• No results found

De bodemgesteldheid van negen innovatiebedrijven geintegreerde akkerbouw : resultaten van een bodemgeografisch onderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De bodemgesteldheid van negen innovatiebedrijven geintegreerde akkerbouw : resultaten van een bodemgeografisch onderzoek"

Copied!
106
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

3 ? / u u v b ( 3 ^

c

j

j

?

K

f

K

De bodemgesteldheid van negen innovatiebedrijven

geïntegreerde akkerbouw

Resultaten van een bodemgeografisch onderzoek

J.M J . Dekkers

BIBLIOTHEEK

STARINGGEBOUW

Rapport 379

o 1

mm 1995

(2)

REFERAAT

Dekkers, J.M.J., 1995. De bodemgesteldheid van negen innovatiebedrijven geïntegreerde akkerbouw; resultaten van een bodemgeografisch onderzoek. Wageningen, DLO-Staring Centrum. Rapport 379; 113 blz; 27 afb.; 10 tabellen.

In het najaar van 1993 en het voorjaar van 1994 is op negen akkerbouwbedrijven de bodem onder-zocht. De bedrijven zijn als volgt over Nederland verdeeld: twee in het zuidwestelijk zeekleigebied, één in het zuidoostelijk zandgebied, drie in het centrale zeekleigebied en drie in het noordelijk zeek-leigebied. De bodemgesteldheid is vastgesteld en verder zijn 333 grondmonsters van 96 profielen genomen en geanalyseerd op pH(KCl), Ntotaal-gehalte, organische-stofgehalte, CaC03-gehalte en de

fractieverdeling van de minerale delen. Het doel van het onderzoek was de bodemgesteldheid in kaart te brengen, waarmee de relatie tussen nitraatuitspoeling, bodemgesteldheid en bemesting kan worden onderzocht.

Trefwoorden: bodemkunde, grondboring, grondmonster, grondwaterstandsverloop ISSN 0927-4499

©1995 DLO-Staring Centrum, Instituut voor Onderzoek van het Landelijk Gebied (SC-DLO), Postbus 125, 6700 AC Wageningen.

Tel.: 08370-74200; telefax: 08370-24812.

DLO-Staring Centrum is een voortzetting van: het Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding (ICW), het Instituut voor Onderzoek van Bestrijdingsmiddelen, afd. Milieu (IOB), de Afd. Landschapsbouw van het Rijksinstituut voor Onderzoek in de Bos- en Landschapsbouw 'De Dorschkamp' (LB) en de Stichting voor Bodemkartering (STIBOKA).

DLO-Staring Centrum aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO-Staring Centrum.

(3)

Inhoud

Woord vooraf 9 Samenvatting 11 1 Inleiding 13 2 Bodemgeografisch onderzoek 15

2.1 Ligging van de bedrijven 15

2.2 Methode 15 2.3 Indeling van de gronden 16

2.3.1 Zandgronden [H,Z] 17 2.3.2 Zeekleigronden [M] 17 2.3.3 Toevoegingen 19 2.4 Indeling van het grondwaterstandsverloop 19

2.5 Opzet van de legenda 20 3 De bodemgesteldheid van de bedrijven 25

3.1 Bedrijf te Brouwershaven 25

3.1.1 Fysiografie 25 3.1.2 Beschrijving van de legenda-eenheden 25

3.1.3 Beschrijving van de toevoeging 28 3.1.4 Beschrijving van de grondwatertrappen 28

3.2 Bedrijf te IJzendijke 36 3.2.1 Fysiografie 36 3.2.2 Beschrijving van de legenda-eenheden 36

3.2.3 Beschrijving van de grondwatertrap 38

3.3 Bedrijf te IJsselsteijn 46 3.3.1 Fysiografie 46 3.3.2 Beschrijving van de legenda-eenheden 46

3.3.3 Beschrijving van de grondwatertrap 47

3.4 Bedrijf te Zeewolde 54 3.4.1 Fysiografie 54 3.4.2 Beschrijving van de legenda-eenheid 54

3.4.3 Beschrijving van de toevoeging 55 3.4.4 Beschrijving van de grondwatertrap 55

3.5 Bedrijf te Lelystad 61 3.5.1 Fysiografie 61 3.5.2 Beschrijving van de legenda-eenheden 61

3.5.3 Beschrijving van de toevoegingen 62 3.5.4 Beschrijving van de grondwatertrappen 62

3.6 Bedrijf te Emmeloord 70 3.6.1 Fysiografie 70 3.6.2 Beschrijving van de legenda-eenheden 70

(4)

3.6.3 Beschrijving van de grondwatertrappen 73

3.7 Bedrijf te Middenmeer 80

3.7.1 Fysiografie 80 3.7.2 Beschrijving van de legenda-eenheden 80

3.7.3 Beschrijving van de grondwatertrappen 86

3.8 Bedrijf te Holwierde 94 3.8.1 Fysiografie 94 3.8.2 Beschrijving van de legenda-eenheden 94

3.8.3 Beschrijving van de grondwatertrappen 97

3.9 Bedrijf te Holwerd 105 3.9.1 Fysiografie 105 3.9.2 Beschrijving van de legenda-eenheden 105

3.9.3 Beschrijving van de grondwatertrap 108

Literatuur 113

Tabellen

1 Indeling van de grondwatertrappen 19 2 Analysegegevens van het bedrijf te Brouwershaven 31

3 Analysegegevens van het bedrijf te IJzendijke 40 4 Analysegegevens van het bedrijf te IJsselsteijn 49 5 Analysegegevens van het bedrijf te Zeewolde 57 6 Analysegegevens van het bedrijf te Lelystad 65 7 Analysegegevens van het bedrijf te Emmeloord 75 8 Analysegegevens van het bedrijf te Middenmeer 88 9 Analysegegevens van het bedrijf te Holwierde 99 10 Analysegegevens van het bedrijf te Holwerd 110

Figuren

1 Situatiekaart van het bedrijf te Brouwershaven, schaal 1 : 25 000 21

2 Bodemkaart van het bedrijf te Brouwershaven 22 3 Boorpuntenkaart van het bedrijf te Brouwershaven 30 4 Situatiekaart van het bedrijf te IJzendijke, schaal 1 : 25 000 33

5 Bodemkaart van het bedrijf te IJzendijke 35 6 Boorpuntenkaart van het bedrijf te IJzendijke 39 7 Situatiekaart van het bedrijf te IJsselsteijn, schaal 1 : 25 000 43

8 Bodemkaart van het bedrijf te IJsselsteijn 44 9 Boorpuntenkaart van het bedrijf te IJsselsteijn 48 10 Situatiekaart van het bedrijf te Zeewolde, schaal 1 : 25 000 51

11 Bodemkaart van het bedrijf te Zeewolde 52 12 Boorpuntenkaart van het bedrijf te Zeewolde 56 13 Situatiekaart van het bedrijf te Lelystad, schaal 1 : 25 000 58

14 Bodemkaart van het bedrijf te Lelystad 59 15 Boorpuntenkaart van het bedrijf te Lelystad 64

(5)

16 Situatiekaart van het bedrijf te Emmeloord, schaal 1 : 25 OOO 67

17 Bodemkaart van het bedrijf te Emmeloord 68 18 Boorpuntenkaart van het bedrijf te Emmeloord 74 19 Situatiekaart van het bedrijf te Middenmeer, schaal 1 : 25 000 77

20 Bodemkaart van het bedrijf te Middenmeer 78 21 Boorpuntenkaart van het bedrijf te Middenmeer 87 22 Situatiekaart van het bedrijf te Holwierde, schaal 1 : 25 000 91

23 Bodemkaart van het bedrijf te Holwierde 92 24 Boorpuntenkaart van het bedrijf te Holwierde 98 25 Situatiekaart van het bedrijf te Holwerd, schaal 1 : 25 000 (Blad 6B) 102

26 Bodemkaart van het bedrijf te Holwerd 103 27 Boorpuntenkaart van het bedrijf te Holwerd 109

(6)

Woord vooraf

Voor het onderzoeksproject 'Stikstofemissie naar grond- en oppervlaktewater van geïnte-greerde bedrijfssystemen in de akkerbouw', opgesteld door het Proefstation voor de Akkerbouw en de Groenteteelt in de Vollegrond (PAGV) en DLO-Staring Centrum en financieel ondersteund door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en het Landbouwschap, heeft DLO-Staring Centrum de bodemgesteldheid van negen innovatiebedrijven geïntegreerde akkerbouw onderzocht. Het onderzoek heeft plaatsge-vonden in de periode november 1993 tot en met april 1994.

