• No results found

Associaties tussen self-esteem en angst- en depressiesymptomen bij adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Associaties tussen self-esteem en angst- en depressiesymptomen bij adolescenten"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Associaties tussen Self-esteem en Angst- en Depressiesymptomen

bij Adolescenten

Bachelorproject Klinische Ontwikkelingspsychologie

Nanda Schellinger

Universiteit van Amsterdam

Bachelorproject Klinische Ontwikkelingspsychologie Eindversie

Begeleidster: Marija Maric Aantal woorden: 4834

(2)

Abstract

In dit onderzoek werden de associaties tussen self-esteem en angst- en depressiesymptomen bij adolescenten onderzocht. Honderdvijftig adolescenten van 12 tot 17 jaar (M = 15.2, SE = .14) uit de algemene populatie vulden zes vragenlijsten in. De vragenlijsten werden gebruikt om het globale self-esteem, de verschillende domeinen van het self-esteem, angstsymptomen en depressiesymptomen te meten. De vragenlijsten die self-esteem maten werden vergeleken met de vragenlijsten die angst- en depressiesymptomen maten. Uit de resultaten bleek dat er een negatieve samenhang was tussen self-esteem en angst- en depressiesymptomen bij

adolescenten uit de algemene populatie. Self-esteem had hierin een significante voorspellende waarde. De resultaten bevestigen het belang om preventieprogramma’s, die self-esteem proberen te verhogen, in te zetten bij adolescenten. Zo zouden klinische diagnoses van angst en depressie voorkomen kunnen worden.

(3)

Inleiding

De overstap van de kindertijd naar de adolescentie wordt gezien als een

overgangsperiode waarin kinderen grote fysieke, cognitieve, academische, psychologische en sociaal-emotionele veranderingen ervaren (Dumont & Provost, 1999; Robins, Trzesniewski, Tracy, Gosling & Potter, 2002). Ten eerste is er de overstap van de basisschool naar de middelbare school, wat een grote verandering is op academisch en sociaal gebied (Fenzel, 2000). Academisch wordt er meer van de jongeren verwacht. Zo moeten ze veel zelfstandiger te werk gaan en hebben ze niet meer één juf of meester waar ze bij terecht kunnen, maar meerdere leraren en leraressen die allemaal meerdere klassen hebben. Hierdoor moeten de jongeren meer eigen verantwoordelijkheid nemen (Graham & Reynolds, 2013). Daarbij komt de verandering op sociaal gebied. Adolescenten verplaatsen hun aandacht en tijd steeds meer van familie naar leeftijdsgenoten. Door het minder communiceren en het meer verlangen naar autonomie kan dit tot meer ouder-kind conflicten leiden (Sallinen et al., 2007). Verder

ontstaan er op deze leeftijd vaak peer groups die zorgen voor meer ambigue en complexere sociale situaties. Hierin spelen acceptatie en afwijzing een grote rol, hetgeen waar

adolescenten juist extra gevoelig voor zijn (Williams, Cheung & Choi, 2000). Kortom als kinderen ouder worden zijn er steeds meer stressoren in hun leven en worden ze daarnaast ook stressgevoeliger (Stroud et al., 2009). Sommige jongeren kunnen zich goed aanpassen aan al deze veranderingen, maar andere hebben hier problemen mee (Dumont & Provost, 1999). Deze aanpassingsproblemen kunnen leiden tot meer risico voor het ontwikkelen van angst- en stemmingsproblemen (Graham & Reynolds, 2013).

Angst- en depressiesymptomen komen veel voor bij adolescenten uit de algemene populatie. In 2013 had 16.5% van de 12-jarigen last van deze emotionele problemen en op 16-jarige leeftijd was dit 21.6%. Zowel voor jongens als meisjes geldt een grote toename van deze problemen tussen de leeftijd van 12 en 20 jaar (Cijfers over Angst- en

(4)

Stemmingsproblemen, 2014). Het is daarom belangrijk om aandacht te besteden aan het onderzoeken van deze problemen in deze leeftijdsgroep en het onderzoeken van factoren die de ontwikkeling van deze problemen kunnen aanzetten en versterken. Als er meer kennis is over deze mogelijke factoren kunnen er nieuwe vroegtijdige preventieve interventies voor jongeren met mildere en subklinische symptomen worden ontwikkeld, waardoor klinische diagnoses, zoals angst en depressie voorkomen kunnen worden.

Eén van deze belangrijke factoren lijkt self-esteem te zijn. Self-esteem is de beoordeling van een persoon hoe hij of zij zichzelf ziet. Het is de mate waarop iemand zichzelf prijst, waardeert, goedkeurt en leuk vindt (Lancu, Bodner & Ben-Zion, 2015). Personen met een laag self-esteem hebben de neiging om stil te blijven staan bij negatieve gedachten over zichzelf in plaats van zich te focussen op hun sterke punten (De La Ronde & Swann, 1993). In de overgang van de kindertijd naar de adolescentie wordt er een daling van het self-esteem gevonden die na de adolescentie weer stijgt (Robins, Trzesniewski, Tracy, Gosling & Potter, 2002). Self-esteem is gerelateerd aan academische prestaties, sociaal functioneren en psychopathologie bij adolescenten. Verschillende studies laten zien dat adolescenten met een laag self-esteem minder succesvol zijn op school (Hay, Ashman & Van Kraayenoord, 1998; Mann, Hosman, Schaalma & De Vries, 2004) en dat deze adolescenten minder geaccepteerd worden door leeftijdsgenoten (Donders & Verschueren, 2004). Verder blijkt laag self-esteem gerelateerd te zijn aan verschillende stoornissen, waaronder

angststoornissen, onderzocht bij volwassenen (Ritter, Ertel, Beil, Steffens & Stangier, 2013), en depressiestoornissen bij adolescenten (Mann et al., 2004; Orvaschel, Beeferman &

Kabacoff, 1997).

