• No results found

Motoriek en Uithoudingsvermogen op het Primair Onderwijs

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Motoriek en Uithoudingsvermogen op het Primair Onderwijs"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jamie de Boer (500691371)

Onderzoeksthema Meten van Motoriek Academie voor Lichamelijke Opvoeding

Domein Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam Datum 1e gelegenheid : 01-05-2017

(2)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘Motoriek en Uithoudingsvermogen op het Primair Onderwijs’. Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de opleiding Academie voor Lichamelijke Opvoeding aan de Hogeschool van Amsterdam.

Aan het begin van het jaar heb ik mij ingeschreven om voor mijn scriptie mee te werken aan het MAMBO project. Hierbij wordt er onderzoek gedaan naar de motorische ontwikkeling van leerlingen in het primair onderwijs in Amsterdam. Van oktober 2016 tot en met december 2016 heb ik samen met een groep studenten diverse metingen uitgevoerd op verschillende basisscholen in Amsterdam.

Samen met mijn begeleider, Tim van Kernebeek, ben ik tot mijn onderzoeksvraag gekomen waarbij ik de motoriek en het uithoudingsvermogen van de leerlingen ben gaan onderzoeken.

Graag wil ik alle leerlingen en leerkrachten van de basisscholen in Amsterdam bedanken voor hun goede medewerking tijdens de metingen.

Daarnaast wil ik graag Ilse Kat bedanken voor de goede begeleiding en organisatie van de metingen die ik uitgevoerd heb.

Tot slot wil ik mijn begeleider Tim van Kernebeek hartelijk bedanken voor de goede begeleiding tijdens het schrijven van deze scriptie.

Met vriendelijke groeten,

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord 2 Samenvatting 4 Inleiding 5 Methode 9 Resultaten 12 Discussie 16 Conclusie 18 Literatuurlijst 19 Bijlagen 21

BIJLAGE 1 : Protocollen 4-Vaardighedenscan 21

BIJLAGE 2 : Protocol Shuttle Run Test 30

BIJLAGE 3 : Outputs SPSS 32

(4)

Samenvatting

Het doel van dit onderzoek was het onderzoeken van de correlatie tussen de grof motorische vaardigheden en het uithoudingsvermogen bij kinderen in het primair onderwijs in Amsterdam. Aan dit onderzoek deden in totaal 342 deelnemers mee. De groep bestond uit 197 meisjes (57,6%) en 145 jongens (42,4%) uit groep 3 t/m 6, de deelnemers hadden een gemiddelde leeftijd van 7,46 (0,7). De deelnemers van het onderzoek zitten in groep 3 t/m 6 van 4 verschillende basisscholen in Amsterdam Zuid-Oost. Om de motorische vaardigheid van de deelnemers te meten is er gebruikt gemaakt van de 4-Vaardighedenscan. Om het uithoudingsvermogen van de deelnemers te meten is er gebruikt gemaakt van de shuttle run test.

Met behulp van een Pearson r bleek dat de correlatie tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen 0,37 is (P = <0,001). Dit betekent dat er een zwakke positieve samenhang is tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen van de deelnemers. Bij de Pearson r van de meisjes was er een correlatie te vinden van 0,41 (P = <0,001) tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen. Dit houdt in dat er een matige positieve samenhang is tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen van de meisjes.

De Pearson r bij de jongen liet een correlatie zien van 0,34 (P = <0,001) tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen. Dit betekent dat er een zwakke positieve samenhang tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen is bij de jongens.

Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat de er een zwakke tot matige correlatie te vinden is tussen de grof motorische vaardigheden en het uithoudingsvermogen bij kinderen in het primair onderwijs in Amsterdam.

(5)

Inleiding

‘Het gaat er om dat kinderen goed leren bewegen in de gymles zodat ze ook op andere momenten zoals op het schoolplein, op straat en bij de sportclub een goede basis hebben om met veel plezier veel te sporten en te bewegen’ aldus Lenselink (2014)

Vanuit NOC*NSF wordt in een onderzoek aangetoond dat maar liefst 80% van de bevolking bewegingsonderwijs een belangrijk vak vindt op school, direct na het rekenen, taal en andere leervakken. ‘Dit zijn cijfers die er niet om liegen, schoolsport is onmisbaar.’ aldus Lenselink (2014). De kinderen leren hier niet alleen gezond te leven maar ook een stukje sociale omgang met elkaar (NOC*NSF, 2014). Jeugdarts Snel van GGD Hollands Midden schrijft in haar onderzoek dat slechts 40% van de basisschoolkinderen nog maar buiten speelt (Bregman-de Groot, 2011). Het bewegen bestaat niet alleen uit het uitvoeren van een oefening. Fysiologisch gezien komt er bij bewegen nog veel meer aan te pas. Zo wordt er in de gymles van het reguliere bewegingsonderwijs niet alleen aandacht besteed aan het motorische aspect maar ook aan het uithoudingsvermogen van de kinderen (Van Berkel e. a., 2011).

Jeugdarts Snel van GGD Hollands Midden noemt hierboven al dat er binnen het bewegingsonderwijs aandacht wordt besteed aan onder andere de motorische ontwikkeling en het uithoudingsvermogen (Bregman-de Groot, 2011). Uit het neurologisch ontwikkelingsmodel van Mesker wordt de motorische ontwikkeling omschreven als: “de samenwerking van bepaalde lichaamsdelen en de rijping van het centrale zenuwstelsel” (Van der Pol, 2013). Binnen de motorische ontwikkeling van Mesker worden 4 fasen beschreven. In deze 4 fasen moeten een aantal “Motorische Basisvaardigheden” behaald worden. De 4 ontwikkelingsfasen zijn hieronder nader uitgewerkt:

1. Antagonistische fase (0 - 9 maanden) : tijdens deze fase beweegt een kind antagonistisch. Als de spieren in een lichaamshelft aanspannen, ontspannen ze in de andere lichaamshelft. Als bijvoorbeeld een been buigt, strekt het kind het andere been.

2. Symmetrische fase (1 - 6 jaar) : tijdens deze fase beweegt een kind symmetrisch, dus als een kind met zijn rechterhand een vuist maakt gebeurt dit ook met de linkerhand.