(7)

Samenvatting

Eind 1993 en begin 1994 heeft DLO-Staring Centrum voor het onderzoeksproject 'Stik-stofemissie naar grond- en oppervlaktewater van geïntegreerde bedrijfssystemen in de akkerbouw' negen akkerbouwbedrijven bodemgeografisch onderzocht. De bedrijven liggen verspreid over Nederland: twee in het zuidwestelijk zeekleigebied, één in het zuidoostelijk dekzandgebied, drie in het centrale zeekleigebied en drie in het noordelijk zeekleigebied. Het doel van het onderzoek was de bodemgesteldheid in kaart te brengen, waarmee de relatie tussen nitraatuitspoeling, bodemgesteldheid en bemesting kon worden onderzocht.

Onder bodemgesteldheid verstaan we: — de profielopbouw tot 1,50 m - mv.;

— de aard, samenstelling en eigenschappen van de bodemhorizonten; — het grondwaterstandsverloop.

Om de bodemgesteldheid te bepalen zijn met een handboor boringen tot 1,50 m - mv. uitgevoerd. De boringsdichtheid was afhankelijk van de bij ons bekende heterogeniteit van de bodem. Vier boringen per ha zijn uitgevoerd bij de bedrijven die in Middenmeer en het centrale zeekleigebied zijn gelegen. Bij de overige bedrijven zijn acht boringen per ha uitgevoerd. In totaal zijn circa 1200 boringen uitgevoerd. Het bodemprofïelmon-ster van iedere boring is gedetermineerd volgens De Bakker en Schelling. De dikte van iedere horizont is gemeten en de overige variabelen zijn geschat. Het grondwater-standsverloop is door schattingen vastgesteld op basis van hydromorfe verschijnselen in het profiel. In een aantal boorgaten is de grondwaterstand gemeten om de schattingen te toetsen. Toetsing kon evenwel lang niet altijd verantwoord geschieden, omdat de onderzoeksperiode als zeer nat beschouwd moet worden.

Van de meeste legenda-eenheden of van elk perceel is minimaal één profiel bemonsterd tot maximaal 1,50 m - mv. Het aantal monsters per profiel varieerde van twee tot vijf. In totaal zijn 96 profielen bemonsterd waaruit 333 grondmonsters zijn genomen. Op het Bedrijfslaboratorium voor grond- en gewasonderzoek te Oosterbeek zijn hiervan de pH(KCl), N-totaal, organische stof, CaC03 en de fractieverdeling van de minerale

delen geanalyseerd. De resultaten van het bodemgeografisch onderzoek en van de analy-ses van de grondmonsters zijn per bedrijfin figuren en tabellen aangegeven en worden in hoofdstuk 3 besproken. Om kaarttechnische redenen is de situatie van de percelen dikwijls niet in overeenstemming met de werkelijke ligging. Aan de meeste percelen hebben wij een eigen nummer toegekend, dat veelal niet overeenkomt met de aanduiding van de grondgebruiker. Van ieder bedrijf is een beknopte fysiografische beschrijving gegeven; tevens is per bedrijf een afzonderlijke legenda opgesteld, die schematisch de profielopbouw aangeeft. Op de boorpuntenkaarten staan de situatie en de nummering van de boringen aangegeven.

(8)

1 Inleiding

Het doel van het onderzoek was de bodemgesteldheid in kaart te brengen, waarmee de relatie tussen nitraatuitspoeling, bodemgesteldheid en bemesting kan worden onder-zocht.

Onder bodemgesteldheid verstaan we:

— de opbouw van de bodem tot het niveau van de gemiddeld laagste grondwaterstand tot een maximum van 1,50 m - mv.;

— de aard, samenstelling en eigenschappen van de bodemhorizonten; — het grondwaterstandsverloop.

Verschillen en overeenkomsten in de bodemgesteldheid gaan dikwijls samen met visueel waarneembare verschillen en overeenkomsten in het landschap. Daardoor is het mogelijk de verbreiding van de verschillen en overeenkomsten in vlakken op een kaart vast te leggen.

Methode en resultaten van het onderzoek zijn beschreven of weergegeven in dit rapport, waarin de bodemkaarten als figuren zijn opgenomen. Rapport en kaarten vormen een geheel en vullen elkaar aan. Het is daarom van belang om rapport en kaarten gezamen-lijk te raadplegen.

(9)

2 Bodemgeografisch onderzoek

2.1 Ligging van de bedrijven

De onderzochte bedrijven liggen verspreid over Nederland. In het zuidwestelijk deel is dat in Brouwershaven en IJzendijke; in het zuidoosten in IJsselsteijn; in het centrale zeekleigebied in Zeewolde, Lelystad en Emmeloord, en in het noordelijk deel in Middenmeer, Holwierde en Holwerd.

2.2 Methode

Het bodemgeografisch onderzoek is uitgevoerd in de periode november 1993 tot april 1994. Onder bodemgeografisch onderzoek verstaan we:

— een veldbodemkundig onderzoek naar de variabelen die tezamen de bodemgesteldheid bepalen:

* profielopbouw (als resultaat van geogenese en pedogenese): 1 dikte van de horizonten;

2 textuur van de horizonten (lutum- en leemgehalte en zandgrofheid); 3 kalkgehalte;

4 organische-stofgehalte van de humushoudende lagen; * grondwaterstandsverloop;

* bewortelbare diepte;

— het determineren van de grond volgens De Bakker en Schelling (1989);

— het ruimtelijk weergeven van de verbreiding van deze variabelen in bodemkundige eenheden op kaarten en de beschrijving ervan in de bijbehorende legenda's. Het bodemgeografisch onderzoek is uitgevoerd met een grondboor. De boringsdichtheid hebben we af laten hangen van de bij ons bekende heterogeniteit van de bodem. Bij de bedrijven in het centrale zeekleigebied en bij het bedrijf te Middenmeer zijn vier boringen per ha uitgevoerd en bij de overige bedrijven acht.

Het bodemprofielmonster van iedere boring is gedetermineerd. De dikte van iedere horizont is gemeten en de overige variabelen zijn geschat. Bij de verbreiding van bo-demkundige verschillen is niet alleen uitgegaan van profielkenmerken, maar ook van landschappelijke en topografische kenmerken, zoals maaiveldsligging, reliëf en bodemge-bruik.

De kartering van het grondwaterstandsverloop die gelijktijdig met de opname van de andere variabelen plaatsvond, is gebaseerd op de veldschatting van de gemiddeld hoogste (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) op basis van hydromorfe verschijn-selen in het profiel. Om de schattingen te toetsen is de grondwaterstand gemeten in een aantal boorgaten. Uit deze gegevens is de grondwatertrap (Gt) afgeleid. De grondwater-trappen geven de gemiddelde fluctuatie van het ondiepe grondwater weer. Kennis over het verband tussen profiel- en veldkenmerken en het grondwaterstandsverloop is verkre-gen door elders bodemprofielen te bestuderen op plaatsen waar gedurende een lange

(10)

reeks van jaren de grondwaterstanden ijn gemeten, namelijk bij stambuizen van het TNO instituut voor Grondwater- en Geo-energie (TNO-GG). Onder de GHG en GLG verstaan we het rekenkundig gemiddelde over zoveel mogelijk achtereenvolgende jaren (liefst tenminste acht jaren) van de hoogste/laagste drie grondwaterstanden (HG3 en LG3) per hydrologisch jaar (1 april-31 maart) van buizen die op of omstreeks de 14° en 28e van elke maand worden gemeten.

Van de meeste legenda-eenheden of van elk perceel is minimaal één grondmonster genomen tot aan het GLG-niveau met een maximum van 1,50 m - mv. Bij het Labora-torium voor Grond- en Gewasonderzoek te Oosterbeek zijn de grondmonsters geanaly-seerd op: pH(KCl), Ntotaa,-gehalte, organische-stofgehalte, CaC03, de fractieverdeling van de zandige afzettingen en het lutumgehalte van de kleiïge afzettingen. De analyse-gegevens zijn door ons gebruikt om achteraf de schattingen te toetsen.