In de klinische populaties met angst- en depressiestoornissen wordt een samenhang gevonden tussen de aanwezigheid van deze stoornissen en de aanwezigheid van een laag

(5)

self-esteem hebben dan mensen zonder diagnose (Ritter et al., 2013). Verder hebben depressieve

mensen met een SAS een lager self-esteem dan mensen met een SAS zonder depressie. Bij adolescenten met een depressie is gebleken dat hoe erger de depressie is, hoe lager het

self-esteem (Orvaschel et al., 1997). Naast dat er een laag self-self-esteem wordt gevonden als de

klinische diagnoses al aanwezig is, heeft een laag self-esteem ook een voorspellende waarde voor het later ontwikkelen van symptomen en stoornissen (Orth et al. 2009; Sowislo & Orth, 2013; van Tuijl, de Jong, Sportel, de Hullu & Nauta, 2014)

Uit verschillende longitudinale studies blijkt dat de aanwezigheid van een laag

self-esteem in de adolescentie een voorspellende waarde kan hebben voor het latere ontwikkelen

van angst- en depressiesymptomen en angst- en depressiestoornissen . Voor depressie geldt dat het hebben van een laag self-esteem tijdens de adolescentie een rol kan spelen in het ontwikkelen van een depressie op latere leeftijd (Sowislo & Orth, 2013). Er is echter minder evidentie dat deze relatie ook andersom werkt, dat een depressie zorgt voor een lager

self-esteem, wat verder het belang van self-esteem als risicofactor voor emotionele problemen

benadrukt. Laag self-esteem kan dus meer gezien worden als een oorzaak dan als een gevolg in de relatie met depressie (Orth et al. 2009). Verder is er evidentie dat een laag self-esteem zorgt voor een verhoogde kans op angstsymptomen (Sowislo & Orth, 2013). Over de invloed van angst op het self-esteem zijn discrepanties tussen onderzoeken. De invloed hangt mogelijk af van de leeftijd en de hoeveelheid episodes van angst en depressie. In onderzoeken waarbij de mensen meerdere angststoornis episodes hebben gehad was angst wel een voorspeller van de daling van self-esteem (van Tuijl et al., 2014).

Bij de hierboven beschreven studies werd alleen het globale self-esteem onderzocht.

Self-esteem kan echter ook opgedeeld worden in verschillende domeinen, zoals de fysieke

verschijning, de schoolvaardigheid en de sociale acceptatie. Deze domeinen worden door sommige vragenlijsten afzonderlijk gemeten door ze te verdelen over subschalen (e.g. de

(6)

Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten; Treffers et al., 2002). Om meer inzicht te krijgen in de aard van de relatie tussen een laag self-esteem en het ontwikkelen van angst- en depressiesymptomen en stoornissen is het belangrijk om meer kennis te krijgen over de invloed van deze verschillende domeinen op angst- en depressiesymptomen. Deze kennis kan verkregen worden door de domeinen los van elkaar te onderzoeken.

Volgens de longitudinale onderzoeken hierboven blijkt dat een negatief self-esteem in de adolescentie een voorspeller is voor het ontwikkelen van internaliserende

psychopathologie op latere leeftijd (Orth et al. 2009; Sowislo & Orth, 2013; van Tuijl et al., 2014). Verder is er veel onderzoek gedaan in de klinische populatie, waarbij het self-esteem werd gemeten bij mensen met een stoornis (Orvaschel et al., 1997; Ritter et al., 2013). Er is echter nog niet veel onderzoek gedaan naar de samenhang tussen self-esteem en angst- en depressiesymptomen in de algemene populatie. Het is belangrijk om te onderzoeken of er al samenhang tussen het self-esteem en de symptomen van angst en depressie is bij adolescenten in de algemene populatie, voordat er sprake is van klinische diagnoses. Deze kennis zou kunnen bijdragen aan preventieprogramma’s voor jongeren met mildere en subklinische symptomen, waardoor voorkomen kan worden dat deze symptomen zich ontwikkelen in een klinische diagnose.

Daarom wordt in dit onderzoek onderzocht wat de associaties zijn tussen self-esteem en angst- en depressiesymptomen bij adolescenten uit de algemene populatie. Gezien de associaties die bleken uit de voorgaande studies (Orth et al. 2009; Orvaschel et al., 1997; Ritter et al., 2013; Sowislo & Orth, 2013; van Tuijl et al., 2014) wordt er verwacht dat er een negatieve samenhang gevonden zal worden tussen de concepten self-esteem en angst- en depressiesymptomen bij adolescenten. Hoe hoger het self-esteem, hoe lager de angst- en depressiesymptomen, waarbij self-esteem een voorspellende waarde heeft voor de angst- en depressiesymptomen.

(7)

Door gebrek aan onderzoek over de relaties tussen de verschillende domeinen van

self-esteem en angst- en depressiesymptomen, worden deze relaties in dit onderzoek ook

afzonderlijk onderzocht, naast de relatie van angst- en depressiesymptomen met het globale

self-esteem.

Methode Deelnemers

Honderdvijftig adolescenten tussen de 12 en 17 jaar (M = 15.2, SE = .14) deden mee aan dit onderzoek. Er waren 69 jongens en 79 meisjes, waarvan 137 geboren in Nederland en zes geboren in Griekenland, Verenigde Staten, Egypte of Frankrijk. Achttien van de

twaalfjarige adolescenten zaten nog op de basisschool. De rest van de deelnemers zaten op HAVO/VWO scholen, waarvan 33 deelnemers HAVO niveau deden en 92 VWO niveau. Van de overige vijf deelnemers is geen informatie over de etniciteit en het schoolniveau.

De ouders van de deelnemers kregen voor de testafname een informatiebrief en een toestemmingsformulier toegestuurd. In de informatiebrief stond onder andere het onderwerp van het onderzoek, de contactgegevens van de onderzoekers en de informatie over anonimiteit en vertrouwelijkheid van de gegevens van de deelnemers. Door het tekenen van het

toestemmingsformulieren gaven de ouders actief toestemming dat hun kind mocht deelnemen aan het onderzoek. Deelname aan het onderzoek was vrijwillig, de deelnemers ontvingen geen beloning.