3. Lateralisatie fase (6 - 9 jaar) : tijdens deze fase wordt het voor een kind mogelijk om de lichaamsdelen onafhankelijk van elkaar te bewegen. Een kind leert in deze fase bijvoorbeeld goed zwemmen.

4. Dominantie fase (vanaf 9 jaar) : tijdens deze fase kan een kind de verschillende lichaamsdelen laten samenwerken zonder dat lichaamsdelen ongewenst meebewegen.

(6)

Naast de motorische ontwikkeling van Mesker beschrijft Ayres zijn visie over de motorische ontwikkeling. Ayres beschrijft in z’n sensomotorische ontwikkeling dat er een samenwerking is tussen het waarnemen en bewegen. Door dit mechanisme wordt het mogelijk volgens Ayres om bewegingen in doelgericht handelen om te zetten en daarvan bewust te worden van onszelf en de omgeving waarin men verkeerd. Ayres beschrijft in z’n theorie 5 verschillende zintuigelijke systemen (Van der Pol, 2013):

- Auditieve systeem: het gehoor behoort tot dit systeem.

- Vestibulaire systeem: tot dit systeem behoort het evenwicht en de balans. - Visueel systeem: tot het visuele systeem behoort gezichtsvermogen.

- Proprioceptieve systeem: de spieren en gewrichten worden door dit systeem aangestuurd. - Tactiel systeem: dit systeem zorgt voor het gevoel.

Naast de motorische ontwikkeling komt binnen het bewegingsonderwijs ook het fysiologisch aspect aanbod, specifieker het uithoudingsvermogen. Het uithoudingsvermogen is het vermogen om gedurende een lange tijd een lichamelijke of geestelijke inspanning te kunnen volhouden (Costill, Kenney, Poel & Willmore, 2013). Vanuit de theorie van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2017) kan men zien dat de anaerobe drempel een belangrijk begrip is bij de term uithoudingsvermogen. In de spieren en het bloed begint zich bij inspanning lactaat op te hopen. Deze ophoping ontstaat doordat het lichaam de aanmaak van het lactaat niet meer kan volgen en afvoeren wat zorgt voor een ophoping. De anaerobe drempel zorgt voor de overgang tussen de aerobe systeem naar het anaerobe systeem. VO2 max is een goede maat voor het meten van het uithoudingsvermogen, de shuttle run test is een goede schatting voor de VO2 max.

Eerder gedaan onderzoek (Dorn, Epstein, Jones, Kondilis & Wrotniak, 2006) naar de relatie tussen motorische vaardigheid en lichamelijk activiteit bij kinderen tussen 8 en 10 jaar toont aan dat kinderen met een betere motoriek het makkelijker zouden vinden om fysiek actief te zijn. Ook hebben ze meer plezier in hun deelname aan fysieke activiteiten in vergelijking met leeftijdgenoten die motorisch minder vaardig zijn. Bij dit onderzoek (Dorn, Epstein, Jones, Kondilis & Wrotniak, 2006) werden niet alleen de fysieke activiteit van de kinderen en de motorische vaardigheden gemeten, maar ook de zelfperceptie van geschiktheid van de kinderen bij het uitvoeren en verlangen om deel te nemen aan de fysieke activiteiten. Hieruit is geconcludeerd dat er een positief verband bestaat tussen de motorische vaardigheid en lichamelijke activiteit bij kinderen tussen de 8 en 10 jaar. Kinderen met een goede motorische vaardigheid waren lichamelijk veel actiever dan kinderen met een minder goede motorische vaardigheid (Dorn, Epstein, Jones, Kondilis & Wrotniak, 2006).

(7)

Daarnaast heeft ‘The Copenhagen School Child Intervention Study’ onderzoek gedaan naar de relatie tussen fysieke activiteit en motorische competentie in de kindertijd en vroege adolescentie. Daarbij hebben ze ook de eventuele bemiddeling van het cardiorespiratoire uithoudingsvermogen onderzocht. Dit was een longitudinale studie met drie meetpunten, verdeeld over 7 jaar. Uit dit onderzoek is geconcludeerd dat de fysieke activiteit en motorische competentie een positieve wederkerige relatie heeft met het cardiorespiratoire uithoudingsvermogen bij kinderen in de kindertijd en vroege adolescentiefase. Om de fysieke activiteit te verhogen moet er ook aandacht besteed worden aan de motorische competentie en het cardiorespiratoire uithoudingsvermogen (Anderson e. a., 2017). Onderzoek van Haga (2008) toont aan dat er een sterke en significante correlatie te vinden is tussen fysieke fitheid en motorische competentie bij kinderen van 9-10 jaar. Dit komt overeen met bovenstaand onderzoek waarbij er ook onderzoek gedaan is naar de motorische competentie en fysieke activiteit. Zodra kinderen over goede motorische vaardigheden beschikken wordt de fysieke activiteit groter en daarmee dus de fysieke fitheid. In 2006 heeft het ‘Department of Nutrition, World Health Organization’ uit Geneve heeft in samenwerking met twee leden van het ‘WHO Multicentre Growth Reference Study Group’ onderzoek gedaan om de relatie tussen fysieke groei en motorische ontwikkeling aan te tonen. Hierbij werden kinderen uit de 6 grootste regio’s van de wereld onderzocht. Er werden 6 motorische mijlpalen maandelijks onderzocht: zitten zonder steun, kruipen, staan met hulp, lopen met hulp, zelfstandig staan en zelfstandig lopen. Dit onderzoek verliep van de 4e levensmaand van het kind tot en met de 12e levensmaand, indien het kind dan nog niet zelfstandig kon lopen liep het onderzoek tot maximaal de 24e levensmaand door. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de significante verschillen zo klein zijn dat het weggecijferd kan worden. Hierdoor kun je elk kind op dezelfde manier testen qua motorische vaardigheden en heeft de fysieke groei van het kind hier op basisschool leeftijd nauwelijks invloed op (Onis, 2006). Op het primair onderwijs in Portugal is een 5 jarig longitudinaal onderzoek geweest naar de relatie tussen motorische coördinatie, lichamelijke conditie en fysieke activiteit bij kinderen tussen de 6 en 10 jaar. Daarbij werd er ook gekeken naar de BMI en dikte van de huidplooi van de kinderen. Hieruit is geconcludeerd dat het BMI van de jongens en meisjes vergelijkbaar is, maar de huidplooi bij meisje gemiddeld iets dikker is. Daarnaast neemt de lichamelijke conditie, het BMI en de huidplooi dikte toe met het ouder worden van de kinderen. Ook is geconcludeerd dat de interactie tussen motorische coördinatie en lichamelijke conditie een positieve invloed had op het niveau van de fysieke activiteit bij de kinderen. De motorische coördinatie is dus een belangrijke indicatie voor de fysieke activiteit bij kinderen van 6 tot en met 10 jaar (Lopes, Maia, Malina, & Rodrigues, 2011).

