• No results found

Academische kwesties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Academische kwesties"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Academische kwesties

Citation for published version (APA):

Mulders, C. E. (1967). Academische kwesties. Technische Hogeschool Eindhoven.

Document status and date:

Gepubliceerd: 01/01/1967

Document Version:

Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record

Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be

important differences between the submitted version and the official published version of record. People

interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the

DOI to the publisher's website.

• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.

• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page

numbers.

Link to publication

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.

If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement:

www.tue.nl/taverne

Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us at:

openaccess@tue.nl

(2)

Academische' kwesties

(3)
(4)

Rede, uitgesproken door prof. dr. C.E. Mulders, secretaris van de senaat van de Technische Hogeschool te Eindhoven, ter gelegenheid van de elfde herdenking van de dies natalis dezer hogeschool op vrij-dag 28 april 1967.

(5)

Mijne heren curatoren,

Mijne heren leden van de Senaat,

Dames en heren leden van de wetenschappelijke, technische en administratieve staven,

Dames en heren studenten,

en voorts gij allen, die ons de eer en het

genoegen van Uw aanwezigheid op deze feestelijke bijeenkomst aandoet,

Zeer. geachte toehoorders,

Er bestaat een merkwaardige, min of meer spreekwoordelijke uit-drukking om aan te duiden, dat een zeker probleem van praktisch be-lang of actualiteit ontdaan is. Men noemt het dan namelijk een acade-demische kwestie.

Het is moeilijk om in het bestaan van deze uitdrukk!ng metdezebete-kenis een compliment voor de academische wereld te zien. Men zou er zelfs een zekere kwade gezindheid in kunnen vermoeden, ware het niet, dat de uitdrukking ook -en misschien zelfs met enige

voorliefde-in het academisch milieu zelf gebruikt wordt. Wat wil men er dan in die kring bewust of onbewust mee tot uiting brengen? Misschien een academisch ideaal, dat ervan uitgaat, dat slechts die problemen waar-dig zijn om onderwerp van academisch onderzoek te warden, die niet zijn belast met de haast en de hartstocht van de actualiteit?

Alvorens over deze vraag verder te filosoferen, moet men er zeker van zijn, dat althans over het woord 1 academisch' geen misverstand

bestaat. Ziehier wat een onderzoek in dezen oplevert.

De Academie was de naam van een beroemd gymnasium bij Athene, dat reeds in de zesde eeuw v. Chr. bestond en dat genoemd was naar de held Akademos, wiens beeld in een beeldengalerij in de aangren-zende tuin aanwezig was. In dit gebouw vestigde Plato in 387 v. Chr. zljn beroemde school, die de naam Academie overnam. Deze school was een door Plato geihspireerde leer- en levensgemeenschap. De leerlingen werden voorbereid op een taak ten dienste van de gemeen-schap en verrichtten ook wetengemeen-schappelljk onderzoek. Hoewel ook de mathematica en de fysica beoefend werden, lag de nadruk op ethische vorming, levenswijsheid en algemene geestesontwikkeling. Deze

(6)

aca-demie kende bloei en verval en werd bij keizerlijk decreet in 529 n. Chr. opgeheven.

Na de inneming van Constantinopel door de Turken in 1453 volgde een exodus van Griekse geleerden naar bet Westen. Een kring van ver-eerders van Plato onder hen stichtte in zijn geest wederorn een Aca-demie in Florence. Dit voorbeeld vond navolging. Op andere plaatsen in Italie en later elders in Europa ontstonden genootschappen van ge-leerden en letterkundigen, die zich eveneens academien noemden, hoe-wel bun werkterrein soms geheel anders was dan van bet Platonische voorbeeld.

Zo ontstonden de Academie Frani;aise, de Royal Society en overeen-komstige instellingen. Tljdens de regering van Lodewijk Napoleon ont-stond in ons land het instituut, waaruit later de Koninklijke Akademie van Wetenschappen zou groeien.

Deze academien hebben vele eeuwen lang de voortgang van de weten-scbap beheerst en gestimuleerd. Een van de beroerndste was de· Aca-demie van St. Petersburg, gesticht in 1724, die in bet wetenschappe-lijk leven van Rusland een grote rol heeft gespeeld en die ook na de revolutie haar invloed behield. In een artikel omtrent de situatie van bet wetenschapsbeleid in de Sovjet-Unie lees ik, dat in 1960 deze aca-demie weliswaar slecbts 503 leden telt, maar nlet minder dan 238 in-stituten van wetenscbappelijk onderzoek beheert met een staf van to-taal ea. 24000 medewerkers.

In Nederland is de situatie thans zo. Naast de genoernde Koninklijke Akadernie bestaan een aantal hogere opleidingsinstituten die de naam Academie voeren, zoals de Koninklijke Militaire Academie, de Rijks-academie voor Beeldende Kunsten, Academies voor licbamelijke op-voeding enz. Het is merkwaardig, dat in het Nederlandse taalgebruik het zelfstandig naarnwoord "acadernie" nergens meer in de betekenis van universiteit ofhogeschool wordt gebruikt, tenzlj een enkele maal in minder belangrijke cornbinaties als acaderniepreek of academleborrel, terwijl daarentegen het bijvoeglijk naamwoord "acadernisch" veelvul-dig en uitsluitend in de betekenis van i•universitair" wordt gebruikt. Volgens de wet verlenen de universitelten en hogescholen, en zij al-leen, academische titels; bun examenreglernent is bet Academisch Statuut; bun overlegorgaan de Academische Raad, enz.

Ik concludeer dan ook dat bet adjectief "academisch" als synoniem met "universitair" rnoet worden bescbouwd, hetgeen betekent dat een uitdrukking als "academische kwestie" betrekking beeft op onze

(7)

uni-versitaire gemeenschappen. Het is daarom ook nuttig een korte histo-rische beschouwing over de ontwikkeling van onze universiteiten aan U voor te leggen.

