2.3 Commentaar Van Dunné ... 36

6.2.4 Commentaar Verheij ... 36

6.2.5 Commentaar Dommering ... 37

6.2.6 Commentaar Tjong Tjin Tai ... 38

6.3 Samenvatting commentaren ... 39

6.4 Heeft het begrip ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ een toegevoegde waarde voor het onrechtmatige daad-recht? ... 39

6.4.1 Ongelukkige samenloop van omstandigheden: criterium of etiket? ... 39

6.4.2 Ongelukkige samenloop van omstandigheden: in overeenstemming met het overige onrechtmatige daad-recht? ... 41

6.4.3 Ongelukkige samenloop van omstandigheden: een toegevoegde waarde? ... 42

6.5 Conclusie ... 43

Conclusies ... 44

(6)

1

Hoofdstuk 1 – Inleiding

1.1 Inleiding

Wie kent hem niet? De zogenaamde ‘boomstamattractie’ die in menig attractiepark te vinden is. Bezoekers, zittende in een boot in de vorm van een boomstam die door een

stroomversnelling van water in hoog tempo vooruit wordt geduwd. Vaak wordt de boomstam opgeduwd tot een bepaalde hoogte om vervolgens met hoge snelheid naar beneden te gaan. Mijns inziens een erg leuke attractie die in beginsel geschikt is voor vrijwel alle leeftijden. Op 8 mei 2005 beleefden een aantal inzittenden echter een minder leuke rit in boomstamattractie de ‘Backstroke’ in Attractiepark Toverland. Wegens een te laag waterpeil werd een boomstam niet genoeg afgeremd in zijn weg naar beneden. De boomstam vloog hierdoor uit de bocht waardoor twee van de zes inzittenden zwaar gewond raakten.1 Bijna elf jaar later doet Camps, werkzaam als Supervisor Attracties binnen Toverland, de volgende uitspraak over het

voorgevallen ongeluk: ‘Dat heeft veel impact gehad hier, het was een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De controles zijn ruimschoots verbeterd en opgeschroefd.’2

Interessant aan bovenstaand verhaal vind ik dat Camps spreekt over een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’. De gemiddelde persoon zal denk ik uitstekend begrijpen wat hiermee wordt bedoeld en verder niet stilstaan bij het gebruik van het woord. In het recht wordt ook gebruik gemaakt van het begrip ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’. In een verhaal als bovenstaande is het denk ik niet van groot belang om exact te weten wat bedoeld wordt met een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’. Ten behoeve van de rechtszekerheid is het binnen het recht wél van groot belang om te weten wat de exacte betekenis is van dit begrip. Een advocaat zou bijvoorbeeld willen weten wanneer een situatie als een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ kan worden aangemerkt. Indien hier sprake van is, kan dit namelijk, afgaande op een aantal arresten van de Hoge Raad,

meebrengen dat het attractiepark niet uit eigen onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) aansprakelijk is. Uit de literatuur blijkt echter dat de betekenis van het begrip behoorlijk betwist wordt. In deze scriptie ga ik het gebruik van het begrip ‘ongelukkige samenloop van

1 ‘Gewonden door ongeluk in Toverland [update 3]’, 8 mei 2005,

http://www.rides.nl/nieuws/355/gewonden-door-ongeluk-in-toverland-update-3.html.

(7)

2 omstandigheden’ uiteenzetten en beoordelen of het een toegevoegde waarde heeft voor het onrechtmatige daad-recht. Het onderzoek is gebaseerd op literatuur en jurisprudentie.

1.2 Onderzoeksdoel

Binnen het Nederlandse onrechtmatige daad-recht wordt het begrip ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ al decennialang gebezigd door de rechterlijke macht. Des te

opmerkelijker de constatering dat de inhoud ervan veel rechtsonzekerheid teweegbrengt. Deze constatering is gebaseerd op de literatuur en jurisprudentie die ik gelezen heb betreffende dit onderwerp. Het begrip wordt in allerlei soorten zaken ingeroepen waardoor onduidelijk is in welke context er een beroep op gedaan kan worden. In deze scriptie ga ik het begrip zo volledig mogelijk uiteenzetten en beoordelen of het een toegevoegde waarde heeft voor het onrechtmatige daad-recht. Met deze uiteenzetting en beoordeling hoop ik een bijdrage te kunnen leveren aan de verduidelijking van het onrechtmatige daad-recht.

1.3 Probleemstelling en deelvragen

In deze scriptie beoog ik de volgende probleemstelling te beantwoorden:

‘Heeft het begrip ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ een toegevoegde waarde voor het onrechtmatige daad-recht?’

De volgende deelvragen gaan bijdragen aan de beantwoording van deze probleemstelling: - Welke criteria zijn er aan aansprakelijkheid uit eigen onrechtmatige daad verbonden? - Welke criteria hanteert de rechterlijke macht inzake de beoordeling van gevaarzettende

situaties?

- Welke criteria hanteert de rechterlijke macht indien er sprake is van schade ontstaan in het kader van sport- en spelsituaties?

- In welke gevallen oordeelde de rechterlijke macht dat er (geen) sprake was van een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’?

- Hoe heeft de literatuur zich geuit inzake het begrip ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’?

- Heeft het begrip ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ een toegevoegde waarde voor het onrechtmatige daad-recht?

Bij deze even een korte uitleg inzake de relevantie van bovenstaande deelvragen omtrent het beantwoorden van de probleemstelling. Het begrip ‘ongelukkige samenloop van

(8)

3 omstandigheden’ kan geschaard worden onder gevaarzettende situaties, één van de

subcategorieën van onbetamelijk gedrag, één van de categorieën onrechtmatige daad waarvoor men op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk kan worden gesteld. Sport- en spelsituaties heeft met een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ gemeen dat zij in geval van schade onder gevaarzettende situaties vallen en beide op een vergelijkbare wijze worden beoordeeld. De rechtspraak inzake een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ en de commentaren uit de literatuur hieromtrent acht ik van belang om een volledig beeld te schetsen over het begrip en zodoende te kunnen beoordelen of het begrip een toegevoegde waarde heeft voor het onrechtmatige daad-recht.

1.4 Opbouw

In dit hoofdstuk is een inleiding gegeven over het begrip ‘ongelukkige samenloop van

omstandigheden’, is het onderzoeksdoel beschreven en zijn de probleemstelling en deelvragen uiteengezet. In het tweede hoofdstuk bespreek ik aansprakelijkheid uit eigen onrechtmatige daad waarin onder meer de onrechtmatigheidscategorie strijd met de maatschappelijke betamelijkheid uitgelicht wordt. Deze onrechtmatigheidscategorie kan grofweg worden opgesplitst in twee delen, waaronder gevaarzettende situaties. In het derde hoofdstuk zal besproken worden op welke wijze gevaarzettende situaties worden beoordeeld door de rechterlijke macht. Het arrest Kelderluik en de hieruit voortvloeiende Kelderluikfactoren, waarvan de voorzienbaarheid van gevaar het belangrijkste gezichtspunt is, zullen hierbij uitgebreid worden besproken. Gevaarzettende situaties kunnen op zijn beurt weer opgesplitst worden in onder andere sport- en spelsituaties en situaties waarin sprake is van een

‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’.

In het vierde hoofdstuk komen gevaarzettende situaties ontstaan uit sport en spel aan de orde. Duidelijk zal worden dat sport- en spelsituaties wegens zijn bijzondere aard worden

beoordeeld met behulp van de Kelderluikfactoren én bijzondere gezichtspunten. Deze bijzondere gezichtspunten zorgen er voor dat er inzake sport- en spelsituaties een verhoogde aansprakelijkheidsnorm wordt aangenomen. Met behulp van praktijkvoorbeelden zal duidelijk worden wat deze verhoogde drempel voor aansprakelijkheid inhoudt en in welke context zij van toepassing is. Vervolgens komt in het vijfde hoofdstuk de rechtspraak inzake

gevaarzettende situaties ontstaan uit een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ ter sprake. Deze situaties worden eveneens beoordeeld met behulp van de Kelderluikfactoren én bijzondere gezichtspunten die ook hier een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid met

(9)

4 zich meebrengen. Uit de rechtspraak is gebleken dat het begrip zowel in huis-, tuin- en

keukensituaties als ten aanzien van professionele partijen in hun verhouding tot particulieren kan worden toegepast. Uitgebreid behandeld zal worden in welke zaken er wel of geen ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ aangenomen is.