(8)

In bovenstaande onderzoeken wordt er voornamelijk gekeken naar een relatie tussen motoriek en fysieke activiteit. Het uithoudingsvermogen wordt hier grotendeels weggelaten. Bij ‘The Copenhagen School Child Intervention Study’ (Anderson e. a., 2017) wordt de bemiddeling van het cardiorespiratoire uithoudingsvermogen wel meegenomen in het onderzoek. Hier wordt ook nog de fysieke activiteit bij betrokken en gaat het niet alleen om de motoriek en het uithoudingsvermogen van de kinderen. Daarbij wordt er een brede doelgroep onderzocht bij bovenstaande onderzoeken waardoor je naar mijn idee geen reëel beeld kan krijgen van de motoriek en het uithoudingsvermogen van de kinderen op het basisonderwijs. Indien er een correlatie is tussen de motoriek en het uithoudingsvermogen van kinderen op het basisonderwijs kan er specifieker les gegeven worden aan de kinderen. Hierdoor kunnen de kinderen zich op een breder vlak ontwikkelen tijdens de lessen bewegingsonderwijs.

Daarom luidt de onderzoeksvraag als volgt: Is er een correlatie tussen de grof motorische vaardigheden en het uithoudingsvermogen bij kinderen in het primair onderwijs in Amsterdam?

De hypothese is dat de kinderen met een goede motoriek ook een goed uithoudingsvermogen hebben. Kinderen die over een goede motoriek beschikken, hebben over het algemeen een hoge fysieke activiteit wat resulteert in een goed uithoudingsvermogen. Uit het onderzoek op het primair onderwijs in Portugal (Lopes et al, 2011) is ook gebleken dat de motoriek samenhangt met de fysieke activiteit. Vanuit dit opzicht kun je het weer koppelen aan het uithoudingsvermogen.

Er wordt een evenredig verschil verwacht tussen de kinderen met een goede motoriek en kinderen die motorisch minder vaardig zijn.

(9)

Methode

Het MAMBO Onderzoeksproject heeft diverse primair onderwijs scholen in Amsterdam gevraagd of zij geïnteresseerd waren om deel te nemen aan de meting van motorische vaardigheid en het uithoudingsvermogen bij de leerlingen van groep 3 t/m 8. De deelnemende scholen hebben toestemmingsbriefjes meegegeven aan de ouders en deze laten invullen indien er bezwaar was tegen het meten van een leerling. De deelnemers van dit onderzoek zitten in groep 3 t/m 6 van 4 verschillende basisscholen in Amsterdam Zuid-Oost. Alle vier de basisscholen werken volgens de richtlijnen van passend onderwijs, waarbij er aandacht is voor ieder individu. De deelnemers hebben gemiddeld 2 uur per week bewegingsonderwijs waarbij er aandacht besteed wordt aan de 12 leerlijnen zoals opgesteld voor het basisonderwijs.

Proefpersonen

Aan dit onderzoek deden in totaal 342 deelnemers mee. De groep bestond uit 197 meisjes (57,6%) en 145 jongens (42,4%) uit groep 3 t/m 6, de deelnemers hadden een gemiddelde leeftijd van 7,46 (0,7).

De gemiddelde leeftijd bij de meisjes was 7,43 (0,7) en de gemiddelde leeftijd bij de jongens was 7,50 (0,7).

Interventie/werkwijze/procedure

Elk half jaar wordt er op de school in maart en oktober de 4-Vaardighedenscan afgenomen bij de deelnemers om de motorische vaardigheid te meten. Ook wordt de shuttle run test afgenomen om het uithoudingsvermogen van de deelnemers te meten.

De 4-Vaardighedenscan wordt tijdens één gymles afgenomen in de gymzaal van de betreffende basisschool, hierbij zijn er 4 stationnetjes gemaakt. De leerlingen worden verdeeld over de stationnetjes. Bij elk station staat een testafnemer, deze is voorafgaand aan de metingen getraind op het afnemen van de meting.

(10)

Meetinstrumenten Grove motoriek:

Om de motorische vaardigheid van de deelnemers te meten is er gebruikt gemaakt van de 4-Vaardighedenscan. Deze scan bestaat uit de volgende vier onderdelen, waarbinnen weer verschillende vaardigheidsniveaus gehanteerd werden.

- Stilstaan > Hierbij diende de deelnemer op 1 been (rechts en links) zo lang mogelijk stil te staan, zowel met de ogen open als met de ogen gesloten. De meting vond plaats achter 2 dikke matten, hierdoor stonden de deelnemers in een rustig ruimte en konden ze zich goed concentreren. De deelnemers hadden 2 pogingen om een zo hoog mogelijke scoren te behalen. Zodra de deelnemer grote corrigerende bewegingen maakte, met de andere voet de grond raakte, hinkte of verschoof of de benen klemden stopte de meting. De tijd werd bijgehouden met een geijkte stopwatch, waardoor de meting als valide beschouwt mag worden.

- Springen – Kracht > Hierbij diende de deelnemer 9 meter naar de overkant te hinkelen. De deelnemer moest dit in zo min mogelijk hinkels doen, dus zo groot mogelijke hinkels maken tussen de pionnen. De deelnemer startte op één been voor de lijn en begon op het teken van de testafnemer. Hierbij werden het aantal voetcontacten tussen de lijnen geteld, is het laatste voetcontact op de lijn dan telt deze mee. De deelnemers hadden twee pogingen om een zo laag mogelijke scoren te behalen, de beste poging telde. De afstand tussen de pionnen is gemeten met een geijkt meetlint, hierdoor is de meting valide.