De oudste universiteiten die wij kennen in onze omgeving, dateren uit de Middeleeuwen; hun ontstaan als instelling kan men plaatsen rond 1200, toen in Bologna, Parijs en Oxford in reeds bestaande onderwijs-instellingen corporaties van studenten en professoren ontstonden, die de "universitas magistrorum et scolarium" proclameerden, instel-lingen, die met de steun van privileges van de hoogste autoriteiten een hoge mate van zelfstandigheid wisten te verwerven, tot aan eigen rechtspraak toe. Het woord "universiteit" doelde aanvankelijk op de eenheid van studenten en professoren, doch kreeg later betrekking op de universaliteit van de kennis die werd gedoceerd. Er werd Jes ge-geven in de zeven vrij e kunsten, zo geheten omdat ieder vrij man deze diende te beheersen, te weten Latijn, logica, retorica, reken-kunde, meetreken-kunde, astronomie en muziektheorie, met een mogelijk-heid het baccalaureaat te verkrijgen, dat de voortrap was tot de ho-gere faculteiten van theologie, rechten en medicijnen. Deze laatste werden slechts door een klein dee! van de studenten gekozen en boden ook toen reeds kansen aan onbemiddelden om de sociale ladder te be-stijgen. Paus Honorius III noemde om die reden de rechten en de me-dicijneil. reeds de "scientiae lucrativae" en U hoeft geen latinist te zijn, evenmin als ik dat ben, om de betekenis van die uitdrukking te verstaan. De Middeleeuwse universiteitenhebben als dragers en door-gevers van cultuurbezit een grate rol gespeeld. De ontwikkeling van het natuurwetenschappelijk onderzoek in latere eeuwen is echter ge-heel aan hen voorbijgegaan. Vele beroemde onderzoekers waren niet aan universiteiten verbonden of hun onderzoek had geen relatie met hun taak aldaar. De eerder door mij genoemde academien van wetenschap hebben wat dit betreft een veel belangrijker rol gespeeld. Doordatde universiteiten in dit opzicht hun taak niet begrepen - en dat gold niet alleen voor het natuurwetenschappelijk onderzoek maar ook voor filologie, geschiedenis enz. - raakten zij geleidelijk op vele plaatsen in verval en degenereerden tot dorre vakscholen.

In de periode van de Verlichting ging men zich opnieuw op hun taak bezinnen. Vooral in Duitsland, dat toen in een tijd van po!itieke machteloosheid een grate culturele bloei beleefde, hebben de grootsten zich over dit probleem beraden. Schiller, Goethe, Fichte en anderen hebben nieuwe ideeiin gelanceerd, die gestalte kregen in de universiteit van Berlijn, die door Wilhelm von Humboldt als minister van onder-wijs van Pruisen in 1810 werd gesticht en die het voorbeeld werd voor

(8)

de nieuwe universiteiten, terwijl de oude met tientallen werden opge-heven. Ik kan hier niet uitvoerig ingaan op de ideeen, die door von Humboldt c.s. werden gerealiseerd, <loch slechts die punten hieruit behandelen, die voor mijn onderwerp van bijzonder belang zijn. Het centrale punt was de idee, dat een universiteit geen school moest zijn, maar een instelling van wetenschap. De combinatie van onder-zoek en onderwijs, "die Einheit von Lehre und Forschung" werd als ideaal gesteld. Een universiteit moest niet een vakschool zijn, een opleiding tot een beroep, maar een milieu waar men in eenzaamheid en vrijheid, de "Einsamkeit und Freiheit" van von Humboldt, zich vormde tot algemeen wetenschappelijk en kritisch denker. De "Ein-samkeit" sloeg op de sociale eenzaamheid, die de student moest aan-vaarden, de "Freiheit" sloeg zowel op de studievrijheid als op de vrij-heid van keuze van onderwerp en het niet gebonden, het zelfs weinig gelhteresseerd zijn in de praktische toepassingen van de wetenschap. De ideeen van von Humboldt c.s. hebben, eerst in Duitsland en later over bet Europese vasteland, grote weerklank gevonden. Zlj hebben de wetenschap naar de universiteit gebracht, althans de zuivere we-tenschap en deze is daar totgrote bloei gekomen. Ook ons Nederlands universitair systeem heeft sterk de invloed van deze ldeeen ondergaan en dat is nog duidelljk te merken. De wet erkent de comhinatie van onderzoeken onderwijs, sterker nog, schrijft deze voor. In de oudere faculteiten is het nog steeds zo, dat een wetenschappelijke opleidlng de voorstap tot de beroepsoplelding Is. Zo wordt de unlversitaire studie in de medicijnen en de farmac'ie met een doctoraal examen be-sloten, waarna pas de, formeel gesproken niet-unlversltaire, vakop-leiding tot arts resp. apotheker volgt.

Toch zijn uiteraard de ideeen van van Humboldt c. s. in de huidige omstandigheden niet onveranderd toepasbaar. Zo Is bijvoorbeeld het maatschappelijk en economisch belang van het wetenschappelijk on-derzoek sinds zijn tijd onvoorstelbaar toegenomen. Zijn opvatting, dat de universiteit de toepassingen van de wetenschap mag of zelfs moet negeren, Is niet meer houdbaar. Dit spreekt bijzonder voor een be-trekkelijk nieuw en aanvankelijk sterk gewantrouwd lid van de acade-mische familie nl. de technische hogescholen. Daarover bet volgende

In ons land werd ten tijde van Prins Maurlts in Leiden een ingenieur s -school gesticht, die deel uitmaakte van de Leldse universiteit. Op

deze school werd, om grotere categorieen van jongelui te kunnen be-reiken, Jes gegeven in de landstaal, in tegenstelling met de situatie aan de eigenlijke universiteit, waar in bet Latijn werd gedoceerd. Na 1669 ging men aan de lngenieursschool in het Latijn doceren en

(9)

waar-schijnlijk is zij het slachtoffer van dit universitair snobisme geworden. De zaak is geheel verlopen.