Binnen een kaartvlak kunnen delen voorkomen waarvan de inhoud afwijkt van de omschrijving die we in de legenda aan een kaartvlak geven. Zulke delen zijn de zogenaamde onzuiverheden. We kunnen ze door hun geringe afmetingen bij de gebruikte kaartschaal niet afzonderlijk weergeven of we hebben ze niet opgemerkt. We hebben er echter naar gestreefd kaartvlakken af te grenzen met een gemiddelde zuiverheid van ten minste 70% (Marsman en De Gruyter, 1982). De resultaten van het onderzoek zijn per bedrijf weergegeven op de bodem- en grondwatertrappenkaart. Per bedrijf is vervol-gens beschreven of weergegeven:

— fysiografie; — bodemgesteldheid; — analysegegevens.

Van de voorkomende legenda-eenheden hebben we één of meer, afhankelijk van de verschillen per perceel, schematische profielschetsen opgesteld.

2.3 Indeling van de gronden

In het veld hebben we de gronden per boorpunt gedetermineerd volgens het Systeem van bodemclassificatie voor Nederland van De Bakker en Schelling (1989). Dit is een morfometrisch classificatiesysteem: het gebruikt de meetbare kenmerken van het profiel als indelingscriterium. Vervolgens zijn de gronden in karteerbare eenheden ingedeeld. Deze eenheden zijn in de verschillende legenda's ondergebracht, omschreven en verklaard. We hebben getracht de verschillende soorten gronden er zodanig in te groeperen, dat de legenda's de wijze van indeling overzichtelijk weergeven. De indeling van de gronden komt deels overeen met die van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50 000. Het doel van het onderzoek en de meer gedetailleerde kartering hebben ertoe geleid, dat we op bepaalde punten van de landelijke indeling zijn afgeweken of de on-derverdeling hebben verfijnd. Zo lieten we op het hoogste niveau de grondsoort prevale-ren en op een lager niveau hebben we de indeling naar textuur aangepast. De gronden zijn eerst onderverdeeld naar grondsoort in zandgronden en zeekleigronden. Binnen deze twee grondsoorten zijn de gronden verder onderverdeeld in legenda-eenheden. In de volgende subparagrafen lichten we de verdere indeling van deze groepen

(11)

toe. Tussen [ ] staat telkens de code voor een indelingscriterium.

2.3.1 Zandgronden [H,Z]

Zandgronden zijn minerale gronden, waarvan het niet-moerige deel tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van die dikte uit zand bestaat. We hebben de zandgronden in kalkloze en kalkhoudende zandgronden onderverdeeld. Binnen de kalkloze zandgronden hebben we naar de aard van de bodemvorming podzolgronden [H], eerdgronden en vaaggronden [Z] onderscheiden.

Podzolgronden hebben een duidelijke podzol-B-horizont. Er komen alleen humuspodzol-gronden voor. De humuspodzolhumuspodzol-gronden vormden zich in mineralogisch 'arm' materiaal. We hebben alleen podzolgronden aangetroffen die onder invloed van grondwater zijn ontstaan, dus met hydromorfe kenmerken [..n..]. Het zijn gronden met een matig dikke bovengrond, 30-50 cm dik [c....] (laarpodzolgronden).

Eerdgronden hebben een donkere humushoudende bovengrond (Al-horizont) die zich heeft ontwikkeld door omzetting van planteresten in humus. Wanneer deze horizont ten minste 15 cm dik is en aan bepaalde eisen van humusgehalte of kleur voldoet, is er sprake van een minerale eerdlaag. Alle zandgronden zonder duidelijke podzol-B die een minerale eerdlaag hebben, worden eerdgronden genoemd. Er komen alleen eerdgronden voor die onder invloed van grondwater zijn ontstaan, dus met hydromorfe kenmerken [..n..]. Het zijn gronden met een matig dikke bovengrond, 30-50 cm dik [c....] (gooreerdgronden).

Vaaggronden zijn gronden waarvan de horizonten dermate zwak of onduidelijk (vaag) zijn ontwikkeld dat ze niet voldoen aan de eisen die bijvoorbeeld aan een duidelijke podzol-B-horizont of aan een minerale eerdlaag worden gesteld. Er zijn alleen vaaggronden onderscheiden die onder natte omstandigheden binnen het zeekleigebied zijn ontstaan, dus met hydromorfe kenmerken [..n..]. De bovengrond is zeer fijn zandig, kleiarm en kleiïg, en kalkhoudend.

Bij de kalkloze zandgronden bestaat de textuur van de bovenste laag uit matig fijn [...5.] en zwak lemig zand [....3] en bij de kalkhoudende zandgronden uit zeer fijn, kleiïg zand [...40]. Alleen de kalkhoudende zandgronden zijn aangeduid met de letter A achter de code [ A].

2.3.2 Zeekleigronden [M]

Zeekleigronden zijn minerale gronden, waarvan het niet-moerige deel tussen 0 en 80 cm diepte voor minder dan de helft van die dikte uit zand bestaat. Binnen de zeekleigronden hebben we naar de aard van de bodemvorming alleen vaaggronden [M...] onderscheiden. Vaaggronden zijn gronden zonder duidelijke eerdlaag. Er komen alleen vaaggronden voor die onder natte omstandigheden zijn ontstaan, dus met hydromorfe kenmerken [..n.J.

(12)

De zeekleigronden zijn verder onderverdeeld naar de textuur van de bovenste laag van 0-30 cm - mv.:

— zeer lichte zavel [...la]; — matig lichte zavel [...lb]; — zware zavel [....2]; — lichte klei [....3].

De onderverdeling naar het profielverloop luidt als volgt:

— met meer dan 40 cm moerig materiaal beginnend tussen 40 en 80 cm - mv. [....1]; — 'zavel of klei-op-zand' [....2]:

zavel- en kleigronden met een zandlaag of zandondergrond van meer dan 20 cm dikte, beginnend tussen 25 en 80 cm, met uitzondering van gronden waarin: * de zandlaag of zandondergrond bestaat uit kleiïg, uiterst fijn zand (5-8% lutum;

M50 <105 urn) = prof iel verloop 5;

* boven de zandlaag een niet-kalkrijke, zware kleilaag voorkomt die voldoet aan de eisen gesteld bij profielverloop 3 = profielverloop 3;

— 'zavel of klei op een tussenlaag van niet-kalkrijke, zware klei' [....3]:

zavel- en kleigronden met een niet-kalkrijke, zware kleilaag (>35% lutum) die: * of begint binnen 25 cm en doorloopt tot ten minste 40 cm;

* of begint tussen 25 en 80 cm en ten miste 15 cm dik is en die rust op een lichtere en/of kalkrijke ondergrond die:

— of binnen 80 cm diepte begint en ten minste 40 cm dik is; — of dieper dan 80 cm begint en doorloopt tot dieper dan 120 cm; — 'zavel of klei op een ondergrond van niet-kalkrijke, zware klei' [....4]:

zavel- en kleigronden met een niet-kalkrijke, zware kleilaag (>35% lutum) die voldoet aan de eisen gesteld bij profielverloop 3 en die:

* of doorloopt tot dieper dan 120 cm;

* of tussen 80 en 120 cm diepte overgaat in moerig materiaal dat doorloopt tot dieper dan 120 cm;

* of ten hoogste is onderbroken door lichtere en/of kalkrijke en/of moerige lagen die eventueel tezamen dunner zijn dan 40 cm en die binnen 120 cm weer overgaan in niet-kalkrijke, zware klei;

— 'homogene, aflopende en oplopende profielen' [....5]:

zavel en kleigronden die niet vallen onder de definities van de profielverlopen 1, 2, 3 of 4. Tot deze gronden behoren:

* homogene profielen; tot 120 cm diepte weinig variatie in textuur; uitgezonderd profielen die geheel uit kalkarme of kalkloze, zware klei bestaan (= profiel verloop 4);

* aflopende profielen; tussen 0 en 120 cm diepte neemt het lutumgehalte geleidelijk af, zonder de textuurklasse 'zand' binnen 80 cm te bereiken; uitgezonderd is kleiïg, uiterst fijn zand (5-8% lutum; M50 <105 urn), zie profielverloop 2;

* oplopende profielen; tussen 0 en 120 cm diepte neemt het lutumgehalte geleidelijk toe, maar bereikt binnen 80 cm niet de textuurklasse kalkarme of kalkloze, zware klei;

(13)

De onderverdeling naar het kalkverloop (alleen bij de mariene afzettingen) luidt als volgt:

— kalkrijk: kalkrijk vanaf maaiveld [....A];

— kalkhoudend: alleen een kalkrijke bouwvoor of kalkrijk vanaf 30-50 cm diepte — kalkarm: kalkrijk dieper dan 50 cm diepte [....C].