- Springen – Coördinatie > Dit onderdeel bevatte 6 niveaus, het begin niveau was afhankelijk van de groep waar de deelnemer is zat. De testafnemer deed het niveau voor waarna de deelnemer meedeed, vervolgens diende de deelnemer zelfstandig door te gaan met de oefening. De deelnemer had twee pogingen om een niveau te behalen, indien dit lukte werd en verder gegaan naar het volgende niveau, net zo lang doorgetest tot de deelnemer twee achtereenvolgende oefeningen niet haalt.

- Stuiten > Hierbij diende de deelnemer 15x per hand met een basketbal te stuiten. Indien dit gelukt was mocht de deelnemer door naar het lopen van achtjes. Dit parcours bestond uit twee pionnen die 3 meter uit elkaar stonden, de deelnemer diende om de pionnen zoveel mogelijk achtjes te dribbelen binnen 30 seconde. Indien de deelnemer 10 of 11 achtjes kon dribbelen werd er getest of de deelnemer 15x met elke hand kon dribbelen zonder naar de bal te kijken. Zodra ook dit gelukt was werd er overgegaan naar het laatste niveau, 12 achtjes dribbelen om de pionnen binnen 30 seconde. Had de deelnemer al eerder 12 achtjes gedribbeld dan was het blind dribbelen niet meer nodig. Voor het meten van de 3 meter tussen de pionnen is een

(11)

geijkt meetlint gebruikt, voor het meten van de 30 seconde is een geijkte stopwatch gebruikt. Dit maakt de meting valide.

De metingen zijn betrouwbaar gemaakt door de deelnemers twee pogingen te geven, hierdoor hadden ze een extra poging om een score te behalen. Daarnaast werd er gebruikt gemaakt van een geijkte stopwatch om de tijd bij te houden en een geijkt meetlint om de afstand te meten. Ook was er een getrainde testafnemer aanwezig bij elk station die de score van de deelnemers opnam.

De protocollen van de 4-Vaardighedenscan zijn te vinden in bijlage 1.

Uithoudingsvermogen:

Om het uithoudingsvermogen van de deelnemers te meten is er gebruikt gemaakt van de shuttle run test. Hierbij was een afstand van 20 meter uitgezet waarbinnen er gerend werd, elke keer als de deelnemers een piepje hoorde liepen ze naar de andere kant van de zaal. De hardloopsnelheid begint met 8 km/u, elke minuut neemt de snelheid met 0,5 km/u toe. Zodra je twee keer te laat over de lijn komt ben je af, het resultaat wordt in testtrappen uitgedrukt waarbij ook gebruikt gemaakt wordt met halve trappen.

De afstand van de gymzaal is gemeten met een geijkt meetlint. Ook was er bij elke meting een testleider aanwezig die de metingen en getrainde testafnemers in de gaten hield, hierdoor is de meting betrouwbaar gemaakt.

Het protocol van de shuttle run test is te vinden in bijlage 2.

Dataverzameling en statische analyse

De data van alle metingen is genoteerd in de app TanGO op de iPad en vervolgens is alle data in Excel verzameld. Vanuit Excel zijn de gegeven in SPSS geplaatst. Voor alle analyses is SPSS 21.0 gebruikt. De data zijn op uitschieters en normaliteit, via een descriptieve analyse met onder andere boxplot en een histogram met normaalcurve, gecheckt voor de analyses. Om de hoofdvraag te beantwoorden is de Pearson r correlatiecoëfficiënt berekend. Voor alle analyses werd er een significantieniveau van p<0,05 aangehouden en bij een p<0,05 werd de nulhypothese verworpen en de onderzoekshypothese aangenomen.

(12)

Resultaten

In de onderzoeksgroep zaten in totaal 342 deelnemers. De 4-Vaardighedenscan is afgenomen bij 327 deelnemers (95,6%), hierbij zijn 15 missende waarden (4,4%). De shuttle run test is afgenomen bij 332 deelnemers (97,1%), hierbij zijn 10 missende waarden (2,9%). De analyse is gedaan over een totaal van 317 (92,7%) deelnemers.

Op basis van deze gegevens is de correlatie tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen bij de onderzoeksgroep bepaald. Daarnaast is dezelfde analyse herhaald voor jongens en meisjes apart.

In de onderzoeksgroep bij de meisjes zaten in totaal 197 deelnemers. De 4-Vaardighedenscan is afgenomen bij 189 deelnemers (95,9%), hierbij zijn 8 missende waarden (4,1%). De shuttle run test is afgenomen bij 192 deelnemers (97,5%), hierbij zijn 5 missende waarden (2,5%). In totaal is er een analyse gedaan bij 184 meisjes (93,4%).

In de onderzoeksgroep bij de jongens zaten in totaal 145 deelnemers. De 4-Vaardighedenscan is afgenomen bij 138 deelnemers (95,2%), hierbij zijn 7 missende waarden (4,8%). De shuttle run test is afgenomen bij 140 deelnemers (96,6%), hierbij zijn 5 missende waarden (3,4%). In totaal is er een analyse gedaan bij 133 jongens (91,7%).

(13)

De analyse laat zien dat de correlatie tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen 0,37 is. De p-waarde is kleiner dan 0,001, dat wil zeggen dat de kans dat deze correlatie op toeval berust kleiner is dan 0,1%. Er blijkt een zwakke positieve samenhang (r = 0,372; p < 0,001) te zijn tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen van de deelnemers. In figuur 1 is de spreidingsdiagram van de analyse weergegeven, hierbij is te zien dat de punten verspreid liggen ten opzichte van de regressielijn. Dit houdt in dat er een zwak lineair verband is tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen van de deelnemers.

Correlatie tussen motorische leeftijd & uithoudingsvermogen

(14)

Bij de meisjes laat de analyse laat zien dat de correlatie tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen 0,41 is. Dit betekent dat er een matige positieve samenhang (r = 0,407; p < 0,001) is tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen van de meisjes. De spreidingsdiagram van de analyse van de meisjes is in figuur 2 weergegeven. In dit diagram is te zien dat de punten verspreid liggen ten opzichte van de regressielijn. Dit betekent dat er een zwak tot matig lineair verband is tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen van de meisjes.