Uit het laatste hoofdstuk zal blijken dat het begrip ‘ongelukkige samenloop van

omstandigheden’ een omstreden begrip is. Verschillende prominenten hebben zich op diverse wijzen uitgelaten over de betekenis van het begrip. De meest diepgaande commentaren hieromtrent zullen besproken worden. Vervolgens beoog ik de probleemstelling te beantwoorden. Hierbij richt ik mij allereerst op de vraag of het begrip ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ fungeert als criterium om te beoordelen of een onrechtmatige daad is gepleegd dan wel slechts een etiket is dat berust op andere

beoordelingscriteria. Hierna zal ik onderzoeken of het begrip tot uitkomsten leidt die niet in overeenstemming zijn met het overige onrechtmatige daad-recht. Tot slot geef ik mijn oordeel inzake de vraag of het duidelijk is in welke context het begrip aangenomen kan worden. Op grond van deze uitkomsten zal ik beoordelen of het begrip een toegevoegde waarde heeft voor het onrechtmatige daad-recht. In de conclusie zullen de belangrijkste constateringen en

(10)

5

Hoofdstuk 2 – De voorwaarden voor aansprakelijkheid uit eigen

onrechtmatige daad

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk beschrijf ik de buitencontractuele aansprakelijkheid die voortvloeit uit eigen onrechtmatige daad (artikel 6:162 e.v. BW). De adagia ‘ieder draagt zijn eigen schade’ en ‘berokken een ander geen schade’ gelden als de gezichtspunten van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Deze gezichtspunten kunnen niet los van elkaar worden gezien. Er dient een balans tussen beide gezichtspunten gevonden te worden die past bij de op een bepaalde plaats en tijd aanwezige maatschappelijke verhoudingen.3 Het gezichtspunt

‘berokken een ander geen schade’ prevaleert indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid uit eigen onrechtmatige daad.4 Om een persoon aansprakelijk te kunnen stellen op basis van een onrechtmatige daad moet er aan vijf voorwaarden worden voldaan. Alle voorwaarden zullen één voor één de revue passeren. Vanwege het feit dat een

‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ geschaard moet worden onder de eerste voorwaarde – een onrechtmatige gedraging – zal deze voorwaarde uitgebreid(er) besproken worden. Een onrechtmatige gedraging kan onder drie verschillende categorieën geplaatst worden. Behandeld zal worden hoe deze categorieën zich tot elkaar verhouden en wanneer welke categorie ingeroepen kan worden.

2.2 Onrechtmatige daad

De buitencontractuele aansprakelijkheid uit eigen onrechtmatige daad is vastgelegd in artikel 6:162 e.v. BW. Hieruit blijkt dat er aan vijf voorwaarden moet worden voldaan om te kunnen spreken van een van onrechtmatige daad, namelijk:

- een onrechtmatige gedraging; - relativiteit;

- de toerekenbaarheid van de onrechtmatige gedraging aan de laedens; - schade; en

- een causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade.

3 Asser/Hartkamp en Sieburgh 2015, p. 21. 4 Asser/Hartkamp en Sieburgh 2015, p. 25.

(11)

6 2.1 Onrechtmatige gedraging

De eerste voorwaarde – een onrechtmatige gedraging – is inzake mijn scriptie de meest relevante voorwaarde en wordt daarom uitgebreid besproken in deze subparagraaf. In artikel 6:162 lid 2 BW wordt opgesomd in welke gevallen er sprake is van een onrechtmatige gedraging, namelijk indien er sprake is van:

- een inbreuk op een recht;

- een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht; of

- een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

2.2.1.1 Onderlinge verhouding onrechtmatigheidscategorieën

Er zijn niet altijd drie verschillende categorieën geweest inzake de vaststelling van een onrechtmatige gedraging. Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt – in het kort: strijd met de maatschappelijke betamelijkheid – is pas later toegevoegd aan de andere categorieën.5 In het arrest

Lindenbaum/Cohen kwam de Hoge Raad tot het oordeel dat de onrechtmatigheidscategorieën uitgebreid moesten worden. In deze zaak hadden Cohen en Lindenbaum allebei een drukkerij in Amsterdam. Cohen had een werknemer van Lindenbaum omgekocht zodat hij inzage kon krijgen in de offertes van Lindenbaum om vervolgens een lagere prijs bij opdrachtgevers te kunnen aanbieden. Lindenbaum stelde Cohen vervolgens aansprakelijk op grond van een onrechtmatige daad. In dit geval deed zich de situatie voor dat geen sprake was van een inbreuk op een recht of een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht – in het kort: strijd met een wettelijke plicht – maar wel degelijk sprake was van maatschappelijk

onbetamelijk gedrag. Om de laedens evengoed aansprakelijk te kunnen stellen kwam de Hoge Raad tot het oordeel dat ook ‘strijd met de maatschappelijke betamelijkheid’ een

onrechtmatige daad kan opleveren.6 De wetgever heeft de uitspraak van de Hoge Raad meegenomen inzake de uiteindelijke tekst van artikel 6:162 BW.7

Inmiddels is de categorie strijd met de maatschappelijke betamelijkheid uitgegroeid tot de belangrijkste categorie. Dit komt omdat de categorie zo ruim kan worden opgevat dat de andere categorieën hier ook onder vallen. Een gedraging die strijd met een wettelijke plicht

5 Spier e.a. 2015, p. 30.

6 HR 31 januari 1919, ECLI:NL:HR:1919:AG1776 (Lindenbaum/Cohen). 7 Spier e.a. 2015, p. 31.

(12)

7 oplevert of een inbreuk op een recht vormt, zal in vrijwel alle gevallen ook strijd met de maatschappelijke betamelijkheid opleveren.8 Uit bovenstaande beschrijving van het arrest

Lindenbaum/Cohen blijkt dat dit andersom niet altijd het geval is. Deze ontwikkeling brengt met zich mee dat bijvoorbeeld een advocaat in een rechtszaak, indien niet overduidelijk sprake is van strijd met een wettelijke plicht of een inbreuk op een recht, eerder een beroep zal doen op de categorie strijd met de maatschappelijke betamelijkheid dan op deze andere categorieën. Ten gevolge hiervan is er veel rechtspraak inzake de categorie strijd met de maatschappelijke betamelijkheid ontstaan en hieraan inherent minder rechtspraak in de andere categorieën.

2.2.1.2 Inhoudelijke behandeling onrechtmatigheidscategorieën

Inmiddels is duidelijk geworden dat er drie onrechtmatigheidscategorieën zijn. In deze subparagraaf wordt besproken wanneer welke categorie ingeroepen kan worden.

- Inbreuk op een recht

De onrechtmatigheidscategorie inbreuk op een recht gebruikt het woord ‘recht’ in de betekenis van ‘subjectief recht’ en verwijst naar een aan een rechtsnorm ontleende bevoegdheid.9 Subjectieve rechten kunnen traditioneel onderverdeeld worden in twee

groepen, namelijk absolute vermogensrechten en persoonlijkheidsrechten. Onder absolute vermogensrechten kunnen het eigendomsrecht en daarvan afgeleide zakelijke rechten

geschaard worden. Daarnaast vallen hieronder de zogenoemde rechten op de ‘voortbrengselen van de menselijke geest’: octrooirecht, auteursrecht en merkenrecht. Bij

persoonlijkheidsrechten kan in het bijzonder gedacht worden aan het recht op lichamelijke integriteit, het huisrecht en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.10

Uit bovenstaande alinea blijkt de diversiteit van deze als ‘subjectief recht’ aangeduide

rechten. Een subjectief recht dat concreet is geformuleerd – zoals het octrooirecht – zal eerder voldoende beoordeeld kunnen worden op grond van de categorie inbreuk op een recht dan een subjectief recht dat algemeen is geformuleerd – zoals het recht op lichamelijke integriteit –. Naarmate het verband tussen de te beoordelen gedraging en de inbreuk op het subjectieve recht directer en sterker is, zal het feit van de inbreuk een grotere en soms doorslaggevende

8 Spier e.a. 2015, p. 29.

9 Asser/Hartkamp en Sieburgh 2015, p. 47-48. 10 Spier e.a. 2015, p. 38.

(13)

8 rol spelen bij het uiteindelijke onrechtmatigheidsoordeel over de gedraging.11 Zodoende dient

er voorzichtig te worden omgesprongen met de toepassing van de categorie inbreuk op een recht. Het menselijk lichaam en zaken vormen beslist het voorwerp van subjectieve rechten – namelijk van een persoonlijkheidsrecht respectievelijk een eigendomsrecht –, maar fysieke aantasting van andermans lichaam of zaak levert volgens de rechtspraak lang niet altijd een inbreuk op deze rechten op.12 Brunner zegt hierover dat het tot absurde resultaten zou leiden indien iedere letselschade per definitie een inbreuk op een recht zou opleveren.13 Hierom worden gevallen waarbij sprake is van letsel- of zaakschade veelal beoordeeld op grond van de categorie strijd met de maatschappelijke betamelijkheid.