De ingenieursopleidingen die beden bestaan, zijn veelal, bier en in bet buitenland, via een of meer tussenfasen, gegroeid uit militaire oplei-dingsinstituten. En dat hoeft ons niet te verbazen. De wetenscbappelijke wereld heeft, in navolging van de Grieken, nooit respect kunnen op-brengen voor de tecbniek ofhet handwerk. Een milieu waar de tech-niek we! altijd waardering en steun heeft gevonden, is het krijgsbedrijf. U kunt daar verder over denken zo U wilt, maar een felt is, dat tot in onze dagen - ik verwijs naar kerntechniek en ruimtevaart - het mili-taire bedrijf een geweldige stimulans voor de ontwikkeling van de techniek is. Uit de militaire scholen van de genie hebben zich eerst de waterstaatsingenieurs afgescheiden, die dan ook nu nog de civiel-in-genieurs heten, terwijl in Belgiii academisch opgeleide inciviel-in-genieurs de titel burgerlijk ingenieur in alle afdelingen kunnen verwerven. In feite bewijst deze benaming, het klinkt enigszins paradoxaal, de militaire oorsprong van het vak. In Nederland en ook in Duitsland hebben de in-genieursscholen geleidelijk aan status gewonnen en de T.H. van Delft is in 1905, zij het niet zonder verzet, tot het niveau van wat toen "Ho-ger Onderwijs" en tbans "Wetenschappelijk Onderwijs" heet, toege-laten.

Hoe het ook zij, een feit is, en het succes en de groei van bet aantal technische hogescholen zijn daar o.m. een getuigenis van, dat weten-schap en techniek, in onze tijd een, misschien n!et altijd probleem-loos, maar in elk geval zeer vruchtbaar huwelijk bebben gesloten. Dit past echter in het geheel niet in de gedachtengang: van von Humboldt, die de toepassingen van de wetenschap negeerde. In een belangrijk op-zichtechter blijven zijnideeen hunwaardebebouden; zij zijn zelfs her-ontdekt.

Dit geldt met name voor de Angelsaksische wereld, waar de universi-taire omwenteling van de vorige eeuw veel minder was doorgedrongen en waar de universiteiten nog veel sterker hun Middeleeuws karakter van vakschool bebouden hadden. Men liep daar nl. vast op bet volgende probleem.

Indien men nastreeft een student voor te bereiden op een ambt, dan levert men hem af met de kennis die actueel is aan bet begin van zijn gemiddeld een dertig- tot veertigtal jaren durende carriilre. Gezien de alsmaar sneller toenemende vergroting van bet menselijk ken-nen en kunken-nen dreigt het gevaar, dat schoolkennis vlug veroudert. Men komt er zo toe in het studieprogrammasteeds meer het accent te leggen op het bijbrengen van kennis en ervaring, die niet veroudert, m.a.w. grondslagenkennis en het ontwikkelen van de kritiscbehabitus

(10)

van een onderzoeker. In deze zin wordt de compleetheid van het pro-gramma minder belangrijk dan inzicht in de samenhang der dingen. Het resultaat is, dat men zo om andere mot!even tot een aantal van dezelfde opvattingen komt als die welke von Humboldt c.s. steeds be-nadrukte. De Angelsaksische pragmat!cus en de Duitse idealist vinden hier elkaar. Met name de idee van de "Einheit von Lehre und For-schung" past bijzonder goed in dit beeld.

Het is mijn overtuiging, dat deze opvatting juist is en dat het kenmerk van waarachtig wetenschappelijk onderwijs kan beschreven worden, zoals Casimir dit enige jaren geleden deed, als "de worsteling aan het front der wetenschap, aan de grens van onze kennis, met het on-bekende en onverwachte, onder de leiding van een gelhspireerd en in-spirerend leermeester".

Men is omtrent de vorm en het karakter van het academisch onderwijs nog Jang niet uitgesproken. Een groot man als Ortega y Gasset bij-voorbeeld acht de combinatie van onderwijs en onderzoek uit den boze en zelfs verantwoordelljk voor een groot deel van de rampen in onze contemporaine historie. Hoe interessanten belangrijk deze discussies ook zijn, zij gaan buiten het onderwerp van deze toespraak. Trouwens de wetgever in Nederland heeft in deze zaak een principiele uitspraak gedaan in de wet op het Wetenschappelijk Onderwij s, waarvan art. 2 o.m. zegt:

"De universiteiten en hogescholen beogen in ieder geval naast het ge-ven van onderwij s, de beoefening van de wetenschap".

De wettel!jke basis is dus zeer solide en het onmiddellijk gevolg hier-van is dat aanspraak gemaakt kan worden op geld en hulpmiddelen voor dit doel. En geld en hulpmiddelen voor dit doel wil zeggen en is ook inderdaad gelhterpreteerd als veel geld en aanzienlijke hulpmiddelen. Het ls dan ook niet zonder reden dat het zojuist genoemde wetsartikel tegenwoordig een van de meest geciteerde wetsartikelen is; het is ver-moedelijk een van de duurste.

Veel geld dus. Voor sommlge gebieden van onderzoek is dit onmiddel-lijk duideonmiddel-lijk. Iedereen begrijpt, dat men op terreinen als de kern-techniek, ruimtevaart en zulk soort zaken geen hand kan uitsteken en geen voet kan verzetten of het kost miljoenen. Ik benijd collegae, die

in deze richtingen werkzaam zijn geenszins. Zij moeten behalve we-tenschapsman ook econoom zijn, public relations bedrijven, aan pol!-tiek doen en hun zorgen zijn groot en velerlei.

Maar zelfs in de sectoren waar men van oudsher zonder noemens-waardige stoffelijke hulpmlddelen uit de voeten kon, zoals in de

(11)

geestes-wetenschappen, de wiskunde, gaat men uitgebreide en kostbare hulp-middelen installeren. Volgens de over levering verloor Archimedes bet !even na de inneming van Syracuse door de Romeinen in 212 v. Chr., toen hij een soldaat ervan trachtte te weerhouden de cirkels te ver-trappen, die hij in het zand had getrokken; maar de tijden dat men de wiskunde in een zandbak kon bedrijven, zijn voorbij; kostbare com-puters zijn bet werktuig van de moderne wiskundige. Regel is dat iedere onderzoeker zich in meerdere of mindere mate geplaatst ziet tegen-over bet probleem van de besteding van geld en bet aanwenden van materiele en personele hulpmiddelen.

Maar toch, naar mijn overtuiging en ervaring blijft bet moeilijkste en meest principiele beleidsprobleem van de universitaire onderzoeker de keuze van zijn onderwerpen en de manier waarop hij deze behan-delt en over deze kwestie zou ik enkele gedachten willen formuleren en aan U voorleggen, en wel tegen de acbtergrond van de historiscbe ontwikkelingen die ik heb aangeduid. Ik ga er dus van uit, dat bet pro-bleem van bet universitaire onderzoek - en laat ik nu verder in bet bijzonder daarbij aan technische hogescbolen denken - steeds moet worden gezien in relatie met zijn bijdrage tot de vorming van jonge ingenieurs.