Materialen

Dit onderzoek is een deel van een groter onderzoek. De vragenlijsten die relevant zijn voor dit deel van het grotere onderzoek worden hieronder verder uitgelegd. Naast deze vragenlijsten werd in het grotere onderzoek nog een computertaak, de Implicit Association Test (IAT; Greenwald & Banaji, 1995) uitgevoerd. Deze computertaak is niet relevant voor dit onderzoek en wordt niet verder besproken.

(8)

Zelfbeeld. Zelfbeeld werd gemeten door middel van een aangepaste versie van de

Rosenberg’s Self-Esteem Scale voor Adolescenten (RSES-A; Rosenberg, 1965) en een aangepaste versie van de Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten (CBS-A; Treffers et al., 2002). Bij beide vragenlijsten zijn een aantal vragen aangepast. Zinnen zijn versimpeld en moeilijke woorden zijn vervangen, waardoor deze beter toepasbaar waren voor

adolescenten. Er is een pilotstudie gedaan om te testen of adolescenten de aangepaste vragenlijsten daadwerkelijk begrepen.

De RSES-A bestaat uit 10 items die op een vierpunts Likertschaal worden

beantwoord. De items bestaan uit uitspraken waarbij de deelnemers moeten kiezen of ze het daar ‘helemaal niet mee oneens’ (0 punten), ‘mee oneens’(1 punt), ‘mee eens’ (2 punten) of ‘helemaal mee eens’ (3 punten) zijn. De minimale score is 0 en de maximale 30. Een aantal items worden omgescoord, zodat een hoge score op een item staat voor het hebben van een hoog self-esteem. Een aangepaste vraag in de RSES-A is bijvoorbeeld het item ‘Ik ben blij met mijzelf’, die voorheen gesteld werd als ‘Ik sta positief ten opzichte van mezelf’. Psychometrische eigenschappen van de Nederlandse vertaling van de RSES-A (voor volwassenen) zijn als voldoende beoordeeld (Franck, Raedt, Barbez & Rosseel, 2008). De betrouwbaarheid en de validiteit van de aangepaste RSES-A zijn als goed beoordeeld (Maan, 2016)

De CBS-A bestaat uit 35 items die op een vierpunts Likertschaal kunnen worden beantwoord, van 1 (zeer slecht op mij van toepassing) tot 4 (zeer op mij van toepassing). De minimale score is 35 en de maximale 140. De CBS-A bestaat uit zeven subschalen met elk vijf vragen. De subschalen zijn: schoolvaardigheden, sociale acceptatie, sportieve

vaardigheden, fysieke verschijning, gedragshouding, hechte vriendschap en gevoel van eigenwaarde. Deze subschalen worden afzonderlijk gemeten om zo de verschillende domeinen van self-esteem te onderzoeken. Een voorbeeldvraag uit de subschaal

(9)

schoolvaardigheden is ‘Ik doe er lang over om mijn huiswerk af te maken’. Uit de subschaal sociale acceptatie: ‘Ik word door weinig mensen aardig gevonden’. De subschaal sportieve vaardigheden: ‘Ik vind mezelf niet sportief’. De subschaal fysieke verschijning: ‘Ik ben tevreden over mijn figuur’. De subschaal gedragshouding: ‘Ik vind dat ik mij meestal goed gedraag’. De subschaal hechte vriendschap: ‘Ik kan voor lange tijd een goede vriendschap behouden’. Ten slotte is een voorbeeldvraag uit de subschaal gevoel van eigenwaarde ‘Ik ben best tevreden met mezelf’. De subschaal gevoel van eigenwaarde bevatte vragen over het globale self-esteem, die ook in de RSES-A gevraagd werden. De andere subschalen waren meer gericht op specifieke onderwerpen.

Voor de aanpassing van de CBS-A bestonden de vragen uit twee uitspraken

waartussen de adolescent moest kiezen en vervolgens moest aangeven in hoeverre hij of zij het met de gekozen uitspraak eens was. Zo is een voorbeeld van een vraag van de subschaal sociale acceptatie uit de niet aangepaste CBS-A de keuze uit ‘Sommige jongeren worden niet gauw aardig gevonden’ en ‘Andere jongeren worden gauw aardig gevonden’. Het aangepaste item is: ‘Ik word niet gauw aardig gevonden’. De psychometrische eigenschappen van de niet aangepaste CBS-A zijn beoordeeld door de COTAN met een goede betrouwbaarheid,

begripsvaliditeit en normering. Alleen naar de criteriumvaliditeit is geen onderzoek gedaan (Evers, van Vliet-Mulder & Groot, 2007). De betrouwbaarheid en de validiteit van de aangepaste CBS-A zijn als goed beoordeeld (Sinceretti, 2016)

Angst. Angst werd gemeten met de ZelfBeoordelings-Vragenlijst voor Kinderen

(ZBV-K; Bakker, Wieringen, Ploeg & Spielberger, 2004) en de verkorte versie van de Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED-5; Birmaher, et al., 1999). De ZBV-K bestaat uit 40 items, verdeeld over twee schalen, de angstdispositieschaal, in dit onderzoek genaamd ALG, en de toestandsschaal, in dit onderzoek genaamd ZBV-K-NU. Bij de angstdispositieschaal bestaan de items uit uitspraken, waarbij het kind invult of dat

(10)

bijna nooit bij hen van toepassing is (1 punt), soms op hen van toepassing is (2 punten) of vaak op hen van toepassing is (3 punten). Bij de toestandsschaal vult het kind in hoe hij of zij zich op dit moment voelt, bijvoorbeeld erg rustig (3 punten), rustig (2 punten) of niet rustig (1 punt). De minimumscore per schaal is 20 en de maximumscore 60. De ZBV-K is door de COTAN beoordeeld met een voldoende voor betrouwbaarheid en begripsvaliditeit, maar een onvoldoende voor criteriumvaliditeit en normering (Evers, van Vliet-Mulder & Groot, 2000). De verkorte versie van de SCARED-5 bestaat uit vijf items met een driepunts Likert-schaal, waarop aangeven wordt hoe vaak ze elk symptoom ervaren: bijna nooit (1 punt), soms (2 punten) en vaak (3 punten). Een voorbeeld van een item uit de verkorte SCARED-5 is: ‘Ik ben bang om alleen thuis te zijn’. De minimumscore is 5 en de maximumscore 15. De

psychometrische eigenschappen van de verkorte versie blijken even goed als de versie met 41 items, die met een goed voor interne consistentie, test-hertest betrouwbaarheid en validiteit beoordeeld is (Birmaher, et al., 1999; Boyd, Ginsburg, Lambert, Cooley & Campbell, 2003). Depressie. De mate van depressie werd gemeten door middel van de Children’s

