• No results found

Advies: De opleiding tot onderzoeker op het gebied van de geesteswetenschappen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Advies: De opleiding tot onderzoeker op het gebied van de geesteswetenschappen"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De opleiding tot onderzoeker op het gebied van

de geesteswetenschappen

Advies van de Commissie

Geesteswetenschappen

(2)
(3)

Inhoud

1. Inleiding 3

2. Belang van de promotieopleiding 5

3. Aantallen AIO's en OIO's in de afgelopen jaren 6 4. Gewenst aantal promotieplaatsen 6

5. Doelstelling van de promotieopleiding 7 6. Promotieopleiding in deeltijd 7

VWO 8 Pastoraat 9

Musea, bibliotheken, archieven 9 Kenniswerkplaatsen 9

Media 10

7. Eenjarige doctoraatsopleiding als onderdeel van de promotieopleiding 11 Gevolgen van de kortere studieduur 11

Voorgestelde oplossing: een eenjarige doctoraatsopleiding 11 Financiering van de doctoraatsopleiding 12

(4)
(5)

Zie bijlage 1 voor de samenstelling van de Commissie.

1

1. Inleiding

In mei 1996 wijdde de CGW een conferentie aan de problemen van de onderzoekersopleiding op het gebied van de geesteswetenschappen. De aandacht richtte zich tijdens deze bijeenkomst op de rol van gepromoveerden in de samenleving. Wat is het belang voor de samenleving dat mensen promoveren en hoeveel gepromoveerden zouden er moeten zijn? Hoe kan worden bereikt dat gepromoveerden in de samenleving functies vervullen die recht doen aan hun bekwaamheden? En – hiermee samenhangend – welke doelstelling en opzet zou de promotieopleiding moeten hebben?

De problemen van de onderzoekersopleiding hebben de CGW eerder beziggehouden. In 1991 bracht zij een advies uit getiteld De implicaties van het AIO-stelsel voor de geesteswetenschappen, waarin

aanbevelingen worden gedaan ter verbetering van de opzet van de opleiding en ter vergroting van de carrièremogelijkheden voor gepromoveerden. Zorg om een reeks van problemen had de CGW er toen al toe gebracht zich met de onderzoekersopleiding bezig te houden. Die problemen hingen samen met de opzet en de kwaliteit van de AIO-opleiding, met de gevolgen van het AIO-stelsel voor de opbouw van de wetenschappelijke staf en met de carrièremogelijkheden voor gepromoveerden. De problemen zijn voor een belangrijk deel nog actueel en de zorg erom heeft de CGW nooit verlaten.

De conferentie van 1996 leidde tot een aantal conclusies. Het bestuur van de CGW besloot in overleg met het bestuur van de Afdeling Letterkunde deze conclusies uit te werken tot een advies. Het advies, voorbereid door een door het CGW-bestuur ingestelde commissie, is in het onderstaande vervat.1

Samengevat luiden de in de volgende paragrafen uitgewerkte conclusies als volgt.

Eerste conclusie:

Het blijft van groot belang om een ruim aantal begaafde doctorandi in de gelegenheid te stellen om promotieonderzoek te doen en de doctorsgraad te verwerven. Promotieonderzoek draagt bij aan de ontwikkeling en de vernieuwing van de wetenschap. Bovendien is het voor de samenleving van belang te beschikken over een intellectuele elite zoals gevormd door gepro-moveerden. Op een aantal beroepsvelden bestaat directe behoefte aan gepromoveerde werkkrachten.

Tweede conclusie:

De promotieopleiding moet zodanig worden opgezet dat de samenleving maximaal kan profiteren van de beschikbare capaciteit aan gepromoveerde krachten. Gepromoveerden moeten in de samenleving functies kunnen vervullen die recht doen aan hun bekwaamheden, zodat hun kennis en talenten aan de samenleving ten goede komen. Op de vervulling van die functies zullen zij tijdens de promotieopleiding moeten worden voorbereid en zij zullen zich ook al geruime tijd vóór hun promotie op de arbeidsmarkt moeten oriënteren.

(6)

4

Derde conclusie:

Promovendi moet de mogelijkheid worden geboden om zich in deeltijd op hun proefschrift voor te bereiden en tevens in deeltijd elders werkzaam te zijn. Als het onderwerp van het proef-schrift aansluit bij een beroepsveld zouden zij voor een gedeelte van de tijd in dat beroepsveld kunnen werken. Gedacht kan worden aan functies bij het VWO, het pastoraat, musea en

monumentenzorg, bibliotheken of archieven. Voor promovendi die voor functies buiten deze terreinen opteren zullen andere mogelijkheden geschapen moeten worden. Een mogelijkheid is hen werkzaam te laten zijn binnen zogenoemde kenniswerkplaatsen die de laatste tijd in steeds grotere getale door coöperatieve verenigingen worden opgezet.