2.3.3 Toevoegingen

Een aantal (bodemkundige) verschijnselen hebben we niet gebruikt als criterium bij de indeling van de gronden, met name omdat anders het aantal bodemeenheden onnodig groot zou worden. Daarom hebben we deze verschijnselen in kaart gebracht in de vorm van toevoegingen; ze zeggen iets extra's over de bodemeenheden per vlak. De volgende toevoegingen zijn gebruikt:

— moerig materiaal beginnend tussen 80 en 150 cm - mv. (bij kleigronden); — pleistoceen zand beginnend tussen 80 en 150 cm - mv. (bij kleigronden); — humeus materiaal beginnend tussen 30 en 80 cm - mv. (bij kleigronden); — humusrijk materiaal beginnend tussen 80 en 150 cm - mv. (bij kleigronden).

2.4 Indeling van het grondwaterstandsverloop

De grondwaterstand op een bepaalde plaats varieert in de loop van eenjaar. Doorgaans zal het niveau in de winter hoger zijn (neerslag groter dan verdamping) dan in de zomer (verdamping groter dan neerslag). Bovendien verschillen grondwaterstanden ook van jaar tot jaar op hetzelfde tijdstip (Van Heesen en Westerveld, 1966). Het jaarlijks wisse-lend verloop van de grondwaterstand op een bepaalde plaats kan gekarakteriseerd wor-den door een gemiddeld hoogste wintergrondwaterstand, gecombineerd met een gemid-deld laagste zomergrondwaterstand (GHG en GLG).

De waarden die voor de GHG en de GLG worden gevonden, kunnen van plaats tot plaats vrij sterk variëren. Daarom is de klasse-indeling, die op basis van de GHG en de GLG is ontworpen, betrekkelijk ruim van opzet (De Vries en Van Wallenburg, 1990). Elk van deze klassen, de grondwatertrappen (Gt's), is door een GHG- en GLG-traject gedefinieerd. De grondwatertrappen die op de innovatiebedrijven voorkomen, staan aangegeven in tabel 1.

Tabel 1 Indeling van de grondwatertrappen

mv.) Grondwatertrap IIb IHa lub IVu Vlo VIIo GHG (cm - mv.) 25- 40 0- 25 25- 40 40- 80 40- 80 80-140 GLG (ei 50- 80 80-120 80-120 80-120 120-180 120-180

(14)

2.5 Opzet van de legenda

In de legenda's van de bodemkaarten zijn de verschillen in bodemgesteldheid weergege-ven in de vorm van:

— legenda-eenheden; — toevoegingen; — grondwatertrappen.

Legenda-eenheden bestaan voor ten minste 70% van hun oppervlakte uit gronden met een groot aantal overeenkomende kenmerken en eigenschappen. Iedere legenda-eenheid heeft een eigen code en is door een lijn omgrensd: de bodemgrens.

Toevoegingen worden gebruikt om een bepaald profielkenmerk aan te geven dat over een gedeelte of over het gehele oppervlak van één of meer legenda-eenheden voorkomt. De toevoegingen zijn op de bodemkaarten met een arcering aangegeven. Ze zijn om-grensd met een onderbroken lijn voorzover deze niet samenvalt met een bodemgrens. Grondwatertrappen geven de gemiddelde fluctuatie van het grondwater weer. Ze zijn in grijze lijnen op de bodemkaarten aangegeven.

Een combinatie van legenda-eenheid + eventuele toevoeging + grondwatertrap heet kaarteenheid.

Voorbeeld:

legenda-eenheid Mnl5A

toevoeging ....v grondwatertrap Vlo tezamen kaarteenheid Mnl5Av-VIo

Bij elke legenda-eenheid hoort tenminste één kaarteenheid, maar afhankelijk van het aantal combinaties met grondwatertrappen en toevoegingen zullen er doorgaans meer kaarteenheden voorkomen.

(15)

Noordgouwe I Hu >e 0( ? polder ! i P o f r / ' ff

(16)

O 25 50 75 100 m

1

(17)

LEGENDA Mnl5aA Mnl5bA Mn25A Kalkrijke zeekleigronden Poldervaaggronden

bovengrond: zeer lichte zavel ondergrond: ongeveer hetzelfde bovengrond: matig lichte zavel ondergrond: ongeveer hetzelfde bovengrond: zware zavel ondergrond: ongeveer hetzelfde bovengrond: lichte klei

ondergrond: ongeveer hetzelfde Kalkrijke zandgronden

Vlakvaaggronden

1 Zn40A ~l bovengrond: kleiarm tot kleiïg, zeer fijn zand ondergrond: ongeveer hetzelfde

Mn35A

Toevoeging

moerig materiaal beginnend tussen 80 en 150 cm - mv. Grondwatertrappen GHG (cm - mv.) 25-40

mb

Vlo 4x

O

GLG (cm - mv.) 80-120 40-80 120-180 nummer en lokatie van een grondmonster

(18)

3 De bodemgesteldheid van de bedrijven

3.1 Bedrijf te Brouwershaven

3.1.1 Fysiografïe

Het materiaal dat aan de oppervlakte is aangetroffen behoort tot de Afzettingen van Duinkerke die zijn gevormd vanaf circa 1500 v. Chr. (Zagwijn en Van Staalduinen, 1975). Het betreffen jonge zeekleiafzettingen. Op een enkele plaats (perceel 4) komt veen in de ondergrond voor. Deze afzetting behoort tot het zogenaamde Hollandveen. Het kleiïge materiaal is in zijn algemeenheid kalkrijk. Het veen bestaat uit eutroof riet/zeggeveen. De percelen zijn voorzien van een kunstmatig drainagesysteem. Deson-danks heeft perceel 2 een ontwateringstoestand die voor akkerbouwdoeleinden ontoerei-kend is.

3.1.2 Beschrijving van de legenda-eenheden

MnlSaA Kalkrijke poldervaaggronden; met een bovengrond van zeer lichte zavel en een ondergrond met ongeveer dezelfde samenstelling

Schemat ische profielsc Horizont code lAp lCgl lCg2 lCg3 diepte (cm - mv.) 0- 30 30- 55 55-115 115-150 hets (perceel Org. stof 2 1) Textuur lutum (%) 11 11 7 8 mediaan (M50) 120 Omschrijving

matig humusarme, kalk-rijke, zeer lichte zavel kalkrijke, zeer lichte zavel

kalkrijk, kleiïg, zeer fijn zand

kalkrijke, zeer lichte zavel (gereduceerd) Verbreiding: het zuidwestelijk deel van perceel 1

Toelichting: de begindiepte van het kleiïge, zeer fijne zand varieert nogal. Gemiddeld begint dit op 50 cm - mv. met als uitersten 30-80 cm - mv. De bewor-telbare diepte van deze gronden bedraagt 100-120 cm - mv. (de begindiepte van de zuurstof arme, gereduceerde zone).

(19)

Schematische profielschets (perceel 2) Horizont code lAp lCgl lCg2 lCr diepte (cm - mv.) 0- 30 30- 60 60- 80 80-150 Org. stof 2 Textuur lutum (%) 8 6 9 8 mediaan (M50) 125 Omschrijving

matig humusarme, kalk-rijke, zeer lichte zavel kalkrijk, kleiïg, zeer fijn zand

kalkrijke, zeer lichte zavel

kalkrijke, zeer lichte zavel (gereduceerd) Verbreiding: het oostelijk deel van perceel 2

Toelichting: deze gronden zijn bewortelbaar tot circa 80 cm - mv., de diepte waarop de gereduceerde zone begint. De bodemopbouw varieert nogal. Vooral in het zuidwestelijk deel van het kaartvlak komt in de ondergrond in plaats van zeer lichte zavel matig lichte tot hier en daar zware zavel voor. In het zuid-oostelijk deel daarentegen vindt men op de meeste plaatsen kleiïg zand.