Ik mag daarbij gaarne opmerken, dat hetgeen ik zeggen ga, voor een belangrijkdeel ookhet resultaat is van overlegmet collega' s enmede-werkets over dit onderwerp.

Gewoonlijkmaaktmen bij de bescbrijving van wetenschappelijk onder-zoek een onderscheid tussen speurwerk en ontwikkelingswerk, in bet vakjargon reeds met de kreet S en 0 aangeduid, in navolging van de R en D voor research en development in de Angelooksische landen. Onder speurwerk versta ik kortheidshalve bet onderzoek, gericht op bet vergaren van nieuwe kennis, waarna ik ontwikkeling omschrijf als bet zoeken van nuttige toepassingen van reeds aanwezige kennis.

Vele industriele en ambtelijke laboratoria dragen duidelijk bet karak-ter van ontwikkelingslaboratoria en zijn bovendien opgericht om een nauwkeurig omschreven taak te vervullen. Dit kan zijn: hulp bij bet uitvoeren van een industrieel proces, hulp aan de zuivelindustrie, de P.T.T., de visserij em;.1 bestrijding van plantenziekten of

lucbtver-ontreiniging en vele andere mogelijkheden. Het vinden van onderwerpen van onderzoek is daar veelal niet moeilijk. Soms is· bet boofdprobleem zelfs een keuze te doen uit een veelheid van mogelijke opdrachten. Onderwerpen voor research zijn meestal veel moeilijker te vinden,

(12)

vooral ook veel riskanter en daarom voor de kleine industrieen niet aan de orde en zelfs voor de grote een moeilijke affaire. Het komt er in vele landen op neer, dat de overheid voor een groat dee! deze taak op zich neemt door middel van researchinstituten, al dan niet via de-fensiedoeleinden. Maar het ligt voor de hand, dat hier oak voor uni-versiteiten en hogescholen een taak kan gevonden worden.

Onderzoek wordt aan universiteiten en hogescholen, wanneer wij spe-ciale, met de scholen verbonden instituten buiten beschouwing laten, uitgevoerd door de volgende categorieen van personen:

1. een (semi-) permanente staf van boogleraren, lectoren en weten-scbappelijke medewerkers;

2. een categorie van assistenten en promovendi, die enige jaren aan de universiteit verbonden zijn;

3. studenten die in de eindfase van bun studie een tweetal jaren bij bet onderzoek betrokken zijn door bet verricbten van stages en afstu-deerwerk.

Deze drie groepen verricbten bun werk met steun van zeer omvang-rijke tecbniscbe en administratieve steun en niet te vergeten bib!io-tbeek en documentatie. Gewoonlijk probeert men het zo te regelen, dat de studenten bij de !anger lopende projecten van stafleden of groe-pen van stafleden worden ingescbakeld en in die periode bet weten-scbappelijk klimaat ondergaan, waarin de babitus van beoefenaar van wetenscbap tot stand komt en waarin bij deelneemt aan bet werk aan bet "front der wetenscbap", om een uitdrukking te berbalen, die ik reeds eerder in deze rede gebruikte.

Dit woord "front" is ontleend aan de krijgskunde en ook in de mijn-bouw bekend. Het wordt bier in overdracbtelijke zin gebruikt om de strijd van de wetenscbap tegen onze onvolkomenheid aan kennis aan te. duiden. Ik wil deze parallel graag nog iets doortrekken en dan kunnen wij vaststellen, dat dit front, boewel niet overal even dicbt bemand, zicb over de gebele wereld uitstrekt en dat beden ten dage zovelen aan de strijd deelnemen, dat bet grote moeite kost de positie van alle me-destrijders te kennen; erger: velen weten niet of zij nog aan het front verblijven en zijn al blij, als zij er zeker van zijn de goede kant op te werken. Een enkele maal worden spectaculaire doorbraken bereikt, soms door bet geniale werk van enkelingen, maar op vele gebieden, ik zou zeggen vooral ook in de sector van de tecbniek, wordt de vooruit-gang bereikt als resultaat van een groot aantal kleine en moeizame stapjes vooruit. Dit front kan slecbts bestaan als de aan- en

(13)

afvoer-lijnen functioneren. En onder de aanvoerafvoer-lijnen versta ik hier de inspi-ratie, die soms de wetenschappelijke nieuwsgierigheid is, soms de vraag uit de praktijk of de bittere noodzaak een probleem op te lossen. De afvoerlijnen zijn de toepassingen van de bereikte resultaten, de introductie in de techniek en later in het onderwijs.

Wanneer ik uit het voorgaande een conclusie mag trekken is het deze, dat op dit front zowel ambitieuze als bescheiden opdrachten te ver-vullen zijn. En wat betekent dit voor ons probleem? Wel, dat zowel speurwerk als ontwikkeiiingswerk kunnen passen in onze opzet van we-tenschappelijk onderwijs als combinatie van onderwijs en onderzoek. Voorwaarde is echter dat ook in de bescheiden opdrachtenhet element van "ontmoeting met het onbekende en onverwachte" aanwezig blijft. Deze beperking heeft nog een ander aspect en dat is, dat men er voor moet waken studenten niet te exploiteren voor het verrichten van saai en uitzichtloos onderzoek. Want laten wij ons geen illusies maken. Er wordt en er moet worden gedaan veel wetenschappelijk onderzoek dat bijzonder oninteressant en weinig leerzaam is. De Duitse medicus en chemicus Paul Ehrlich heeft het geneesmiddel salvarsan gevonden door systematisch beproeven van honderden door hem gesynthetiseerde chemicalienop dieren gedurende vele jaren, een eindeloos geduidwerk. Wie Uwer de geschiedenis van de ontdekking van het radium door het echtpaar Curie heeft gelezen of recenter de gang van zaken in het kerncentrum Los Alamos, weet dat hierop het woord van Edison van toepassing is, dat ontdekkingen voor 1 pet. door inspiratie en voor 99 pet. door transpiratie tot stand komen. Dit soort werk is niet het meest geschikt voor ons doel. Arrderzijds hoeven wij hierin ook niet al te krampachtig te werk te gaan. Het is goed en noodzakelijk, dat de studenten ondervinden, dat resultaten van wetenschappelijk werk, vooral op het experimentele terrein, slechts moeizaam en met veel inspanning bereikt worden. Dit is trouwens voor veel studenten, die na wat ik zou will en noemen de practicumperiode tot een eerste aanzet van eigen werk komen, een pijnlijke maar uiterst nuttige ervaring. Uit Amerika zowel als uit de Sovjet- Unie hoort men regelmatig klach-ten, dat studenten om deze reden de experimentele vakken als te tijd-rovend mijden. Hoe dit allemaal zij, men zal er in ons milieu steeds naar moeten streven werk te entameren, dat ook didactisch interes-sant is en dat bedoel ik wanneer ik spreek over de beperkingen in de keuze van onderwerpen. Daar staat tegenover, dat de hoogleraar -groepsleider een hoge mate van zelfstandigheid bezit om, in overleg met zijn medewerkers, zijn werkterrein te kiezen. Een dergelijke zelfstandigheid kan men zich aan de meeste wetenschappelijk instituten buiten universiteiten en hogescholen niet veroorloven. De enige