- Strijd met een wettelijke plicht

Een persoon handelt in strijd met een wettelijke plicht indien hij handelt in strijd met een wettelijk gebod of verbod. Een wettelijke plicht kan om te beginnen voortvloeien uit internationale regelgeving; bijvoorbeeld uit een verdragsregel met rechtstreekse werking (artikel 93 Grondwet) of een regel van de Europese Unie die directe horizontale werking heeft, zoals de artikelen 101 en 102 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.14 Een wettelijke plicht kan verder voortvloeien uit nationale regelgeving: de Grondwet, wetten in formele zin, wetten in materiële zin, algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen, provinciale verordeningen en gemeentelijke verordeningen.15

- Strijd met de maatschappelijke betamelijkheid

In tegenstelling tot de voorgaande categorieën wordt de grondslag van de categorie strijd met de maatschappelijke betamelijkheid gezocht in het ongeschreven recht. Er dient gekeken te worden naar aanvaarde waarden en normen binnen de maatschappij die een beeld schetsen over hoe men zich dient te gedragen. Eigenlijk komt constant de volgende vraag terug: ‘Is er gehandeld zoals iemand zich behoort te gedragen?’ Personen dienen in de maatschappij zoveel als mogelijk rekening te houden met de belangen van andere personen. De mens dient zijn eigen belangen af te wegen tegen die van een ander en dient daarbij de benodigde

betamelijkheid in acht te nemen.16 De maatschappelijke onbetamelijkheid heeft voornamelijk

11 Asser/Hartkamp en Sieburgh 2015, p. 49-51. 12 Spier e.a. 2015, p. 40.

13 HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576, m.nt. C.J.H. Brunner (Zwiepende tak). 14Asser/Hartkamp en Sieburgh 2015, p. 45.

15 Spier e.a. 2015, p. 31. 16 Visscher 2006, p. 65.

(14)

9 betekenis gekregen naar aanleiding van uitspraken van de rechterlijke macht. Inmiddels vormt een grote hoeveelheid aan jurisprudentie een richtlijn voor de rechterlijke macht inzake de beoordeling van een zaak.

2.2.1.3 Relativiteit

De tweede voorwaarde – inhoudende het relativiteitsvereiste – is nauw verbonden aan de eerste voorwaarde. De vraag naar de onrechtmatigheid van een bepaalde gedraging is altijd een relatieve vraag, namelijk een vraag naar de onrechtmatigheid ten opzichte van een

bepaalde persoon. Dat beginsel ligt ten grondslag in de woorden ‘jegens een ander’ van artikel 6:162 lid 1 BW en wordt – voor wat betreft de onrechtmatigheidscategorie strijd met een wettelijke plicht – verder uitgewerkt in artikel 6:163 BW.17 Uit deze artikelen komen de volgende drie aspecten tot uitdrukking:

- Het personele bereik, inhoudende dat het gedrag onrechtmatig moet zijn jegens de benadeelde.

- De soort schade, inhoudende dat de schade zoals de gelaedeerde die heeft geleden onder het bereik van de norm moet vallen.

- De ontstaanswijze van de schade, inhoudende dat de wijze waarop de schade is ontstaan dient te vallen onder de strekking van de norm.18

Het uitgangspunt van de aansprakelijkheid uit artikel 6:162 lid 1 BW is relatieve

onrechtmatigheid. Ten aanzien van de onrechtmatigheidscategorieën inbreuk op een recht en strijd met de maatschappelijke betamelijkheid volgt de relatieve onrechtmatigheid indirect uit de aard van de norm die geschonden wordt. Het verbieden van een handelen in strijd met respectievelijk een subjectief of ongeschreven recht geschiedt namelijk louter ten gevolge van de belangen van de rechthebbende. Alleen de belanghebbende kan aan de schending daarvan een vordering ontlenen.19 Met betrekking tot deze onrechtmatigheidscategorieën dient er daarom enkel naar het aspect ‘het personele bereik’ gekeken te worden. Indien er sprake is van strijd met een wettelijke plicht kan de relatieve onrechtmatigheid enkel in beginsel worden aangenomen.20 Wettelijke normen richten zich namelijk niet tot één individu, maar in beginsel tot alle burgers. De vraag wie bescherming kan ontlenen aan de overtreding van een

17 Spier e.a. 2015, p. 68. 18 Spier e.a. 2015, p. 68-69. 19 Spier e.a. 2015, p. 70. 20 Spier e.a. 2015, p. 70.

(15)

10 dergelijke norm, leidt tot de noodzaak van uitlegging welke soort schade die norm beoogt te beschermen en wat de strekking van die norm is. Uitgangspunt hierbij is dat een norm in beginsel strekt ter bescherming van alle soorten schade en allen die schade kunnen lijden.21

Zodoende is artikel 6:163 BW van belang ten aanzien van de onrechtmatigheidscategorie strijd met een wettelijke plicht en dient hieromtrent naar alle genoemde aspecten te worden gekeken.

2.2.2 Toerekenbaarheid

De derde voorwaarde brengt met zich mee dat de onrechtmatige gedraging aan de laedens moet kunnen worden toegerekend (art. 6:162 lid 3 BW). De laedens kan zich op basis van de volgende gronden schuldig gemaakt hebben aan een toerekenbare onrechtmatige gedraging: - schuld;

- krachtens de wet;

- krachtens de in het verkeer geldende opvattingen.

Indien een persoon verwijtbaar heeft gehandeld ten gevolge waarvan er een gebeurtenis met nadelige gevolgen plaatsvindt, kan er gesproken worden over schuld.22 Toerekenbaarheid krachtens de wet volgt uit artikel 6:165 BW die toerekening ook mogelijk maakt voor personen van veertien jaar of ouder die een handeling plegen onder invloed van een

geestelijke of lichamelijke handicap.23 De toerekening krachtens de in het verkeer geldende

opvattingen kan worden toegepast voor situaties waarin geen sprake is van schuld, maar aansprakelijkheid desondanks wenselijk is. Een voorbeeld hiervan is een onervaren

automobilist die een verkeersfout maakt die een meer ervaren automobilist niet zou hebben gemaakt. In dat geval is er wellicht geen sprake van verwijtbaarheid, maar wordt toch toerekenbaarheid aangenomen krachtens de in het verkeer geldende opvattingen.24

2.2.3 Schade

De vierde voorwaarde om te kunnen spreken van een is het schadevereiste. In de artikelen 6:95 BW en 6:96 BW wordt weergeven welke soorten schade voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. De schade kan bestaan uit vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor

21 Spier e.a. 2015, p. 72.

22 Asser/Hartkamp en Sieburgh 2015, p. 111. 23 Spier e.a. 2015, p. 83.

(16)

11 zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Vermogensschade kan bestaan uit zowel geleden verlies als gederfde winst.

2.2.4 Causaal verband

De vijfde voorwaarde houdt in dat er sprake moet zijn van een causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade. De onrechtmatige gedraging moet ‘conditio sine qua non’ van de schade zijn; hieraan is voldaan indien de schade zonder de onrechtmatige daad niet zou zijn ingetreden. Hieromtrent dient een onderscheid gemaakt te worden met het causaal verband genoemd in artikel 6:98 BW. Het causaal verband in artikel 6:162 BW heeft betrekking op de vestiging van aansprakelijkheid terwijl het causaal verband in artikel 6:98 BW betrekking heeft op de omvang van de aansprakelijkheid.25

2.3 Conclusie

Om een persoon aansprakelijk te kunnen stellen uit onrechtmatige daad moet aan vijf voorwaarden worden voldaan die beschreven staan in artikel 6:162 e.v. BW. De eerste voorwaarde is dat er sprake moet zijn van een onrechtmatige gedraging. Een onrechtmatige gedraging kan worden aangenomen indien een persoon zich schuldig maakt aan een inbreuk op een recht, strijd met een wettelijke plicht of strijd met de maatschappelijke betamelijkheid. De laatste categorie heeft zich in de praktijk ontwikkeld tot de belangrijkste categorie. De overige voorwaarden zijn de relativiteit, de toerekenbaarheid, schade en een causaal verband.

(17)

12

Hoofdstuk 3 – Kelderluikfactoren voor gevaarzettende situaties

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk werk ik de bespreking van gevaarzettende situaties stap voor stap uit. Onder de onrechtmatigheidscategorie strijd met de maatschappelijke betamelijkheid vallen onder andere gevaarzettende situaties en ‘situaties waarin andermans vermogensbelangen in ernstige mate worden veronachtzaamd’. Het begrip ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ kan geschaard worden onder gevaarzettende situaties en daarmee dus ook automatisch onder de onrechtmatigheidscategorie strijd met de maatschappelijke betamelijkheid. De beoordeling van gevaarzettende situaties vindt vaak plaats met behulp van de ‘Kelderluikfactoren’, waarvan de voorzienbaarheid van gevaar het belangrijkste gezichtspunt is. Uitgebreid bespreek ik uit welk arrest deze Kelderluikfactoren zijn ontstaan en wat de inhoud van deze factoren is. Vanwege zijn essentiële rol heb ik de derde paragraaf aan de voorzienbaarheid van gevaar gewijd.