Correlatie tussen motorische leeftijd & uithoudingsvermogen meisjes

(15)

Bij de jongens blijkt er een zwakke positieve samenhang (r = 0,337; p < 0,001) te zijn tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen, waarbij de correlatie 0,34 is. In figuur 3 is de spreidingsdiagram van de analyse van de jongens weergegeven. De punten in het diagram liggen verspreid ten opzichte van de regressielijn, dit betekent dat er een zwak lineair verband is tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen van de jongens.

Correlatie tussen motorische leeftijd & uithoudingsvermogen jongens

Figuur 3 : correlatie motorische leeftijd en uithoudingsvermogen jongens

(16)

Discussie

Het doel van het onderzoek was het onderzoeken van de correlatie tussen de grof motorische vaardigheden en het uithoudingsvermogen bij kinderen in het primair onderwijs in Amsterdam. Uit het huidige onderzoek blijkt dat er een correlatie van 0,37 is tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen bij de deelnemers. Dit betekent een zwakke positieve samenhang tussen deze twee variabelen. Het onderzoek naar de correlatie bij meisjes laat een soortgelijke samenhang zien, de correlatie is 0,41 dit betekent een matige positieve samenhang tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen bij de meisjes. Het onderzoek naar de correlatie bij jongens laat zien dat er een correlatie is van 0,34. Dit betekent een zwakke positieve samenhang tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen bij de jongens. Er kan dus geconcludeerd worden dat er bij de meisjes een sterkere correlatie te vinden is dan bij de jongens, kijkend naar de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen. Uit het onderzoek komt naar voren dat er een zwakke tot matige correlatie te vinden is tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen bij de deelnemers. Eerder gedaan onderzoek resulteerde dat er een sterke correlatie te vinden is tussen de fysieke fitheid en motorische competentie bij kinderen van 9-10 jaar (Haga, 2008). Het verschil in resultaat kan toegeschreven worden aan het verschil in leeftijd van de deelnemers. Bij dit onderzoek was de leeftijd van de deelnemers tussen de 5,9 - 9,3 jaar oud. Het onderzoek van Haga (2008) deed onderzoek bij deelnemers tussen de 9 en 10 jaar oud. Bij oudere deelnemers is de motorische competentie over het algemeen verder ontwikkeld en ook het uithoudingsvermogen kan hierdoor hoger zijn. De deelnemers bij het onderzoek van Haga (2008) bevinden zich in een verder ontwikkelingsstadia van Mesker (Van der Pol, 2013) dan de deelnemers van dit onderzoek. Daaruit kan de conclusie getrokken worden dat de correlatie bij het onderzoek van Haga (2008) hoger is dan bij dit onderzoek.

Daarnaast zijn er alternatieve verklaringen te vinden voor de zwakke tot matige correlatie tussen de motorische leeftijd en het uithoudingsvermogen bij kinderen in het primair onderwijs. Ten eerste worden de metingen afgenomen op verschillende tijdstippen op de dag, dit verschilt per klas. Indien een klas vlak voor de meting bijvoorbeeld aan het buitenspelen was kan dit invloed hebben op de resultaten van het onderzoek. De deelnemers kunnen een verminderd uithoudingsvermogen hebben, doordat ze bij het buitenspelen al erg actief geweest zijn. Deelnemers die voor de meting bijvoorbeeld rekenen of taal hadden hebben meer energie om de meting af te nemen. Daarnaast wordt het onderzoek afgenomen op 4 verschillende basisscholen. Deze scholen liggen in dezelfde regio in Amsterdam, maar toch kan er per school een groot verschil zijn in de lessen bewegingsonderwijs en de schoolse- en naschoolse activiteiten van de deelnemers. Dit verschil kan

(17)

invloed hebben op de fitheid en de motoriek van de deelnemers (D'Haese, Van Dyck, De Bourdeaudhuij, & Cardon, 2013).

Als suggestie voor vervolgonderzoek kunnen de resultaten nog betrouwbaarder gemaakt worden, door de metingen voor het onderzoek op meerdere basisscholen uit verschillende regio’s af te nemen. Hierdoor wordt de nauwkeurigheid vergroot, omdat het een completer en reëler beeld geeft over de situatie. Ook kan het onderzoek betrouwbaarder gemaakt worden door de test twee keer af te nemen bij de deelnemers, hierbij neem je dan de gemiddelde scoren die de deelnemers hebben gehaald. Door dit toe te passen krijg je een betrouwbaarder beeld van de deelnemers en krijg je minder missende waarden binnen het onderzoek, waardoor de steekproef waarop de analyse gedaan wordt groter is. Tot slot kan het onderzoek betrouwbaarder worden gemaakt door de metingen te verplaatsen naar één locatie, bijvoorbeeld de ALO Amsterdam. Hierdoor wordt de meting bij alle deelnemers is dezelfde omgeving afgenomen en met hetzelfde materiaal. Op de ALO is veel ruimte beschikbaar waardoor de metingen afgezonderd van elkaar afgenomen kunnen worden. Dit houdt in dat de deelnemers zich optimaal kunne richten op de meting en niet afgeleid worden door de omgeving of mede deelnemers.

Als suggesties voor de beroepspraktijk is het belangrijk dat de gymdocent zich inzet voor de lessen bewegingsonderwijs. Hierbij moet er niet alleen aandacht besteed worden aan het ontwikkelen van de motorische vaardigheden, maar ook aan het uithoudingsvermogen van de leerlingen. Dit onderzoek laat zien dat er een zwakke correlatie is tussen de motorische vaardigheid en het uithoudingsvermogen. Een verbetering van deze correlatie kan plaatsvinden wanneer een gymdocent zich maximaal inzet voor de lessen bewegingsonderwijs en zowel de motorische vaardigheden als het uithoudingsvermogen aan bod laat komen. Daarnaast is het belangrijk dat de gymdocent de lessen gedifferentieerd inricht waarbij elke leerling op zijn eigen niveau kan leren. Ook zorgt differentiatie tijdens de lessen bewegingsonderwijs ervoor dat de leerlingen betrokken worden bij het leerproces. Tot slot is het stimuleren van buitenschoolse activiteiten belangrijk zodat de leerlingen plezier krijgen in het bewegen en zich zo onbewust ontwikkelen.