(14)

feite-lijk dwingende richtlijn is de begrenzing van de toegestane personele en materiiile hulpmiddelen.

De opdracht waar wij als technische hogeschool voor gesteld zijn, is van deze vrijheid een goed en zelfs het best mogelijke gebruik te ma-ken. Het is waar, dat ieder onderzoek dat nut oplevert voor de vor-ming van jonge ingenieurs daardoor op wat ik zou willen noemen indi-<recte' wijze effect heeft gesorteerd, maar het is toch wel de moeite

waard ervoor te zorgen, dat daarnaast ook een direct resultaat bereikt kan worden. Ik zou met U willen overwegen, welke resultaten dit zou-den kunnen zijn.

Laat ik daartoe beginnen met het soort werk, waarvan het nut zich gemakkelijk en op korte termijn laat beoordelen, het ontwikkelings-werk, het toepassen van reeds aanwezige kennis. Wij kunnen dit werk op twee tegengestelde wijzen aanvatten. De meest gebruikelijke is die van:

gegeven een probleem, zoek het antwoord. Voor dit soort taken is in-spiratie uit de techniek, de industrie, de medische wereld enz. nuttig en zelfs noodzakelijk.

Het aanvaarden van dit soort werk brengt enige problemen met zich mee, die ikhier niet onvermeld wil laten. Wanneer men, hoewel gelh-spireerd door de praktijk, op eigen initiatief, en in volle vrijheid der-gelijk onderzoek op zijn program neemt, zijn er weinig complicaties, doch wanneer men opdrachten uit de industrie tot het verrichten van zulk werk aanvaardt, wordt het moeilijker. Een technische hogeschool is een instelling, die ten dienste van het algemeen belang werkt en wanneer men deze opdrachten aanvaardt voor een individuele opdracht-gever, zal een vergoeding moeten worden gevraagd. In de V.S. heeft dit systeem van contracten enorme omvang aangenomen en vele univer-siteiten voorzien langs deze weg in hun onderhoud. Voordeel is dat het contact met de technische realiteit behouden blijft. Nadeel dat men een stuk van zijn vrijheid opoffert. Naar mijn mening moet de regel zijn, dat de resultaten van dergelijk werk gepubliceerd mogen worden.

De omgekeerde probleematelling in het ontwikkelingswerk ls voor velen van U misschien wat minder voor de hand liggend en dat is: gegeven het antwoord, zoek een probleem, waar dit op past. In de door mij gebruikte beeldspraak was dit de zaak van de afvoer van de resultaten van speurwerk. De voorbeelden liggen voor het grijpen en ik noem slechts de volgende.

Enige jaren geleden heeft men een interessant optisch effect ontdekt, waarmee een uiterst geconcentreerde lichtbundel kon warden

(15)

opge-wekt, een soort dodende straal, de zogenaamde laser. Aanvankelijk wist men niet goed wat men met het geval aan moest en pas nu komen geleidelijk denuttige toepassingsmogelijkheden aan de dag. Het ruim-tevaarlonderzoek heeft een aantal nieuwe mater!alen met extreme eigenschappen opgeleverd, en dankzij deze nieuwekennis kan de huis-vrouw over onvoorstelbaar vuurvaste pannen beschikken.

Ook in dit veld liggEln voor een technische hogeschool interessante mo-gelijkheden. Deze biedt bovendien het grote voordeel dat men er de techniek in haar totaliteit kan overz!en. Wij mogen ons in Eindhoven, wat dat betreftbijzonder gelukkig prijzen, daar de gehele bouwkundige opzet erop gericht is deze eenheid te bevordereli en deze idee haar vruchten nu duidelijk gaat afwerpen.

Wat bet echte speurwerk betreft, hier zijn veel moeilijker algemene regels te geven. In ons milieu geloof ik, kan het door bet ontwikke-lingswerk worden geinspireerd en verder is bet heel sterk van de in-dividuele voorkeur van de groepsleider en zijn medewerkers afhanke-lijk. In dit opz!cht is trouwens de situatie voor de afdelingen binnen een technische hogeschool niet overal dezelfde. Werktuigbouwkunde aan de ene zijde, wis- en natuurkunde aan de andere zijde, lijken m!j de uitersten.

Ik heb de indruk, dat wij aan een technische hogeschool meer voor ontwikkelings- dan voor researchwerk gedisponeerd zijn; aaneenuni-versiteit kan dat wel anders liggen. Een belangrljk punt is ook, dat speurwerk in het kader van een nationaal plan dient te kunnen worden ingepast, meer nog dan ontwikkelingswerk, maar verdere bespreking hiervan zou ons te ver voeren.