Depression Inventory (CDI; Timbremont, Braet & Roelofs, 2008). De CDI bestaat uit 27 items met drie antwoordalternatieven, waarbij het antwoord die het meeste een symptoom van depressie beschrijft drie punten krijgt en het antwoord die het minst dat symptoom beschrijft één punt. Vanwege ethische redenen werd in dit onderzoek het item waarin wordt gevraagd over suïcide neigingen weggelaten, waardoor er 26 items overbleven. Een voorbeelditem is de keuze uit deze drie opties: voor mij zal nooit iets goed verlopen (2 punten), ik weet niet zeker of dingen voor mij goed zullen verlopen (1 punt) of alles zal voor mij goed verlopen (0 punten). De minimale score op deze vragenlijst is 0 en de maximumscore 52. De COTAN heeft de CDI in 2004 beoordeeld met een onvoldoende voor normering en criteriumvaliditeit en een voldoende voor betrouwbaarheid en begripsvaliditeit (Evers, van Vliet-Mulder & Groot, 2007).

(11)

Procedure

Het onderzoek is door Commissie Ethiek Psychologie van de UvA goedgekeurd. De vragenlijsten werden ingevoerd in Qualtrics, een computerprogramma waarin vragenlijsten online afgenomen kunnen worden. Ook werd de computertaak de IAT ingevoerd in de

Qualtrics link. Random verdeeld begonnen de helft van de deelnemers met de vragenlijsten

en de andere helft met de IAT. Tijdens de testafname zaten de deelnemers op een computer in een klaslokaal in hun eigen school, met meerdere deelnemers. Op elke tafel lag een

informatiebrief voor de deelnemers en een toestemmingsformulier waarop de deelnemers vooraf aan het testafname toestemming gaven om deel te nemen. Vervolgens kregen de deelnemers een korte uitleg over de testafname, waarbij onder andere werd verteld dat ze de uitleg goed moesten doorlezen, dat er geen goede of foute antwoorden zijn en wat ze moesten doen als ze iets niet begrepen.

Na de uitleg kregen de deelnemers een formulier waar hun naam, testnummer en de link naar Qualtrics op stonden en konden ze beginnen met de testafname. De testafname duurden minder dan één uur. Achteraf werden de deelnemers bedankt voor hun deelname en werden de toestemmingsformulieren en de formulieren met naam, testnummer en link weer opgehaald. De informatiebrief mochten ze houden.

Analyseplan

Dit onderzoek is een crossectionele studie, waarbij alle deelnemers één keer alle zes de vragenlijsten op één tijdstip invulden. De data zal door middel van acht regressieanalyses geanalyseerd worden. Ten eerste worden er vier enkelvoudige regressie analyses uitgevoerd tussen de RSES-A en de ZBV-K-NU, de ZBV-K-ALG, de SCARED-5 en de CDI.

Vervolgens worden er vier multipele regressies uitgevoerd om de relatie tussen de subschalen van de CBS-A en de ZBV-K-NU, de ZBV-K-ALG, de SCARED-5 en de CDI te meten. Aan

(12)

de hand hiervan kan worden vastgesteld welke subschalen, oftewel welke domeinen van het

self-esteem, het sterkst angst- en depressiesymptomen kunnen voorspellen.

Bij de regressie analyses is de afhankelijke variabele in dit onderzoek de mate van angst- en depressiesymptomen en de onafhankelijke variabele self-esteem, omdat er verwacht wordt dat de mate van self-esteem de mate van angst- en depressiesymptomen zal voorspellen.

Resultaten

Van de 150 deelnemers hebben twee deelnemers de verkeerde vragenlijsten ingevuld, namelijk de vragenlijsten voor kinderen onder de 12 jaar. Deze twee deelnemers zijn

verwijderd uit de dataset. De rest van de gegevens zijn gebruikt in de data-analyses. De assumpties voor simpele en multipele regressie zijn niet geschonden. De data was normaal verdeeld, er was sprake van lineariteit, er was onafhankelijkheid tussen de proefpersonen en er was geen sprake van multicollineariteit. Bij elke vragenlijst waren er één of meer outliers aanwezig. Er was één outlier die opviel, omdat deze deelnemer bij elke vragenlijst naar voren kwam als een outlier. Toch is deze niet verwijderd, aangezien de scores die deze deelnemer behaald heeft niet buiten de minimum- en maximumscores van de vragenlijsten vielen. De vier enkelvoudige regressies laten de volgende resultaten zien. In de relatie tussen de RSES-A en de ZBV-K-NU verklaarde self-esteem 46.9% van de variantie in

toestandsangst, R-Square = .469. Dit is significant F = 187.275, p < .001, waardoor

geconcludeerd kan worden dat self-esteem een significante voorspeller is van toestandsangst. Hoe lager het self-esteem hoe hoger de toestandsangst. Dit kan gezien worden aan de

negatieve correlatie in Tabel 1. In de relatie tussen de RSES-A en de ZBV-K-ALG kan het

self-esteem 56.2% van de variantie in de dispositieangst verklaren, R-Square = .562. Dit is

significant F = 187.275, p < .001, waardoor geconcludeerd kan worden dat dit regressiemodel een significante voorspeller is van de dispositieangst. Hoe lager het self-esteem, hoe hoger de

(13)

dispositieangst (Tabel 1). In de relatie tussen de RSES-A en de SCARED-NL kan het

self-esteem 30.5% van de variantie in angstsymptomen verklaren, R-Square = .305. Dit is

significant F = 63.972, p < .001, waardoor geconcludeerd kan worden dat dit regressiemodel een significante voorspeller is van angstsymptomen. Hoe lager het self-esteem, hoe meer angstsymptomen (Tabel 1). In de relatie tussen de RSES-A en de CDI kan de RSES-A 56.1% van de variantie in depressiesymptomen verklaren, R-Square = .561. Dit is significant F = 186.469, p < .001, waardoor geconcludeerd kan worden dat dit regressiemodel een

significante voorspeller is van depressiesymptomen. Hoe lager het self-esteem, hoe meer depressiesymptomen (Tabel 1). Uit deze resultaten blijkt dat self-esteem, gemeten door de RSES-A, een significante voorspeller is voor angst- en depressiesymptomen.

