• No results found

Reflecteren met compassie : een exploratie naar de toepassing van zelfreflectie voor persoonlijke ontwikkeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Reflecteren met compassie : een exploratie naar de toepassing van zelfreflectie voor persoonlijke ontwikkeling"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

GEDRAGSWETENSCHAPPEN

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

REFLECTEREN MET COMPASSIE

EEN EXPLORATIE NAAR DE TOEPASSING VAN ZELFREFLECTIE VOOR

PERSOONLIJKE ONTWIKKELING

Naam: Arendsen, N.S. Studentnummer: 6037518 Begeleider: Dr. N.B. Jostmann

Tweede beoordelaar: Drs. M.J. Fedlkamp Datum: 08-01-2018

(2)

Inhoudsopgave Introductie 4 Methode 11 Resultaten 16 Discussie 23 Literatuurlijst 29 Bijlage 36

(3)

Abstract

Hoe kan zelfreflectie optimaal ingezet worden voor persoonlijke ontwikkeling? In dit onderzoek is gekeken naar het effect van reflecteren met zelfcompassie op de

werkgeheugencapaciteit, voor actie- versus staat georiënteerde individuen. De deelnemers voerden een zelfreflectie oefening uit met of zonder zelfcompassie interventie. De resultaten gaven een gedeeltelijke ondersteuning voor een positief effect van zelfcompassie op de werkgeheugencapaciteit; het effect geldt alleen bij aanwezigheid van een promotie focus. Er is geen interactie van actie- versus staat oriëntatie en zelfcompassie gevonden. Exploratieve resultaten lieten een interactie effect zien van de neiging tot zelfcompassie en zelfcompassie interventie op de werkgeheugencapaciteit. Het huidige onderzoek is een eerste stap voor het nader bekijken van de inzet van zelfreflectie voor persoonlijke ontwikkeling.

Vervolgonderzoek is nodig om een duidelijker beeld te krijgen van optimale toepassing van zelfreflectie met óf zonder zelfcompassie.

(4)

Reflecteren met Compassie

De ontwikkeling van persoonlijke talenten en persoonlijke competenties is in groeiend belang voor het individu. Slechts de vaardigheden en kennis vergaren die nodig zijn voor een beroep of studie lijkt tegenwoordig niet altijd genoeg om te presteren. Een meer persoonlijk georiënteerde ontwikkeling, oftewel persoonlijke ontwikkeling, wordt nu op veel gebieden steeds vanzelfsprekender.Persoonlijke ontwikkeling is een breed concept wat de effecten van elk leerproces georiënteerd op de persoon beschrijft (Illeris, 2007), waaronder de

ontwikkeling van persoonlijke kwaliteiten en verandering van persoonlijkheidsaspecten (bijvoorbeeld meer discipline ontwikkelen of meer empathie tonen naar anderen).

Het evalueren van eigen perceptie, kennis, gevoel, gedrag en aanpak van een probleem, oftewel het proces van zelfreflectie, speelt een essentiële rol in persoonlijke ontwikkeling (e.g. Mezirow, 1990; Mälkki & Lindblom, 2012). Zelfreflectie wordt in de praktijk regelmatig ingezet voor persoonlijke ontwikkeling op professioneel gebied (Mälkki & Lindblom, 2012). Zelfreflectie kan zelfkennis bevorderen en helpen bij het ontwikkelen van vaardigheden omtrent emoties en gedrag (Moon, 2004; Kolb, 2014). De waarde van reflectie wordt zowel belicht in het bedrijfsleven; “…binnen de management literatuur wordt de significantie van reflectieve processen benadrukt voor het begrijpen van management en zelfkennis” (Gray p. 495, 2007), als in het onderwijs: “Het wordt gezien als een vereiste voor kwalitatief lesgeven en ontwikkelen” (Mälkki & Lindblom p.31, 2012). Over het algemeen lijkt zelfreflectie beschouwd te worden als een positief proces wat aangemoedigd wordt in de praktijk om persoonlijke ontwikkeling te stimuleren, het is echter onduidelijk hoe effectief zelfreflectie daadwerkelijk is. Om te bekijken hoe zelfreflectie optimaal ingezet kan worden voor persoonlijke ontwikkeling, wordt in dit onderzoek gekeken naar de toepassing van zelfcompassie in het zelfreflectie proces en de effecten hiervan op de werkgeheugencapaciteit.

(5)

Werkgeheugencapaciteit. De werkgeheugencapaciteit is het mentale vermogen van een individu om aandacht te controleren en informatie actief en paraat te houden (Engle, 2002). Het is niet alleen verantwoordelijk voor aandacht, maar ook het vermogen om te plannen, redeneren en complexe problemen op te lossen (De Dreu, Nijstad, Baas, Wolsink & Roskes, 2012). Een veelgebruikte taak om de werkgeheugencapaciteit te meten is de operatie span taak (OSPAN) van Turner & Engle (1989). De OSPAN-taak laat de deelnemers

afwisselend woorden en rekensommen zien, waarbij de deelnemer wordt geacht de woorden te onthouden tijdens het oplossen van de rekensommen. Het aantal woorden die correct worden onthouden representeren de werkgeheugencapaciteit van het individu. Een hogere werkgeheugenspan van een individu is gerelateerd aan meer aandachtcontrole en zelfregulatie (e.g. Hofmann, Gschwendner, Friese, Wiers & Schmitt, 2008; Kane et al., 2007).

Bij de uitvoer van zelfreflectie voor persoonlijke ontwikkeling, wordt een evaluatie gevormd over het huidige functioneren (bijvoorbeeld: ‘Ik ben snel afgeleid’), beslissingen gemaakt voor gewenste persoonlijke kwaliteiten of vaardigheden (bijvoorbeeld: discipline) en eventueel ook actieplannen gevormd voor nieuwe situaties (bijvoorbeeld: ‘Ik ga voor mijn volgende deadline meer focus en discipline behouden’). Dit proces van zelfreflectie omvat veel aspecten waarbij werkgeheugencapaciteit een belangrijke rol speelt. Volgens Hofmann et al. (2008) is werkgeheugencapaciteit nodig om automatische responsen te inhiberen en

tegelijkertijd de bewuste intenties mentaal actief te houden, zodat dit gebruikt kan worden als maatstaf of referentie om gedrag te controleren en uit te voeren. Indien een individu zich persoonlijk wilt ontwikkelen op het gebied van discipline, dient deze intentie mentaal actief gehouden te worden en automatische responsen (laten afleiden) onderdrukt te worden, om zo het gedrag gecontroleerd aan te kunnen passen in nieuwe situaties. Wanneer zelfreflectie ingezet wordt voor persoonlijke ontwikkeling, is de beschikbaarheid van

(6)

Functionaliteit van zelfreflectie. Zelfreflectie kan als volgt beschreven worden: reflectie start met een introspectief proces, waarbij de eigen gedachtes, gevoelens en gedrag worden aanschouwd. Vervolgens worden componenten van het zelf en gerelateerde

omstandigheden geanalyseerd en geëvalueerd. Deze mentale verwerking van ervaringen kunnen worden ingezet voor doelbewuste en gerichte verandering van het zelf (e.g. Grant, Franklin & Langford, 2002; Kolb, 2014).

Voor ondersteuning van persoonlijke ontwikkeling kan zelfreflectie op verschillende manieren worden ingezet, bijvoorbeeld als onderdeel van een zelfregulerend leerproces (Zimmerman, 2002) of om meer zelfkennis te verkrijgen. In een onderzoek van Brown en Brown (2011) kregen deelnemers als reflectieopdracht een zelf-evaluatieve vragenlijst, waarbij zij moesten aangeven in hoeverre eigenschappen henzelf accuraat beschreven. Reflectie kan ook ingezet worden voor de transformatie van een ervaring naar een actie (e.g.

reflective practitioner, Schön, 1987; experimentele leertheorieën, Kolb, 2014; Gibbs, 1988).

Het individu doorloopt hiervoor verschillende fases (experimentele leertheorie; Kolb, 2014). Allereerst observeert het individu de situatie (‘Ik was uitgevallen tegen een collega’) en interne processen in die situatie (‘Ik voelde me boos’), waarna de situatie en eigen handelen worden geanalyseerd (‘De collega maakte een beledigende opmerking, dit maakte mij boos’) en dit wordt vervolgens omgezet naar praktische implicaties voor toekomstig gedrag (‘Een volgende keer benoem ik kalm wat mij dwars zit’).

Onderzoek naar zelfreflectie laat wisselende effecten van reflecteren zien. Onderzoekers hebben bijvoorbeeld gevonden dat zelfreflectie gerelateerd is aan meer openheid voor ervaring (Trapnell & Campbell,1999), empathie (Joireman, Les Parrot & Hammersla, 2002), beter zelfinzicht (Gregory & Swann, 1993) en hoger psychologisch welzijn (Harrington & Loffredo, 2010). Ook negatieve effecten worden gerelateerd aan zelfreflectie, zoals schaamte, schuldgevoel, sociale angst (Watson, Morris, Ramsey, Hickman

(7)

& Waddell, 1996) en minder blijdschap na het maken van een keuze (Lyobomirsky en Ross, 2001; 1999). Zelfreflectie is ook verwant aan piekeren, een dysfunctionele vorm van

zelfgerichte aandacht (e.g. Trapnell & Campbell, 1999; Elliot en Coker, 2008). Uit de literatuur blijkt dat piekeren negatief gerelateerd is aan verscheidene cognitieve vermogens (Thomsen et al. 2011), zoals minder cognitieve flexibiliteit (Davis & Nolen-Hoeksema, 2000) en minder probleem oplossend vermogen (Lyubomirsky et al., 1999).