3.2 Gevaarzettende situaties

De Hoge Raad heeft de categorie strijd met de maatschappelijke betamelijkheid in grofweg twee categorieën opgesplitst: gevaarzettende situaties en situaties waarin andermans

vermogensbelangen in ernstige mate worden veronachtzaamd. Onder deze laatste categorie vallen bijvoorbeeld situaties waarin sprake is van oneerlijke concurrentie of hinder. Ik richt mij echter op de categorie gevaarzettende situaties.

Er kan gesproken worden van een gevaarzettende situatie – in het kader van de

onrechtmatigheidscategorie strijd met de maatschappelijke betamelijkheid – indien door een handelen of nalaten een middellijke aantasting wordt gemaakt op rechten van derden, namelijk door het in het leven roepen van een risico. Het in het leven geroepen risico leidt tot een verwezenlijking van gevaar, zonder dat dit noodzakelijkerwijs zo had hoeven uitpakken. Voor de laedens was op het moment van handelen hoogstens een risico op enige belangenschending voorzienbaar. Verder impliceert gevaarzetting een daad die het risico op gevaar verhoogt.26 De essentie van voorgaande alinea is dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de daad, het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade. De daad is de normschending die een specifiek gevaar teweegbrengt. Het ongeval houdt in dat dit gevaar zich ook daadwerkelijk

(18)

13 verwezenlijkt heeft en tot bepaalde schade leidt. Het woord ‘schade’ suggereert onterecht naar het oordeel dat er onrechtmatig is gehandeld. Het criterium van onrechtmatigheid heeft

namelijk betrekking op de voorzienbaarheid van het gevaar, en niet van de schade.27

3.2.1 Kelderluikfactoren

De Hoge Raad heeft in het arrest Kelderluik een viertal gezichtspunten – ook wel aangeduid als de Kelderluikfactoren – in het leven geroepen als richtlijn voor de rechterlijke macht inzake het onrechtmatigheidsoordeel van gevaarzettende situaties.

3.2.1.1 Kelderluik-arrest

Een medewerker van Coca Cola had in februari 1961 – bij het afleveren van frisdrank aan Café De Munt in Amsterdam – een kelderluik open laten staan. Duchateau valt – terwijl hij onderweg was naar het toilet – in een openstaand kelderluik en belandt hierdoor in het ziekenhuis. Duchateau vordert vervolgens schadevergoeding van Coca Cola. De Hoge Raad besloot in deze casus dat, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, bepaalde veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen omdat er rekening mee moet worden gehouden dat niet iedereen even voorzichtig is. De Hoge Raad heeft hierbij een aantal gezichtspunten vastgesteld waarmee men rekening zou moeten houden: ‘de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en

voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen.’ De Hoge Raad veroordeelde Coca Cola tot het betalen van een schadevergoeding omdat de medewerker van Coca Cola de vereiste oplettendheid niet in acht genomen had en nagelaten had enige

veiligheidsmaatregelen te treffen.28

Uit dit arrest vloeien de volgende gezichtspunten voort omtrent het onrechtmatigheidsoordeel van gevaarzettende situaties:

- de mate van waarschijnlijkheid van onoplettendheid bij de potentieel gelaedeerde; - de kans dat als gevolg van de gedraging een ongeval ontstaat;

- de ernst van de mogelijke gevolgen van het ongeval;

27 Tjong Tjin Tai 2005, p. 365.

(19)

14 - de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen voorzorgsmaatregelen.

3.2.1.2 Kelderluikfactoren

De Kelderluikfactoren kunnen een rol spelen bij de vraag of de laedens bepaalde

veiligheidsmaatregelen had moeten nemen. Zij zijn niet per definitie doorslaggevend. Zij zijn ondergeschikt aan de algehele context van het gevaarzettende gedrag die voor de invulling van de maatschappelijke betamelijkheid beslissend is. De Hoge Raad heeft verder niet

aangegeven wat de onderlinge verhouding van de Kelderluikfactoren is; er is dus geen sprake van een bepaalde rangorde.29 In het restant van deze subparagraaf volgt een uiteenzetting van de Kelderluikfactoren.

De eerste twee Kelderluikfactoren – de mate van waarschijnlijkheid van onoplettendheid bij de potentiële gelaedeerde én de kans dat als gevolg van de gedraging van de laedens een ongeval ontstaat – hebben gezamenlijk betrekking op de omvang van het betrokken risico, oftewel de kans op een ongeval. De enkele mogelijkheid van een ongeval is niet voldoende voor het aannemen van onrechtmatigheid wegens gevaarzettend gedrag. Er is pas sprake van onrechtmatigheid wegens gevaarzettend gedrag indien een persoon meer risico neemt dan in overeenstemming is met de maatschappelijke betamelijkheid. De eerste twee

Kelderluikfactoren fungeren zodanig als een soort minimumvoorwaarde voor

maatschappelijke onbetamelijkheid.30 Van belang hierbij is dat de tweede Kelderluikfactor –

de kans dat als gevolg van de gedraging van de laedens een ongeval ontstaat – een hoge relevantie heeft en de aansprakelijkheid vaak inperkt. De eerste Kelderluikfactor – de mate van waarschijnlijkheid van onoplettendheid bij de potentiële gelaedeerde – kan enkel licht tot uitbreiding van aansprakelijkheid leiden en heeft vaak helemaal geen relevantie.

Het zojuist besproken arrest Kelderluik en het arrest Veenbroei zijn voorbeelden van zaken waarbij de eerste Kelderluikfactor licht tot uitbreiding van aansprakelijkheid heeft geleid. In het arrest Veenbroei zakte de vijfjarige Michiel Daalder tijdens een wandeling in veengrond en liep hierbij een tweedegraadsverbranding aan zijn been op. De Staat wist dat mensen door het desbetreffende terrein wandelden én dat er veenbroei was. De vader van Michiel heeft de Staat aansprakelijk gesteld wegens het feit dat zij hieromtrent geen voorzorgsmaatregelen

29 Jansen 2012, p. 397-398. 30 Jansen 2012, p. 398-399.

(20)

15 genomen heeft. De Hoge Raad oordeelde als volgt: ‘Degene die de zorg voor een terrein heeft, handelt in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, wanneer hij, terwijl hij moet verwachten dat het publiek dit terrein zal betreden en weet dat zich op dit terrein een voor het publiek niet steeds waarneembaar gevaar als het onderhavige voordoet, dat aan het publiek niet bekend is, niettemin nalaat maatregelen te nemen zoals een ter plaatse kenbaar verbod het terrein te betreden of waarschuwing voor dit gevaar. Zulks wordt niet anders wanneer zich op dit terrein ook andere, wel aan het publiek bekende gevaren voordoen.’31

De arresten Zwiepende tak, Paardenhaar en Verzekeraars Grolsch/Staat zijn voorbeelden van zaken waarin de tweede Kelderluikfactor een doorslaggevende rol heeft gespeeld, de

aansprakelijkheid is ingeperkt en de eerste Kelderluikfactor geen relevantie heeft. In het arrest Zwiepende tak schopte Werink tijdens een boswandeling tegen een tak die terug zwiepte in het oog van Hudepohl. Als gevolg hiervan liep Hudepohl ernstig oogletsel op. De Hoge Raad bepaalde dat er in deze zaak geen sprake was van strijd met de maatschappelijke

betamelijkheid omdat ‘zodanig gevaarscheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de laedens zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten houden.’32

In het arrest Paardenhaar had chemiebedrijf Melchemie haar chemicaliën in opslag gegeven aan het opslagbedrijf CMI. CMI had Melchemie te kennen gegeven dat zij de

vergunningvoorschriften niet kon naleven en het gebouw waarin de chemicaliën lagen

opgeslagen verouderd was. Een aantal maanden later is er brand ontstaan in het gebouw die is overgeslagen naar een nabij gelegen loods. Ten gevolge hiervan is een in deze loods

opgeslagen partij paardenharen geheel verbrand. Melchemie werd hiervoor aansprakelijk gehouden aangezien zij haar zorgplicht ten aanzien van de in bewaring gegeven gevaarlijke stof zou hebben geschonden. De Hoge Raad oordeelde dat het onrechtmatig handelen van Melchemie afhangt van alle relevante omstandigheden van het geval: ‘Deze afweging dient te geschieden in het licht van de aard van de onderhavige zorgplicht welke erop is gericht zoveel mogelijk te voorkomen dat het aan de in bewaring gegeven stof inherente gevaar van ernstige aard voor personen of zaken zich verwezenlijkt. Daarbij moet in het bijzonder acht worden

31 HR 27 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0344 (Veenbroei). 32 HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576 (Zwiepende tak).