(18)

Conclusie

Uit het huidige onderzoek is gebleken dat de er een zwakke tot matige correlatie bestaat tussen de grof motorische vaardigheden en het uithoudingsvermogen bij kinderen in het primair onderwijs in Amsterdam. Als suggestie voor de beroepspraktijk is uit onderzoek gebleken dat het belangrijk is dat de gymdocent aandacht besteed aan zowel de motorische vaardigheden als het uithoudingsvermogen. Ook is de differentiatie tijdens de lessen bewegingsonderwijs belangrijk voor de leerlingen om zich optimaal te kunnen ontwikkelen.

(19)

Literatuurlijst

Anderson, L. B., Bugge, A., Larsen, L. R., Lima, R. A., Moller, N. C., Pfeiffer, K., & Stodden, D.F. (2017). Physical Activity and Motor Competence Present a Positive Reciprocal Longitudinal Relationship Across Childhood and Early Adolescence. Journal of Physical Activity and Health,

14 (2), 1-21. doi: 10.1123/jpah.2016-0473

Berkel, M. van., Consten, A., Danes, H., Geleijnse, J., Greft, M. van der., Hazelebach, C., Koekoek, J., Mooij, C., Pieters, L., & Tjalsma, W. (2011). Basisdocument Bewegingsonderwijs

voor het Basisonderwijs. Zeist: Jan Luiting Fonds.

Bregman-de Groot, A. (2011). Kinderen krijgen te weinig beweging. de Reformatische School,

2011 (7). Verkregen op 4, maart, 2017 van http://www.drs-online.nl/artikel.php?ID=993

D'Haese, S., Van Dyck, D., De Bourdeaudhuij, I., & Cardon, G. (2013). Effectiveness and feasibility of lowering playground density during recess to promote physical activity and decrease sedentary time at primary school. BMC Public Health (13).

Dorn, J. M., Epstein, L. H., Jones, K. E., Kondilis, V. A., & Wrotniak, B. H. (2006). The relationship between motor proficiency and physical activity in children. Pediatrics, 118 (6). doi: 10.1542/peds.2006-0742

Costill, D. L., Kenney, W. L., Poel, G. M., & Willmore, J. H. (2013). Inspannings- en

sportfysiologie. Amsterdam: Reed Business Education.

Haga, M. (2008). The relationship between physical fitness and motor competence in children.

Child: Care, Health and Development, 34 (3), 329-334. doi: 10.1111/j.1365-2214.2008.00814.x

Lopes, V. P., Maia, J. A. R., Malina, R. M., & Rodrigues, L. P. (2011). Motor coordination as predictor of physical activity in childhood. Scandinavian Journal of Medicine and Science in

Sports, 21, 663-669. doi: 10.1111/j.1600-0838.2009.01027.x

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. (2017). Anaerobe drempel. Verkregen op 4, maart, 2017

(20)

NOC*NSF. (2014, 24 september). Meerderheid Nederlanders wil bewegingsonderwijs als kernvak

op basisschool. Verkregen op 3, maart, 2017 van

https://www.nocnsf.nl/meerderheid-nederlandse-bevolking-wil-bewegingsonderwijs-als-kernvak-op-de-basisschool

Onis, M. (2006). Relationship between physical growth and motor development in the WHO Child Growth Standards. Acta Paediatricia, 95, 96-101. DOI: 10.1111/j.1651-2227.2006.tb02380.x

Pol, H. van der. (2013). MRT praktijk "Motorische Ontwikkelingsfasen". Verkregen op 4, maart, 2017 van http://enkineo.nl/Motorisch_Remedial_Teaching/mrt-praktijk/ontwikkelingsfase.php

(21)

Bijlagen

(22)
(23)
(24)
(25)
(26)
(27)
(28)
(29)
(30)

BIJLAGE 2 : Protocol Shuttle Run Test

20 meter Shuttle Run Test

The multistage fitness test, also known as the 20 meter shuttle run test, beep or bleep test among others, is nowadays a very common test of aerobic fitness.

Description: This test involves continuous running between two lines 20m apart in time to recorded beeps. For this reason the test if also often called the 'beep' or 'bleep' test. The time between

recorded beeps decrease each minute (level). There are several versions of the test, but one

commonly used version has an initial running velocity of 8.5 km/hr, which increases by 0.5 km/hr each minute (more on test variations.

Scoring: The athletes score is the level and number of shuttles reached before they were unable to keep up with the tape recording. This score can be converted to a VO2max equivalent score using the table at the back in the Appendix.

Equipment required: Flat, non-slip surface, marking cones, 20m measuring tape, shuttle run CD, CD player and recording sheets.

Advantages: Large groups can perform this test all at once for minimal costs. Also, the test continues to maximum effort unlike many other tests of endurance capacity.

Disadvantages: Practice and motivation levels can influence the score attained, and the scoring can be subjective. As the test can be conducted outside, the environmental conditions can be often affect the results.

Other considerations: As the audio-tapes may stretch over time, the tapes need to be calibrated which involves timing a one-minute interval and making adjustment to the distance between markers. The recording is also available on compact disc, which does not require such a stringent

(31)

calibration, but should also be checked occasionally. The CD can be ordered from the Australian Sports Commission.

This test goes by many names, though you need to be careful as the different names also may signify that these are different versions of the test. Therefore you need to be wary when comparing results or comparing to norms.

This test is a maximal test, which requires a reasonable level of fitness. It is not recommended for recreational athletes or people with health problems, injuries or low fitness levels.