Mnl5bA Kalkrijke poldervaaggronden; met een bovengrond van matig lichte zavel en een ondergrond met ongeveer dezelfde samenstelling

Schematische profielschets Horizont code lAp lCgl lCg2 l Cg3 lCr diepte (cm - mv.) 0- 30 30- 60 60- 85 85-130 130-150 Org. stof 2 Textuur lutum (%) 15 15 11 15 13 Omschrijving

matig humusarme, kalkrijke, matig lichte zavel

kalkrijke, matig lichte zavel kalkrijke, zeer lichte zavel kalkrijke, matig lichte zavel kalkrijke, matig lichte zavel (gereduceerd)

Verbreiding: de percelen 1, 2 en 4

Toelichting: de gronden in de percelen 1 en 4 zijn bewortelbaar tot ten minste 120 cm diepte en in perceel 2 tot circa 80 cm diepte. De bodemopbouw varieert nogal. In perceel 1 komt in de ondergrond behalve zeer lichte en matig lichte zavel ook kleiïg, zeer fijn zand voor, maar ook zware zavel en lichte klei. In de percelen 2 en 4 is geen lichte klei aangetroffen, maar de overige varianten wel. In perceel 2, met grondwatertrap Illb, is de gereduceerde

(20)

zone op circa 80 cm - mv. geconstateerd. Dit is tevens de onderkant van de bewortelbare diepte. In perceel 1 (geldt overigens voor het gehele per-ceel) komen in de ondergrond veel schelpen voor. De doorlatendheid van de ondergrond wordt hierdoor vergroot, vooral als ze laagsgewijs voorko-men.

Mn25A Kalkrijke poldervaaggronden; met een bovengrond van zware zavel en een ondergrond van ongeveer dezelfde samenstelling

Schematische profielschets Horizont code lAp ICgl lCg2 lCg3 diepte (cm - mv.) 0- 30 30- 70 70- 90 90-150 Org. stof 2 Textuur lutum (%) 20 20 16 21 Omschrijving

matig humusarme, kalkrijke, zware zavel

kalkrijke, zware zavel kalkrijke, matig lichte zavel kalkrijke, zware zavel Verbreiding: de percelen 2, 4 en 5

Toelichting: in perceel 5 komt in het noordelijk deel plaatselijk kleiïg, zeer fijn zand in de ondergrond voor. Zowel in de percelen 4 als 5 is op enkel plaatsen lichte klei in de ondergrond aangetroffen. Bij perceel 4 bestaat de onder-grond vanaf circa 110 cm - mv. uit veen (toevoeging). De bewortelbare diepte van deze gronden in perceel 2 bedraagt circa 80 cm (begindiepte van de gereduceerde zone). Bij de overige percelen is de bewortelbaarheid dieper, minstens van 100-120 cm - mv.

Mn35A Kalkrijke poldervaaggronden; met een bovengrond van lichte klei en een ondergrond van ongeveer dezelfde samenstelling

Schematische profielschets Horizont code lAp ICgl lCg2 ICr diepte (cm - mv.) 0- 30 30- 50 50-140 140-150 Org. stof 2 Textuur lutum (%) 27 23 28 26 Omschrijving

matig humusarme, kalkrijke, lichte klei kalkrijke, zware zavel

kalkrijke, lichte klei

kalkrijke, lichte klei (gereduceerd) Verbreiding: de percelen 4 en 5

(21)

In de gronden op perceel 4 komt op veel plaatsen veen in de ondergrond voor (toevoeging). De gronden zijn veelal tot circa 120 cm diepte of tot aan de begindiepte van de veenondergrond bewortelbaar.

Zn40A Kalkrijke vlakvaaggronden; met een bovengrond van kleiïg, zeer fijn zand en een ondergrond van ongeveer dezelfde samenstelling

Schematische profielschets Horizont code lAp ICgl l Cg2 ICr diepte (cm - mv.) 0- 30 30- 70 70-120 120-150 Org. stof 2 Textuur lutum (%) 7 6 4 4 mediaan (M50) 120 120 140 140 Omschrijving

matig humusarm, kalkrijk, kleiïg, zeer fijn zand

kalkrijk, kleiïg, zeer fijn zand kalkrijk, kleiarm, zeer fijn zand

kalkrijk, kleiarm, zeer fijn zand (gereduceerd) Verbreiding: perceel 3

Toelichting: op enkele plaatsen is in de ondergrond een dunne zeer lichte of matig lichte zavellaag aangetroffen of komt in plaats van kleiarm zand kleiïg zand voor. De ondergrond is nogal wisselend van opbouw en heeft daarom ook een wisselende bewortelbare diepte. Het kleiarme zand is nauwelijks bewortel-baar. De gemiddelde begindiepte bedraagt circa 70 cm met als uitersten 30-120 cm.

3.1.3 Beschrijving van de toevoeging

Alleen in perceel 4 is plaatselijk een veenondergrond aangetroffen die dieper dan 80 cm - mv. begint. Het veen bestaat uit eutroof riet/zeggeveen. Plaatselijk is de veenlaag maar 20 cm dik. Onder deze dunne veenlaag komt op de meeste plaatsen weer kalkrijk materiaal voor.

3.1.4 Beschrijving van de grondwatertrappen

Mb: GHG 25-40 cm - mv.; GLG 80-120 cm - mv.

Deze grondwatertrap komt alleen in perceel 2 voor. Gronden met deze grondwatertrap zijn te nat voor akkerbouw. Tijdens het onderzoek bevond de grondwaterstand zich tussen 40 en 60 cm - mv.

(22)

Vlo: GHG 40-80 cm - mv.; GLG 120-180 cm - mv.

Verbreiding: de percelen 1, 3, 4 en 5

Bij het schatten van de GLG in kleigronden wordt veelal de diepte, waarop de totaal gereduceerde zone begint, beschouwd als GLG-niveau. Bij dit onderzoek zou dat voor het zuidwestelijk deel van perceel 1 betekend hebben dat het GLG-niveau ondieper dan

120 cm - mv. ligt en dat dit deel als Gt IV gekarakteriseerd zou moeten worden. Het onderzoek heeft in een vrij natte periode plaatsgevonden, terwijl dit door de gemeten grondwaterstanden niet werd bevestigd. Deze bevonden zich nameüjk tussen 90 en 110 cm - mv., dus bijna op GLG-niveau als de gereduceerde zone als GLG-niveau wordt beschouwd. Mede gezien de relatieve hoogteligging hebben wij aan deze gronden toch Gt Vlo toegekend. In het noordoostelijk deel van het perceel komt de gereduceerde zone meestal niet binnen 120 cm - mv. voor, terwijl de grondwaterstanden duidelijk ondieper waren, namelijk 60-85 cm - mv. Bij de overige percelen was de grondwaterstand ook vrij diep ten opzichte van de gereduceerde zone, zij het niet zo extreem als bij het zuid-westelijk deel van perceel 1. Het kan ook zijn dat de kunstmatige ofwel natuurlijke drainage hier debet aan is. Binnen het kader van dit onderzoek kon dit echter niet opge-spoord worden. Bij perceel 3 varieerden de grondwaterstanden tijdens dit onderzoek (26-10-'93) meestal van 100-125 cm - mv., bij perceel 4 van 90-130 cm - mv. en bij perceel 5 van 100-145 cm - mv.

(23)

O 25 50 75 100 m

(24)

K S Q •4 E * i s s • * *

ï

«ft •fc» e u a. SU ?> «» w £> a M "O u 73 1 ' S s > # s es B "3 "2 ü

i

u h V •o e 2 .s a 'S "O • e

I

j a

1-s

es

M

z*ès G s a, .S > S 6 CX '

i!

S BE e a* S g s s "? - 5 M 3. o *H

21

o V ) 1H

i i

V I e *4

«1

f i

e 2 1 ve

SI

s !

31

Si

o" u u Ü 'S .