Op deze manier worden hun kansen op de arbeidsmarkt vergroot terwijl zij de mogelijkheid krijgen zich veelzijdiger te ontwikkelen in de tijd dat zij zich op de promotie voorbereiden.

Vierde conclusie:

Om de kwaliteit van de opleiding te garanderen en de algemene ontwikkeling van de promo-vendus te verbreden, dient als onderdeel van de promotieopleiding een eenjarige doctoraats-opleiding te worden ingevoerd, die slechts toegankelijk is voor een selectie van gekwalificeer-de stugekwalificeer-denten. Het ongekwalificeer-derricht zal moeten geschiegekwalificeer-den ongekwalificeer-der toezicht van gekwalificeer-de ongekwalificeer-derzoekscholen en worden opgezet in aansluiting op de door de onderzoekscholen ontwikkelde activiteiten. Als de opleiding bekostigd moet worden uit de momenteel aanwezige universitaire budgetten, dan zouden middelen gevonden kunnen worden door een bescheiden reductie van het aantal beschikbare promotieplaatsen. Financiering van de aan de studenten van de doctoraatsoplei-ding te verlenen beurzen zou dan kunnen geschieden uit het budget dat thans binnen de universiteiten beschikbaar is voor de financiering van AIO's of bursalen. Als alternatief ware overigens te overwegen gelden te putten uit de middelen voor de studiefinanciering, zoals inmiddels binnen de technische wetenschappen gebeurt in het kader van het Convenant Technische Wetenschappen en zoals ook is beoogd in het kader van het Convenant Vijf jaar Bètastudies. Het onderwijs dat in het kader van de doctoraatsopleiding gegeven zal worden, vormt onderdeel van de taakstelling van de wetenschappelijke staf. Voor deze taakverzwaring zal naar verwachting ruimte ontstaan omdat de onderwijsbelasting door de terugloop van het aantal reguliere studenten zal afnemen. Vanzelfsprekend moeten dan wel de bestaande formaties in stand gehouden worden.

(7)

2. Belang van de promotieopleiding

Doel van het in 1986 ingevoerde AIO-stelsel was om jonge aankomende onderzoekers zicht te bieden op een wetenschappelijke carrière. Echter, de ervaring heeft inmiddels geleerd dat voor de meeste gepromoveerde AIO's op alfagebied geen verdere carrière in de wetenschap is weggelegd. Alfaonder-zoek geschiedt voor het overgrote deel aan de universiteit: gepromoveerde AIO's die niet als onderzoe-ker aan de universiteit werk vinden, zullen dus buiten de wetenschap emplooi moeten zoeken. Dit blijkt in veel gevallen niet eenvoudig. Het feit dat veel gepromoveerden moeilijk werk vinden roept de vraag op waar promoveren eigenlijk toe dient. Als zo weinig doctores emplooi vinden, is het dan wel verstandig om doctorandi te stimuleren hun studie met een promotie te bekronen? Ligt de conclusie niet voor de hand dat het aantal gepromoveerden, mede gezien de maatschappelijke investering die elke promotie impliceert, drastisch moet worden verminderd?

Tegen deze conclusie pleiten een aantal argumenten. Het blijft van groot belang om een ruim aantal begaafde doctorandi in de gelegenheid te stellen om promotieonderzoek te doen en de doctorsgraad te verwerven. Gewezen moge worden op het volgende.

– Promotieonderzoek draagt bij aan de ontwikkeling en de vernieuwing van de wetenschap. Omdat met hen telkens een nieuwe generatie onderzoekers aantreedt, dragen promovendi bij aan de constante vernieuwing van het onderzoek, en prikkelen zij tot bezinning op gevestigde

uitgangspunten en methodologieën. Dit geldt zowel als zij individueel werkzaam zijn als wanneer hun onderzoek plaatsvindt in het kader van een onderzoekprogramma. Het promotieonderzoek bevordert bovendien de samenwerking tussen onderzoekers aan verschillende universiteiten in en buiten Nederland, in het bijzonder binnen de onderzoekscholen.

– Om de beste onderzoekers voor onderzoekplaatsen te kunnen selecteren moet er een behoorlijk volume zijn van gepromoveerde jonge onderzoekers.

Talent moet gelegenheid krijgen zich te ontwikkelen. Het promotieonderzoek biedt die gelegen-heid. Toptalent selecteert men niet uit cohorten van afgestudeerden, maar het is nodig daarvoor over een kweekvijver van jonge onderzoekers te beschikken.

– Het is in het algemeen voor de samenleving van belang te beschikken over een intellectuele elite zoals gevormd door gepromoveerden. Bovendien bestaat op een aantal beroepsvelden directe behoefte aan gepromoveerde werkkrachten. Het VWO heeft leraren nodig die de academische opleiding tot en met het doctoraat hebben gevolgd en de leerlingen begrip voor de wetenschappe-lijke habitus kunnen bijbrengen. Gezien de intensieve discussie die in deze tijd over de religie wordt gevoerd, hebben kerken meer dan ooit behoefte aan intellectueel gevormde pastores. Bibliotheken, archieven en musea hebben krachten nodig die een visie kunnen ontwikkelen ten aanzien van de collectievorming en de conservering van bestaande collecties, en die krachten zullen in de eerste plaats onder gepromoveerden gezocht moeten worden.