Zelfreflectie lijkt positieve en negatieve effecten te hebben (Elliot & Coker, 2008). In het geval van positieve effecten zou de uitvoer van reflectie in professionele omstandigheden goed kunnen werken om ontwikkeling te bewerkstelligen. Wanneer uitgegaan wordt van negatieve effecten is de toepassing van zelfreflectie voor ontwikkeling ten nadele van het individu en wordt het uitvoeren van de ontwikkeling bemoeilijkt. Voornamelijk bij reflecteren in een prestatie omgeving (zoals studie of werk), wordt het individu geacht naar eigen fouten te kijken en hiervan te leren. Elliot & Coker (2008) stellen dat dit voor sommigen een lastig proces kan zijn en het moeilijk kan zijn om eigen fouten los te laten. Dit heeft implicaties voor het gebruik en de functionaliteit van zelfreflectie voor ontwikkeling in professionele context. Zelfreflectie kan mogelijk ook dysfunctionele effecten hebben op de

werkgeheugencapaciteit. Zoals eerdergenoemd speelt werkgeheugencapaciteit een essentiële rol bij de inzet van zelfreflectie voor persoonlijke ontwikkeling. Wanneer die capaciteit als gevolg van zelfreflectie vermindert, schiet zelfreflectie het doel voorbij.Gezien het mogelijke resultaat van zelfreflectie persoonlijke ontwikkeling is en het in meerdere beroepen en

verscheidene educatiedisciplines wordt toegepast (Moon p. 80, 2004), is het van waarde om te exploreren hoe zelfreflectie optimaal ingezet kan worden.

Zelfcompassie. Een mogelijke oplossing voor de dysfunctionele effecten van

zelfreflectie is zelfcompassie. Zelfcompassie is het openstaan voor jezelf, het tonen en voelen van genegenheid en vriendelijkheid naar jezelf, zonder oordelen (Neff, 2003). Volgens Neff

(8)

(2003) omvat zelfcompassie drie factoren; 1) vriendelijkheid en begrip naar het zelf, 2) ervaring zien als onderdeel van menselijk zijn en 3) mindfulness (de gedachtes en gevoelens in gebalanceerde staat houden). Uit onderzoek blijkt dat zelfcompassie helpt bij piekeren en regulatie van emoties. Zelfcompassie is negatief gerelateerd aan piekeren (Neff & Vonk, 2008) en uit het onderzoek van Leary, Tate, Adams, Batts Allen en Hancock (2007) bleek dat

zelfcompassie gerelateerd is aan minder negatieve, pessimistische en zelfkritische gedachten. In de literatuur zijn verschillende toepassingen van zelfcompassie te vinden.

Zelfcompassie wordt doorgaans ingezet voor therapeutische behandeling. Een voorbeeld hiervan is de compassionate mind training (CMT) van Gilbert en Procter (2006). Gilbert en Procter (2006) gaven CMT aan personen die chronisch last hadden van hoge schaamte en zelfkritiek. Uit de resultaten bleek dat CMT bijdroeg aan verminderde depressie, angst, zelfkritiek, schaamte, minderwaardigheidsgevoel en submissief gedrag. Zelfcompassie wordt in de literatuur ook ingezet voor niet therapeutische doeleinden (Breines & Chen, 2012; Adams & Leary, 2007; Leary et al., 2007). In deze onderzoeken wordt getracht zelfcompassie te manipuleren op basis van de drie componenten van zelfcompassie (vriendelijkheid,

menselijkheid en mindfulness), door bijvoorbeeld deelnemers een paragraaf te laten schrijven waarin ze begrip en vriendelijkheid naar zichzelf moesten uiten. Hierbij bleek dat de

toepassing van zelfcompassie helpt een eigen rol in negatieve situaties te erkennen, zonder overweldigd te worden met negatieve emoties (Leary et al., 2007).

Voor zover bekend, is nog geen onderzoek gedaan naar zelfreflectie met zelfcompassie. De negatieve effecten die zelfreflectie kan hebben zouden mogelijk vermindert kunnen worden door de effecten van zelfcompassie, wat bijdraagt aan een

optimale inzet van het zelfreflectie proces voor persoonlijke ontwikkeling. Hierbij wordt een positief effect verwacht van zelfcompassie op de werkgeheugencapaciteit.

(9)

Individuele verschillen. Voor een volledig beeld van de effecten van zelfreflectie op de werkgeheugencapaciteit, moeten ook individuele eigenschappen in acht genomen worden. Verschillende individuen kunnen anders omgaan met zelfreflectie. Een individueel aspect dat een rol kan spelen bij positieve of negatieve effecten van zelfreflectie is zelfregulatie. Kuhl (1994, aangehaald in Jostmann & Koole, 2006) onderscheid twee oriëntaties in zelfregulatie: actie oriëntatie en staat oriëntatie. Actie georiënteerde personen zijn in staat emoties,

gedachtes en gedrag te reguleren om intenties uit te voeren. Staat georiënteerde personen kunnen hun staat niet reguleren en blijven daardoor vaak langer in emoties, gedachtes en gedrag hangen (Kuhl, 1994; Kazén, Baumann & Kuhl, 2003). Het verschil tussen de oriëntaties is hoe het individu eigen emoties, gedachtes en gedrag reguleert. De manier van regulatie kan een belangrijke rol spelen in het uitvoeren van zelfreflectie, voornamelijk wanneer er teruggekeken wordt op een situatie waarbij negatieve gevoelens en gedachtes opkomen. De actie georiënteerde individu zal in dit geval interne processen kunnen reguleren en in staat zijn intenties uit te voeren. Een staat georiënteerd individu kan echter deze interne processen niet reguleren en hierdoor minder in staat zijn iets te doen met de reflectie en intenties (Kazén, Kaschel & Kuhl, 2007; Jostmann & Koole, 2006). Zelfreflectie is hierom mogelijk minder functioneel voor staat georiënteerde individuen dan voor actie georiënteerde individuen. Er wordt verwacht dat de effecten van zelfreflectie met of zonder zelfcompassie op de werkgeheugencapaciteit afhankelijk zijn van de zelfregulatie oriëntatie van het individu.

In dit onderzoek wordt ook exploratief gekeken naar de rol van de volgende genoemde individuele aspecten bij de effecten van zelfcompassie op de werkgeheugencapaciteit.Zoals eerder genoemd is piekeren verwant aan zelfreflectie (Elliot & Cooker, 2008), daarom wordt gekeken naar de rol van piekeren als individuele eigenschap (=neiging tot piekeren) én als reactie op het zelfreflectie proces (=reactief piekeren). Verder wordt het effect van de neiging tot zelfcompassie van het individu bekeken en als laatstehet effect van een preventie- of

(10)

promotiefocus. Een preventie- of promotiefocus doelt op de achterliggende motivatie van het individu bij een doel of behoefte (Molden, Lee & Higgins, 2005). Een promotiefocus is de motivatie voor groei en vooruitgang, een preventiefocus is de motivatie voor veiligheid en zekerheid (Molden, Lee & Higgins, 2005). De deelnemers in het onderzoek kiezen een eigen situatie om op te reflecteren. Met een promotiefocus is de reflectie op die situatie gericht op aanwezigheid van positieve uitkomsten in toekomstige vergelijkbare situaties. Met een preventiefocus is de deelnemer daarentegen gericht op afwezigheid van negatieve uitkomsten in toekomstige vergelijkbare situaties.

Huidig onderzoek en hypothesen. In het onderzoek voeren de deelnemers een zelfreflectie oefening uit, waarvan de helft toegewezen wordt aan de zelfreflectie met

zelfcompassie conditie. Zelfregulatie oriëntatie en de exploraties worden gemeten aan de hand van vragenlijsten. Na de zelfreflectie oefening krijgen de deelnemers een taak waarmee de werkgeheugencapaciteit wordt gemeten. Verwacht wordt dat wanneer deelnemers

zelfreflectie met zelfcompassie uitvoeren meer werkgeheugencapaciteit hebben, dan wanneer deelnemers zelfreflectie zonder zelfcompassie uitvoeren. Verder wordt een interactie-effect verwacht van de zelfregulatie oriëntatie en zelfreflectie met of zonder zelfcompassie op de werkgeheugencapaciteit. Indien de zelfreflectie niet met zelfcompassie wordt uitgevoerd, wordt verwacht dat staat georiënteerde deelnemersminder werkgeheugencapaciteit hebben dan deelnemers met een actie oriëntatieBij uitvoer van zelfreflectie met zelfcompassie wordt geen verschil in de werkgeheugencapaciteit verwacht tussen staat en actie georiënteerde deelnemers.

(11)

Methode Deelnemers en design

Een totaal van 211 deelnemers is geworven via de LAB afdeling van de Universiteit van Amsterdam en uit de persoonlijke kenniskring van de onderzoeker. Er is geen eerder vergelijkbaar onderzoek gedaan, daarom waren effect groottes onbekend en is gekozen voor een steekproefgrootte van minimaal 50 deelnemers per conditie.

Uiteindelijk zijn 176 deelnemers uit de totale steekproef meegenomen in verdere analyses. Van 35 deelnemers zijn de gegevens uitgesloten: 2 deelnemers hebben het onderzoek op twee locaties uitgevoerd, 7 deelnemers hebben het onderzoek op de mobiele telefoon uitgevoerd en 2 deelnemers spraken niet Nederlands op moedertaal niveau. Verder hadden 24 deelnemers onder de 80% grens van de OSPAN taak gescoord. Onder de

overgebleven deelnemers waren 81 mannen en 95 vrouwen, met een leeftijd van 17 tot 70 jaar. (Mleeftijd = 37.83, SD = 16.52; 80.7% WO of HBO opleiding), 1 deelnemer had geen leeftijd

ingevuld.

Het onderzoeksdesign had een 2 (zelfcompassie: met vs. zonder) x 2 (zelfregulatie oriëntatie: actie vs. staat) opzet van onafhankelijke groepen. De deelnemers werden gerandomiseerd verdeeld over de met zelfcompassie conditie (n = 88) en de zonder

zelfcompassie conditie (n = 88). De afhankelijke variabele was de werkgeheugencapaciteit, welke gerepresenteerd werd door het aantal correct onthouden letters gedurende de OSPAN-taak.