(21)

16 geslagen op de kans op schade, de aard en ernst van de eventuele schade en de

bezwaarlijkheid van te nemen voorzorgsmaatregelen, maar ook op de bij de bewaargever als beroeps- of bedrijfsmatig gebruiker aanwezig te achten kennis.’33

In het arrest Verzekeraars Grolsch/Staat is schade aangericht aan het bedrijvencomplex van bierbrouwerij Grolsch die is veroorzaakt door de vuurwerkramp in Enschede. De verzekeraars van Grolsch hebben in totaal ruim 60 miljoen euro uitgekeerd aan Grolsch en willen dat bedrag verhalen op de Staat. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de verzekeraars: ‘Het door de Staat gevoerde beleid hield niet in dat de Staat elke kans op een massa-explosie, hoe klein ook, uitsloot. Voor het standpunt van de verzekeraars dat de Staat ten aanzien van (vuurwerk)explosies, gelet op de ernst van de mogelijke effecten, geen enkele kans op een massa-explosie met onaanvaardbare schadelijke gevolgen voor de omgeving mocht laten bestaan, is geen rechtsgrond aan te wijzen.’34

De derde Kelderluikfactor – de ernst van de mogelijke gevolgen van het ongeval – ligt rechtstreeks in het verlengde van de eerste twee Kelderluikfactoren. Naarmate de ernst en de omvang van de mogelijke schade groter is, zal het gevaarzettende gedrag eerder als

maatschappelijk onbetamelijk worden aangemerkt. De drempel tot maatschappelijke

onbetamelijkheid wordt verlaagd indien er sprake is van letselschade. Hiermee wil ik zeggen dat er in geval van voorzienbare letselschade relatief snel strijd met de maatschappelijke betamelijkheid wordt aangenomen. Desondanks kan er in gevallen met zeer ernstige mogelijke gevolgen toch worden besloten om geen strijd met de maatschappelijke

betamelijkheid aan te nemen. De andere Kelderluikfactoren zullen in dat geval een zwaarder gewicht hebben in de belangenafweging.35

Het arrest Eiser/ProRail is een voorbeeld van een zaak waarbij de ernst van de mogelijke gevolgen van een ongeval overruled wordt door de kans dat als gevolg van de gedraging een ongeval ontstaat. Een persoon rende over het perron richting een (toen nog bestaande) rookcoupé van een trein van ProRail die nog tot stilstand moest komen. Hij verloor zijn evenwicht en is vervolgens tussen de perronwand en de rails gevallen en onder de nog rijdende trein terechtgekomen. Ten gevolge van deze schrijnende situatie verloor hij beide

33 HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0567 (Paardenhaar).

34 HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL3262 (Verzekeraars Grolsch/Staat). 35 Jansen 2012, p. 400.

(22)

17 benen. De Hoge Raad bepaalde in deze zaak het volgende: ‘Vaststaat dat indien een reiziger – bijvoorbeeld door het niet in acht nemen van de aangebrachte witte tegelrand – te dicht bij een rijdende trein komt en in de ‘interface’ geraakt, dit ernstige gevolgen kan hebben. Onder afweging evenwel van enerzijds het relatief geringe aantal ongevallen – al hebben deze dan veelal ernstige gevolgen – tegenover de bezwaarlijkheid van de hier ingeroepen fysieke maatregelen, was ProRail niet gehouden om veiligheidsmaatregelen te nemen die het fysiek onmogelijk maken dat een reiziger in de ‘interface’ geraakt.’ Uit deze zaak kan worden afgeleid dat maatschappelijke risico’s helaas niet altijd voorkomen kunnen worden.36

De vierde Kelderluikfactor – de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen

voorzorgsmaatregelen – heeft in het bijzonder betrekking op de belangen van de laedens. Allereerst dienen de voorzorgmaatregelen feitelijk tot de mogelijkheden te behoren. De laedens is niet gehouden absoluut of praktisch onmogelijke voorzorgsmaatregelen te treffen. Ten tweede is de gebruikelijkheid van de voorzorgsmaatregelen van belang. De laedens is niet gehouden om voorzorgsmaatregelen te treffen die in de omstandigheden van het geval

ongebruikelijk zijn. De bezwaarlijkheid van de te nemen voorzorgsmaatregelen speelt echter de grootste rol. Er dient een redelijke balans gevonden te worden tussen het dreigende risico en de vereiste mate van voorzorg.37 Indien het nemen van voorzorgsmaatregelen, in relatie tot

de mogelijke schade, minder bezwaarlijk is qua kosten, tijd en moeite, is de laedens eerder gehouden tot het treffen van voorzorgsmaatregelen.38

De arresten Ziekenhuis De Heel/Korver en Jetblast zijn voorbeelden van zaken waar (betere) voorzorgsmaatregelen genomen hadden moeten worden. In het arrest Ziekenhuis De

Heel/Korver heeft Korver in het ziekenhuis De Heel een kaakoperatie ondergaan. Na de operatie is hij – onder narcose – in een ‘uitslaapkamer’ neergelegd. Tijdens het ‘uitslapen’ maakt hij een plotselinge beweging waardoor hij uit zijn bed viel en letselschade aan zijn oog opgelopen heeft. De Hoge Raad heeft geoordeeld ‘dat in zo’n geval het plaatsen van

onrusthekken of onrustbanden een aangewezen voorziening zou zijn geweest, en dat dit ook van ziekenhuis De Heel kon worden verlangd, zeker nu de kosten van een dergelijke

voorziening te verwaarlozen zijn.’39

36 HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9290 (Eiser/ProRail). 37 Jansen 2012, p. 402.

38 Spier e.a. 2015, p. 50.

(23)

18 In het arrest Jetblast staat Hartmann vanaf de openbare weg – vanachter een hek dat de

afscheiding vormt met het vliegveldterrein – te kijken naar het vertrek van een vliegtuig vanaf de luchthaven Princess Juliana International Airport (PJIAE). Bij het vertrek ontstond een zogeheten ‘jetblast’ waardoor Hartmann door de lucht werd geblazen en neerkwam op één van de rotsen van Maho Beach. Op het afscheidingshek bevonden zich waarschuwingsborden met daarop de tekst ‘warning!’ met het onderschrift ‘low flying and departing aircraft blast can cause physical injury’. De Hoge Raad oordeelde in deze zaak als volgt: ‘Voor het antwoord op de vraag of een waarschuwing kan worden beschouwd als een afdoende maatregel met het oog op bescherming tegen een bepaald gevaar, is van doorslaggevende betekenis of te verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden.’ De Hoge Raad stelde vast dat PJIAE – ondanks de waarschuwingsborden – kon verwachten dat het publiek zich zou opstellen rondom het afscheidingshek. De tekst van de waarschuwingsborden maakte namelijk niet duidelijk om welk concreet gevaar het ging.40

3.3 De tweede Kelderluikfactor: de voorzienbaarheid van gevaar

In het begin van de vorige paragraaf heb ik kort gesproken over de voorzienbaarheid van gevaar. Het belang hiervan wordt in deze paragraaf verduidelijkt. De voorzienbaarheid van gevaar kan worden geïdentificeerd met de Kelderluikfactor ‘de kans dat als gevolg van de gedraging een ongeval ontstaat’. Dit brengt met zich mee dat de voorzienbaarheid van gevaar vaak een doorslaggevende betekenis heeft inzake de beoordeling van gevaarzettende situaties. Niet onbelangrijk is hierom om weer te geven wanneer een gevaar daadwerkelijk

voorzienbaar is of behoort te zijn.