Tabel 1

Pearson correlaties tussen de RSES-A, ZBV-K-NU, ZBV-K-ALG, SCARED-5 en de CDI

** p < .01

De vier multipele regressieanalyses laten de volgende resultaten zien. Ten eerste werd gekeken naar de CBS-A subschalen in relatie met de ZBV-K-NU, die toestandsangst meet. De totaalscore van de CBS-A is een significante voorspeller van de toestandsangst, F (7, 140) = 23.69 , p < .001. Er is een R-Square waarde van .542, wat betekent dat 54.2 % van de

variantie in toestandsangst verklaard wordt door self-esteem. De significante voorspellers van toestandsangst waren ‘schoolvaardigheden’ en ‘gevoel van eigenwaarde’ (Tabel 2).

RSES-A ZBV-K-NU ZBV-K-ALG SCARED-5

ZBV-K-NU -.684**

ZBV-K-ALG -.750** .755**

SCARED-5 -.552** .562** .754**

(14)

Ten tweede zijn de subschalen van de CBS-A bij elkaar een significante voorspeller voor de dispositieangst, gemeten met de ZBV-K-ALG, F (7, 140) = 30.626, p < .001. Er is een R-Square waarde van .605, wat betekent dat 60.5% van de variantie in dispositieangst verklaard wordt door self-esteem. De significante voorspellers van toestandsangst zijn ‘sportieve vaardigheden’ en ‘gevoel van eigenwaarde’ (Tabel 2).

De resultaten van de vergelijking tussen de CBS-A subschalen en de SCARED-5, die angstsymptomen meet, lieten zien dat de CBS-A subschalen een significante voorspeller zijn voor angstsymptomen, F (7, 140) = 17.840, p < .001. Er is een R-Square waarde van .471 wat betekent dat 47.1% van de variantie in angstsymptomen voorspelt wordt door self-esteem. De significante voorspellers van angstsymptomen zijn ‘sportieve vaardigheden’,

‘gedragshouding’ en ‘gevoel van eigenwaarde’ (Tabel 2).

Ten slotte zijn de CBS-A subschalen bij elkaar een significante voorspeller van depressiesymptomen, gemeten door de CDI, F (7,140) = 53.683, p < .001. De R-Square van .729, betekent dat self-esteem 72.9% van de variantie in depressiesymptomen verklaart. Alle subschalen, behalve de subschalen ‘sportieve vaardigheden’ en ‘fysieke verschijning’ zijn significante voorspellers van depressiesymptomen (Tabel 2).

(15)

Tabel 2

Samenvatting multipele regressie analyse met de subschalen van de CBS-A (self-esteem) als voorspeller van ZBV-K-NU (Toestandsangst), ZBV-K-ALG (Dispositieangst), SCARED-5 (Angstsymptomen) en CDI (Depressiesymptomen)

* p < .05 ** p < .01

Noot. SV = schoolvaardigheden, SA = sociale acceptatie, SP =sportieve vaardigheden, FV =

fysieke verschijning, GH = gedragshouding, HV = hechte vriendschap en GE = gevoel van eigenwaarde

Variabelen B SE B Beta r Semipartial r

ZBV-K-NU SV -.280* .117 -.149 -.404** -.137 SA -.277 .143 -.156 -.532** -.111 SP -.147 .083 -.117 -.436** -.102 FV -.142 .148 -.093 -.612** -.055 GH -.047 .100 -.028 -.186* -.027 HV .054 .130 .028 -.246** .024 GE -.650* .158 -.421 -.695** -.235 ZBV-K-ALG SV -.323 .171 -.109 -.380** -.100 SA -.346 .209 -.124 -.553** -.088 SP -.269* .121 -.136 -.477** -.188 FV -.108 .216 -.045 -.633** -.027 GH .135 .146 .051 -.120 .049 HV -.122 .190 -.040 -.309** -.034 GE -1.290** .231 -.531 -.744** -.296 SCARED-5 SV -.033 .042 -.052 -.266** -.048 SA -.040 .052 -.067 -.400** -.048 SP -.074* .030 -.176 -.445** -.153 FV .024 .053 .046 -.483** .027 GH .155** .036 .273 .127 .263 HV .003 .047 .005 -.204** .004 GE -.292** .057 -.564 -.605** -.314 CDI SV -.417** .123 -.162 -.428** -.149 SA -.514** .151 -.211 -.645** -.150 SP -.054 .088 -.031 -.389** -.027 FV .098 .157 .047 -.603** .028 GH -.651** .106 -.280 -.449** -.271 HV -.411** .137 -.153 -.432** -.132 GE -.993** .167 -.469 -.739** -.262

(16)

Discussie

Uit de resultaten kan gesteld worden dat self-esteem een significante voorspeller is van angst- en depressiesymptomen. Dit werd ten eerste gevonden bij het globale self-esteem en vervolgens ook bij een aantal domeinen van het self-esteem. Er waren een aantal dingen die opvielen bij het observeren van de resultaten van de analyses van de verschillende domeinen. Ten eerste bleek dat het domein ‘gevoel van eigenwaarde’ als enige domein bij elke angst- en depressievragenlijst als significante voorspeller naar voren kwam. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat in de subschaal ‘gevoel van eigenwaarde’ dezelfde soort vragen worden gesteld als in de globale self-esteem vragenlijst, de RSES-A. Het zou kunnen dat het globale self-esteem een sterkere maat is voor het meten van self-esteem dan de subschalen die vragen naar specifieke onderwerpen zoals school of vriendschap. Of dit daadwerkelijk het geval is zal verder onderzocht moeten worden.