Procedure

Alle deelnemers hebben het onderzoek online uitgevoerd (het onderzoek is op chronologische volgorde weergegeven in bijlage I). De deelnemers werden verzocht het onderzoek uit te voeren op een laptop, zonder afleidingen en onderbrekingen. Allereerst

(12)

kregen de deelnemers een informed consent. Wanneer de deelnemer akkoord ging, gaf deze aan ingelicht te zijn over de aard en methode van het onderzoek en stemde in met vrijwillige deelname. Aan de start van het onderzoek werden de deelnemers gevraagd naar leeftijd, geslacht, moedertaal, opleiding en werk. De deelnemers vulden vervolgens de vragenlijsten in om de zelfregulatie oriëntatie, neiging tot piekeren en neiging tot zelfcompassie te meten. Hierop volgde een oefen operatie span taak, waarbij de deelnemers de OSPAN-taak konden oefenen en al bekend konden raken met de regels om zo interferentie op mogelijke uitkomsten te minimaliseren. Daarna maakten de deelnemers de zelfreflectie oefening. De deelnemers namen een situatie voor ogen van het afgelopen half jaar, van werk of studie, waarin ze achteraf gezien hadden gewild dat ze zich anders hadden gedragen. Voorbeelden van situaties die deelnemers inbrachten zijn: ‘ik ben minder sociaal geweest dan ik had willen zijn’, ‘ik heb het te lang uitgesteld om een collega feedback te geven, ‘iemand zei iets onaardigs over mij, hierbij zei ik niets’. Voor de situatie doorliepen de deelnemers vier fasen van zelfreflectie, gebaseerd op de fasen van de experimentele leertheorie van Kolb (2014). In de met

zelfcompassie conditie kregen de deelnemers na de tweede fase van de zelfreflectie oefening een zelfcompassie interventie.

De deelnemers werden na de tweede fase van de zelfreflectie oefening gevraagd naar de motivatie focus van de reflectie op de ingebrachte situatie. Er werd gevraagd welke optie de situatie het best beschreef; “als ik anders had gehandeld dan ik deed, was de situatie minder vervelend geweest” (preventiefocus) of “als ik anders had gehandeld dan ik deed, dan was de situatie nog beter geweest” (promotiefocus).Na de zelfreflectie oefening kregen de deelnemers de daadwerkelijke OSPAN-taak aangeboden, waarmee de

werkgeheugencapaciteit werd gemeten. Als laatste werd aan de hand van een korte vragenlijst reactief piekeren gemeten en vragen beantwoord voor de manipulatie checks. Aan het einde van het onderzoek werden de deelnemers ingelicht over de doeleinden van het onderzoek. De

(13)

deelnemers ontvingen na deelname een uitslag en beschrijving van eigen scores uit huidig onderzoek, indien hier interesse voor was.

Materiaal

Werkgeheugencapaciteit. Om de werkgeheugencapaciteit te meten voerden de

deelnemers een operatie span taak (OSPAN) uit, gebaseerd op de OSPAN-taak van Unsworth, Heitz, Schrock en Engle (2005, cf. Turner & Engle, 1989) (Cronbach’s α = .78). De OSPAN-taak liet de deelnemers afwisselend letters en korte rekensommen zien. De deelnemer werd geacht de letters te onthouden en de rekensommen op te lossen. De rekensommen bestonden uit allereerst een vermenigvuldiging of deling van twee hele getallen, hierbij moest

vervolgens een heel getal opgeteld of afgetrokken worden. Een voorbeelditem is “(8/2) + 9 = 14”, daarbij moest aangegeven worden of deze oplossing correct of incorrect is. De rekensom moest binnen 6.5 seconden beantwoord worden, dit is de gemiddelde reactietijd plus 2.5 standaarddeviatie uit het onderzoek van Unsworth et al. (2005). De deelnemer kreeg na de rekensom een terugkoppeling of het antwoord goed of fout was. Na iedere rekensom werd een letter getoond voor één seconde, deze letter was 1 van 12 mogelijke letters (F, P, Q, J, H, K, T, S, N, R, Y, L). Na een serie variërend van drie tot zeven rekensommen en letters, kregen de deelnemers de opdracht de juiste letters aan te klikken van 12 gegeven letteropties. Na de serie werd een nieuwe serie gestart. Alle deelnemers kregen dezelfde soort series, waarbij de series gerandomiseerd werden aangeboden en aangekondigd werden met “volgende reeks start nu”. De OSPAN-taak startte met een korte opwarming, waarna de series volgden. Scores werden berekend door het aantal letters die op de juiste positie onthouden zijn op te tellen (Turner & Engle, 1989). In totaal bestond de taak uit 10 series waardoor de scores konden variëren van 0 tot 50. Net als bij Unsworth et al. (2005) is een grens aangehouden waarbij alleen deelnemers werden meegenomen in analyses die zowel aandacht besteedde aan de

(14)

rekensommen en aan de letters. Er is gekozen voor een grens van 80% correcte rekensommen. Deze grens is lager dan bij Unsworth et al. (2005) omdat de maximale tijd waarin een som opgelost moest worden vaststond en niet aangepast werd op het individu, zoals bij Unsworth et al. (2005).

Zelfcompassie interventie. In de zelfcompassie interventie waren de drie factoren van

zelfcompassie verwerkt (Neff, 2003); vriendelijkheid, menselijk zijn en mindfulness. De volgende instructies werden gegeven aan de deelnemers: “Reflectie kan soms confronterend en uitdagend zijn. Het is belangrijk dat je reflecteert vanuit een vriendelijk en begripvol perspectief naar jezelf. Met andere woorden probeer een zorgzame en medelevende

benadering te geven aan jouw gedrag in de situatie, in plaats van een uitermate kritische. Je zou bijvoorbeeld tegen jezelf kunnen zeggen: ‘Ik ben ook maar een mens en ieder mens maakt weleens fouten’. Bekijk jezelf nu in de situatie vanuit een perspectief van iemand die om jou geeft, hoe zou deze persoon begripvol naar jou zijn? Probeer in de volgende stappen een objectieve en niet-emotionele houding aan te nemen, waarbij je begripvol en vriendelijk naar jezelf bent.”

Zelfregulatie oriëntatie. Om te meten of een persoon actie of staat georiënteerd was,

werd gebruik gemaakt van een Nederlandse vertaling van de Action Control Scale (Jostmann & Koole, 2006; ACS-90, Kuhl, 1994). De vragenlijst meet actie en staat oriëntatie in twee situaties; na een faalervaring (de AOF schaal) en in beslissingssituaties (de AOD schaal). Kuhl (1994) adviseert de volledige vragenlijst af te nemen, de verwachtingen in dit onderzoek gelden echter alleen voor de AOF-schaal (Jostmann, Koole, van der Wulp & Fockenberg, 2005) (Cronbach’s α = .82). Hierom werd alleen deze schaal meegenomen in verdere

analyses. De AOF-schaal stelt 12 scenario’s waarbij de deelnemer twee opties konden kiezen. Een voorbeeld is; “wanneer me wordt verteld dat mijn werk volledig tekortschiet ... ”, hierop kan de deelnemer een actie georiënteerd respons geven (“… trek ik me daar niet erg lang iets

(15)

van aan”) of een staat georiënteerd respons (“… voel ik me verlamd). Actie georiënteerde responsen werden gescoord als 2 en staat georiënteerde responsen werden gescoord als 1. De scores konden variëren van 12 tot 24, waarbij een hogere score meer actie oriëntatie

representeerde.

Neiging tot piekeren. De neiging tot piekeren werd gemeten aan de hand van een

Nederlandse vertaling van de pieker reflectie vragenlijst (RRQ; Trapnell & Campbell, 1999). De vragenlijst bestaat uit twee sub schalen; piekeren en reflectie. Alleen de sub schaal

piekeren werd meegenomen in verdere analyses (Cronbach’s α = .92). De deelnemer kreeg 12 vragen over piekeren, een voorbeelditem: “Soms is het lastig voor mij om gedachtes over mijzelf uit te zetten”. Hierop kon geantwoord worden van 1 (helemaal mee oneens) tot 5 (helemaal mee eens). De totale score voor piekeren werd berekend door het gemiddelde van de scores op de vragen te berekenen, negatieve items werden eerst omgerekend.

Neiging tot zelfcompassie. Voor het meten van de eigenschap zelfcompassie werd een

Nederlandse vertaling van de Self-Compassion Scale - Short Form afgenomen (SCS-SF, Raes, Pommier, Neff & Van Gucht, 2011) met een Cronbach’s α van .85. Deelnemers gaven voor 12 uitspraken aan in hoeverre deze van toepassing waren, de schaal liep van 1 (helemaal nooit) tot 5 (bijna altijd). Een voorbeelduitspraak; “Wanneer ik faal in iets wat belangrijk voor mij is, ervaar ik gevoelens van tekortkoming”. De totale zelf-compassie score werd berekend door het gemiddelde van de scores op de vragen te berekenen, negatieve items werden eerst omgerekend.

Reactief piekeren. Om reactief piekeren te meten kregen de deelnemers 4 vragen

geïnspireerd door de Post-Event Processing Questionnaire (PEP-Q, Rachman,

Grüter-Andrew & Shafran, 2000), toegespitst op hoeveel teruggedacht werd aan de reflectie oefening gedurende de OSPAN-taak (Cronbach’s α = .85). Een voorbeelditem: “Hoeveel dacht je aan de situatie waarop je hebt gereflecteerd?”. Hierop kon geantwoord worden van 1(helemaal

(16)

niet) tot 5 (heel veel). De totale score werd berekend door het gemiddelde van de scores op de vragen te berekenen.

Manipulatiechecks. De zelfreflectie en zelfcompassie interventie zijn voor dit

onderzoek ontwikkeld, hierom is een manipulatiecheck uitgevoerd naar de mate van

zelfcompassie tijdens de zelfreflectie oefening. De deelnemers moesten aangeven hoe kritisch en begripvol ze naar zichzelf keken.