Onder voorzienbaarheid wordt verstaan de gevaren die naar ervaringsregels op een of andere wijze uit gevaarzettend gedrag zouden kunnen voortvloeien. De laedens hoeft het gevaar niet noodzakelijkerwijs concreet te kunnen voorzien.41 Het gaat erom dat van een persoon, op grond van de kennis die hij heeft of behoort te hebben, geacht kan worden bepaalde veiligheidsmaatregelen te treffen ter voorkoming van bepaalde gevaren. Een persoon die onvoldoende veiligheidsmaatregelen getroffen heeft zonder zich hiervan bewust te zijn – bijvoorbeeld omdat hij een bepaalde handeling voor het eerst uitvoert – maar dit op grond van

40 HR 28 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4224 (Jetblast).

(24)

19 de maatschappelijke betamelijkheid wel zou moeten behoren te weten, maakt zich schuldig aan een onrechtmatige gedraging. Omgekeerd geldt ook dat een persoon die zich bewust is van gevaarzettend gedrag zich nooit kan beroepen op het verweer dat hij het gevaar niet behoorde te kennen.42

De arresten Asbestose en Legionella geven verdere inzichten omtrent de voorzienbaarheid van gevaar. Hieruit is gebleken dat als van bepaald gedrag voorzienbaar is dat het gevaarlijk is, ook aansprakelijkheid kan worden aangenomen voor ten tijde van het gedrag nog

onbekend gevaar. In het arrest Asbestose stelt Cijsouw zijn werkgever De Schelde

aansprakelijk omdat hij jarenlang met asbest heeft gewerkt en ten gevolge hiervan de ziekte asbestose heeft opgelopen. De Hoge Raad oordeelde hieromtrent als volgt: ‘Indien, zoals hier veronderstellenderwijs tot uitgangspunt dient, De Schelde in de periode 1949–1967 te kort is geschoten in haar verplichting om al die veiligheidsmaatregelen te nemen welke waren vereist met het oog op de haar bekende gevaren van het werken met asbest en dit verzuim de kans dat Cijsouw een tot een mesothelioom leidend asbestkristal zou binnenkrijgen, in aanmerkelijke mate heeft verhoogd, is De Schelde ingevolge art. 1638x voor de daaruit voortvloeiende schade aansprakelijk, ook al heeft die nalatigheid geleid tot de verwezenlijking van een haar toen niet bekend gevaar (mesothelioom).’43

In het arrest Legionella overlijden maar liefst 28 personen ten gevolge van besmetting met legionella afkomstig uit de whirlpool van Jong. Deze besmetting is volgens één van de nabestaanden te wijten aan het feit dat Jong niet alle veiligheidsmaatregelen heeft genomen die de besmetting hadden kunnen voorkomen. Jong was echter onbekend met het enorme gevaar dat legionella veroorzaken kan. De Hoge Raad gaat mee met het oordeel van het hof: ‘In rov. 6.19 heeft het Hof geoordeeld dat ook als de hiervoor in 3.3.6 bedoelde nalatigheid van Jong heeft geleid tot verwezenlijking van een haar toen niet bekend gevaar, zijnde het gevaar van groei van de aan Jong niet bekende legionellabacterie die zich via de haar onbekende weg van aërosolen heeft verspreid in de expositieruimte, zij niettemin aansprakelijk is voor het gevolg van haar nalaten de ozongenerator van de whirlpool

gedurende enige tijd in werking te hebben en aan te houden alsmede haar nalaten om andere veiligheidsmaatregelen te treffen, waartoe in het bijzonder het chloreren van het water behoort

42 Tjong Tjin Tai 2005, p. 367-368.

(25)

20 en dat, nu Jong een dergelijke veiligheidsnorm heeft geschonden, voldoende is dat dit nalaten schade van een bepaalde soort — gezondheidsschade — kan veroorzaken. De specifieke aard van de schade en het causale verloop behoefden, aldus het Hof, niet kenbaar te zijn aan Jong.’44

Ook met deze nadere invulling is de rechtspraak inzake gevaarzetting nog niet voorspelbaar geworden. Een vergelijking tussen de door de Hoge Raad gewezen arresten Dorpshuis Kamerik en Taxusstruik moge dit verhelderen. In het arrest Dorpshuis Kamerik kwam een geval aan de orde waarin de werkster van het Dorpshuis in Kamerik een zak huisvuil op straat klaar had gezet voor de vuilnisophaaldienst. In die zak bevond zich een plastic emmertje met een zeer gevaarlijke vloeistof, waarschijnlijk natronloog. Toen een vuilnisman de zak in de vuilnisauto wierp, kwam een straal van de vloeistof in zijn oog, met als gevolg blindheid. De vuilnisman stelde de werkster vervolgens aansprakelijk voor de letselschade. De Hoge Raad oordeelde dat ‘het in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer wordt vereist met het oog op de veiligheid van alle betrokkenen om een emmertje met onbekende vloeistof in een kartonnen doos met daaromheen niet anders dan een dichtgebonden plastic vuilniszak voor afvoering door een vuilnisophaaldienst neer te zetten, tenzij men ofwel weet of gegronde redenen heeft om aan te nemen dat het om een vloeistof gaat die bij aanraking met de mens geen gevaar oplevert, ofwel de betreffende vuilniszak onder controle houdt en degene die de zak aan wil pakken waarschuwt voor de aanwezigheid daarin van een emmertje met een mogelijke gevaarlijke vloeistof. Die zorgvuldigheidsnorm brengt mee dat het er in beginsel niet toe doet, of de wijze waarop het letsel door aanraking met de stof in het gegeven geval is veroorzaakt, voorzienbaar was voor de partij die de voorzorgsmaatregelen niet in acht heeft genomen.’ 45 De Hoge Raad bevestigt in deze uitspraak overigens wel dat niet de

voorzienbaarheid van de schade, maar de voorzienbaarheid van het gevaar vooropstaat.

In het arrest Taxusstruik kwam een geval aan de orde waarin ene Verkoulen een taxusstruik gooide op een afvalhoop die dicht gelegen was bij het weiland van Hulsebosch. Twee paarden van Hulsebosch aten van de taxusstruik met als gevolg een dodelijke afloop. Verkoulen wist niets af van de schadelijkheid van taxus voor paarden. Hulsebosch vond dat Verkoulen in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid had gehandeld en stelde hem aansprakelijk. De

44 HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5162 (Legionella). 45 HR 8 januari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4306 (Dorpshuis Kamerik).

(26)

21 Hoge Raad oordeelde dat ‘de maatschappelijke zorgvuldigheid niet zó ver reikt dat degene die een plant of struik waarvan hij de giftigheid niet kent of behoeft te kennen, onder zich heeft, verplicht zou zijn om deze plant of struik op zodanige wijze onder zijn controle te houden dat zij geen gevaar kan opleveren, tenzij hem na onderzoek is gebleken dat de plant of struik ongevaarlijk is.’46 De Hoge Raad geeft aan dat Verkoulen niet kon voorzien dat er gevaar uit

zijn handeling zou ontstaan.

3.4 Conclusie

Er kan gesproken worden van een gevaarzettende situatie – in het kader van de

onrechtmatigheidscategorie strijd met de maatschappelijke onbetamelijkheid – indien door een handelen of nalaten een middellijke aantasting wordt gemaakt op rechten van derden, namelijk door het in het leven roepen van een risico. Op het moment van handelen was voor de laedens een bepaalde mate van voorzienbaarheid tot belangenschending aanwezig. De voorzienbaarheid heeft betrekking op het gevaar, en niet op de schade. Het arrest Kelderluik heeft de rechterlijke macht handvaten gegeven inzake de beoordeling van gevaarzettende situaties. Deze gezichtspunten, waarvan de voorzienbaarheid van gevaar het belangrijkste gezichtspunt is, worden de Kelderluikfactoren genoemd.

(27)

22

Hoofdstuk 4 – Sport en spel

4.1 Inleiding

Er zijn meerdere soorten situaties die onder gevaarzettende situatie kunnen worden geschaard. Uit het vorige hoofdstuk bleek dat de beoordeling hiervan kan plaatsvinden met behulp van de zogenoemde Kelderluikfactoren, die kunnen worden beschouwd als algemene gezichtspunten ter beoordeling van situaties van gevaarzetting. Deze algemene gezichtspunten kunnen – afhankelijk van de soort gevaarzettende situatie – worden aangevuld met bijzondere

gezichtspunten die de maatschappelijke onbetamelijkheid in deze specifieke situaties verder inkleuren.47 De ratio hiervan is dat bijzondere situaties vragen om bijzondere regels. Sport- en spelsituaties en situaties waarin sprake is van een ‘ongelukkige samenloop van

omstandigheden’ zijn gevaarzettende situaties die niet alleen met behulp van de

Kelderluikfactoren worden beoordeeld, maar ook met behulp van bijzondere gezichtspunten. In dit hoofdstuk richt ik mij op sport- en spelsituaties. De bijzondere gezichtspunten van sport en spel brengen een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid met zich mee.48 De inhoud van deze bijzondere gezichtspunten en in welke context zij van toepassing zijn, komt tot uiting in dit hoofdstuk.