*4

b « ti N • S> .s e s S s § "0. C>, r-«i. ^ H g o "a p-o é e 1 ^ H n ee p ^ ve M o S e e **. S 6 e S! i-* Tf t - ^ i n *H •S, o ? o ve r-| é o *H t -p f «H p ^ vT ** rt e © "J. t » o ó e £

i

m « VC P Î ^ V ) • H *-7 s o •a t -? Ó o 5 i M ' t •*t •» oC " l e © e «1 t -8 i M # e

i

s « K f î v> • » ^ »X p* r » e ve^ r » f i ô 3 P I m " l f i ve vf *H °* *H Os ** O t -K e V ) i n 5j

1

w r > t -\ e ^ t *" «M o o »S. p~ ê V )

i

r > wi-ve VB i n wi ve p f 3 o t -K e ê « ^ t «î. V ) P H o ve e R o o «i. r -tf) Ô V I S "<r n t ~ r^ 9v ^, W O V ) e e «* p-S V ) « V ) 1-H a ^ «T. r -«9. p< e p< a ^ p ^ e é e ! tf> «ï. ve "». ve FH_ f j " s e e ve p ^ o ê e a V I «!. «4 p-• ^ o S o e »X p" S w ê p-o § £ V I «i. p-<=i e S *4 O n. p-e é e 1 N ve n w n r~ e 3 o ^H as a à ! N ve Ov S P^ m ^ rt V ) e ^ t -o ô o p-m

(25)

<N *-* eu -ft .se s • ä V •o 73 tri CU e S 41 •s s ca # s BD ,g "ëî •o u 01 > a> '•0 cc b t b <u •O S CS c •— e ei •O •W e -** 8 »: ,2 M S c o -a e . M 'S o S ° 2: i a u x a o. .£ > « s CU • o S 2 'S S <^ « e CS a. C/3 Ui s E s s e> 8 c i - 1 r< 3. es r* v i B -H a e v i »H in a o fi m o S £ m a ° S in B v a o

* i

HH a ve ^ e <-< a <s S v a VO B -H B A a HH B v a m O u es U « M o •H» »V i * 0 £ . e ec C •o •s r< . ù> 01 Î M CS HI S CS • S es S a • 41 &E •• S 4> S » B O « M T £ <s HH. f-T 9 \ O O ^, t ~ v i t-ó c i o > < V I c i B S t -w* t ~ o m ^^ ve °i. o N X o es so i -v i ^ H v i r » o > < v i c i s S t -N e>\ r f T-H VO « n ^H ^H ON O o "L t -o c i ó o > < .e v i ^ H B s 00 C l «fi es H H ' t HH "l O m TT O O OS 1> o « © c i o h H > < •S V I ^ H B S 90 T î t -o ^H O 1—1 ^ vo o ej\ m O «s l ~ t-^ in 00 Ó - c o i n S s X l/l 00 t ^ m o rH °5. o ^ H t es. s> t-^ t ^ o C) *"H V i 00 o HH > m B S 00 « i n K rt * • < f fS ^T ^H H * o n r^ e r> Ó e £? < Ui »s B § 0 \ 1 ^ <S O C( O V « Ui o ON l ~ o o n t> o o \ Ó n o < l/l <-< B § Cï\ 00 NC r~ «s r~ ' t o •* V I o o VC f ^ o TT ^H Ó o \ o > < Ui r < B S * o\ m c i H H VC r^ * i . rt r < o \ o o •<r t ~ o C l Ó c Ui B S O O 00 1-^ VC o t-H VC es' Cl Ci o o o\ r-~ Ui r< ^ H Ó Ci o > < V i B s s ^H "fi •^ I M M VC °Ç. H H r < f S es n » o C l es o > < V I c * B S HH »s Cl Tf HH o o ^ H t-^ es e r VC es es ve t-^ o r-es C l o > < Ui M B S ^ H C l es »-? H H r-es" ^ H "«. O m TT O O t ^ t » o e> ó t -C > < V I <s B s ^H TT "1 V i ^ H » *-< - H ^ VO VO O es VO t-^ © VI * H É O < «fi N B S HH I f i 00 ON °S, vc i-^ H H ^ C l H H es " l l ' -es C i es e •fi C i s S M VO ^ t-^ C l t » Tt »H M r f vc eh o es •^ t -v i M Ó Ci o V I C l B s r* r -<H •« H H <H H H r -es es V i es es VO r ^ o f * H V i X o < "fi C l B s r< X

(26)

5SiA^c""x Prms-\WiIfempoläer \ ^-- \ S-ySèhöojndijke """-Vä»-JIL«J" /) ^ '<?(*/ -J"^*™"1 V • \ ?.* : Generale-\ Generale-\ ,*. ,€?•

MA

^ 9 ^ > *" \ W o o t i A jgpnk i m o •'" \

Fig.4 Situatiekaart van het bedrijf te IJzendijke

(27)

O 25 50 75 100 m

I

(28)

LEGENDA

Kalkrijke zeekleigronden Poldervaaggronden

Mn22A 1 bovengrond: zware zavel ondergrond: kleiarm zand bovengrond: zware zavel ondergrond: ongeveer hetzelfde Mn25A

Mn35A 1 bovengrond: lichte klei

ondergrond: ongeveer hetzelfde Grondwatertrap

GHG (cm - mv.) GLG (cm - mv.)

40-80 120-180 Vlo

4x nummer en lokatie van een grondmonster \Ls perceelsnummer

(29)

3.2 Bedrijf te IJzendijke 3.2.1 Fysiografïe

Het materiaal dat aan de oppervlakte is aangetroffen, behoort tot de Afzettingen van Duinkerke die zijn gevormd vanaf circa 1500 v. Chr. Het betreft jonge zeekleiafzettingen die meestal kalkrijk zijn. Alle percelen zijn voorzien van een kunstmatig drainagesys-teem.

3.2.2 Beschrijving van de legenda-eenheden

Mn22A Kalkrijke poldervaaggronden; met een bovengrond van zware zavel en een ondergrond die binnen 80 cm - mv. overgaat in kleiarm, zeer fijn zand

Schematische profielschets Horizont code lAp l C g l l Cg2 lCg3 diepte (cm - mv.) 0- 30 30- 60 60-130 130-150 Org. stof (%) 2 Textuur lutum (%) 23 13 4 16 mediaan (M50) 145 Omschrijving

matig humusarme, kalk-rijke, zware zavel kalkrijke, matig lichte zavel

kalkrijk, kleiarm, zeer fijn zand

kalkrijke, matig lichte zavel

Verbreiding: het noordelijk deel van perceel 1

Toelichting: onder de zandlaag is op enkel plaatsen matig zware, kalkarme klei aangetroffen.

(30)

Mn25A Kalkrijke poldervaaggronden; met een bovengrond van zware zavel en een ondergrond van ongeveer dezelfde samenstelling

Schematische profielschets Horizont code lAp ICgl lCg2 diepte (cm - mv.) 0- 30 30-100 100-150 Org. stof (%) 2 Textuur lutum (%) 24 20 16 Omschrijving

matig humusarme, kalkrijke, zware zavel

kalkrijke, zware zavel kalkrijke, matig lichte zavel Verbreiding: het middengedeelte van perceel 1 en het zuidelijk deel van perceel 6 Toelichting: bij de grenzen die in perceel 1 voorkomen, is op de meeste plaatsen vanaf

100-110 cm diepte kalkarme, matig zware klei aangetroffen, die op enkele plaatsen binnen 150 cm diepte weer overgaat in kalkrijke klei. Bij perceel 6 varieert het lutumgehalte van de ondergrond nogal, namelijk van circa 10-30%.

Mn35A Kalkrijke poldervaaggronden; met een bovengrond van lichte klei en een ondergrond van ongeveer dezelfde samenstelling

Schematische profielschets Horizont code lAp ICgl lCg2 lCg3 diepte (cm - mv.) 0- 30 30- 50 50- 95 95-150 Org. stof (%) 2 Textuur lutum (%) 30 28 22 30 Omschrijving

matig humusarme, kalkrijke, lichte klei

kalkrijke, lichte klei kalkrijke, zware zavel kalkrijke, lichte klei Verbreiding: het zuidelijk deel van perceel 1, de percelen 2 tot en met 5 en het

noorde-lijk deel van perceel 6

Toelichting: bij de percelen 1 en 5 is op de meeste plaatsen vanaf 90-110 cm diepte kalkarme, zware klei aangetroffen. Bij de percelen 2 en 4 is dit slechts op enkele plaatsen het geval. Bij perceel 3 komt op enkele plaatsen vanaf 100-130 cm diepte kleiarm, matig fijn zand voor. Verder is bij perceel 2 op vrij veel plaatsen lichte zavel in de ondergrond aangetroffen en bij de overige percelen hier en daar.

(31)

3.2.3 Beschrijving van de grondwatertrap

Vlo: GHG 40-80 cm - mv.; GLG 120-180 cm - mv.