Ten tweede viel op dat het domein ‘fysieke verschijning’ bij geen enkele angst- en depressievragenlijst als significante voorspeller naar voren kwam, terwijl er vaak wordt gesteld dat adolescenten onzeker zijn over hun uiterlijk (Cole et al., 2001; Bos, Valkenburcht, Mayer, Steenhuis & Derks, 2005). Deze onderzoeken stelde echter dat dit vooral voor meisjes geldt. In dit onderzoek is geen onderscheid is gemaakt tussen meisjes en jongens. Het zou zo kunnen zijn dat de gemiddelde score op de subschaal ‘fysieke verschijning’ van jongens en meisjes bij elkaar geen samenhang heeft met angst- depressiesymptomen, maar dat deze samenhang wel wordt gevonden bij meisjes als de data van meisjes en jongens ook apart van elkaar worden geanalyseerd. Dit is een aanbeveling voor vervolgonderzoek.

Ten slotte kwam sportieve vaardigheden bij twee van de drie angstvragenlijsten naar voren als significante voorspeller. Dit komt overeen met eerder onderzoek die stelt dat sportieve activiteit in relatie staat met verminderde angstsymptomen (Stubbe, 2006; Valois et al., 2004; Vuori et al., 1995). Deze onderzoeken stellen echter ook dat sport in relatie staat

(17)

met verminderde depressiesymptomen. In dit onderzoek bleek dit niet zo te zijn. Sportieve vaardigheden was één van de twee domeinen die niet naar voren kwam als significante

voorspeller van depressiesymptomen. Het is belangrijk om een verklaring te vinden voor deze discrepantie en te onderzoeken of er daadwerkelijk geen samenhang is tussen deze

constructen. Dit is belangrijk, omdat sport gemakkelijk gebruikt zou kunnen worden in preventieprogramma’s voor de vermindering van angst- en depressiesymptomen, als er wel een samenhang is. Voor dit vervolgonderzoek is het belangrijk om meerdere of langere vragenlijsten te gebruiken die gaan over sportieve vaardigheden. In dit onderzoek zijn wellicht te weinig items (vijf) gebruikt om een uitspraak te kunnen doen over hoe iemand denkt over zijn sportieve vaardigheden.

Eerder onderzoek

De resultaten van dit onderzoek over het globale self-esteem komen overeen met het eerdere onderzoek. Zo komt het longitudinale onderzoek die stelde dat een laag self-esteem een oorzaak kan zijn van het later ontwikkelen van depressie (Orth et al. 2009) overeen met de richting van de resultaten van dit onderzoek. Namelijk dat het self-esteem een voorspeller is van depressiesymptomen. De evidentie uit eerder onderzoek over de verhoogde kans op angstsymptomen bij een laag self-esteem (Sowislo & Orth, 2013) kan ook bevestigd worden met de resultaten van dit onderzoek. Over de discrepanties uit voorgaande onderzoeken of deze relatie ook andersom werkt (van Tuijl et al., 2014), kunnen na dit onderzoek nog steeds geen verdere uitspraken over worden gedaan. Er werd gespeculeerd dat deze voorspellende relatie van angst op het self-esteem alleen voor zou komen bij mensen die meerdere angst episodes hebben gehad. Doordat in dit onderzoek de algemene populatie op één tijdstip onderzocht werd, blijft deze vraag nog onbeantwoord en is hier longitudinaal

(18)

Tekortkomingen en aanbevelingen

In dit onderzoek werden adolescenten uit de algemene populatie onderzocht in een klaslokaal in hun eigen school. Vanwege ruimtelijke beperkingen in de lokalen zaten

sommige adolescenten echter naast elkaar. Hierdoor konden ze met elkaar meekijken en met elkaar praten, ondanks dat vooraf werd gevraagd dit niet te doen. Juist doordat adolescenten gevoelig zijn voor de acceptatie en afwijzing van leeftijdsgenoten (Williams, Cheung & Choi, 2000) kan dit van invloed geweest zijn op de antwoorden die zij gaven op de vragenlijsten. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat ze niet aan hun vrienden wilden laten zien dat ze ergens bang of onzeker over zijn, waardoor ze iets anders invulden dan wat ze daadwerkelijk voelen. In vervolgonderzoek zou dit voorkomen kunnen worden door de adolescenten niet naast elkaar te laten zitten, waardoor overleggen en met elkaar meekijken niet mogelijk is.

Desondanks waren de resultaten toch volgens verwachting, waardoor er gesteld kan worden dat de niet-optimale testomstandigheden waarschijnlijk niet zodanig van invloed waren dat ze de resultaten hebben beïnvloed.

Een tweede tekortkoming is dat de steekproef van dit onderzoek niet optimaal verkregen is. De meeste deelnemende scholen bevonden zich in het Noordwesten van

Nederland en zijn via contacten van de onderzoekers gevraagd om deel te nemen. Daardoor is de steekproef niet geheel random verkregen. Daarnaast waren alle middelbare scholen van het niveau HAVO/VWO. Het zou kunnen dat adolescenten van een lager niveau een lager

self-esteem hebben dan adolescenten van een hoger niveau. Om uitspraken te doen over de

algemene adolescenten populatie zouden in vervolgonderzoek scholen van alle niveaus onderzocht moeten worden. Ook wordt er aanbevolen om een grotere steekproef van scholen uit heel Nederland mee te laten doen. Dat er ondanks de kleine steekproef toch effecten zijn gevonden laat zien dat de associaties tussen de constructen sterk zijn

.