Er zijn ook een aantal factoren die van invloed kunnen zijn op de effecten van zelfcompassie op de werkgeheugencapaciteit; spijt, balen en negatief affect. Voor

betrouwbare analyses is het belangrijk dat de scores op deze factoren gelijk verdeeld is over de twee condities. Om te controleren voor invloed op het effect door rekenangst of

dyscalculie, werd gevraagd in hoeverre de deelnemer last had van dyscalculie en stress gedurende het maken van de rekensommen bij de OSPAN-taak.

Resultaten

Zelfcompassie en werkgeheugencapaciteit. De totaalscores op de OSPAN-taak zijn

berekend voor de analyses. Aan de assumptie van normaliteit was niet voldaan voor de prestaties op de OSPAN-taak. Voor het toetsen van de verwachting omtrent zelfcompassie is hierom een Mann-Whitney U Test uitgevoerd. Prestaties op de OSPAN bij zelfreflectie met zelfcompassie waren significant hoger dan zelfreflectie zonder zelfcompassie, U = 3187.50, z = -2.029, p = .042, r = -0.15, zie tabel 1. De resultaten laten een significant effect zien in de verwachte richting.

(17)

Tabel 1

Mediaan scores (Mdn) en Interkwartielafstand (IQR) op OSPAN-taak voor Zelfreflectie met Zelfcompassie en zonder Zelfcompassie

Met Zelfcompassie Zonder Zelfcompassie

Mdn (IQR) Mdn (IQR)

OSPAN score 43.50 (39.00 – 46.00) a 40.00 (36.00 – 46.00) b

Noot. Scores konden variëren van 0 (lage OSPAN) tot 50 (hoge OSPAN).

a. n = 88 b. n = 88

Moderatie van zelfregulatie oriëntatie. Voor het toetsen van de verwachting omtrent

het interactie effect van zelfregulatie oriëntatie (AOF) en zelfcompassie op de OSPAN scores, is een multipele regressie analyse uitgevoerd. Voor interpreteerbare effecten zijn de omgerekende termen van Zelfcompassie (-1 = zonder zelfcompassie, 1 = met zelfcompassie) en AOF (naar MAOF = 0) en de Zelfcompassie x AOF interactie, als onafhankelijke variabelen

meegenomen in de analyse. Er waren geen assumpties geschonden, wel was er sprake van lichte scheefheid van de normaalverdeling van residuen, hier moet rekening mee gehouden worden bij het trekken van conclusies.

Het model van Zelfcompassie en AOF toonde geen significant effect (R2 = .03, F (2,173) = 2.83, p = .062). De toevoeging van de Zelfcompassie x AOF interactie toonde ook geen significante voorspelling van de OSPAN scores (R2 = .01, F (3,172) = 2.50, p = .061), zie tabel 2. Zelfcompassie toonde een hoofdeffect op de OSPAN scores (β = .177, t = 2.368, p = .02).Bij verdere analyse van de relatie tussen Zelfcompassie, Zelfregulatie oriëntatie en OSPAN scores, bleek deze ook niet de verwachte richting te hebben.

(18)

Tabel 2

Lineaire Modellen van Voorspellers (Zelfcompassie, AOF en Zelfcompassie x AOF) voor OSPAN Scores B SE B β p Model 1 a (Constant) 41.07 0.50 p = .000 Zelfcompassie Zelfregulatie (AOF) 1.19 0.02 0.50 0.15 .077 .009 p = .019 p = .903 Model 2 b (Constant) Zelfcompassie Zelfregulatie (AOF) Zelfcompassie x AOF 41.03 1.19 0.03 0.20 0.50 0.50 0.15 0.15 .177 .014 .100 p = .000 p = .019 p = .853 p = .181 a. R2 = .03 b. R2 = .04

Exploratie analyses. Voor de exploraties van neiging tot piekeren (RRQ), reactief

piekeren en neiging tot zelfcompassie (SCS-SF), zijn multipele regressie analyses uitgevoerd met een interactie term. Er waren geen assumpties geschonden, wel was er sprake van lichte scheefheid van de normaalverdeling van residuen, hier moet rekening mee gehouden worden bij het trekken van conclusies. Neiging tot piekeren en de interactie met zelfcompassie toonde geen significante voorspelling van de OSPAN scores (B = 0.02, SE = 0.68, t = 0.03, p = .875). Reactief piekeren en de interactie met zelfcompassie toonde ook geen significante voorspeller van de OSPAN scores (B = 0.35, SE = 0.70, t = 0.50 , p = .615). Bij de multipele

(19)

regressieanalyse voor exploratie van zelfcompassie als individuele eigenschap, bleek een significante voorspelling van de interactie van zelfcompassie en neiging tot zelfcompassie (SCS-SF); R2 = .07, F (3,172) = 4.17, p = .007. Zie tabel 3 voor het lineaire model. Uit het interactie effect bleek dat de invloed van zelfreflectie met zelfcompassie op de OSPAN scores voor deelnemers met minder neiging tot zelfcompassie negatief was en voor deelnemers met veel neiging tot zelfcompassie positief was, zie figuur 1.

Tabel 3

Lineaire Model van Voorspellers (Zelfcompassie, SCS-SF en Zelfcompassie x SCS-SF) voor OSPAN Scores.

B SE B β p (Constant) Zelfcompassie SCS-SF Zelfcompassie x SCS-SF 41.10 1.15 0.28 2.09 0.50 0.50 0.83 0.83 .172 .025 .186 p = .000 p = .021 p = .738 p = .013

(20)

Figuur 1

Effecten van Reflectie Met of Zonder Zelfcompassie en de Neiging tot Zelfcompassie (SCS-SF) op OSPAN scores.

Voor de exploratie naar de rol van preventie- en promotiefocus bij de effecten van zelfcompassie op de werkgeheugencapaciteit, is een onafhankelijke factorial ANOVA uitgevoerd. Aan de assumptie van normaliteit en gelijke varianties (Levene’s test; p = .045) was niet voldaan, hierom moeten conclusies met voorzichtigheid getrokken worden. Er bleek een significant interactie effect tussen zelfcompassie en preventie- of promotiefocus F(1,172) = 6.52, p = .012. Het interactie effect is verder bekeken met Mann-Whitney U test analyses, om te compenseren voor de geschonden assumptie van normaliteit. Deelnemers met een preventiefocus lieten geen significant verschil zien van zelfcompassie op OSPAN scores, U = 1734.00, z = -0.324, p = .748, r = -.03. Mediaan scores en interkwartielafstanden van de OSPAN-taak zijn weergegeven in tabel 4. Voor deelnemers met een promotiefocus waren OSPAN scores van zelfreflectie met zelfcompassie significant hoger dan zelfreflectie zonder

(21)

zelfcompassie; U = 218.50, z = -2.793, p = .005, r = -.37. Er is dus alleen sprake van een hoofdeffect van zelfcompassie voor deelnemers met een promotiefocus.

Verder bleek een hoofdeffect van preventie- en promotiefocus bij de uitvoer van zelfreflectie zonder zelfcompassie (U = 584.50, z = -2.616, p = .008, r = -.28), maar niet bij de uitvoer van zelfreflectie met zelfcompassie (U = 707.00, z = -0.747, p = .459, r = -.08), zie tabel 4. Uit verdere Mann Whitney U test analyses bleek dat deelnemers met een

preventiefocus significant meer baalden en spijt hadden (Mdnbalen = 77.50; Mdnspijt = 81.00)

dan deelnemers met een promotiefocus (Mdnbalen = 65.00; Mdnspijt = 71.00), Ubalen = 2418.50, z = -2.994, p = .003, r = -.23; Uspijt = 2593.00, z = -2.444, p = .015, r = -.18.

Tabel 4

Mediaan scores (Mdn) en Interkwartielafstand (IQR) op OSPAN-taak voor Zelfreflectie met Zelfcompassie en zonder Zelfcompassie, voor Preventie- en Promotiefocus.

Met Zelfcompassie Zonder Zelfcompassie

Focus Mdn (IQR) Mdn (IQR)

Preventiefocus 43.00 (39.00 – 47.00) a 43.00 (37.00 – 47.00) b Promotiefocus 44.00 (41.50 – 46.00) c 37.00 (29.00 – 44.00) d

Noot. Scores konden variëren van 0 (lage OSPAN) tot 50 (hoge OSPAN).

a. n = 63 b. n = 57 c. n = 25 d. n = 32

Manipulatiechecks. Er is een Mann-Whitney U test analyse uitgevoerd om te kijken of

de manipulatie van zelfcompassie is gelukt. Item 1 was omgerekend voor analyses (item 1: ‘In hoeverre keek je kritisch naar jezelf tijdens de zelfreflectie oefening?’; item 2: ‘In

(22)

hoeverre keek je begripvol naar jezelf tijdens de zelfreflectie oefening?’). Er werd geen hogere mate van zelfcompassie tijdens de zelfreflectie oefening voor deelnemers in de met zelfcompassie conditie gevonden (Mdn = 3.00, IRQ = 2.50 – 3.00), in vergelijking met de zonder zelfcompassie conditie (Mdn = 3.00, IRQ = 2.50 – 3.00). Dit is tegen verwachtingen in. Uit verdere analyses bleek een negatieve correlatie tussen de twee items van de

manipulatiecheck (r(174) = -.35, p < .001). Er is bekeken of de items afzonderlijk

correleerden met de vragenlijst voor neiging tot zelfcompassie (SCS-SF), hierbij liet item 1 echter geen significante correlaties zien met de items van SCS-SF. De manipulatiecheck is opnieuw uitgevoerd met alleen item 2, wat ook geen significant verschil liet zien tussen de met zelfcompassie conditie (Mdn = 3.00, IRQ = 3.00 – 4.00) en de zonder zelfcompassie conditie (Mdn = 3.00, IRQ = 3.00 – 4.00).