(8)

6

3. Aantallen

AIO

's en

OIO

's in de afgelopen jaren

Blijkens cijfers gepubliceerd in `Hoger onderwijs in cijfers' van 1996 en in de als bijlage bij `Men weegt kaneel bij 't lood' uitgebrachte `Staalkaart geesteswetenschappen' van Research voor Beleid is het aantal AIO's vanaf 1987 tot en met 1993 gestaag toegenomen. Bedroeg het aantal AIO's binnen letteren en theologie in 1987 103, in 1991 was dit aantal gestegen tot 487 (Staalkaart p. 43). NWO had in 1991 171 en in 1992 192 OIO's op het gebied van de geesteswetenschappen in dienst (Staalkaart p. 43). In 1993 bedroeg het aantal AIO's en OIO's op het gebied van taal en cultuur 541, in 1994 echter nog maar 503 (Hoger onderwijs in cijfers 1996, p. 40). Na 1993 is er dus sprake van een kentering: de groei maakt plaats voor een daling. Het beleid van de universiteiten en NWO heeft sindsdien tot verdere vermindering van het aantal promotieplaatsen geleid, zoals blijkt uit nog niet gepubliceerde gegevens van de WOPI (Wetenschappelijk Onderwijs Personeelsinformatie van de VSNU): het aantal AIO's bedroeg in 1995 418 en in 1996 nog slechts 314.

4. Gewenst aantal promotieplaatsen

De in paragraaf 2 geformuleerde argumenten leiden tot de conclusie dat het onverstandig zou zijn het aantal promotieplaatsen in sterke mate verder te verminderen. De wetenschapsbeoefening zou er schade door leiden, terwijl er op een aantal beroepsvelden een pijnlijk tekort aan gepromoveerde krachten zou ontstaan.

De vraag rijst nu hoe bereikt kan worden dat de samenleving maximaal zal profiteren van de beschik-bare capaciteit aan gepromoveerde krachten. In het onderstaande zullen hiertoe suggesties worden gedaan.

Eerste conclusie:

Het blijft van groot belang om een ruim aantal begaafde doctorandi in de gelegenheid te stellen om promotieonderzoek te doen en de doctorsgraad te verwerven. Promotieonderzoek draagt bij aan de ontwikkeling en de vernieuwing van de wetenschap. Bovendien is het voor de samenleving van belang te beschikken over een intellectuele elite zoals gevormd door gepro-moveerden. Op een aantal beroepsvelden bestaat directe behoefte aan gepromoveerde werkkrachten.

(9)

5. Doelstelling van de promotieopleiding

Omdat maar een beperkt gedeelte van de promovendi een positie in het wetenschappelijk onderzoek zal verwerven, ligt bezinning op taak en vormgeving van de opleiding voor de hand. De doelstelling kan niet slechts worden omschreven als `voorbereiding op een wetenschappelijke carrière', maar eerder als `via opleiding in en het bedrijven van wetenschappelijk onderzoek verwerven van diverse beroepskwa-lificaties'. Gepromoveerden zullen in staat moeten zijn een scala van functies te vervullen, niet alleen als docent en onderzoeker aan de universiteit, maar ook buiten de wetenschap op uiteenlopende plaatsen in de samenleving. Op de vervulling van die functies zullen zij tijdens de promotieopleiding moeten worden voorbereid en zij zullen zich ook al geruime tijd vóór hun promotie op de arbeidsmarkt moeten oriënteren. Van belang is dat zij zich tijdens de promotieopleiding breder ontplooien. In de volgende twee paragrafen wordt aangegeven hoe dat kan worden bevorderd.

Tweede conclusie:

De promotieopleiding moet zodanig worden opgezet dat de samenleving maximaal kan profiteren van de beschikbare capaciteit aan gepromoveerde krachten. Gepromoveerden moeten in de samenleving functies kunnen vervullen die recht doen aan hun bekwaamheden, zodat hun kennis en talenten aan de samenleving ten goede komen. Op de vervulling van die functies zullen zij tijdens de promotieopleiding moeten worden voorbereid en zij zullen zich ook al geruime tijd vóór hun promotie op de arbeidsmarkt moeten oriënteren.

6. Promotieopleiding in deeltijd

Vóór de invoering van het AIO-stelsel was het regel dat iemand zich op de promotie voorbereidde terwijl hij al werk had. Dergelijke promovendi worden nu `buitenpromovendi' genoemd. Het nadeel voor de buitenpromovendus is dat hij, anders dan de AIO of promovendus met een beurs, voor zijn onderzoek maar beperkt tijd beschikbaar heeft. Het voordeel is dat hij, terwijl hij zich op de promotie voorbereidt, al elders maatschappelijke ervaring opdoet en zich veelzijdiger ontwikkelt; het onderzoek en de maatschappelijke functie kunnen elkaar bevruchten en versterken, en problemen met het vinden van een baan doen zich nauwelijks voor. Het ligt voor de hand een opzet te kiezen waarbij de beide voordelen zoveel mogelijk worden gecombineerd.