4.2 Sport- en spelregels

Vooropgesteld moet worden dat schade ontstaan in sport- of spelsituaties niet hetzelfde kan worden beoordeeld als schade ontstaan in een vergelijkbare situatie buiten sport en spel. Er geldt namelijk een verhoogde aansprakelijkheidsnorm indien er sprake is van een sport- of spelsituatie. Het volgende voorbeeld illustreert dit. Stel dat er een ruzie ontstaat in het plaatselijke dorpscafé en Peter daarbij een ‘flying kick’ op zijn hoofd krijgt van Max. Als gevolg hiervan loopt Peter blijvende hersenschade op. Max zal naar alle waarschijnlijkheid aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de letselschade van Peter. Zou Max ook

aansprakelijk kunnen worden gesteld indien hij deze flying kick tijdens een kickbokswedstrijd op het hoofd van Peter heeft gegeven? De Hoge Raad heeft hieromtrent het volgende bepaald: ‘Gedragingen die buiten de spelsituatie onvoorzichtig en daarom onrechtmatig zouden zijn geweest, behoeven binnen die situatie dit karakter niet te hebben omdat de deelnemers

47 Spier e.a. 2015, p. 48. 48 Verheij 2015, p. 99.

(28)

23 gedragingen waartoe het spel uitlokt van elkaar hebben te verwachten.’49 Op

uitzonderingsgevallen na zal Max in dat geval dan ook niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. De achterliggende gedachte hiervan is dat het deelnemen aan een sport of spel veelal een verhoogd risico voor het ontstaan van letselschade met zich meebrengt. Deelnemers treden bewust toe tot de desbetreffende sport of het desbetreffende spel en hieraan inherent is dat zij een zeker risico lopen.50

Het karakter van sport- of spelsituaties brengt met zich mee dat ook het overtreden van de spelregels in beginsel geen aansprakelijkheid als gevolg heeft. De reden daarvan is dat de deelnemers aan een sport of spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt, of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten.51 Ook het oplopen van ernstige letselschade verandert hier niets aan.52 Het arrest Midgetgolf is een voorbeeld van een zaak die deze opmerking bevestigt. Tijdens het midgetgolfen, zwaait J. zover naar links met haar golfstick dat zij de toekijkende S. met het uiteinde van haar stick in zijn oog raakt. Door het ongeval verliest S. zijn linkeroogbol waardoor hij blind is geworden. De Hoge Raad oordeelde dat ‘een gedraging binnen het kader van het midgetgolfspel pas onrechtmatig is, als deze valt buiten de normale beoefening van het spel en een grove onzorgvuldigheid oplevert.’53

Desalniettemin zijn er ook binnen sport- of spelsituaties bepaalde grenzen die niet overschreden mogen worden. Deze gevallen overschrijden de verhoogde

aansprakelijkheidsnorm voor sport- en spelsituaties. Het meest beruchte voorbeeld hiervan is het Natrap-arrest. Tijdens een voetbalwedstrijd trapt Dekker tegen de knie van Van der Heide aan terwijl de bal al lang weggespeeld was. In voetbaltermen wordt dit als ‘natrappen’

aangemerkt. Van der Heide houdt blijvende schade aan zijn knie over en stelde Dekker hiervoor aansprakelijk. De Hoge Raad achtte hierbij ‘niet alleen mede relevant dat sprake is van een abnormaal gevaarlijke gedraging, maar spreekt ook van een gedraging buiten de regels van het spel.'54 Een ander voorbeeld hieromtrent is het arrest Judoworp waarin

49 HR 19 oktober 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1456 (Tennisbal). 50 Dommering 2004, p. 76.

51 HR 28 maart 2003, ECLI:NL:HR2003:AF2679 (Hindernisbaan). 52 Asser/Hartkamp en Sieburgh 2015, p. 65.

53 HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1239 (Midgetgolf). 54 HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300 (Natrap).

(29)

24 medeschuld voor W. werd aangenomen. W. voerde hierbij – nadat reeds een stopcommando door de instructeur was gegeven – een judoworp uit waarbij B. letsel opgelopen heeft. De Hoge Raad velde het volgende oordeel: ‘De aan één en ander verbonden risico's zijn evident, zeker voor personen als B. en W., die judo met enige regelmaat vanwege hun beroep

beoefenen. In verband hiermede is het van zeer groot belang, dat de deelnemers acht slaan op en gevolg geven aan aanwijzingen van scheidsrechters, instructeurs en dergelijke. W. is hiermede in gebreke gebleven.'55 In deze zaken is er dus wél sprake van een overtreding van de spelregels die strijd met de maatschappelijke betamelijkheid oplevert.

4.3 Sport- en spelsituaties

Vanwege de verhoogde aansprakelijkheidsnorm is het essentieel om te bepalen wanneer er sprake is van een sport- of spelsituatie. Dit dient bepaald te worden op grond van de omstandigheden van het geval en de verhouding tussen de betrokken partijen.

4.3.1 Omstandigheden van het geval

Of er sprake is van een sport- of spelsituatie is afhankelijk van de omstandigheden van het geval waarbij de volgende elementen een rol spelen: de aard van de activiteit, het tijdsbestek waarin zij zich voordeed, de plaats waar zij plaatsvond en de hoedanigheid van de betrokken partijen. Verder speelt mee dat een sport- en spelsituatie niet ineens begint en niet ineens stopt. Een sport- of spelsituatie eindigt namelijk niet noodzakelijk direct en geheel volgens de daarvoor geldende regels van de desbetreffende sport of het desbetreffende spel. Vaak is er sprake van een verdichting en verdunning van de aspecten die een sport- en spelsituatie kenmerken.56 Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat de grenzen, inzake de

beoordeling of er sprake is van een sport- of spelsituatie, vrij ruim worden getrokken.57 Een voorbeeld hiervan is het arrest Schaatsongeval. Tijdens het KNSB-trainingsuur op een ijsbaan wordt B. – uitrijdend in de buitenbaan – ondersteboven geschoven door K., die

trainingsoefeningen in de binnenbaan deed en ten val was gekomen. Eerstgenoemde raakte hierbij ernstig verwond en vorderde schadevergoeding van laatstgenoemde. De Hoge Raad bepaalde dat de verhoogde drempel voor aansprakelijkheid kon worden aangenomen ondanks het feit dat schaatsen geen contact- of teamsport is en ondanks het feit dat de ene schaatser

55 HR 11 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1533 (Judoworp). 56 Asser/Hartkamp en Sieburgh 2015, p. 65.

(30)

25 aan het uitrijden was op de ene baan terwijl de andere schaatser bezig was met

snelheidsoefeningen op de andere baan.58

Ondanks de ruime grenzen zijn er een aantal zaken geweest die niet konden worden geschaard onder de categorie sport- en spelsituaties. Deze zaken werden daarom beoordeeld zonder inachtneming van de verhoogde drempel voor aansprakelijkheid. Het arrest Hindernisbaan is hier een voorbeeld van. In het kader van een dorpsfeest vond een wedstrijd met een

spelelement plaats. Men moest zo snel mogelijk – en zonder daarbij nat te worden – een te water gelegen hindernisbaan afleggen om zodoende de aan de overkant geplaatste bel te luiden. Toen De Vries de hindernis voltooide – zonder hierbij nat te worden – besloten H. en Y. hem alsnog in het water te gooien. De Vries kwam op een in het water liggend voorwerp terecht en liep hierbij blijvende letselschade op. De Hoge Raad oordeelde dat er, na het afronden van de hindernisbaan en het luiden van de bel, geen sprake meer was van een sport- of spelsituatie.59 Het hof Amsterdam velde hetzelfde oordeel in een zaak waarbij een

voetbaltrainer, na het behalen van het kampioenschap, door enkele spelers uit het team in een ondiepe sloot werd gegooid en hierbij letselschade opliep.60

4.3.2 Betrokken partijen

Uit bovenstaande voorbeelden is duidelijk geworden dat een verhoogde drempel voor

aansprakelijkheid in ieder geval kan worden aangenomen indien er sprake is van een sport- of spelsituatie tussen deelnemers. Uit onder meer het eerdergenoemde arrest Midgetgolf wordt duidelijk dat het begrip ‘deelnemer’ ruim kan worden opgevat. In dit arrest bepaalde de Hoge Raad het volgende: ‘Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een sport- en spelsituatie waarin een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid geldt, is niet vereist dat de bij een ongeval betrokkenen rechtstreeks en met elkaar aan het wedijveren zijn, noch ook dat het slachtoffer van het ongeval, wil hij als deelnemer aan het spel kunnen worden beschouwd, ten tijde van het ongeval ook zelf handelingen verrichtte die

karakteristiek zijn voor de beoefening van die sport of dat spel. De enkele omstandigheid dat S. in afwachting van zijn beurt toekeek hoe J. het balletje sloeg, brengt dan ook niet mee dat

58 HR 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2680 (Schaatsongeval). 59 HR 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2679 (Hindernisbaan). 60 Hof Amsterdam 10 maart 2005, ECLI:NL:GHAMS:2005:AT9458.