Dat de gemiddelde student tijdens stages of afstudeerwerk een reeHe bljdrage tot ecbt speurwerk zou kunnen leveren, lijkt mlj een wat op-tlmistiscbe gedacbte. De promotie-opdracbt van de wetenschappelijke assistent biedt meer mogelijkheden in dit opzicbt, maar de vaste staf zal bij dit speurwerk de boofdrol moeten spelen. Ik geloof, dat de wel eens gepropageerde spl!tsing van resEiarcb- en praktijkingenieurs op de beste wijze tot stand zou komen, door de toekomstige researcbman te stimuleren aansluitend aan de studie te promoveren. Ik mag bieraan in bet algemeen de wens verbinden, dat bet voor lemand die aan dis-sertatiewerk zijn gebele tijd kan geven mogelijk moet zijn, in een klein aantal jaren te promoveren.

Een van de moeilijkste punten bij bet vaststellen van een onderzoek-programma, dat zowel aan onderwijs als onderzoek recbt doet, is bet conflict tussen brede visie en specialisering. Ten beboeve van bet

(16)

on-derwijs is een orientatie over een breed gebied, theoretisch en ex-perimenteel, gewenst; maar wanneer men bij zijn onderzoek resul-taten van belang nastreeft is specialisatie onvermijdelijk. De ervaring van de laatste tijd leert, dat opzienbarende resultaten veelal tot stand komen in niet te kleine groepen, waar discussie tussen. gelijk-geln-teresseerden mogelijk is. Het zal veel overleg en fantasie kosten om aan deze tegengestelde eisen te voldoen. lkgeloofdat men moet trach-ten het ene te doen en het andere niet te latrach-ten. Het combineren van medewerkers uit verschillende groepen tot teams met speciale op-drachten zou misschien aan de eis tot specialisering tegemoetkunnen komen.

Gaarne wil ik een aantal punten uit bet voorgaande illustreren aan een voorbeeld uit mijn eigen vakgebied en we! aan de hand van een speciaal probleem uit de meettechniek. De meettechniek die wij in onze groep beoefenen, is gericht op de meting van elektrische groot-heden, alsmede op de meting van niet-elektrische grootgroot-heden, voor zover dat langs elektrische weg kan geschieden. Voorbeelden hiervan zijngrootheden als druk, temperatuur e.d., maar ook posities en ver-plaatsingen, in bet klein en in bet groot, bijv, ten behoeve van de na-vigatie.

De navigatie is een techniek van eerbiedwaardige ouderdom, die door de luchtvaart een extra stimulans heeft gekregen en tot grote perfeo-t!e is gekomen. In bet algemeen maakt men bij bet navigeren gebruik van externe bakens; natuurlijke bakens als sterren en karakteristieke punten bijv. langs de kust enerzijds; kunstmatige bakens als boeien, vuurtorens anderzijds. Deze kunnen ons b!j du!sternis of mist en be-wolking in de steek laten. Dit is niet bet geval bij de radiobakens: dat zijn zenders op nauwkeurig bekende plaatsen, die gecodeerde signalen uitzenden. Met behulp van een groep van dergelijke bakenzenders kan een vliegtuigopeenvoudige en nauwkeur!gewijze doorlopend zijn posi-tie, bijv. boven de Atlantische Oceaan, vaststellen. Er bestaan ver-schillende van deze radio-navigatiesystemen, zoals Decca en Loran. De afhankelijkheid van een of meer externe bakens kan toch een be-zwaar zijn. Nu is er evenwel een mogelijkheid om geheel zonder ba-kens, dus alleen met de eigen instrumenten, de positie van een voer-tuig of vaarvoer-tuig te bepalen. Dit is de zgn. traagheidsnavigatie. Van.· militaire zijde bestaat hiervoor uiteraard belangstelling, maar ook de burgerluchtvaart is voor vluchten boven gebieden, waar geen compleet systeem van bakens bestaat, in deze techniek gefuteresseerd. Het principe is eenvoud!g; bet berust op de meting van de traagheidskracht. Deze kennen wij alien uit ondervinding, bijvoorbeeld doordat wij in

(17)

een remmende of optrekkende auto naar voren of naar achteren worden geduwd. Het apparaat waarme~ wij deze versnell!ng of vertraging kunnen meten, de zgn. accelerometer, is niets anders dan een doosje waarin een massa verend aan de wand is bevestigd. Ondervindt dit doosje een versnelling, dan zal de positie van de massa ten opzichte van de wand veranderen. Wanneer wij deze positieverandering elek-triscb meten en in een spanning omzetten, dan is deze spanning een niaat voor de versnelling. Nemen wij voorlopig aan, dat bet voertuig in een vaste ricbting rijdt, dan kunnen wij door de uitslag van de ac-celerometer naar de tijd te integreren de snelbeid van bet voertuig, en door nogmaals naar de tijd te integreren de positie van bet voertuig te weten komen.

Tot zover is alles betrekkelijk simpel, maar nu komt de moeilijkheid. U weet eveneens uit ondervinding, dat men in een stilstaand voertuig, op een helling ook een kracht naar voren ofachterenondervindt en dat is eveneens voor de massa in de accelerometer het geval. Ergo: een accelerometer die niet precies borizontaal is opgesteld, zal een aan-wij zing geven die niet door de versnelling van het voertuig alleen wordt bepaald en hierdoor zullen fouten warden gelhtroduceerd en de narig-heid is, dat deze fouten zeer groot kunnen warden, doordat een dubbele integratie naar de tijd moet worden uitgevoerd. Een constante belling van de accelerometer van 0,001 radiaal, dat is ongeveer 1/15 graad, zal door dit effect een fout in de afstand introduceren, die na 1 minuut 18 m bedraagt, inaar na 1 uur reeds 65 km wordt. Het is dus zaak de accelerometer bijzonder goed horizontaal te houden. Dit zou men met een waterpas kunnen proberen, ware het niet dat deze in een voer-tuig dat een versnelling ondervindt, niet meer de juiste horizontale stand aangeeft, maar zelf als een soort accelerometer gaat werken. Ik wil hierbij terloops opmerken, dat niemand minder dan Einstein bij zijn zwaartekrachtbescbouwingen op de relatie tussen traagheid en zwaartekrachtheeft gewezen in zijnbeschrijving van het zgn.donkere-kastexperiment dat in wezen een accelerometerproef is.