Zo'n opzet is de promotieopleiding in deeltijd. Daarbij bereiden promovendi zich voor een gedeelte van de tijd op hun promotie voor terwijl zij voor een gedeelte van de tijd elders werkzaam zijn. In sommige gevallen zullen het onderwerp van de promotie en een beroepsveld samenhangen. Het ligt voor de hand dat de promovendus dan tijdens de voorbereiding op de promotie voor een deel van de tijd een functie op dat beroepsveld vervult.

Gedacht kan onder meer worden aan functies bij: – het VWO;

(10)

8 – musea en monumentenzorg;

– bibliotheken; – archieven; – media.

Voor promovendi die voor meer generalistische maatschappelijke functies opteren zullen andere mogelijkheden geschapen moeten worden. Een mogelijkheid is hen werkzaam te laten zijn binnen zogenoemde kenniswerkplaatsen die de laatste tijd in steeds ruimere mate worden gevormd. Hierop zal aan het eind van deze paragraaf nader worden ingegaan.

Omdat de promovendus voor een deel van zijn tijd elders werkt, zal hij meer jaren nodig hebben voor zijn promotie. Om die reden moet het ook mogelijk zijn om gedurende meer dan vier jaar een

promotiebeurs te ontvangen. Als een promovendus binnen minder dan acht jaar de doctorsgraad behaalt (zes jaar lijkt een meer verkieslijke termijn), wordt – als hij de helft van zijn tijd aan de

promotie besteedt – zelfs een financiële besparing bereikt. In het laatste jaar zou de promovendus in de gelegenheid moeten worden gesteld zich voor de volle tijd aan zijn promotie te wijden. Evenzo zouden de zogenoemde buitenpromovendi – werkende promovendi zonder promotiebeurs – een jaar educatief verlof moeten krijgen om hun proefschrift af te ronden.

Een mogelijk probleem – voor buitenpromovendi niet onbekend – is dat het onderzoek ter voorberei-ding op de promotie en de werkzaamheden van de deeltijdbaan elkaar in de weg gaan zitten. Het feit dat voor de promotie een beurs wordt ontvangen impliceert echter dat van de promovendus niet verlangd kan worden dat hij zijn promotieonderzoek maar naar het tweede plan schuift: de deeltijdpro-movendus zal wat dat betreft dus in een betere positie verkeren dan de huidige buitenprodeeltijdpro-movendus. Onderzoekscholen zouden in hun onderzoekprogramma's ruimte moeten creëren voor promovendi in deeltijd, terwijl NWO er binnen haar subsidiebeleid rekening mee zou moeten houden.

Ter nadere toelichting van het bovenstaande moge het volgende dienen.

VWO

Recente ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs hebben ertoe geleid dat er bij het VWO sterkere behoefte is ontstaan aan bij een universiteit afgestudeerde en/of gepromoveerde leraren. VWO-leerlingen zullen nadrukkelijker worden voorbereid op de universitaire studie. Daarbij zullen zij begeleid moeten worden door academisch gevormde leraren.

In de bovenbouw van HAVO en VWO zal geleidelijk een vorm van zelfstandig leren, het zogenoemde studiehuis, worden ingevoerd, met als doel de leerlingen beter voor te bereiden op een vervolgstudie. De leerlingen zullen behoefte hebben aan nieuw leermateriaal dat zoveel mogelijk op hun individuele behoeften en interesses is afgestemd, en aan deskundige hulp bij hun ontwikkeling tot zelfstandigheid. Voor het onderwijs in het studiehuis zijn alleen eerstegraads leraren bevoegd. Hier ligt dus een interessante nieuwe opgave voor academisch gevormden met belangstelling voor het leraarschap. Momenteel is het aantal vacatures bij het HAVO/VWO beperkt vanwege de terugloop van het aantal leerlingen en ten gevolge van de wachtgeldproblematiek. Toch is de verwachting dat binnen enkele jaren de behoefte aan leraren weer zal toenemen.

Voor promovendi ligt hier een taak. Zij zouden bijvoorbeeld voor eenderde van de tijd als leraar kunnen worden aangesteld en dan tweederde van hun tijd kunnen besteden aan de voorbereiding op hun

(11)

promotie. Als leraar aangestelde promovendi zouden dan ook niet meer verplicht moeten worden een lerarenopleiding te volgen.