Er zijn Mann-Whitney U test analyses uitgevoerd om te bekijken of factoren die mogelijk van invloed zijn op de werkgeheugencapaciteit, gelijk verdeeld waren over de met zelfcompassie conditie en de zonder zelfcompassie conditie. Er was geen significant verschil voor de hoeveelheid spijt (met zelfcompassie: Mdn = 81.00, IRQ = 70.00 – 89.00; zonder zelfcompassie: Mdn = 77.50, IRQ = 65.25 – 91.50), hoeveelheid balen (met zelfcompassie:

Mdn = 72.00, IRQ = 57.75 – 83.50; zonder zelfcompassie: Mdn = 71.00, IRQ = 54.25 – 88.25)

en mate van negatief affect (met zelfcompassie: Mdn = 1.00, IRQ = 1.00 – 2.00; zonder zelfcompassie: Mdn = 1.00, IRQ = 1.00 – 2.00). Een chi-kwadraat analyse is uitgevoerd om het proportie verschil van preventie- en promotiefocus te bekijken tussen de condities, er was geen significant verschil (n is weergegeven in tabel 4).

(23)

Discussie

In de huidige studie werd het effect onderzocht van zelfcompassie en zelfregulatie oriëntatie op de werkgeheugencapaciteit. Verwachtingen en resultaten worden in de volgende alinea’s besproken.

Zelfcompassie en werkgeheugencapaciteit. De verwachting dat zelfreflectie met zelfcompassie een beter effect heeft op de werkgeheugencapaciteit, dan zelfreflectie zonder zelfcompassie, wordt deels ondersteund. Het blijkt dat zelfcompassie een positief effect heeft op de werkgeheugencapaciteit, dit ligt in lijn met eerdere positieve bevindingen van

zelfcompassie. Zelfcompassie is gerelateerd aan minder negatieve, pessimistische en

zelfkritische gedachten (Leary et al., 2007). Wat kan bijdragen aan een optimale uitvoer van zelfreflectie voor persoonlijke ontwikkeling, net als het gevonden bevorderlijke effect van zelfcompassie op de werkgeheugencapaciteit.

Opvallend is dat het effect van zelfcompassie echter alleen naar voren treed bij een promotiefocus, zelfcompassie bij een preventiefocus laat geen effecten zien op de

werkgeheugencapaciteit. Daarbij blijkt dat wanneer zelfreflectie zonder zelfcompassie wordt uitgevoerd, een preventiefocus gerelateerd is aan meer werkgeheugencapaciteit dan een promotiefocus. Gezien juist preventiefocus meer gerelateerd is aan spijt en balen dan promotiefocus, druist dit tegen de verwachtingen in van dysfunctionele effecten van zelfreflectie. Een mogelijke verklaring hiervoor ligt in de reactie van promotie- en

preventiefocus op ‘falen’. Uit een onderzoek van Liberman et al. (2005) blijkt dat het niet volbrengen van doelen een ander effect heeft voor promotiefocus dan voor preventiefocus. In de zelfreflectie oefening wordt als het ware een situatie naar voren gebracht waarin

gestimuleerd wordt na te denken over verandering van eigen gedrag, om de situatie te verbeteren of minder vervelend te maken. Hierbij wordt een intentie gecreëerd, maar is de persoon tegelijkertijd ook bewust van dat die verandering nog niet behaald is; het is als het

(24)

ware een niet volbracht doel. Wanneer er sprake is van een preventiefocus, verhoogt dit volgens Liberman et al. (2005) de motivatie voor volgende taken om falen te voorkomen. Wanneer er sprake is van een promotiefocus, is deze motivatie echter juist minder. Bij de uitvoer van de werkgeheugencapaciteit taak waren individuen met een preventiefocus tijdens de zelfreflectie oefening, waarschijnlijk dus al meer gemotiveerd om falen te voorkomen en daarom speelden mogelijke dysfunctionele effecten van zelfreflectie geen rol. De uitvoer van zelfcompassie had daardoor weinig toegevoegde waarde voor nog betere

werkgeheugencapaciteit. Bij de uitvoer van de werkgeheugencapaciteit taak voor individuen met een promotiefocus was er echter minder motivatie, hierdoor had zelfcompassie

waarschijnlijk wel invloed op mogelijke dysfunctionele effecten van zelfreflectie op de taak. Dit betekent dat de uitvoer van zelfreflectie met compassie vooral bijdraagt aan optimale uitvoer van zelfreflectie voor situaties waarbij een doel met promotie focus speelt.

Zelfregulatie oriëntatie. Alhoewel er een effect is gevonden van zelfreflectie met zelfcompassie op de werkgeheugencapaciteit, wordt deze relatie niet gemodereerd door zelfregulatie oriëntatie. Er blijkt ook geen verschil tussen actie oriëntatie en staat oriëntatie in werkgeheugencapaciteit, ongeacht of zelfreflectie met of zonder zelfcompassie wordt

uitgevoerd. Dit is opvallend, omdat staat georiënteerde personen langer blijven hangen in emoties, gedachtes en gedrag dan actie georiënteerde personen en hierdoor naar verwachting meer dysfunctionele effecten zouden ervaren voor de werkgeheugencapaciteit taak. Dit kan betekenen dat zelfregulatie oriëntatie van het individu geen invloed heeft op de effecten van zelfreflectie en zelfreflectie zowel voor staat als actie georiënteerde individuen even

functioneel ingezet kan worden voor persoonlijke ontwikkeling. Een andere verklaring is dat de opzet van deze zelfreflectie oefening geen dysfunctionele effecten opwekt. Er zijn in dit onderzoek namelijk weinig verwachte dysfunctionele effecten van zelfreflectie gedetecteerd, wanneer zelfreflectie werd uitgevoerd zonder zelfcompassie. De neiging tot piekeren van een

(25)

individu liet bijvoorbeeld ook geen relatie zien met de effecten van zelfcompassie op de werkgeheugencapaciteit. Voor vervolgonderzoek is het wellicht interessant een meer intensievere vorm van zelfreflectie te bekijken, bijvoorbeeld frequente uitvoering van zelfreflectie of meerdere situaties tegelijkertijd reflecteren. Op die manier zijn er voor het individu meerdere onafgemaakte doelen, welke volgens het Zeigarnik effect (Zeigarnik, 1938) beter in het geheugen blijven dan afgemaakte doelen. Het bewustzijn van niet-behaalde

doelen is geassocieerd met negatief affect (Carver & Scheier, 2012) en piekeren (e.g. Moberly & Watkins, 2010; Roberts, Watkins & Will, 2013). De intensievere vorm is geen optimale toepassing van zelfreflectie, maar mogelijk wel gevoeliger voor individuele verschillen. Hierdoor kan de toegevoegde waarde van zelfcompassie in het zelfreflectie proces nader bekeken worden.

Neiging tot zelfcompassie. Tot slot zijn er aanwijzingen gevonden voor een interactie effect op de werkgeheugencapaciteit van de neiging tot zelfcompassie en de uitvoer van zelfreflectie met of zonder zelfcompassie. Wanneer zelfreflectie met zelfcompassie wordt uitgevoerd, is een hogere mate van neiging tot zelfcompassie gerelateerd aan hogere

werkgeheugencapaciteit. Dit ligt in lijn met eerder benoemde bevindingen van de effecten van zelfcompassie. Wanneer zelfreflectie echter zonder zelfcompassie wordt uitgevoerd, is een hogere mate van individuele zelfcompassie gerelateerd aan minder werkgeheugencapaciteit. Dit is opvallend; gezien de verwachting dat uitvoer van zelfcompassie tijdens zelfreflectie bevorderlijk is voor de werkgeheugencapaciteit, zou dit ook verwacht worden voor een hogere mate van neiging tot zelfcompassie. Een mogelijke verklaring is dat een persoonlijke neiging tot zelfcompassie niet genoeg is om positievere effecten van zelfcompassie op de werkgeheugencapaciteit te bewerkstelligen. De uitvoer van zelfcompassie tijdens het

reflecteren speelt mogelijk hoe dan ook een belangrijke rol, ongeacht de persoonlijke neiging. Wat ook opvallend is, is dat lagere individuele zelfcompassie betere werkgeheugencapaciteit

(26)

laat zien wanneer zelfreflectie uitgevoerd wordt zonder zelfcompassie. Het lijkt alsof de stimulatie van zelfcompassie tijdens de oefening een tegengesteld effect heeft als de persoon weinig neiging tot zelfcompassie heeft. Mogelijk is de opdracht van compassievol naar zichzelf kijken te uitdagend voor deze personen en wordt wellicht hierdoor ervaren als een bijkomstige faalervaring; wat negatievere effecten kan hebben op de werkgeheugencapaciteit (Zeigarnik effect). Dit zou betekenen dat de toepassing van zelfcompassie alleen functioneel is wanneer het individu al een bepaalde drempelwaarde van zelfcompassie heeft. Slechts een zelfcompassie opdracht is in dit geval niet genoeg, het individu moet dan allereerst

zelfcompassie ontwikkelen, bijvoorbeeld middels compassionate mind training (CMT) van Gilbert en Procter (2006). Kortgezegd lijkt zelfreflectie optimaler te worden toegepast als het individu al een bepaalde mate van zelfcompassie heeft én gestimuleerd wordt zelfcompassie tijdens het reflecteren uit te voeren.

Het huidige onderzoek bied meer inzicht in de effecten van zelfreflectie op de werkgeheugencapaciteit. Ongeacht mogelijke individuele verschillen, lijkt de uitvoer van zelfcompassie optimalere toepassing van zelfreflectie te ondersteunen. De omstandigheden waarin dit echter van toepassing is, zijn nog niet helemaal duidelijk en behoeven

vervolgonderzoek.