Gelukkig bestaat er nog een antler hulpmiddel om onze accelerometer horizontaal te houden: de gyroscoop, een draaiende tol dus en we! in een uitvoering die men verticale gyroscoopnoemt en die ons in eerste instantie de verticaal en daardoor het horizontale vlak aanwijst. Trou-wens nog om eenandere reden hebben wij een gyroscoop nodig, name-lijk als wij niet in een richting maar in een vlak willen manoevreren en navigeren. Wij moeten dan twee accelerometers gebruiken, waar-van de ene bijv. steeds In de N-Z richting, de andere in de 0-W rlch-tingblijft opgesteld. Er bestaat eenuitvoeringsvorm van de gyroscoop,

(18)

de zgn. koerstol, die ons deze richtingen, ongeacht de stand van het voertuig, kan verschaffen. Een traagheidsnavigatiesysteem omvat in ieder geval dus twee accelerometers, twee gyroscopen en vier inte-gratoren. De instrumentele eisen zijn bijzonder hoog, zoals lk voor de gyroscopen reeds heb toegelicht. In de Starfighter-straalvliegtui-gen is dit systeem reeds enige jaren operationeel in gebruik. De pi-loot stelt bij het vertr.ek zijn apparatuur in en verder geschiedt de na-vigatie geheel automatisch. Men rekent hierbij met vluchten van maxi-maal 1 uur en de fout in de positie hoeft dan niet groter te zijn dan ongeveer 1 km. Voor toepassing in de burgerluchtvaart moet men aan veel hogere eisen kunnen voldoen, in het bijzonder moet men met veel langere vluchttijden rekening houden. Tocb ziet het ernaar uit, dat binnen niet al te lange tijd ook hieraan voldaan zal kunnen worden. Aangetrokken door de bijzonder interessante aspecten van deze pro-blematiek hebben wij in onze groep besloten aan dit onderwerp te gaan werken. Daarbij rees natuurlijk de vraag maar hoe en wat? Een in-stallatie bouwen zoals ik bescbreef, en dan Hefst nog beter? Ik geloof dat lk de situatie niet beter kan kenschetsen dan doorte zeggen, datde gehele Nederlandse industrie daartoe op dit moment niet bij macbte zou zijn. En lk bedoel met deze uitspraak niet een brevet van onver-mogen uit te relken aan onze nationale industrle, maar eenvoudlg bet felt te constaterendat op betaangeduide terrein de vervaardigingvan specialistische instrumenten van bet genre gyroscopen e.d. - hier te lande geen ervaring en waarscbijnlijl<i ook geen markt aanwezig is. Deze situatie maakt voor ons bet werk moeilijk maar anderzijds ook aantrekkelijk, omdat wij daardoor iets kunnen bijdragen aan een gebied waaraan niet iedereen in de buurt reeds werkzaam is. Wel wordt men enigszins bevangen door een gevoel van machteloosbeid, als men er-vaart boeveel ervaring en kennis elders op dit gebied reeds aanwezig is, maar dat is iets, waaraan men als wetenschappelijk onderzoeker in deze tijd moet gewennen.

Wat wij ons tot taak bebben gesteld is na te gaan in boeverre met eenvoudige, altbans minder kostbare, bulpmiddelen op dit gebied re-sultaten te bebalen zijn. Een van de kostbaarste onderdelen van bet systeem vormen de gyroscopen. Een gyroscoop, gemonteerd in een ideale ondersteuning, een ideale cardaniscbe opbanging, blij ft zijn een-maal ingenomen positie in de wereldruimte bebouden en dat is de eigenscbap die wij bier nodig bebben. Het benaderen van deze ideale ondersteuning is evenwel een moeilijke zaak. De opbanging is ideaal, als op de to! geen kracbten buiten bet zwaartepunt werken. Iedere on-balans in de to! of wrijving in de lagers van de opbanging doet deze eigenscbappen verdwijnen en veroorzaakt een zogenaamde drift, een

(19)

weglopen van de eenmaal lngenomen stand van de as, met een snelbeld die evenredig is met de grootte van de fout in de balans enz. De mooi-ste gyroscoop diewij kennen is de aarde, die alseen vrij in de wereld-ruimte zwevende tol kan worden bescbouwd. De draailngsas van de aarde wijst ongeveer naar de Poolster. Uit de astronomische waar-nemingen van de Babyloni!!rs en Cbinezen weten wij, dat 3.000 jaar v. Chr. de aardas in de ricbting van bet sterrenbeeld de Draak wees. Wij kunnen hieruit berekenen, dat de drift van de aardas ongeveer een miljoenste graad per uur bedraagt; deze afwijking wordt door sto-ringen zoals eb- en vloedbewegingen veroorzaakt.

Gyroscopen kunnen soms bruikbaar zijn als zij een drift van vele graden per uur bezitten, maar voor traagbeidsnavigatie is bet beste wat er is, eigenlijk nog niet goed genoeg en dat zijn gyroscopen, die ongeveer 0,001 graad per uur drift vertonen. Deze zijn zelfs in de bandel en ll raison van ea. 50.000 gulden per stuk verkrijgbaar.

Men beeft de indruk, dat men met deze nauwkeurigbeid voor de con-ventionele gyroscopen wel ongeveer aanbet eind van de mogelijkheden is. De laatste jaren zijn ecbter alternatieve oplossingen voorgesteld, die ten dele op gebeel nieuwe principes berusten en die mogelijkerwij s tot nog betere resultaten, of tot gelijkwaardige resultaten met een-voudiger hulpmiddelen kunnen leiden. Zo tracbt men de mecba-niscbe opbanging te elimineren door de tol te laten zweven in elek-triscbe of magnetiscbe velden, soms door gebruikmaking van cryo-gene tecbnieken. Docb er zijn ook totaal andere mogelijkheden, waar-bij de tol vervangen is door andere elementen, zoals trillende stem-vorkenofkwartskristallen, ofwel men tracht gyroscopische verschijn-selen in atoomkernen te gebruiken. Een zeer interessante mogelijk-heid biedt ook de reeds eerder genoemde laserstraal. Wanneer men namelijk een dergelijke bundel met behulp van spiegels op een plateau eenmaal recbtsom en eenmaal linksom rondstuurt en daarna de bun-dels laat interfereren, dan kan men daaraan een rotatie van bet plateau constateren.