Deze grondwatertrap komt op alle percelen voor. De GHG bij perceel 1 bedraagt circa 60-70 cm - mv. en de GLG 140-150 cm - mv. In het zuidelijk deel van perceel 6 is dit 130-140 cm - mv. Bij de overige percelen varieert de GHG van 65-80 cm - mv. en de GLG van 150-180 cm - mv. De diepte van de gemeten grondwaterstand is bij deze percelen niet erg betrouwbaar. Van tijd tot tijd is gedurende het onderzoek veel neerslag gevallen, zodat de verschillen van de grondwaterstand veroorzaakt werden door de nog niet verwerkte neerslag en niet door de ligging van de gronden ten opzichte van het grondwater.

(32)
(33)

^ i u

S

^ i « * & >, «ft • * « * sa • s e « 2 se s & tu 60 t u s c Ä> « S « 1 S V 4> "S 73 h* v a I a> •O fi es c oc ,5 73 •a SU > <u '•S o RS 1 * u. V •a =

I

73 ^ TS B s â A M 2 u o -o o . N N W3 M •s © 5 » Z ~Sb u »f S a .S * a ' Q S •a •c 4> . •g M a « es <-. â §• W5 I M a B E c g o 2 E p< a o *? © s V) B I H a o m ^ H

Si

m o © § S E v a o r-t a f T S <s a M E v a S E A a « e -H B v a O U es U S OU *V ^ OC „ o oc C • ü ce m • e* u !S 5 t: 3 M ES M u g-E 11 M o\~ o o\ 0 0 *4* r~ o V I f>" o p - > © e H M >• < M M B S -ve ve oC r> © " H « O T f f > O O ON t> © VC © « o > < p < P I B s -r~ f ^ ^ •<T vT p < © TT O © ^ M S p < ^ H © « e £ < p * p < B S ce i - M M ^ H ' t © * H °i. © • c T T © © "S. ("^ © m ^ H S »s r4 O l - H > < p > p » B S ^ H T t © M " l 1-H " l ^ H SN i H O •a r-© V I * - M Ó o ^ H o > < <s M s S Os ce* « oT m V ) m w © " i . t~ © l » > © o > < V I n B S p < se sd ^ H <*J. T ^ H ON © •* VC O © t ^ t - ^ O VC © m s > < V I m B S f S r< 0 0 VO rt r< m ^^ 0 0 © t ^ V ) © © 0 0 r^ © 0 0 © VO o > < m m B S p < n T t T f r< o\ vT v « © © X © © 0 0 t ~ © m © X s > < m r i B S N n ^ H rr rv« t-~ •<t 1-1 V ) ^ H © •* t-^ © V ) ^ H Ó r^ ^ H s h H t * < V ) n B S c* © X m V ) oC ^ ^ 1 • f © T f f ^ O n © o H H > < V ) r i B S <») vc 1 - t V I rv ' t ^ H " l © m X © © •* t - ^ o r~ © m o HH > < V I n s S m r*\ © M o\ F H * - H T f © ON •* © © VC O M ^ H Ó t ~ O > < <r> m B S n X r î X 00 t r ï • « © © ve t » o V ) t - H Ó r< T - H O > < V ) m B s m o\ CJ, rn f S t-^ oT n. r^ t VC r4 O •^ r~ © « s o E? < V I 1 » ) B S ^r © f~^ r f n 0 0 ^ H ^ H PJ, ^ ^ H O •^ t - ' o VC Ó m o >• < •n rr, B S p < V ) n t -T f ^ H fv« © ve i -© © 1-H r~ o V I r * Ó VC o H H > <i V ) IT) B § • • * m r i p « t t ^ oy ¥-? VC • V ^ H © "l t -O r^ © o £ •< V I r> B S V ) m

(34)

"V.

1

H » "3 T3 1 a i T3 > & s OD e 'S •E % 4 es & 4J •O a CS > .9 a 'S •o •o

1 .

1

& S j -g

3

33 09 00

M

(K "Bi U Ui X o. 'S. •

11

3 $ •" •g M « e (S g-I E S f i

31

o *H «

'Si

s m FH

i l

w> e m 3.

$ 1

e S 1 n a.

* l

3 1

* s

^ 1

o" U A U

i.

s-a £ 'S m , à .û a s « «S « 'S Jt

5

N °î. » T »H f i ** O t r-e Ô O < W •a s >*> f i VC f»r *-» r-© a © «9.

f

1

e

s:

•< w 2 * V ) vT 1-H O r f I H n e o V I e> o «î. h-S FH S 1-4 O ? < tf> 3 * m © i H «9. M VB^ "-1 S O © t ^ f ^ Si *H S i-H 5 5 • < V) 2 * v> e «?. i -i • » 5 iH © ^ o © e

s:

< W 3 * VC a" »H rH* i-H VC *-T « © " i t-w S s 5! < w % ve Ov « *H ve " i © S © o VC t ^ © *4 V I t -e ? •<! i n ï S ve «7 N ve,. f * S ©^ © f » t ^ O w *H Ô iM O E? •< m S S ve ve « n. © © « m *H © 'T. i -o ô e S? •< V ) * i -'T, n ce © 1-1 n iM S *H © T. t -o © P I 5 ? <: >n "S s r-00 rT ^H os. © 7, © © t - r-S f H # e E? < m 'S s r-r i © m «a. V ) • ^ ^H ^H © ve>. t-. © V I * 4

i

^H O ? •i V I s t«. M r-© w4 ve^ i H S *•* © ^ t -s © e S? •< i n •a s 0 0 S « « i *H »N •a w S © T. i © e

s:

< v> s M t . w* ve m V* ©^ ^H S © "T. t *-< © e S -«; v> * ce « N 00 P Î ^H T. M S w © ve r^ S * 4

S

e ? < V ) s S 0 0 S* •9. ov »4 «H <>> © • ^ t ~ S © e E: •< V I s OV ce f l ^ f ^ *H 1 . O 3 ©^ © c^. o ^H © O 5? • < i n 9 * ev

(35)

f * > » • « * -ft -S? s u " w • o mi eg u B 1 tu •o c > ï£ c BC a % • a u a> i » .S u s h J . v •a a a > s c • a B «

l ä

S j j o -o o . O l 'S ° S o Z "5c U Ui S a .S * e. ' Q S • o

ag-is Ci s E 9 C g f ) 3 B rt a e o « s i-l 3. O Ui w S § -H a m o »H 5) a S e v a ^ B

s i

« -r s <s a <s E v a 2 s A a v a O U U t UÜ »V ^ 0 0 . b • a M I « . Û ) a> G a t -3 a ts s s ^ kl A. ** § • 5 ' T F H C I o oC © Ov t -o o O v r-^ o m T* ó "H o > < Ui n B S o v » i n r < r n o •* r H 0 \ M «B M t » © n ó o > << •fi m B S o m a s c î c * - c ^ f t o v © ^ o T T t - ^ o r -© m a > < ui m B S o ^ H VC m w •'T O 3 © © ' t r^ o »•* ^* s t -o M > < Ui r t B S O m o o" r i VC VC o M VC o o "i. t> © f) <~H © ** o E: «! •/> r > B s o m o M VC O VC ^ 4 r > ^ H o v e t » o n ó o > < m m B S ^ H r-tr> m ^^ f ) *4* r < Ov c ^ o "l t> o V i ó r ^ o 5! < V) m B S r H o VC l-H 1 vT o * S o o " f ^ K V ) Ov ó IT) O > < Ui m B S ~H 0 0 m f H VC M o o 0 0 o o « t - T o V ) 1Ó O v O HH > < Ui «^ B § <s Ui •9 m* "5. o 0 0 > n r » ^ o VC t - ^ O r> ó o > < Ui r<> a S < s •» m ^^ v c t -VC O o 0 0 t ~ o 0 0 ó m o > < Ui M B S m N ^ H r^ o O m o o Ov_ f ^ o o ^ H ó oc e > < Ui r* B S M w r ^ »H VC i / T Ui VC O O 0 0 K o U) r* à ^ H O > < Ui r < B S < s

(36)