(32)

BIJLAGE 3 : Outputs SPSS Statistics

N Valid 342

Missing 0

geslacht

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid jongen 145 42,4 42,4 42,4 meisje 197 57,6 57,6 100,0 Total 342 100,0 100,0 Statistics 4-vaardighedensc an (motorische leeftijd) SR N Valid 327 332 Missing 15 10

4-vaardighedenscan (motorische leeftijd)

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid 4,25 1 ,3 ,3 ,3 4,50 3 ,9 ,9 1,2 4,75 3 ,9 ,9 2,1 5,00 1 ,3 ,3 2,4 5,25 4 1,2 1,2 3,7 5,50 6 1,8 1,8 5,5 5,75 3 ,9 ,9 6,4 6,00 13 3,8 4,0 10,4 6,25 11 3,2 3,4 13,8 6,50 22 6,4 6,7 20,5 6,75 27 7,9 8,3 28,7 7,00 36 10,5 11,0 39,8 7,25 21 6,1 6,4 46,2 7,50 16 4,7 4,9 51,1 7,75 42 12,3 12,8 63,9

(33)

8,25 24 7,0 7,3 75,2 8,50 18 5,3 5,5 80,7 8,75 14 4,1 4,3 85,0 9,00 19 5,6 5,8 90,8 9,25 4 1,2 1,2 92,0 9,50 12 3,5 3,7 95,7 9,75 1 ,3 ,3 96,0 10,00 6 1,8 1,8 97,9 10,50 5 1,5 1,5 99,4 11,00 1 ,3 ,3 99,7 11,50 1 ,3 ,3 100,0 Total 327 95,6 100,0 Missing 99999,00 15 4,4 Total 342 100,0 SR

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid ,50 1 ,3 ,3 ,3 ,79 1 ,3 ,3 ,6 1,00 2 ,6 ,6 1,2 1,18 1 ,3 ,3 1,5 1,50 7 2,0 2,1 3,6 1,57 4 1,2 1,2 4,8 1,97 2 ,6 ,6 5,4 2,00 20 5,8 6,0 11,4 2,36 1 ,3 ,3 11,7 2,50 16 4,7 4,8 16,6 2,75 8 2,3 2,4 19,0 3,00 37 10,8 11,1 30,1 3,50 27 7,9 8,1 38,3 3,54 6 1,8 1,8 40,1 3,93 4 1,2 1,2 41,3 4,00 22 6,4 6,6 47,9 4,32 2 ,6 ,6 48,5 4,50 14 4,1 4,2 52,7 4,72 8 2,3 2,4 55,1 5,00 12 3,5 3,6 58,7

(34)

5,11 19 5,6 5,7 64,5 5,50 15 4,4 4,5 69,0 5,50 7 2,0 2,1 71,1 5,90 4 1,2 1,2 72,3 6,00 9 2,6 2,7 75,0 6,29 8 2,3 2,4 77,4 6,50 10 2,9 3,0 80,4 6,68 6 1,8 1,8 82,2 7,00 7 2,0 2,1 84,3 7,07 6 1,8 1,8 86,1 7,47 4 1,2 1,2 87,3 7,50 9 2,6 2,7 90,1 7,86 11 3,2 3,3 93,4 8,00 5 1,5 1,5 94,9 8,25 4 1,2 1,2 96,1 8,50 1 ,3 ,3 96,4 8,65 3 ,9 ,9 97,3 9,00 1 ,3 ,3 97,6 9,04 3 ,9 ,9 98,5 9,43 2 ,6 ,6 99,1 9,83 2 ,6 ,6 99,7 10,00 1 ,3 ,3 100,0 Total 332 97,1 100,0 Missing 99999,00 10 2,9 Total 342 100,0 Descriptive Statistics

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

Leeftijd 342 5,86 9,27 7,4575 ,67000

(35)

Correlations 4-vaardighedensc an (motorische leeftijd) SR 4-vaardighedenscan (motorische leeftijd) Pearson Correlation 1 ,372** Sig. (2-tailed) ,000 N 327 317 SR Pearson Correlation ,372** 1 Sig. (2-tailed) ,000 N 317 332

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

MEISJES Correlations 4-vaardighedensc an (motorische leeftijd) SR 4-vaardighedenscan (motorische leeftijd) Pearson Correlation 1 ,407** Sig. (2-tailed) ,000 N 189 184 SR Pearson Correlation ,407** 1 Sig. (2-tailed) ,000 N 184 192

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Descriptive Statistics

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

Leeftijd 197 5,86 9,27 7,4267 ,66368 Valid N (listwise) 197 Statistics 4-vaardighedensc an (motorische leeftijd) SR N Valid 189 192 Missing 8 5

(36)

4-vaardighedenscan (motorische leeftijd)

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid 4,25 1 ,5 ,5 ,5 4,50 2 1,0 1,1 1,6 4,75 2 1,0 1,1 2,6 5,00 1 ,5 ,5 3,2 5,25 3 1,5 1,6 4,8 5,50 4 2,0 2,1 6,9 5,75 1 ,5 ,5 7,4 6,00 7 3,6 3,7 11,1 6,25 5 2,5 2,6 13,8 6,50 12 6,1 6,3 20,1 6,75 16 8,1 8,5 28,6 7,00 24 12,2 12,7 41,3 7,25 10 5,1 5,3 46,6 7,50 11 5,6 5,8 52,4 7,75 20 10,2 10,6 63,0 8,00 9 4,6 4,8 67,7 8,25 12 6,1 6,3 74,1 8,50 13 6,6 6,9 81,0 8,75 7 3,6 3,7 84,7 9,00 13 6,6 6,9 91,5 9,25 4 2,0 2,1 93,7 9,50 5 2,5 2,6 96,3 10,00 3 1,5 1,6 97,9 10,50 4 2,0 2,1 100,0 Total 189 95,9 100,0 Missing 99999,00 8 4,1 Total 197 100,0 SR

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent

Valid ,50 1 ,5 ,5 ,5

,79 1 ,5 ,5 1,0

(37)

1,50 6 3,0 3,1 4,7 1,57 4 2,0 2,1 6,8 1,97 2 1,0 1,0 7,8 2,00 12 6,1 6,3 14,1 2,36 1 ,5 ,5 14,6 2,50 12 6,1 6,3 20,8 2,75 6 3,0 3,1 24,0 3,00 25 12,7 13,0 37,0 3,50 15 7,6 7,8 44,8 3,54 5 2,5 2,6 47,4 3,93 4 2,0 2,1 49,5 4,00 13 6,6 6,8 56,3 4,32 1 ,5 ,5 56,8 4,50 10 5,1 5,2 62,0 4,72 3 1,5 1,6 63,5 5,00 9 4,6 4,7 68,2 5,11 14 7,1 7,3 75,5 5,50 5 2,5 2,6 78,1 5,50 3 1,5 1,6 79,7 5,90 3 1,5 1,6 81,3 6,00 3 1,5 1,6 82,8 6,29 5 2,5 2,6 85,4 6,50 2 1,0 1,0 86,5 6,68 4 2,0 2,1 88,5 7,00 1 ,5 ,5 89,1 7,07 5 2,5 2,6 91,7 7,47 3 1,5 1,6 93,2 7,50 5 2,5 2,6 95,8 7,86 3 1,5 1,6 97,4 8,00 1 ,5 ,5 97,9 8,25 1 ,5 ,5 98,4 8,65 1 ,5 ,5 99,0 9,43 1 ,5 ,5 99,5 9,83 1 ,5 ,5 100,0 Total 192 97,5 100,0 Missing 99999,00 5 2,5 Total 197 100,0