Uitdeze opsomming van mogelijkheden, die alle uitzonderlijk moeilijk experimenteel en instrumenteel te realiseren zijn en zich daarom nog volop in ontwikkeling bevinden, blijkt dat bier een groot gebied van interessant exploratiewerk open Hgt, dat didactiscb zeer instructief is en daarom in het kader van een tecbniscbe bogeschool goed ingepast kan worden. Het is nauwelijks nodig te vermelden dat ook bier het dilemma brede visie versus specialisatie, duidelijk aanwezig is. Het is nog te vroeg thans reeds een uitspraak te doen.

(20)

Zeer geachte toehoorders,

Als uitgangspunt voor deze toespraak koos ik de uitdrukking "acade-mische kwesties" en de daaraan gehechte betekenis, die de beschuldi-ging zou kunnen inhouden aan bet adres van universiteiten en hoge-scholen, dat zij zich bij voorkeur met nutteloze of onbelangrijke zaken zouden bezighouden.

Hoewel ik de uitdrukking na de eerste zinnen van deze rede niet meer gebruikt heb, was toch al hetgeen ik gezegd heb bedoeld als een over-weging van de daarin vervatte problematiek. Een conclusie zou ik niet dan zeer voorzichtig willen geven.

Ik laat het aan U over te beslissen welke van de door mij genoemde categorieen van mogelijke problemen voor onze T .H., U als academiscb in de slecbte zin van bet woord zou willen betitelen. De animo om volstrekt bersenschimmige problemen aan te vatten is blijkens erva-ring bier zeker niet erg groat, maar laten wij ons gelukkig prijzen in de gelegenbeid te zijn iets verder te zien dan de onmiddellijk voor de hand liggende kwesties. Zander deze mogelijkheid zou onsacadeni.iscb !even zijn eigen karakter verliezen en bet vergaren van nieuwe kennis en vooral van dieper inzicht zou ernstig gehinderd warden.

Wellicbt ten overvloede wil ik erop wijzen, dat ik bier slecbts een as-pect heb willen belicbten van het ingewikkelde en interessante pro-bleem van bet doen en laten, het rellen en zellen van de merkwaardige wereld, die onze universiteiten en hogescbolen vormen. Laat ik tot besluit van mijn bescbouwingen bet volgende mogen zeggen.

Het onderwijsaspect van bet onderzoek brengt met zicb mee, dat we-tenscbappelijk corps en tecbniscbe staf van een tecbniscbe bogeschool genoodzaakt zijn georienteerd te blijven over een breed spectrum van technische mogelijkheden en toepassingen. De verplichting kennis te nemen van de vakliteratuur geeft oak veelvuldig aanleiding tot verifi-catie van nieuwe werkwijzen en beschouwingen, tot een evaluatie en taxatie van allerlei instrumenten. Dit alles, gecombineerd met de vrucbten van het eigen onderzoek brengt met zicb mee, dat een tot ontplooiing gekomen technische hogeschool logischer>*ijze een belang-rijk centrum van tecbniscb en wetenscbappelijk kennen en kunnen wordt: zij moet deze kennis en kunde oak uitstralen. Zij kan een rijke bran van informatie en advies zijn voor de gehele maatschappij, een stimu-lator voor velerlei activiteiten in wetenscbappelijke genootschappen, zoals postacademiaal onderwijs en een gastvrij buis voor congressen, leergangen e.d.

Reeds de Middeleeuwse universiteit was toetssteen en vraagbaak voor de maatschappij. Hoeveel te meer kan en moet dit gelden voor de

(21)

kost-baar geequipeerde instituten van wetenschappelijk onderwijs van onze tijd. Mage onze Technische Hogeschool, die bij herhaling blijk ervan heeft gegeven zich van deze roeping en taak bewust te zijn, met grote bezieUng en met succes aan deze opdracht verder kunnen werken. Ik heb gezegd.

(22)

LITERATUUR

Helmut Schelsky - Einsamkeit und Freiheit, Jdee und Gestalt der deutschen Universitiit und ihrer Reformen.

uitg. Rowohlts deutsche Enzyklopiidie.

Prof. dr. J. Huizinga - Artikel "Universiteit" in Winkler Prins Ency-clopedie, 6e druk.

Jose Ortega y Gasset - De taak van de Universiteit (La Misi6n de la Universidad).

H.P. Leopolds Uitgeversmij. N.V., 's-Gravenhage.

Rapport van de "Commissie - Ontwikkeling natuurwetenschappelijk onderzoek", (Commissie Casimir), oktober 1958.

Rapport van de "Commissie - Wetenschappelijk onderzoek aan en buiten de universiteit", (Commissie Kronig),

Publicatie nr. 1 van de Academische Raad, oktober 1963. H .B .G. Casimir - Science and Industry.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de derde bijdrage onderzoeken Van Landeghem en Cörvers, in op- dracht van de Inspectie Werk en Sociale Economie, hoe een inspectiedienst haar impact kan meten op het

De positie van waarop Robert Frank kritiek uit- oefent op de pleidooien voor een ongebreidelde marktwerking onderscheidt zich bijgevolg van twee andere vormen van kritiek.. Hij

In een tweede bijdrage brengen Greet Van Dooren en Ludo Struyven verslag uit van een studie naar sociale activering door de Belgische OCMW’s?. Hoe wordt sociale activering door deze

Verrassend misschien, maar de georganiseerde plei- dooien voor ‘evidence-based policy’ in de zin zoals de term vandaag wordt gebruikt, dateren van de tweede helft van de

Mogelijk is het u ontgaan, maar het Steunpunt Werk en Sociale Economie (WSE) heeft zonet een nieuwe erkenning gekregen als steunpunt voor beleidsre- levant onderzoek.. Het

Meer zelfs, men was er rotsvast van overtuigd dat men over de nodige recepten en instrumenten beschikte om het gevaar voor een economische crisis in de kiem te smoren, mocht

Vandaar dat het project van een rechtvaardig on- derwijs of een rechtvaardige school niet enkel gebaseerd kan zijn op het principe van kansen- gelijkheid, maar dient men er

De auteur toont aan dat werkzoekenden die zich niet alleen richten op de sector waarin ze al gewerkt hebben, maar ook verder kijken op de arbeidsmarkt, hun kansen op werk