Beperkingen en suggesties voor verder onderzoek. Er zijn enkele kanttekeningen bij het huidige onderzoek. Ten eerste is in het onderzoek niet rekening gehouden met mogelijke andere effecten van de zelfcompassie manipulatie. Deelnemers kregen in de zelfreflectie met zelfcompassie conditie een extra pagina met een opdracht, waarop de deelnemers gemiddeld een halve minuut spendeerden. Deelnemers in de zelfreflectie zonder zelfcompassie conditie kregen deze pagina niet. Het zou kunnen dat het gevonden effect in dit onderzoek verklaard kan worden door de extra tijd die deelnemers spendeerden tussen de stappen van de zelfreflectie opdracht. Dit betekent dat het gevonden effect op de

(27)

werkgeheugencapaciteit niet met volledige zekerheid toe te wijzen is aan zelfcompassie. Ook bleek uit de manipulatiecheck geen verschil tussen de condities in de mate van zelfcompassie bij de zelfreflectieoefening. Hierdoor is de manipulatie van zelfcompassie mogelijk mislukt, wat onderbouwd dat een mogelijke verklaring inderdaad extra tijd is. Echter liet de

manipulatiecheck een onverwachte correlatie zien, hierdoor werd mogelijk zelfcompassie niet goed gemeten. In vervolgonderzoek is het belangrijk een neutrale conditie toe te voegen of een neutrale opdracht voor de zelfreflectie zonder zelfcompassie conditie. Verder kan beter gebruik gemaakt worden van een uitgebreidere en ondersteunde manipulatiecheck,

bijvoorbeeld de manipulatiecheck gebruikt in het onderzoek van Leary et al. (2007). Ten tweede is in dit onderzoek alléén een ingekorte OSPAN-taak meegenomen als meting van de werkgeheugencapaciteit, dit in verband met de duur van het onderzoek. Een volledige meting van de werkgeheugencapaciteit bestaat vaak uit meerdere testen. Daarom is de meting van de werkgeheugencapaciteit waarschijnlijk minder representatief voor het individu. Door de inkorting van de test ontstond een plafond effect van de scores op de OSPAN-taak, waardoor assumpties waren geschonden. Hierdoor kunnen niet alle analyses resultaten produceren die ook daadwerkelijk gegeneraliseerd kunnen worden. In toekomstig onderzoek kan gebruik gemaakt worden van een volledige OSPAN-taak en uitgebreidere meting van de werkgeheugencapaciteit. Ook kan het interessant zijn voor een volledig beeld van de effecten van zelfreflectie, om andere aspecten van het cognitief vermogen te meten, zoals zelfcontrole of inhibitie.

Als laatste moet benadrukt worden dat er gebruik is gemaakt van een online

vragenlijst, welke overal ingevuld kon worden door de deelnemers. Een online vragenlijst kan bijdragen aan veel ruis in de data, omdat er weinig controle is voor de omgevingsaspecten. Het is voor vervolgonderzoek belangrijk om het onderzoek in een meer gecontroleerde omgeving af te nemen, voor representatievere en generaliseerbare resultaten.

(28)

Samengevat ondersteunen de resultaten gedeeltelijk de theorie dat zelfreflectie met zelfcompassie positieve effecten heeft op de werkgeheugencapaciteit. Het is nog onduidelijk of individuele verschillen invloed hebben op dit effect en hoe zelfcompassie hier een

mogelijke oplossing voor kan bieden. Wel komt uit dit onderzoek naar voren dat zelfreflectie met enige consideratie moet worden toegepast of aangeboden in professionele en educatieve omgevingen. Een andere insteek waarbij zelfcompassie gestimuleerd wordt kan bevorderlijk zijn voor de persoonlijke ontwikkeling van het individu. Dit onderzoek bekeek als eerste de effecten van zelfreflectie met zelfcompassie en biedt mogelijkheden voor gerichter

vervolgonderzoek. Om zo een optimale functionele toepassing van zelfreflectie te identificeren, voor effectieve inzet bij persoonlijke ontwikkeling voor ieder individu.

(29)

Literatuurlijst

Adams, C. E., & Leary, M. R. (2007). Promoting Self–Compassionate Attitudes Toward Eating Among Restrictive and Guilty Eaters. Journal of Social and Clinical Psychology,

26(10), 1120–1144. https://doi.org/10.1521/jscp.2007.26.10.1120

Atkins, S., & Murphy, K. (1993). Reflection: a Review of the Literature. Journal of Advanced

Nursing, 18(8), 1188–1192. https://doi.org/10.1046/j.1365-2648.1993.18081188.x

Boyraz, G., & Waits, J. B. (2015). Reciprocal Associations Among Self-Focused Attention, Self-Acceptance, and Empathy: A Two-Wave Panel Study. Personality and Individual

Differences, 74, 84–89. https://doi.org/10.1016/j.paid.2014.09.042

Breines, J. G., & Chen, S. (2012). Self-Compassion Increases Self-Improvement Motivation.

Personality and Social Psychology Bulletin, 38(9), 1133–1143.

https://doi.org/10.1177/0146167212445599

Brown, J. D., & Brown, M. A. (2011). Self-Reflection and Feelings of Self-Worth: When Rosenberg Meets Heisenberg. Journal of Experimental Social Psychology, 47(6), 1269– 1275. https://doi.org/10.1016/j.jesp.2011.05.019

Carver, C., & Scheier, M. (2012). Cybernetic Control Processes and the Self-Regulation of Behavior. The Oxford Handbook of Human Motivation, Edited by Richard M. Ryan, 28–42. https://doi.org/10.1093/oxfordhb/9780195399820.013.0003

Davis, R. N., & Nolen-Hoeksema, S. (2000). Cognitive Inflexibility Among Ruminators and Nonruminators. Cognitive Therapy and Research, 24(6), 699–711.

https://doi.org/10.1023/A:1005591412406

De Dreu, C. K., Nijstad, B. A., Baas, M., Wolsink, I., & Roskes, M. (2012). Working memory benefits creative insight, musical improvisation, and original ideation through

maintained task-focused attention. Personality and Social Psychology Bulletin, 38(5), 656-669. https://doi.org/10.1177/0146167211435795

(30)

Elliott, I., & Coker, S. (2008). Independent Construal, Reflection, and

Self-Rumination: A Path Model for Predicting Happiness. Australian Journal of Psychology,

60(3), 127–134. https://doi.org/10.1080/00049530701447368

Engle, R. W. (2002). Working memory capacity as executive attention. Current directions in

psychological science, 11(1), 19-23. https://doi.org/10.1111/1467-8721.00160

Gibbs, G. (1988). Learning by Doing: A Guide to Teaching and Learning Methods. Oxford Centre for Staff and Learning Development, Oxford Brookes University.

Gilbert, P., & Procter, S. (2006). Compassionate Mind Training for People with High Shame and Self-Criticism: Overview and Pilot Study of a Group Therapy Approach. Clinical

Psychology & Psychotherapy, 13(6), 353–379. https://doi.org/10.1002/cpp.507

Grant, A. M., Franklin, J., & Langford, P. (2002). The Self-Reflection and Insight Scale: A New Measure of Private Self-Consciousness. Social Behavior and Personality: an

international journal, 30(8), 821–835. https://doi.org/10.2224/sbp.2002.30.8.821

Gray, D. E. (2007). Facilitating Management Learning: Developing Critical Reflection Through Reflective Tools. Management Learning, 38(5), 495–517.

https://doi.org/10.1177/1350507607083204

Gregory, J., & Swann, W. B. (1993). When Does Introspection Bear Fruit? Self-Reflection, Self-Insight, and Interpersonal Choices. Journal of Personality and Social Psychology,

64(1), 35–43. https://doi.org/10.1037/0022-3514.64.1.35

Harrington, R., & Loffredo, D. A. (2010). Insight, Rumination, and Self-Reflection as Predictors of Well-Being. The Journal of Psychology, 145(1), 39–57.

https://doi.org/10.1080/00223980.2010.528072

Hofmann, W., Gschwendner, T., Friese, M., Wiers, R. W., & Schmitt, M. (2008). Working Memory Capacity and Self-Regulatory Behavior: Toward an Individual Differences Perspective on Behavior Determination by Automatic Versus Controlled Processes.

(31)

Journal of personality and social psychology, 95(4), 962. https://doi.org/10.1037/a0012705

Illeris, K. (2007). How We Learn: Learning and Non-Learning in School and Beyond. Routledge.

Joireman, J. A., III, L. P., & Hammersla, J. (2002). Empathy and the Self-Absorption Paradox: Support for the Distinction Between Self-Rumination and Self-Reflection. Self and

Identity, 1(1), 53–65. https://doi.org/10.1080/152988602317232803

Jostmann, N. B., Karremans, J., & Finkenauer, C. (2011). When Love is Not Blind:

Rumination Impairs Implicit Affect Regulation in Response to Romantic Relationship Threat. Cognition and Emotion, 25(3), 506–518.

https://doi.org/10.1080/02699931.2010.541139

Jostmann, N. B., & Koole, S. L. (2006). On the Waxing and Waning of Working Memory: Action Orientation Moderates the Impact of Demanding Relationship Primes on Working Memory Capacity. Personality and Social Psychology Bulletin, 32(12), 1716– 1728. https://doi.org/10.1177/0146167206292595

Jostmann, N. B., Koole, S. L., van der Wulp, N. Y., & Fockenberg, D. A. (2005). Subliminal Affect Regulation. European Psychologist, 10(3), 209–217.

https://doi.org/10.1027/1016-9040.10.3.209

Kane, M. J., Brown, L. H., McVay, J. C., Silvia, P. J., Myin-Germeys, I., & Kwapil, T. R. (2007). For Whom the Mind Wanders, and When: An Experience-Sampling Study of Working Memory and Executive Control in Daily Life. Psychological science, 18(7), 614-621. https://doi.org/10.1111/j.1467-9280.2007.01948.x

Kazén, M., Baumann, N., & Kuhl, J. (2003). Self-Infiltration vs. Self-Compatibility Checking in Dealing with Unattractive Tasks: The Moderating Influence of State vs. Action

(32)

Orientation. Motivation and Emotion, 27(3), 157–197. https://doi.org/10.1023/A:1025043530799

Kazén, M., Kaschel, R., & Kuhl, J. (2008). Individual Differences in Intention Initiation under Demanding Conditions: Interactive Effects of State vs. Action Orientation and

Enactment Difficulty. Journal of Research in Personality, 42(3), 693–715. https://doi.org/10.1016/j.jrp.2007.09.005

Kolb, D. A. (2014). Experiential Learning: Experience as the Source of Learning and

Development. FT Press.