(19)

Klinische implicaties

Zoals eerder uitgelegd kunnen adolescenten last hebben van aanpassingsproblemen als gevolg van de vele veranderingen in deze periode van hun leven en het feit dat mensen van deze leeftijd gevoeliger zijn voor stressoren. Hierdoor hebben adolescenten gemiddeld een lager self-esteem vergeleken met andere leeftijden. Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek, dat self-esteem een voorspellende waarde heeft op angst- en depressiesymptomen, is het van belang om de leeftijdsgroep met een lager self-esteem, de adolescenten, in de gaten te houden. De eerdere onderzoeken die aantoonden dat een laag self-esteem tijdens de

adolescentie kan zorgen voor klinische diagnoses van angst- en depressie op latere leeftijd (van Tuijl et al., 2014; Sowislo & Orth, 2013; Orth et al. 2009) en de onderzoeken die aantoonden dat mensen met een klinische angst- of depressiediagnose een lager self-esteem hebben (Ritter, et al., 2013; Orvaschel et al., 1997), bevestigen dit belang. Door vroegtijdig op te sporen welke adolescenten last hebben van een laag self-esteem en/of van mildere,

subklinische angst- en depressiesymptomen kunnen geïndiceerde preventieprogramma’s, die het self-esteem proberen te verhogen, op tijd worden ingezet om klinische diagnoses te voorkomen. Ook kunnen er universele preventieprogramma’s worden ingezet op scholen om het self-esteem van alle adolescenten te proberen te verhogen.

Deze preventieprogramma’s kunnen inspelen op de resultaten van dit onderzoek over de mate van invloed die de verschillende domeinen van het self-esteem hebben op de angst- en depressiesymptomen. Zo zou de focus gelegd kunnen worden op het verbeteren van het gevoel van eigenwaarde, omdat dit domein telkens als significante voorspeller van angst- en depressiesymptomen naar voren kwam. Daarnaast kwam het domein ‘sportieve vaardigheden’ bij twee angstvragenlijsten als significante voorspeller naar voren. Aan de hand hiervan en aan de hand van voorgaande onderzoeken, die stellen dat er een relatie bestaat tussen fysieke activiteit en verlaagde angst en depressie (Stubbe, 2006; Valois et al., 2004; Vuori et al.,

(20)

1995), wordt er geadviseerd om bijvoorbeeld op scholen meer sportieve activiteiten te organiseren. Hierbij is het belangrijk dat er geprobeerd wordt het self-esteem over de sportiviteit van adolescenten te verhogen, door bijvoorbeeld te zorgen voor genoeg succeservaringen, plezier en positieve bekrachtiging (Bailey, 2006).

Er bestaan al een aantal geïndiceerde en universele preventieprogramma’s voor adolescenten in Nederland. Zo zijn er bijvoorbeeld de geïndiceerde preventieprogramma’s ‘Head up’ en ‘Stemmingmakerij’ om adolescenten met depressieve klachten te helpen. Daarnaast zijn er ook een aantal universele programma’s voor adolescenten, zoals

’Levensvaardigheden’ en ‘Kanjertraining’ (Bos, Muris & Huijding, 2011). Ze worden echter nog niet op elke school ingezet en zijn niet specifiek gericht op het verbeteren van de

domeinen van het self-esteem die het meeste van invloed zijn.

Conclusie

Self-esteem is een voorspeller van angst- en depressiesymptomen bij adolescenten.

Vooral het domein ‘gevoel van eigenwaarde’ blijkt hierin een significante voorspeller te zijn. Aan de hand van de resultaten wordt geadviseerd geïndiceerde en universele

preventieprogramma’s in te zetten, waarbij geprobeerd wordt het self-esteem bij adolescenten te verhogen. Hopelijk kunnen hierdoor de klinische diagnoses van angst en depressie, bij adolescenten of op latere leeftijd, vermindert of voorkomen worden.

(21)

Literatuurlijst

Bailey, R. (2006). Physical education and sport in schools: A review of benefits and outcomes. Journal of school health, 76, 397-401.

Bakker, F.C., Wieringen, P.C.W. van, Ploeg, H.M. van der & Spielberger, C.D. (2004). Handleiding bij de ZelfBeoordelings-Vragenlijst voor kinderen. ZBV-K. Een Nederlandstalige bewerking van de State-Trait Anxiety Inventory for Children (STAIC) van Spielberger e.a. Amsterdam: Harcourt Assessment B.V

Birmaher, B., Brent, D. A., Chiappetta, L., Bridge, J., Monga, S., & Baugher, M. (1999). Psychometric properties of the Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED): a replication study. Journal of the American Academy of Child &

Adolescent Psychiatry, 38, 1230-1236.

Bos, A. E., Muris, P., & Huijding, J. (2011). Preventie van psychopathologie bij kinderen en adolescenten: het belang van zelfwaarderingsinterventies. Psychologie &

gezondheid, 39, 232-240.

Bos, A. E., Valkenburcht, I. G., Mayer, B., Steenhuis, I. H., & Derks, D. (2005). De weerspiegeling van het uiterlijk in het zelf: lichaamswaardering, zelfwaardering en sociale vergelijking. Netherlands journal of psychology, 60, 71-79.

Boyd, R. C., Ginsburg, G. S., Lambert, S. F., Cooley, M. R., & Campbell, K. D. (2003). Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED): psychometric properties in an African-American parochial high school sample. Journal of the

American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 42, 1188-1196.

Cijfers over Angst- en Stemmingsproblemen. (2014). Nederlands Jeugd Instituut. Opgehaald van http://www.nji.nl/nl/Depressie-Probleemschets-Cijfers-Cijfers-over-angst--en stemmingsproblemen

(22)

al. (2001). The development of multiple domains of child and adolescent self-concept: A cohort sequential longitudinal design. Child Development, 72, 1723-1746.

De La Ronde, C., & Swann Jr, W. B. (1993). Caught in the crossfire: Positivity and

self-verification strivings among people with low self-esteem. In Self-Esteem (pp. 147 165). Springer US.

Donders, W., & Verschueren, K. (2004). Zelfwaardering en acceptatie door leeftijdgenoten. Kind en adolescent, 25, 45-54.

Dumont, M., & Provost, M. A. (1999). Resilience in adolescents: Protective role of social support, coping strategies, self-esteem, and social activities on experience of stress and depression. Journal of youth and adolescence, 28, 343-363.

Evers, A. V. A. M., van Vliet-Mulder, J. V., & Groot, C. D. (2000). Documentatie van tests en testresearch in Nederland.

Evers, A., van Vliet-Mulder, J. C., & Groot, C.J. (2007). Documentatie van tests en testresearch in Nederland, aanvulling 2007/01 (COTAN). Amsterdam: Boom test

uitgevers.