(38)

JONGENS Correlations 4-vaardighedensc an (motorische leeftijd) SR 4-vaardighedenscan (motorische leeftijd) Pearson Correlation 1 ,337** Sig. (2-tailed) ,000 N 138 133 SR Pearson Correlation ,337** 1 Sig. (2-tailed) ,000 N 133 140

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Descriptive Statistics

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

Leeftijd 145 6,24 9,11 7,4994 ,67855 Valid N (listwise) 145 Statistics 4-vaardighedensc an (motorische leeftijd) SR N Valid 138 140 Missing 7 5

4-vaardighedenscan (motorische leeftijd)

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid 4,50 1 ,7 ,7 ,7 4,75 1 ,7 ,7 1,4 5,25 1 ,7 ,7 2,2 5,50 2 1,4 1,4 3,6 5,75 2 1,4 1,4 5,1 6,00 6 4,1 4,3 9,4

(39)

6,25 6 4,1 4,3 13,8 6,50 10 6,9 7,2 21,0 6,75 11 7,6 8,0 29,0 7,00 12 8,3 8,7 37,7 7,25 11 7,6 8,0 45,7 7,50 5 3,4 3,6 49,3 7,75 22 15,2 15,9 65,2 8,00 4 2,8 2,9 68,1 8,25 12 8,3 8,7 76,8 8,50 5 3,4 3,6 80,4 8,75 7 4,8 5,1 85,5 9,00 6 4,1 4,3 89,9 9,50 7 4,8 5,1 94,9 9,75 1 ,7 ,7 95,7 10,00 3 2,1 2,2 97,8 10,50 1 ,7 ,7 98,6 11,00 1 ,7 ,7 99,3 11,50 1 ,7 ,7 100,0 Total 138 95,2 100,0 Missing 99999,00 7 4,8 Total 145 100,0 SR

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid 1,00 2 1,4 1,4 1,4 1,50 1 ,7 ,7 2,1 2,00 8 5,5 5,7 7,9 2,50 4 2,8 2,9 10,7 2,75 2 1,4 1,4 12,1 3,00 12 8,3 8,6 20,7 3,50 12 8,3 8,6 29,3 3,54 1 ,7 ,7 30,0 4,00 9 6,2 6,4 36,4 4,32 1 ,7 ,7 37,1 4,50 4 2,8 2,9 40,0 4,72 5 3,4 3,6 43,6

(40)

5,00 3 2,1 2,1 45,7 5,11 5 3,4 3,6 49,3 5,50 10 6,9 7,1 56,4 5,50 4 2,8 2,9 59,3 5,90 1 ,7 ,7 60,0 6,00 6 4,1 4,3 64,3 6,29 3 2,1 2,1 66,4 6,50 8 5,5 5,7 72,1 6,68 2 1,4 1,4 73,6 7,00 6 4,1 4,3 77,9 7,07 1 ,7 ,7 78,6 7,47 1 ,7 ,7 79,3 7,50 4 2,8 2,9 82,1 7,86 8 5,5 5,7 87,9 8,00 4 2,8 2,9 90,7 8,25 3 2,1 2,1 92,9 8,50 1 ,7 ,7 93,6 8,65 2 1,4 1,4 95,0 9,00 1 ,7 ,7 95,7 9,04 3 2,1 2,1 97,9 9,43 1 ,7 ,7 98,6 9,83 1 ,7 ,7 99,3 10,00 1 ,7 ,7 100,0 Total 140 96,6 100,0 Missing 99999,00 5 3,4 Total 145 100,0

(41)

BIJLAGE 4 : Inleverbewijs Ephorus Beste Jamie de Boer,

Het document is ingeleverd bij Turnitin | Ephorus en je docent Ramon Stuart (r.stuart@hva.nl) is hiervan op de hoogte gesteld.

Het unieke nummer dat aan het document is toegekend is: fa2fa98d-8df2-4c25-a120-cdd6d5456c4f.

We raden je aan deze pagina uit te printen of op te slaan. Inlevercode: 4016AONDPA

Datum: maandag 1 mei 2017 10:13:00 uur CEST Jouw gegevens: Jamie de Boer 500691371 Jamie.de.Boer@hva.nl Boerde_500691371_TimvanKernebeek Je docent: Ramon Stuart r.stuart@hva.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de analyse zijn studies geselecteerd waarin het gaat om reguliere kinderen in de basisschoolleeftijd en een interventie bestaande uit fysieke activiteit met als

Het opleidingsniveau van ouders is in de beschikbare literatuur vrijwel niet aangedragen als risicofactor voor een vertraagde motorische ontwikkeling op de leeftijd van

De minimale lengte van de periode waarin de grondwaterstand moet worden waargenomen om het dynamische gedrag voor het actuele hydrologische regime te kunnen karakterise- ren, hangt

Institute of Particle Physics, Central China Normal University, Wuhan, Hubei, China, associated to 3. 66 Departamento de Fisica , Universidad Nacional de Colombia, Bogota,

De gedachte daarbij was dat wanneer de kwaliteit van scholen met relatief weinig niet- westerse allochtone en gewichtsleerlingen aanzienlijk beter beoordeeld werd

Currently, a frugivore group is not explicitly included, since herbivores are assumed to consume leaves and therefore influence the mortality of autotroph stocks,

If balance and objectivity dictate the processes of traditional news, previous studies suggest that the use of more emotional, partisan content in fake news could explain why

The refinement process to make the actual coating material, consists of reducing the water content. 105 Traditionally coloured lacquer was pigmented by the lacquer artists