Kuhl, J. (1994). Action versus State Orientation: Psychometric Properties of the Action Control Scale (ACS-90). Volition and personality: Action versus state orientation, 47, 56.

Leary, M. R., Tate, E. B., Adams, C. E., Batts Allen, A., & Hancock, J. (2007). Self-Compassion and Reactions to Unpleasant Self-Relevant Events: The Implications of Treating Oneself Kindly. Journal of Personality and Social Psychology, 92(5), 887–904. https://doi.org/10.1037/0022-3514.92.5.887

Liberman, N., Idson, L. C., & Higgins, E. T. (2005). Predicting the Intensity of Losses vs. Non-Gains and Non-Losses vs. Gains in Judging Fairness and Value: A Test of the Loss Aversion Explanation. Journal of Experimental Social Psychology, 41(5), 527-534. Lyubomirsky, S. (2001). Why are Some People Happier than Others? The Role of Cognitive

and Motivational Processes in Well-Being. American Psychologist, 56(3), 239–249. https://doi.org/10.1037/0003-066X.56.3.239

Lyubomirsky, S., & Ross, L. (1999). Changes in Attractiveness of Elected, Rejected, and Precluded Alternatives: A Comparison of Happy and Unhappy Individuals. Journal of

Personality and Social Psychology, 76(6), 988–1007.

(33)

Mälkki, K., & Lindblom-Ylänne, S. (2012). From Reflection to Action? Barriers and Bridges Between Higher Education Teachers’ Thoughts and Actions. Studies in Higher

Education, 37(1), 33–50. https://doi.org/10.1080/03075079.2010.492500

Mezirow, J. (1990). How Critical Reflection Triggers Transformative Learning. In J. Mezirow (Ed.), Fostering critical reflection in adulthood: A Guide to Transformative an

Emancipatory Learning, 1 - 20. San Fransisce: Jossey-Bass.

Moberly, N. J., & Watkins, E. R. (2010). Negative affect and ruminative self-focus during everyday goal pursuit. Cognition and Emotion, 24(4), 729–739.

https://doi.org/10.1080/02699930802696849

Molden, D. C., Lee, A. Y., & Higgins, E. T. (2008). Motivations for Promotion and Prevention. Handbook of motivation science, 169-187.

Moon, J. A. (2004). A Handbook of Reflective and Experiential Learning: Theory and

Practice. Psychology Press.

Neff, K. D. (2003). Self-Compassion: An Alternative Conceptualization of a Healthy Attitude Toward Oneself. Self and Identity, 2(2), 85–101.

https://doi.org/10.1080/15298860309032

Neff, K. D., & Vonk, R. (2009). Self-Compassion Versus Global Self-Esteem: Two Different Ways of Relating to Oneself. Journal of Personality, 77(1), 23–50.

https://doi.org/10.1111/j.1467-6494.2008.00537.x

Raes, F., Pommier, E., Neff, K. D., & Van Gucht, D. (2011). Construction and Factorial Validation of a Short Form of the Self-Compassion Scale. Clinical Psychology &

Psychotherapy, 18(3), 250–255. https://doi.org/10.1002/cpp.702

Roberts, H., Watkins, E. R., & Wills, A. J. (2013). Cueing an unresolved personal goal causes persistent ruminative self-focus: An experimental evaluation of control theories of rumination. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 44(4), 449–

(34)

455. https://doi.org/10.1016/j.jbtep.2013.05.004

Schön, D. A. (1987). Educating the Reflective Practitioner: Toward a New Design for

Teaching and Learning in the Professions (Vol. xvii). San Francisco, CA, US:

Jossey-Bass.

Thomsen, D. K., Tønnesvang, J., Schnieber, A., & Olesen, M. H. (2011). Do People

Ruminate Because They Haven’t Digested Their Goals? The Relations of Rumination and Reflection to Goal Internalization and Ambivalence. Motivation and Emotion, 35(2), 105–117. https://doi.org/10.1007/s11031-011-9209-x

Trapnell, P. D., & Campbell, J. D. (1999). Private Self-Consciousness and the Five-Factor Model of Personality: Distinguishing Rumination from Reflection. Journal of

Personality and Social Psychology, 76(2), 284–304.

https://doi.org/10.1037/0022-3514.76.2.284

Turner, M. L., & Engle, R. W. (1989). Is Working Memory Capacity Task Dependent?

Journal of Memory and Language, 28(2), 127–154.

https://doi.org/10.1016/0749-596X(89)90040-5

Unsworth, N., Heitz, R. P., Schrock, J. C., & Engle, R. W. (2005). An Automated Version of the Operation Span Task. Behavior Research Methods, 37(3), 498–505.

https://doi.org/10.3758/BF03192720

Watson, P. J., Morris, R. J., Ramsey, A., Hickman, S. E., & Waddell, M. G. (1996). Further Contrasts Between Self-Reflectiveness and Internal State Awareness Factors of Private Self-Consciousness. The Journal of Psychology, 130(2), 183–192.

https://doi.org/10.1080/00223980.1996.9915000

Yip, K. (2006). Self-reflection in Reflective Practice: A Note of Caution. The British Journal

(35)

Zahavi, D. (2008). Subjectivity and Selfhood: Investigating the First-Person Perspective. MIT Press.

Zimmerman, B. J. (2002). Becoming a Self-Regulated Learner: An Overview. Theory into practice, 41(2), 64-70.

(36)

BIJLAGE I Welkom!

Bedankt dat je mee wilt doen! Dit onderzoek gaat over hoe mensen zelfreflectie in kunnen zetten om zich verder te ontwikkelen. In dit onderzoek ga je reflecteren over iets dat je zelf hebt meegemaakt, krijg je een aantal vragen voorgelegd over hoe je jezelf ziet en maak je één van de bekendste werkgeheugen taken om te kijken hoe goed jouw werkgeheugen is. Dit alles zal ongeveer 1 uur in beslag nemen. Aan het einde kun je aangeven of je belangstelling hebt voor een beschrijving en uitslag van jouw scores op het gebied van hoe jij jezelf ziet en hoe goed jouw werkgeheugen is ten opzichte van het gemiddelde!

We willen je vragen het onderzoek op een laptop of computer te maken en NIET op een smartphone. Zoek alsjeblieft een rustige ruimte op en doorloop het onderzoek in één keer zonder onderbrekingen. Mocht je voorzien dat je er nu, op dit moment, niet de tijd en rust voor hebt, willen we je vragen om het onderzoek op een later moment te doen.

Waar moet je verder rekening mee houden voordat je begint:

§ Maak dit onderzoek uitsluitend op een laptop/computer in een rustige ruimte. § Zorg dat je mobiel op stil staat en zet de trilfunctie uit.

§ Gelieve tijdens dit onderzoek niet eten, drinken of muziek luisteren. § Maak dit onderzoek zonder onderbreking.

§ Gelieve geen aantekeningen maken tijdens dit onderzoek.

Informed Consent

Om aan dit onderzoek te mogen deelnemen dient u 16 jaar of ouder te zijn.

Beste deelnemer,

Voordat het onderzoek begint, is het belangrijk dat u op de hoogte bent van de procedure die in dit onderzoek wordt gevolgd. Lees daarom onderstaande tekst zorgvuldig door en aarzel niet om opheldering te vragen over deze tekst, mocht deze niet duidelijk zijn. De onderzoeksleider zal eventuele vragen graag beantwoorden.

DOEL VAN HET ONDERZOEK

Het doel van het onderzoek is om te bekijken hoe mensen zelfreflectie in kunnen zetten voor zelfontwikkeling. Dat doen we middels het laten uitvoeren van een zelfreflectie oefening.

GANG VAN ZAKEN TIJDENS HET ONDERZOEK

Het volledige onderzoek wordt afgenomen via de computer. Er zal eerst een vragenlijst afgenomen worden, vervolgens maakt u een reflectie oefening en een concentratie taak. Na de oefening worden nog enkele vragen voorgelegd over wat u denkt en voelt. Het is van belang de vragen eerlijk in te vullen. Het onderzoek duurt ongeveer één uur en u ontvangt 0.75 proefpersoonpunt (indien u eerstejaars psychologiestudent bent).

VRIJWILLIGHEID

Als u nu besluit af te zien van deelname aan dit experiment, zal dit op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Als u tijdens het onderzoek zelf besluit uw medewerking te staken, zal dat eveneens op geen enkele wijze gevolg voor u hebben. U kunt uw medewerking dus te allen tijde staken zonder opgave van redenen. Mocht u binnen 7 dagen na het onderzoek uw toestemming intrekken, dan zullen uw onderzoeksgegevens worden verwijderd.

VERTROUWELIJKHEID VAN GEGEVENS

Alle onderzoeksgegevens blijven volstrekt vertrouwelijk en worden anoniem verwerkt. Uw anonimiteit is volledig gewaarborgd. De gegevens van dit onderzoek zullen door de onderzoekers alleen worden gebruikt voor nadere analyse en voor eventuele publicatie in wetenschappelijke tijdschriften. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van persoonsgegevens.

ONGEMAK, RISICO’S EN VERZEKERING

Er zijn geen risico’s of ongemakken verbonden aan deelname aan dit onderzoek. Zoals bij elk onderzoek van de Universiteit van Amsterdam geldt een standaard aansprakelijkheids-verzekering.

(37)

NADERE INLICHTINGEN

Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, vooraf of achteraf, dan kunt u zich wenden tot de verantwoordelijke onderzoeker; dr. Nils Jostmann (tel: 020-5256889 of e-mail: n.b.jostmann@uva.nl, Nieuwe Achtergracht 129-B, 1018 WT Amsterdam, kamer G2.29). Voor eventuele formele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Facultaire Commissie Ethiek (FMG) van de Universiteit van Amsterdam, dr. Mark Rotteveel (telefoon: 020-5256713; e-mail: m.rotteveel@uva.nl, Nieuwe Achtergracht 129-B, 1018 WT Amsterdam). Met vriendelijke groet,

Nikki Arendsen

Telefoon: 06-50277464

E-mail: arendsen.nikki@gmail.com

Als je bovenstaande voorwaarden hebt gelezen en ermee akkoord gaat, klik dan op “ja” om te beginnen. Als je op “nee” klikt zal het onderzoek onmiddellijk worden beëindigd.