— ~ ~ , — ; — ' — * -h - * • 28 S 1 ) * " / Le*" \ ^ % 28 0 ' ï * * , 3 1 l I 1 26 5 V, \ \ i i . , - • • * • • ' ! j a " » EGem J ?s 23 0 V l i e g v e l d De P e e l 286 Meersel ~ > i 2« 4 r r • i8 1 1 1 mahoeve*l 3» .* . LOO£---"*,,"' , - - i A I U U " y i ^ * *— i Johanndhoâve - . - " • * " 2S3 Sü./f t ; 2 S 0 » Zandschel 2S0 , * <*' t ^ f V Kartveld ^ , * >»r i y Conanahoeve 'S % \ \ ^""1 \ 1 -\ V \ ( * \ V \ Pastoor r * i. ^ * £» -~ A * J . j . U I t J * ', 2 S 2 2 3 / sehe Peel " " , , • ' " " " »f 232 -SS 5* | 0 Martdhoeve 29 3 J Î • 3 "* TO O ^"3 Ctt 7T ta ^ i a i ~ V \ Jacobspeel \ Kra<tienhut \ i {? •SX« , ' ? 2S° » •* *Sl Bngidahoeve 1 — v '

V t

1b 1 28 6 \ Deurnsche ^.4&\ - * * • Kemp* ^ \ \ ?o ; *• Henncui hCföve*?^ tft -ft.. °5 »* u Heidsche 29 S Peelzicht\l\» ? Peel 29 8 r p I *T • t -l • t ' ) " • 1 5 1 r 2"1 J 0 < £ ' ï * «A * f J0 8 / • ' " > " Bqkefie i 5 «?.' —*•. i*V _J0

3S

O J • 0 •V J ^ L ^ ' \ O * 30 & 4 • ' Dijk 1 ' t l -o 2. ', < / ' J 3 0 j S ' "1 N277I ! - r» ? ' i , 29 3 v • ' 6 30-4 \ # 1 w JjS* Kempkens berg ^ "TS * ' ^ © 7 •

t - r t

VÖ^i

\ A * . \ \ u * • St Pipterhoevp -. » %^ / 3 7 4 - l * o

Fj^.7 Situatiekoart van het bedrijf te IJsselsteijn

(37)

O 25 50 75 100 m

1

(38)

I cHn21 LEGENDA Zandgronden Laarpodzolgronden

bovengrond: humeus, leemarm, zeer fijn zand, 30-40 cm dik ondergrond: met humuspodzol-B

Gooreerdgronden

bovengrond: humeus, leemarm, zeer fijn zand, 30-40 cm dik ondergrond: zonder humuspodzol-B

Grondwatertrap

GHG (cm - mv.) GLG (cm - mv.)

40-80 120-180 1 cZn21

Vlo

4x nummer en lokatie van een grondmonster O perceelsnummer

(39)

3.3 Bedrijf te IJsselsteijn 3.3.1 Fysiografie

Het materiaal dat aan de oppervlakte is aangetroffen behoort tot de Formatie van Twen-te. De afzettingen van deze formatie zijn opgebouwd uit materiaal van lokale herkomst en hangen, wat ontstaanswijze betreft, direct samen met de zeer koude omstandigheden van de laatste ijstijd (Weichselien). De hier voorkomende afzettingen noemen we zanden. Naar alle waarschijnlijkheid bestaat het hier aangetroffen materiaal uit jong dek-zand.

Het bedrijf ligt in een gebied van jonge ontginningsgronden. Zulke gebieden worden gekenmerkt door humushoudende bovengronden die dunner zijn dan 30 cm. Bij dit bedrijf is dit echter niet het geval. Door grondbewerking is een bovengrond ontstaan die 30-40 cm dik is. Doordat ons classificatiesysteem een morfometrisch systeem is, moeten deze gronden geclassificeerd worden met een matig dikke bovengrond. Normaal is dit alleen het geval als er sprake is van antropogene invloed (bijv. mestdek). De per-celen zijn voorzien van een kunstmatig drainagesysteem.

3.3.2 Beschrijving van de legenda-eenheden

cHn21 Laarpodzolgronden met een matig dikke humushoudende bovengrond in leemarm, zeer fijn zand en een humuspodzol-B in de ondergrond

Schematische profielschets Horizont code lAp lBhe l C e l lCe2 diepte (cm - mv.) 0- 40 40- 55 55-130 130-150 Org. stof (%) 5 1,5 Textuur leem (%) 9 9 8 40 mediaan (M50) 140 145 145 120 Omschrijving

matig humeus, leemarm zeer fijn zand

zeer humusarm, leemarm, matig fijn zand

leemarm, zeer fijn zand zeer sterk lemig, zeer fijn zand

Verbreiding: alle percelen

Toelichting: de humushoudende bovengrond is vrijwel overal 30-40 cm dik en homo-geen. Op verscheidene plaatsen is beneden deze diepte nog humushoudend materiaal aangetroffen, dat vermengd is met zand uit de ondergrond, meest-al van 50-65 cm diepte. Plaatselijk is de Bhe horizont slechts zwak aan-wezig, omdat het bovenste deel is vermengd met het humushoudende mate-riaal. De begindiepte van het sterk tot zeer sterk lemig zand, op enkele plaatsen zelfs leem, varieert van 110-145 cm. In de percelen 3 en 4 bestaat

(40)

de ondergrond op de meeste plaatsen geheel uit leemarm en zwak lemig, matig fijn zand. Deze gronden zijn bewortelbaar tot de einddiepte van het humushoudende materiaal, meestal tot 40-65 cm - mv.

cZn21 Gooreerdgronden met een matig dikke humushoudende bovengrond in leem-arm, zeer fijn zand en geen humuspodzol-B in de ondergrond

Schematische profielschets Horizont code lAp lCe diepte (cm - mv.) 0- 35 35-150 Org. stof (%) 5 Textuur leem (%) 9 7 mediaan (M50) 145 145 Omschrijving

matig humeus, leemarm zeer fijn zand

leemarm, zeer fijn zand Verbreiding: de percelen 1, 3 en 4

Toelichting: de humushoudende bovengrond is op de meeste plaatsen 30-40 cm dik. Op enkele plaatsen komt onder de humushoudende homogene laag een laag van 10-15 cm dikte voor die bestaat uit een mengsel van humushou-dend en humusarm zand. In perceel 1 komt in de ondergrond vanaf 120 cm diepte sterk tot zeer sterk lemig zand voor. In de percelen 3 en 4 is op enkele plaatsen zwak lemig zand in de ondergrond aangetroffen tot circa 70-90 cm diepte. De bewortelbare diepte van deze gronden reikt tot aan de onderkant van het humushoudende zand, meestal tot 4050 cm -mv.

3.3.3 Beschrijving van de grondwatertrap

Vlo: GHG 40-80 cm - mv.; GLG 120-180 cm - mv.

Grondwatertrap Vlo is bij alle percelen aangetroffen. Het GHG-niveau ligt meestal tussen 50 en 70 cm - mv. en het GLG-niveau tussen 140 en 160 cm - mv. Bij ons on-derzoek bevond de grondwaterstand, bij de percelen 1 en 2 (op 12-11-'93), zich op 80-110 cm - mv. Bij de percelen 3 en 4 varieerde de grondwaterstand (18-11-'93, na veel regen) van 60-70 cm - mv. De grondwaterstand was bij deze laatste opname ongeveer 40 cm ondieper dan bij de eerste opname.

(41)

O 25 50 75 100 m

I

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Waardegedreven ondernemen in de zorg verwijst niet alleen naar de maatschappelijke meer- waarde die wordt gecreëerd door de dienstverlening, maar vooral ook naar de wijze waarop

1. De onderzochte percelen bestaan uit zandgronden, waarin op de meeste plaatsen een veenlaag is aangetroffen. De ligging van de gronden ten opzichte van het

(6) Prijs uitgeselecteerde koeien f 1620,- per stuk (slachtgewicht ca. Per gemiddeld aanwezige koe wordt per jaar 0,25 vervangen. Aangenomen is dat de verkoop van 50% regelmatig

Daartoe is het bestaande model voor de berekening van de Carbon Footprint van bloembollen uitgebreid met de broeierij van tulp, narcis, lelie en hyacint. Voor deze gewassen is

Distribution of birth weight by gestational age of the babies in the study relative to the perinatal growth chart for international reference.. Comparison with

Teacher training, curriculum, pedagogical practices, parental involvement and learning environment are seen as challenges with regard to the inclusion of

Al die toonlere, majeure en mineure (in die melodiese sowel as die harmoniese toonreeks) moes vanaf die laagste noot, met die hande afsonderlik en tegelyk oor &#34;n omvang van

From questionnaires, the educators' responses show that the educators use group work for teaching Mathematics even though it is not used in all secti-ons -or t-opics in