Pastoraat

Kerken hebben, zoals gezegd, meer dan vroeger behoefte aan intellectueel gevormde pastores: zij zullen beter in staat zijn om belevingen en opvattingen van mensen te analyseren en te waarderen. De wisselwerking van studie en praktijk zal de reflectie verdiepen. In deeldisciplines die zich op het hedendaagse religieuze leven richten, is deze wisselwerking in feite onmisbaar, maar ook voor onderzoekers in andere, bijvoorbeeld meer historisch gerichte gebieden is het goed in aanraking te komen met het hedendaagse godsdienstige leven: kennis daarvan zal helpen om het verleden beter te begrijpen.

Tot nu toe was het probleem dat `buitenpromovendi' te weinig academische scholing kregen en dat AIO's te eenzijdig met hun onderwerp bezig waren, zonder dat hun reflecties aan het leven werden getoetst. Dat kwam niet alleen hun onderzoek, maar ook hun wetenschappelijke carrière vaak niet ten goede. Een combinatie van beide in deeltijd lijkt een goed alternatief.

Een promovendus op het gebied van de theologie zou in de periode waarin hij zich op zijn promotie voorbereidt gedeeltelijk als pastor werkzaam kunnen zijn. Hij zou bijvoorbeeld de helft van de tijd aan het pastoraat kunnen besteden en de andere helft aan de voorbereiding op de promotie.

Musea, bibliotheken, archieven

De combinatie tussen de voorbereiding op de promotie en werk bij een museum, een bibliotheek of een archiefdienst zou op soortgelijke wijze geregeld kunnen worden. Een promovendus zou bijvoorbeeld betrokken kunnen worden bij een project van een museum of van de Rijksdienst voor de Monumenten-zorg en daarvoor een tijdelijke aanstelling krijgen. Samenwerking tussen tussen universiteiten en musea is van groot belang voor de kunst- en cultuurgeschiedenis en het ligt dus voor de hand om de mogelijkheden wat dit betreft te verkennen. Het moet ook mogelijk zijn dat iemand in de tijd dat hij zich op de promotie voorbereidt tevens een opleiding volgt als bibliothecaris of archivaris.

Kenniswerkplaatsen

Zoals gezegd zullen voor promovendi die voor functies buiten de bovengenoemde terreinen opteren, andere mogelijkheden moeten worden geschapen. Een mogelijkheid is hen werkzaam te laten zijn binnen zogenoemde kenniswerkplaatsen. Kenniswerkplaatsen – groepen van mensen met verschillende kennis en ervaring, gevormd met het doel om voor gemeenschappelijk gedeelde problemen oplossingen te vinden – worden de laatste tijd in steeds grotere getale opgezet binnen coöperatieve verenigingen, bedrijven en overheidsinstellingen. Coöperaties worden in deze tijd vaker dan vroeger opgericht om groepsbelangen te behartigen – belangen die dikwijls tot voor kort door de overheid werden be-schermd. De zorgende overheid heeft zich de laatste jaren uit steeds meer sectoren van de samenleving teruggetrokken in de veronderstelling dat de markt in haar plaats zou treden. Niet alle zorgterreinen zijn echter voor de markt interessant, en om hun gemeenschappelijke belangen veilig te stellen zijn burgers begonnen om zelf activiteiten te ontwikkelen. Maar ook bedrijven, ministeries en lokale overheden beginnen over te gaan tot de oprichting van permanente `denktanks', die voor problemen oplossingen kunnen suggereren. Er zijn de laatste tijd kenniswerkplaatsen gevormd om problemen op te lossen op het gebied van – onder meer – recreatie en cultuur, werkgelegenheid, ondernemerschap, regionale ontwikkeling en de binnenvaart.

Kenniswerkplaatsen worden samengesteld uit mensen met zeer verschillende kennis en ervaring. Doel is steeds om voor gemeenschappelijk gedeelde problemen oplossingen te vinden. Dikwijls is er

(12)

10 behoefte aan mensen met kennis op cultureel gebied, die bereid en in staat zijn om ideeën te ontwikke-len. Promovendi op het gebied van de geesteswetenschappen zouden dan ook zeker aan het werk van veel kenniswerkplaatsen – zowel bestaande als in de toekomst nieuw te vormen – een bijdrage kunnen leveren.

Om welke aantallen gaat het? Men zou zich kunnen voorstellen dat om te beginnen ongeveer 10 bestaande en al in voldoende mate geïnstitutionaliseerde werkplaatsen aan steeds één promovendus plaats bieden. Blijkt de bijdrage van de promovendi een succes, dan zou het aantal promovendi per werkplaats kunnen worden verdubbeld. Op deze manier zou er voor 20 promovendi werk gevonden worden. Blijft het aantal kenniswerkplaatsen stijgen, dan zou hier op den duur een nog veel ruimer aantal promovendi aan de slag kunnen komen.

Ook in dit geval ligt het voor de hand de werkzaamheden over de tijd te verdelen: de promovendi zouden voor een gedeelte van de tijd als lid van een kenniswerkplaats kunnen werken terwijl zij zich voor een ander gedeelte op de promotie voorbereiden.