□ Ja, ik ga akkoord □ Nee, ik ga niet akkoord

Algemene vragen

Voordat je start, een paar algemene vragen.

Wat is je geslacht?

□ man □ vrouw

Hoe oud ben je (in jaren)? ______ Selecteer wat op jou van toepassing is:

□ Ik studeer op het moment aan een universiteit of hogeschool in Nederland

□ Ik studeer op het moment niet; ik ben afgestudeerd aan een universiteit of hogeschool in Nederland □ Ik studeer op het moment niet; ik ben niet afgestudeerd aan een universiteit of hogeschool in Nederland

Is Nederlands je moedertaal?

□ ja

□ nee, maar ik spreek het op het niveau van een moedertaal □ nee

Hoe voel je je op dit moment?

□ Heel negatief □ Negatief

□ Een beetje negatief □ Een beetje positief □ Positief

□ Heel positief

Vragenlijsten

We beginnen nu met een paar vragenlijsten over hoe je jezelf ziet. Lees eerst onderstaande instructies voordat je begint.

Hierna volgen korte omschrijvingen van situaties, met twee mogelijke reacties. Kies telkens de reactie die het beste weergeeft wat je het vaakst doet in die situatie. Het kan zijn dat je geen van beide reacties passend vindt. Maak dan a.u.b. toch een keuze welke reactie voor jou net iets beter past. Denk niet te lang over je

(38)

Action State Scale (ACS)

Als ik iets waardevols ben kwijtgeraakt en elke poging om te zoeken tevergeefs was, dan

□ kan ik me moeilijk op iets anders concentreren. □ denk ik er niet meer lang over na.

Als ik weet dat iets binnenkort af moet zijn, dan

□ moet ik mezelf vaak een zet geven om een begin te maken. □ vind ik het gemakkelijk om het snel af te maken.

Als ik vier weken lang aan iets heb gewerkt en uiteindelijk toch alles is mislukt, dan

□ duurt het lang totdat ik er vrede mee heb. □ denk ik er niet meer lang over na.

Als ik niets te doen heb en me verveel, dan

□ kan ik soms niet beslissen wat ik moet doen. □ vind ik meestal snel iets nieuws om te doen.

Als ik aan wedstrijden meedoe en steeds opnieuw verlies, dan

□ denk ik er vrij snel niet meer aan. □ blijf ik er nog een hele tijd aan denken.

Als ik een moeilijk probleem wil oplossen, dan

□ voelt het alsof ik voor een grote berg sta.

□ denk ik erover na hoe ik het op een enigszins prettige manier achter de rug kan krijgen.

Als ik een nieuw apparaat per ongeluk op de grond heb laten vallen en het niet meer gerepareerd kan worden, dan

□ kan ik er vrij snel mee leven. □ zal ik daar niet zo snel overheen zijn.

Als ik een moeilijk probleem moet oplossen, dan

□ ga ik meestal meteen aan de slag.

□ moet ik eerst aan andere dingen denken voordat ik daadwerkelijk aan de taak begin.

Als ik iemand met wie ik iets belangrijks moet bespreken, herhaaldelijk niet kan bereiken, dan

□ blijf ik er aan denken ook al ben ik al met iets anders bezig.

□ denk ik er niet meer aan tot de volgende gelegenheid om die persoon te spreken.

Als ik moet bedenken wat ik in mijn vrije uren zou kunnen doen, dan

□ duurt het soms een tijdje voordat ik een beslissing heb genomen. □ neem ik meestal zonder moeite een beslissing over wat ik ga doen.

Als ik er thuis achterkom dat ik in een winkel te veel heb betaald maar het geld niet terug kan krijgen, dan

□ vind ik het moeilijk om me ergens anders op te concentreren. □ vind ik het gemakkelijk om er niet meer aan te denken.

Als ik eigenlijk thuis zou moeten werken, dan

□ vind ik het moeilijk om mezelf aan het werk te zetten. □ begin ik meestal zonder moeite.

Als mijn werk volledig onvoldoende wordt gevonden, dan

□ laat ik me daardoor niet gek maken. □ voel ik me eerst verlamd.

(39)

Als ik heel veel belangrijke dingen moet doen, dan

□ denk ik er vaak over na waar ik moet beginnen.

□ vind ik het gemakkelijk om een plan te maken en uit te voeren.

Als door het verkeer of het openbaar vervoer een belangrijke afspraak heb gemist, dan

□ vind ik het in de eerste tijd daarna moeilijk om aan iets anders te beginnen. □ vergeet ik dat snel en ga iets anders doen.

Als er twee dingen zijn waar ik zin in heb maar die ik niet allebei kan doen, dan

□ begin ik er met één en denk ik niet meer aan het andere.

□ vind ik het niet gemakkelijk om één van de dingen te laten vallen.

Als het mij steeds niet lukt om iets heel belangrijks te doen, dan

□ raak ik langzaam de moed kwijt.

□ vergeet ik het voor het moment en doe iets anders.

Als ik iets belangrijks moet doen dat tegelijkertijd onaangenaam is, dan

□ begin ik meestal onmiddellijk.

□ kan het een tijdje duren voordat ik me er toe kan zetten.

Als ik ergens verdrietig over ben, dan

□ vind ik het moeilijk om iets anders te gaan doen. □ vind ik het gemakkelijk om mezelf af te leiden.

Als ik van plan ben een omvangrijke klus te doen, dan

□ denk ik er soms te lang over na hoe ik moet beginnen. □ heb ik er geen moeite mee om aan de slag te gaan.

Als er heel veel dingen op dezelfde dag misgaan, dan

□ ben ik soms ten einde raad.

□ ben ik bijna net zo daadkrachtig alsof er niets was gebeurd.

Als ik een saaie taak moet doen, dan

□ heb ik er meestal geen moeite mee om aan de slag te gaan. □ voel ik me soms verlamd.

Als ik heel erg mijn best heb gedaan om een bepaalde taak goed te doen en alles gaat mis, dan

□ kan ik me erbij neerleggen en iets anders doen. □ vind ik het moeilijk om überhaupt nog iets te doen.

Als ik verplicht ben om iets te doen wat saai en oninteressant is, dan

□ zorg ik er zonder moeite voor dat het af komt. □ vind ik het moeilijk om er mee te beginnen.

(40)

Self-Compassion Scale - Short Form (SCS-SF)

Er volgt nu een tweede vragenlijst met uitspraken die wel of niet van toepassing op jou kunnen zijn.

Geef voor iedere uitspraak aan in hoeverre deze op jou van toepassing is. Denk weer niet te lang over je antwoorden na; er zijn geen goede of foute reacties.

Zeer zelden op mij van toepassing Zelden op mij van toepassing Soms op mij van toepassing Vaak op mij van toepassing Erg vaak op mij van toepassing

Wanneer ik faal in iets wat belangrijk voor mij is, ervaar ik gevoelens van

tekortschieten.

□ □ □ □ □

Ik probeer begripvol en geduldig te zijn jegens de aspecten van mijn

persoonlijkheid die ik niet leuk vind. □ □ □ □ □

Wanneer iets pijnlijks gebeurt probeer ik

de situatie in balans en perspectief te zien. □ □ □ □ □

Wanneer ik mij neerslachtig voel, ben ik geneigd te denken dat andere mensen

waarschijnlijk gelukkiger zijn dan ik. □ □ □ □ □

Ik probeer mijn zwakten als menselijk te

beschouwen. □ □ □ □ □

Wanneer ik in een moeilijke periode ben, geef ik mijzelf de zorg en genegenheid die

ik nodig heb. □ □ □ □ □

Wanneer iets mij van streek maakt probeer ik mijn emoties in balans te

houden. □ □ □ □ □

Wanneer ik faal in iets dat belangrijk is voor mij, ben ik geneigd mij alleen te

voelen in mijn falen. □ □ □ □ □

Wanneer ik mij niet gelukkig voel ben ik geneigd geobsedeerd en gefixeerd te zijn

op alles wat verkeerd is. □ □ □ □ □

Wanneer ik het gevoel heb dat ik op een bepaalde manier tekort schiet, probeer ik mijzelf eraan te herinneren dat gevoelens van tekortschieten door de meeste mensen

wel eens ervaren worden.

□ □ □ □ □

Ik ben afkeurend en veroordelend naar

mijn eigen zwakheden en tekortkomingen. □ □ □ □ □

Ik ben intolerant en ongeduldig naar de aspecten van mijn persoonlijkheid die ik

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Twee respondentenwijzen op het belang van blijvende aandacht voor het nuttig rendement, anderen wijzen op de platform functie voor agendering van onderwerpen, het grote

Door te gaan werken vanuit talent kom je erachter wat jij nodig hebt om optimaal te presteren, jouw impact te vergroten en meer energie en voldoening uit jouw werk te

Organisaties moeten kunnen aangeven welke output of gewenste competenties in een bepaalde functie nodig zijn en gekop- peld aan de kennisinfrastructuur daarmee in staat moeten

‘criminele daden’ of ‘goede daden’ en het groepslidmaatschap van de dader werden gemanipuleerd.Verwacht werdt dat participanten die van ‘criminele daden’ bewust werden

Hoewel alle respondenten (totaal aantal van twintig) de vragenlijst volledig hebben beantwoord, laat tabel 4.5 zien dat de vragen over de kenmerken ‘stom’ en ‘druk’ niet door

ruimtelijke gevolgen van de energietransitie. Tel dat bij elkaar op en het is niet zo gek dat het realiseren van een woningbouwproject tegenwoordig behoorlijk lastig

Voor ons is de kern van de opgave als bibliotheek dat we bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling van de inwoners in onze gemeenten.. Daar zetten we ons dagelijks

(1995) beschreven experimenteel onderzoek. Verder worden de model aanpassingen die zijn gemaakt voor de simulatie van de gewasgroei van Crambe beschreven. Het CRAMBE-model