(31)

26 hij daarmee zijn hoedanigheid van deelnemer aan het spel (voor korte tijd) heeft verloren. Dat S. tot een andere groep dan J. behoorde, doet hieraan niet af.’61

Interessant is verder de vraag of de verhoogde aansprakelijkheidsnorm ook in een verhouding tussen een deelnemer en een derde kan worden aangenomen. In een arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 2 oktober 2001 werd geoordeeld over de kwestie of sprake was van een sport- of spelsituatie in de verhouding tussen een deelnemer en een derde. C. werd tijdens een squashspel gevraagd of hij bereid was om P. of V. te vervangen. C. zag dit wel zitten en trad via een ondoorzichtige deur de squashruimte binnen. Tot zijn grote ongenoegen belandde er bij binnenkomst van de ruimte een squashbal in zijn oog en liep hij ernstig letsel op. De Hoge Raad oordeelde dat deze situatie niet mag worden beoordeeld op grond van de verhoogde aansprakelijkheidsnorm die geldt voor sport- en spelsituaties, maar aan de hand van de ‘normale’ maatschappelijke betamelijkheidsnormen.62 De verhoogde aansprakelijkheidsnorm

inzake sport- en spelsituaties is ook niet van toepassing indien er sprake is van een verhouding tussen een deelnemer en een organisatie die het desbetreffende sport- of spelevenement

organiseert. Sterker nog, in deze verhouding worden juist nog strengere eisen gesteld met betrekking tot de maatschappelijke betamelijkheid. Van een professionele partij mag namelijk meer verwacht worden inzake het nemen van veiligheids- en voorzorgsmaatregelen.63 Er geldt

in dat geval als het ware een verlaagde drempel voor aansprakelijkheid.

4.4 Conclusie

Het bijzondere karakter van sport- en spelsituaties brengt een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid met zich mee. Schade ontstaan in sport- of spelsituaties kan niet hetzelfde worden beoordeeld als schade ontstaan in een vergelijkbare situatie buiten sport en spel. Enkel in geval van buitensporige overtredingen van de sport- of spelregels is deze verhoogde aansprakelijkheidsnorm niet van toepassing. In verband met de verhoogde

aansprakelijkheidsnorm is het van belang om te weten wanneer er sprake is van een sport- of spelsituatie. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval waarbij de volgende elementen een rol spelen: de aard van de activiteit, het tijdsbestek waarin zij zich voordeed, de plaats waar zij plaatsvond en de hoedanigheid van de betrokken partijen.

61 HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1239 (Midgetgolf). 62 Hof ’s-Hertogenbosch 2 oktober 2001, ECLI:NL:GHSHE:2001:AK4579. 63 HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4042 (Skeelerongeval).

(32)

27

Hoofdstuk 5 – Ongelukkige samenloop van omstandigheden in de

rechtspraak

5.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk zijn gevaarzettende situaties inzake sport en spel aan de orde gekomen. Hierin is ter sprake gekomen dat de algemene gezichtspunten inzake

gevaarzettende situaties – in het geval er sprake is van een sport- of spelsituatie – worden aangevuld met bijzondere gezichtspunten die een verhoogde drempel van aansprakelijkheid met zich meebrengen. In dit hoofdstuk wordt de aandacht gevestigd op gevaarzettende situaties waarin sprake is van een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’. Ook in het geval er sprake is van een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ worden er

bijzondere gezichtspunten gehanteerd die een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid ten gevolge hebben.64 Het begrip heeft in de literatuur voor veel opschudding gezorgd, waarover meer in het volgende hoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt om te beginnen geïllustreerd hoe de rechterlijke macht in gevallen van een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ een coulante houding ten opzichte van de laedens aanneemt.

Het gaat in genoemde gevallen van een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ om veelal kleine vergissingen die personen nu eenmaal zo nu en dan maken en die moeilijk zijn te voorkomen. Indien een situatie als een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ kan worden beschouwd, heeft dat als gevolg dat er geen aansprakelijkheid wordt aangenomen.65 Dat betekent dat het gezichtspunt ‘ieder draagt zijn eigen schade’ prevaleert boven het gezichtspunt ‘berokken een ander geen schade’ in gevallen die worden aangemerkt als een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’.66 De rechterlijke macht neemt in deze

situaties ten opzichte van de laedens een coulante houding aan. Niet geheel duidelijk is de vraag waarom de rechterlijke macht deze coulante houding aanneemt. De coulante houding is deels een gevolg van het feit dat deze ongelukken zich vaak in de privésfeer voordoen, zodat er dus geen professionele partij in het geding is, maar gevallen van een ‘ongelukkige

samenloop van omstandigheden’ blijven niet tot de privésfeer beperkt. Een belangrijke rol blijft verder weggelegd voor de vraag of de laedens zich in bepaalde mate bewust had moeten

64 Spier e.a. 2015, p. 57. 65 Spier e.a. 2015, p. 57-58.

(33)

28 zijn van het gevaar. Niet van doorslaggevend belang is of de laedens de gevaarlijke situatie zelf in het leven geroepen heeft.67 In de vierde paragraaf volgt een opsomming van gevallen

waarin de rechterlijke macht oordeelde dat van een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ geen sprake was.

5.2 Rechterlijke coulance in huis-, tuin- en keukensituaties

In de jaren tachtig werd het begrip ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ in de rechtspraak geïntroduceerd inzake ongevallen binnen de privésfeer. Deze ongevallen worden ook wel ‘huis-, tuin- en keukensituaties’ genoemd. Met behulp van de spraakmakende arresten Speelse duw, Bushalte, Surfplank, Zwiepende tak en Verhuizende zussen zal

verhelderd worden in welke gevallen dit begrip is gebezigd. In het arrest Speelse duw gaf De Jager een ‘speelse duw’ aan zijn collega Van de Baan. De verhouding tussen hen was

uitstekend en van kwade opzet was dan ook geen sprake. Bovendien werd er wel vaker onderling ‘gedold’. Deze keer liep het echter verkeerd af. Van de Baan viel als gevolg van het speelse duwtje en liep knieletsel op. De Hoge Raad oordeelde dat De Jager niet aansprakelijk was omdat hij niet had moeten begrijpen dat Van de Baan ‘op het verkeerde been’ stond en door de duw zijn evenwicht zou verliezen. De situatie werd door de Hoge Raad aangemerkt als een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’.68

In het arrest Bushalte nam Mevrouw Bey afscheid van haar dochter bij de deur van de bus en hierbij de ingang blokkeerde, vroeg Mevrouw Guyt – die wilde instappen – of zij misschien ruimte wilde maken. Toen Mevrouw Bey vervolgens achteruit stapte – zonder achterom te kijken – kwam zij in aanraking met Mevrouw Guyt waardoor zij haar evenwicht verloor en haar heup brak. In deze zaak oordeelde de Hoge Raad als volgt: ‘Omdat in het algemeen in een situatie als de onderhavige de kans dat men bij een stap terug iemand anders omver loopt verwaarloosbaar gering is te achten, moet van een ‘ongelukkige samenloop van

omstandigheden’ gesproken worden, en kan niet gezegd worden dat appellante een onaanvaardbaar risico nam en daarmee roekeloos of onvoorzichtig handelde.’69

In het arrest Surfplank hadden Peters en Van der Werf een surfplank los op het bagagerek van een stilstaande auto gelegd. Op de desbetreffende dag is sprake geweest van een krachtige

67 Spier e.a. 2015, p. 57-58.

68 HR 20 juni 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9426 (Speelse duw). 69 HR 11 december 1987, ECLI:HR:1987:AC2266 (Bushalte).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘Het hof heeft zijn oordeel dat de stelcon platen die op het kweekveld en de containervelden lagen, geen bestanddeel waren van het registergoed, gebaseerd op de omstandigheden (i)

Daarbij is [verweerster] weliswaar ervan uitgegaan dat dit op 8 december 2010 geregistreerde stille pand- recht door de hiervoor in 3.1 onder (vi) genoemde mededeling van 5 september

het gevaar van de geestelijk gestoorde voor derden en de waarschijnlijkheid dat dit gevaar zich zal verwezenlijken (met als subfactoren: de aard van de geestesziekte,

VAN ONRECHTMATIGE DAAD VAN WOLFSBERGEN De behandeling van de onrechtmatige daad der overheid in hoofdstuk VI (p.112-128) van het boek van Wolfsbergen bestaat uit de bespre- king

uitgesproken) bedoelmg van de wetgever was By gebreke van duidelykc aanwijzingcn daaromtrent zal het vaak neerkomen op de vraag of de schade is 'of the kind which the Statute is

Van verschillende zijden is gewezen op de onbevredigende consequenties van dit standpunt Op wel heel eenvoudige wijze zou de bank zo de actio Pauhana kunnen pareren, hoe nadelig de

De vordering tot rectificatie kan op grond van het tweede lid van artikel 6:167 ook ingesteld worden indien de publikatie niet als onrechtmatige daad is toe te rekenen aan

noodzakelijke voorwaarde voor aansprakelijkheid jegens derden op grond van meewerken aan wanprestatie of onrechtmatige daad dat er sprake moet zijn van bekendheid of