Media

Bij uitgeverijen, kranten, tijdschriften en tekstadviesbureaus kunnen promovendi werkzaam zijn als redacteur, journalist of editor. Ook hier zal het werk vaak in het verlengde kunnen liggen van het onderwerp van het proefschrift.

Derde conclusie:

Promovendi moet de mogelijkheid worden geboden om zich in deeltijd op hun proefschrift voor te bereiden en tevens in deeltijd elders werkzaam te zijn. Als het onderwerp van het proef-schrift aansluit bij een beroepsveld zouden zij voor een gedeelte van de tijd op dat beroepsveld kunnen werken. Gedacht kan worden aan functies bij het VWO, het pastoraat, musea en

monumentenzorg, bibliotheken, archieven en de media. Voor promovendi die voor functies buiten deze terreinen opteren zullen andere mogelijkheden geschapen moeten worden. Een mogelijkheid is hen werkzaam te laten zijn binnen zogenoemde kenniswerkplaatsen die de laatste tijd in steeds grotere getale door coöperatieve verenigingen worden opgezet.

Op deze manier worden hun kansen op de arbeidsmarkt vergroot terwijl zij de mogelijkheid krijgen zich veelzijdiger te ontwikkelen in de tijd dat zij zich op de promotie voorbereiden.

(13)

7. Eenjarige doctoraatsopleiding als onderdeel van de promotieopleiding

Gevolgen van de kortere studieduur

Dat de beginnende AIO onvoldoende is voorbereid op het door hem te verrichten promotieonderzoek, werd al in het CGW-advies over de implicaties van het AIO-stelsel onderkend. De aanbeveling van de CGW om voor de promotie een eenjarige vooropleiding in te voeren heeft indertijd weinig weerklank gevonden, misschien omdat er destijds nog voldoende promovendi waren die de opleiding `oude stijl' van vóór de studieduurverkorting gevolgd hadden. Inmiddels is nog duidelijker aan het licht getreden dat het verrichten van promotieonderzoek een bredere deskundigheid vereist dan die waarover een in vier jaar opgeleide doctorandus meestal beschikt. Die brede deskundigheid is nodig om wetenschappe-lijke vraagstellingen, theorieën en hypothesen te kunnen ontwikkelen en deel te kunnen nemen aan het wetenschappelijk debat. Daarnaast dienen vaardigheden verder te worden ontwikkeld die onmisbaar zijn om een proefschrift te kunnen schrijven, zoals bijvoorbeeld een redelijke passieve kennis van een of meer andere moderne talen dan het Engels, van het Latijn of Grieks (noodzakelijk voor promovendi die zich richten op een onderwerp dat niet zonder kennis van deze talen bestudeerd kan worden), of schrijfvaardigheid in het Nederlands of het Engels. Onderzoekscholen hebben in de afgelopen tijd cursussen opgezet die erop gericht zijn promovendi de nodige bredere kennis en enkele onmisbare praktische vaardigheden bij te brengen. Sommige cursussen hebben zich al ontwikkeld tot betrekkelijk uitgebreide curricula, maar de meeste hebben toch slechts een fragmentarisch karakter en zijn lang niet voldoende om de deficiënties op te heffen. Het is ook in feite niet mogelijk om curricula ter opheffing van de deficiënties op te zetten binnen het tijdsbestek van de promotieopleiding: de beschikbare tijd is daarvoor eenvoudig te beperkt. De curricula van de onderzoekscholen moeten dan ook verder worden uitgebouwd en daartoe dient een extra jaar te worden gereserveerd.

De doctoraatsopleiding zal er naar verwachting toe leiden dat het tot nu toe wel zeer lage rendement van de doctoraatsopleiding – een te groot aantal promovendi haakt af, of promoveert ver na het verstrijken van de voor de opleiding gestelde termijn – wordt vergroot.

Voorgestelde oplossing: een eenjarige doctoraatsopleiding

Het is in het belang van de wetenschap dat proefschriften voldoen aan de elementaire eisen die aan een proeve van wetenschappelijke bekwaamheid mogen worden gesteld. Het is in het belang van de samenleving dat gepromoveerden een brede en veelzijdige ontwikkeling hebben, waardoor zij niet alleen bekwaam zijn om onderzoek te doen, maar ook om uiteenlopende functies buiten de wetenschap te vervullen. Een eenjarige doctoraatsopleiding ter voorbereiding van het eigenlijke promotieonder-zoek en de daar direct mee verbonden opleidingscomponenten, op te zetten onder toezicht van de onderzoekscholen, kan bevorderen dat aan beide eisen wordt voldaan. De doctoraatsopleiding kan immers tevens dienen om de ontwikkeling van de promovendus in het algemeen te verbreden. Tot de opleiding, die dus zal moeten voorbouwen op de huidige door de onderzoekscholen verzorgde cursussen, zal alleen een selectie van gekwalificeerde studenten mogen worden toegelaten.

De programma's van de doctoraatsopleiding zullen per deelgebied van de geesteswetenschappen verschillen. Zij zullen in het algemeen de volgende onderdelen moeten bevatten:

– Verbreding en verdieping van de kennis van het vakgebied.