Fenzel, L. M. (2000). Prospective study of changes in global self-worth and strain during the transition to middle school. The Journal of Early Adolescence, 20, 93-116.

Franck, E., De Raedt, R., Barbez, C., & Rosseel, Y. (2008). Psychometric properties of the Dutch Rosenberg self-esteem scale. Psychologica Belgica, 48.

Graham, P., & Reynolds, S. (2013). Cognitive behaviour therapy for children and families. Cambridge University Press.

Greenwald, A. G., & Banaji, M. R. (1995). Implicit social cognition: attitudes, self-esteem, and stereotypes. Psychological review, 102, 4.

Hay, I., Ashman, A. F., & Van Kraayenoord, C. E. (1998). Educational characteristics of students with high or low self‐concept. Psychology in the Schools, 35, 391-400.

(23)

Lancu, I., Bodner, E., & Ben-Zion, I. Z. (2015). Self-esteem, dependency, self-efficacy and self-criticism in social anxiety disorder. Comprehensive psychiatry, 58, 165-171. Maan, Y. (2016). Psychometrisch onderzoek naar de aangepaste versie van de Rosenberg’s Self-esteem Scale voor Adolescenten. Universiteit van Amsterdam.

Mann, M. M., Hosman, C. M., Schaalma, H. P., & de Vries, N. K. (2004). Self-esteem in a broad-spectrum approach for mental health promotion. Health education

research, 19, 357-372.

Orth, U., Robins, R. W., Trzesniewski, K. H., Maes, J., & Schmitt, M. (2009). Low self-esteem is a risk factor for depressive symptoms from young adulthood to old age. Journal of abnormal psychology, 118, 472.

Orvaschel, H., Beeferman, D., & Kabacoff, R. (1997). Depression, self-esteem, sex, and age in a child and adolescent clinical sample. Journal of Clinical Child Psychology, 26, 285-289.

Ritter, V., Ertel, C., Beil, K., Steffens, M. C., & Stangier, U. (2013). In the presence of social threat: Implicit and explicit self-esteem in social anxiety disorder. Cognitive therapy

and research, 37, 1101-1109.

Robins, R. W., Trzesniewski, K. H., Tracy, J. L., Gosling, S. D., & Potter, J. (2002). Global self-esteem across the life span. Psychology and aging, 17, 423.

Rosenberg, M. (1965). Society and the adolescent self-image.

Sallinen, M., Rönkä, A., Kinnunen, U., & Kokko, K. (2007). Trajectories of depressive mood in adolescents: Does parental work or parent-adolescent relationship matter? A follow up study through junior high school in Finland. International Journal of Behavioral

Development, 31, 181-190.

Sinceretti, M. (2016). De psychometrische eigenschappen van de aangepaste versie van de Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten. Universiteit van

(24)

Amsterdam.

Sowislo, J. F., & Orth, U. (2013). Does low self-esteem predict depression and anxiety? A meta-analysis of longitudinal studies. Psychological bulletin, 139, 213.

Stroud, L. R., Foster, E., Papandonatos, G. D., Handwerger, K., Granger, D. A., Kivlighan, K. T., & Niaura, R. (2009). Stress response and the adolescent transition: Performance versus peer rejection stressors. Development and psychopathology, 21, 47-68. Stubbe, J. H. (2006). The genetics of exercise behavior and psychological well-being.

Timbremont, B., Braet, C. & Roelofs, J. (2008). Handleiding Children's Depression Inventory (herziene versie). Amsterdam: Pearson Assessment and Information B.V.

Treffers, Ph.,D.,A., Goedhardt, A.W., Veerman, J.W., Van den bergh, B.R.H., Ackaert, L. & de Rycke, L. (2002). Handleiding Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten. Lisse: Swets Test Publishers.

Valois, R. F., Zullig, K. J., Huebner, E. S., & Drane, J. W. (2004). Physical activity behaviors and perceived life satisfaction among public high school adolescents. Journal of

school health, 74, 59-65.

Van Tuijl, L. A., de Jong, P. J., Sportel, B. E., de Hullu, E., & Nauta, M. H. (2014). Implicit and explicit self-esteem and their reciprocal relationship with symptoms of depression and social anxiety: a longitudinal study in adolescents. Journal of behavior therapy

and experimental psychiatry, 45, 113-121.

Veerman, J. W., Straathof, M. A. E., Treffers, P. D., Van den Bergh, B. R. H., & Ten Brink, L. T. (1997). Manual of the self perception profile for children-Dutch version

(Handleiding bij de competentie belevingsschaal voor kinderen, CBSK).

Vuori, I., Fentem, P., Svoboda, B., Patricksson, G., Andreff, W. & Weber, W. (1995). The significance of.sport for society; health, socialization, economy. A Scientific review. Committee for the Development of Sport, Strasbourg, Council of Europe Press.

(25)

Williams, K. D., Cheung, C. K., & Choi, W. (2000). Cyberostracism: effects of being ignored over the Internet. Journal of personality and social psychology, 79, 748.

(26)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This suggests that engaging in pro- social, altruistic behaviors that incur personal costs will result in more self-concept enhancement than a non-costly behavior would, and

My results of a path analysis indicate a direct relationship between an individual’s self-esteem and one’s decision to invest in financial assets, have savings and the amount

Studies that used peer reports tended to report smaller effect sizes than studies that used self-reports to measure victimization in the pathways from peer victimization to

Focuses on the accreditation process, considered as an organizational change process within higher education institutions and as one of the main instruments used to

In summary, sequence formation in the Pause and No-Pause sequences together, relative to the Control sequence, implicated a large bilateral cortico-subcortical network

CONCLUSIONS The adhesion of RFL-coated fibres to two different industrial rubber compounds with peroxide and sulphur curing systems have been investigated with SPAF and lap

The purpose of this research is to examine to what extent the implementation of Vessel Monitoring Systems (VMS) is contributing to the combat against Illegal,

Financieel duurzam, verdienmodel, ingebed in lokale overheid (niet tegen de regels daar) , environmental proof, is de techniek duurzaam, is het sociaal