Het gaat om kennis die verder strekt dan de afgebakende terreinen waartoe het eerste-fase onderwijs zich noodgedwongen moet beperken. De aandacht zal zich richten op

(14)

wetenschapsfilo-12 sofische discussies met betrekking tot het vakgebied. Daarnaast en in samenhang daarmee zullen aan de orde komen binnen het vakgebied gehanteerde begrippen, methoden en technieken, en stromingen die zich in verband daarmee hebben ontwikkeld. Aandacht zal ook besteed worden aan het gedachtegoed van `klassieke' auteurs op de diverse wetenschapsgebieden. Door dit onderricht zal het analytisch vermogen van de promovendus worden verfijnd, zijn denkraam worden verbreed en zal hij beter in staat zijn om het onderwerp van het eigen onderzoek in een breder kader te plaatsen.

– Kennis van de relevante bronnen en van het voor het raadplegen van de bronnen te hanteren apparaat. Kennis van de in verband hiermee relevante bibliothecaire en documentaire hulpmidde-len.

– Kennis van talen, toegespitst op de per deelterrein verschillende behoeften. Aan promovendi op gebieden met een belangrijke vakliteratuur in nog andere talen dan het Engels zal onderricht in die talen moeten worden gegeven. Taalkundigen die specifieke talen willen onderzoeken zullen in die talen bekwaamd moeten worden. Mediëvisten en onderzoekers op het gebied van de middeleeuw-se wijsbegeerte zullen onderricht in het Latijn en soms ook het Grieks moeten ontvangen. Classici en theologen zullen verder geoefend moeten worden in het lezen van het Latijn en/of het Grieks om sneller en met meer gemak klassieke teksten te kunnen raadplegen.

– Vergroting van de mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid.

Ter vergroting van de mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid leggen de cursisten proeven van bekwaamheid af. Zowel de schriftelijke als de mondelinge presentaties zouden desgewenst op het beoogde dissertatieonderzoek betrekking kunnen hebben.

– Toepassing van informatietechnologie bij het onderzoek.

Scholing in de toepassing van informatietechnologie bij het onderzoek wordt ook aanbevolen in het in 1997 door de CGW uitgebrachte advies De computer en het alfaonderzoek. In dat advies wordt opgemerkt dat het onderricht niet gericht moet zijn op het `bedienen van de knoppen', of op het bijbrengen van uitgebreide kennis op het gebied van hardware en software. Doel van de scholing is de onderzoeker inzicht te geven in de mogelijkheden die de informatietechnologie hem in principe biedt. Dat inzicht moet hem in staat stellen wetenschappelijke vragen zodanig uit te werken dat ze als grondslag kunnen dienen voor met de computer uit te voeren analyses.

Het onderricht zal zoals gezegd moeten worden opgezet in aansluiting op de al door de onderzoekscho-len opgezette cursussen. Abituriënten van de doctoraatsopleiding ontvangen een certificaat. De

promotiebeurzen c.q. AIO-plaatsen zijn voor de besten onder hen bestemd. De doctoraatsopleiding dient voor de volle tijd te worden gevolgd. In aansluiting daarop moeten doctorandi met een promotie-beurs zich dan in deeltijd op de promotie kunnen voorbereiden, op de wijze zoals in paragraaf 6 is aangegeven.

Financiering van de doctoraatsopleiding

Als voor de instelling van de doctoraatsopleiding een randvoorwaarde zou zijn dat deze wordt

bekostigd uit de momenteel aanwezige universitaire budgetten, dan zouden middelen gevonden kunnen worden door een bescheiden reductie van het aantal beschikbare promotieplaatsen. Financiering van de voor de doctoraatsopleiding te verlenen beurzen zou dan kunnen geschieden uit het budget dat thans binnen de universiteiten beschikbaar is voor de financiering van AIO's of bursalen. De volgende berekening moge hierbij ter adstructie dienen. De gemiddelde kosten van een AIO bedragen ƒ 47.000 aan personele lasten en ƒ 13.000 aan overige lasten, dus totaal ƒ 60.000. De kosten van een volledige beurs (basisbeurs plus aanvullende beurs) bedragen ƒ 11.000. Stelt men het aantal voor de promotie-opleiding te verstrekken beurzen op 250 (dat is circa 7% van het aantal afgestudeerden in de sector taal

(15)

en cultuur, dat in het studiejaar 96/97 3729 bedroeg), dan is hiervoor een bedrag van

250 × 11.000 = ƒ 2.750.000 nodig, hetgeen dan zal neerkomen op een reductie van 46 promotieplaat-sen. Deze reductie zal gedeeltelijk worden gecompenseerd door een verhoging van het numerieke rendement. Dat dit rendement te laag is, werd boven al aangegeven. Verhoging van het rendement kan, zoals eveneens opgemerkt, worden bereikt door een gedegen doctoraatsopleiding, die kan leiden tot een scherpere (zelf-)selectie voor de toelating tot een promotieplaats en tot een betere toerusting van de promovendi. De in hoofdstuk 6 voorgestelde promotieopleiding in deeltijd zal eveneens het rendement in positieve zin beïnvloeden, omdat dankzij deze opzet minder sprake zal zijn van vroegtijdige uitstroom ter verkrijging van een functie op de arbeidsmarkt.

Als alternatief ware overigens te overwegen de nodige gelden te putten uit de middelen voor de studiefinanciering, zoals inmiddels binnen de technische wetenschappen gebeurt in het kader van het Convenant met de Technische Universiteiten en zoals ook is beoogd in het kader van het te sluiten Convenant Bètaopleidingen.

Het onderwijs dat in het kader van de doctoraatsopleiding gegeven zal worden, vormt onderdeel van de taakstelling van de wetenschappelijke staf. Omdat verwacht mag worden dat de onderwijsbelasting door de terugloop van het aantal reguliere studenten zal afnemen, ontstaat er ruimte voor deze taakverzwaring. Dit impliceert vanzelfsprekend wel dat de bestaande formaties in stand gehouden moeten worden.

Vierde conclusie:

Om de kwaliteit van de opleiding te garanderen en de algemene ontwikkeling van de promo-vendus te verbreden, dient als onderdeel van de promotieopleiding een eenjarige doctoraats-opleiding te worden ingevoerd, die slechts toegankelijk is voor een selectie van gekwalificeer-de stugekwalificeer-denten. Het ongekwalificeer-derricht zal moeten geschiegekwalificeer-den ongekwalificeer-der toezicht van gekwalificeer-de ongekwalificeer-derzoekscholen en worden opgezet in aansluiting op de door de onderzoekscholen ontwikkelde activiteiten. Als de opleiding bekostigd moet worden uit de momenteel aanwezige universitaire budgetten, dan zouden middelen gevonden kunnen worden door een bescheiden reductie van het aantal beschikbare promotieplaatsen. Financiering van de aan de studenten van de doctoraatsoplei-ding te verlenen beurzen zou dan kunnen geschieden uit het budget dat thans binnen de universiteiten beschikbaar is voor de financiering van AIO's of bursalen. Als alternatief ware

overigens te overwegen gelden te putten uit de middelen voor de studiefinanciering, zoals inmiddels binnen de technische wetenschappen gebeurt in het kader van het Convenant met de Technische Universiteiten en zoals ook is beoogd in het kader van het te sluiten Convenant Bètaopleidingen. Het onderwijs dat in het kader van de doctoraatsopleiding gegeven zal worden, vormt onderdeel van de taakstelling van de wetenschappelijke staf. Voor deze taakverzwaring zal naar verwachting ruimte ontstaan omdat de onderwijsbelasting door de terugloop van het aantal reguliere studenten zal afnemen. Vanzelfsprekend moeten dan wel de bestaande formaties in stand gehouden worden.

(16)

14

Bijlage 1

Samenstelling van de Subcommissie die het advies voorbereidde

voorzitter:

Prof. dr. J.R.T.M. Peters Lid College van Bestuur Katholieke Universiteit Nijmegen, voorzitter Commissie Geesteswetenschappen

leden:

Prof. dr. A. van de Beek Kerkelijk hoogleraar dogmatiek en bijbelse theologie Rijksuniversiteit Leiden

Prof. dr. P. den Boer Hoogleraar Europese cultuurgeschiedenis Universiteit van Amster-dam

Prof. dr. M.R. Creemers Hoogleraar Informatiesystemen Vrije Universiteit Amsterdam Drs. W.A.A. Habets Inspecteur voortgezet onderwijs bij de Rijksinspectie Den Bosch Prof. dr. J.Th. Leerssen Hoogleraar Europese studies, in het bijzonder moderne Europese

letteren Universiteit van Amsterdam

secretaris:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

En dit is de tijd van Ezechiël waar beenderen worden bekleed. En dit is

Samenvattend is, gezien de omvang van de constructie, de directe impact op de biologische waarde door ruimtebeslag eerder beperkt, maar voor locatie 1 zal het ruimtebeslag meer zijn

Voorwaarde is ook dat de vogels tijdens activiteiten in het kabelpark kunnen uitwijken naar een zone waar voldoende gunstige omstandigheden voor watervogels aanwezig zijn (zie

L'itinéraire de la chaussée romaine que l'on suivait de Reims à Warcq et à laquelle les premiers inventeurs déjà prêtaient Cologne comme destination, n'avait été jusqu'à

5.2 Hanteringmeganismes van laat-adolessensie en die waargenome doeltreffendheid daarvan soos gerapporteer deur alle deelnemers op die huidige tydstip Volgens die resultate aangedui

In het eerder genoemde voortreffelijke artikel van Attewell en Rule, worden de mogelijke consequenties van automatisering onderverdeeld naar vijf aspecten te