• No results found

Het zelfvertrouwen van vaders en moeders in hun rol als ouder en het disciplineren van hun peuters

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het zelfvertrouwen van vaders en moeders in hun rol als ouder en het disciplineren van hun peuters"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het zelfvertrouwen van vaders en moeders in hun rol als ouder en

het disciplineren van hun peuters

Naam: Chloé van der Burg Studentennummer: 2099861

Specialisatie: Child and Family Science Begeleider: Judi Mesman

Tweede beoordelaar: Anneloes Slappendel

(2)

2 Inhoud Abstract ... 3 Inleiding ... 4 Methode ... 9 Resultaten ... 12 Discussie ... 21 Referenties ... 25

(3)

3

Abstract

Parental discipline is considered a risk factor for child maltreatment. Research has also indicated that parental self-efficacy influences parental discipline. It would be beneficial in the prevention of child maltreatment to enhance parental discipline by enhancing their parental self-efficacy. The present study aimed to examine the relation between parental self-efficacy and

disciplining toddlers and whether mothers and fathers differed regarding this relation with a sample of Dutch couples (n = 91). Additionally it was examined whether socioeconomic status [SES] would influence this relationship. Mothers and fathers completed a questionnaire on parental self-efficacy and were observed while completing a short disciplining task with their toddler. Discipline was

assessed using scales on physical intervention, harsh intervention, laxness and overreactivity. Analyses pointed out that not all scales relate to one another. Only for mothers half of the relations were

significant. Furthermore parental self-efficacy and disciplining were not significantly related and there was no significant difference between mothers and fathers. The addition of SES to the model did not generate any significant results either. It is argued that these research questions rendered no significant results due to a lack of variance in the sample, specifically in SES. Most parents were highly educated and showed no or hardly any dysfunctional parental discipline. It would be beneficial if future research would examine the reliability of the observation assessment method for parental discipline and

examine the research question with a more representative sample.

(4)

4

Inleiding

In Nederland werden in 2017 naar schatting tussen de 90.000 en 127.000 kinderen mishandeld, waarvan bijna 10.000 kinderen fysiek werden mishandeld (Alink et al., 2018). Onder fysieke kindermishandeling vallen alle situaties waarin fysiek geweld richting een kind wordt gebruikt, zoals schoppen, slaan, duwen en knijpen (Bonnet, 2016). Er is veel onderzoek gedaan naar mogelijke risicofactoren voor kindermishandeling (Munro, Taylor, & Bradbury-Jones, 2014), waaronder het gebruik van dysfunctionele disciplinering als risicofactor (Fréchette, Zoratti, & Romano, 2015; Lee, Grogan-Kaylor, & Berger, 2014; Rodriguez, 2010). Onder dysfunctionele disciplinering wordt gedrag verstaan, zoals overreageren, fysiek straffen en laksheid van de ouder richting het kind tijdens het disciplineren. Dysfunctionele disciplinering zou tot stand kunnen komen en in stand kunnen worden gehouden door een te laag zelfvertrouwen in de rol van ouder (Meunier, Roskam, & Browne, 2010; Slagt, Deković, De Haan, Van den Akker, & Prinzie, 2012).

Disciplineren

Ouders met zelfvertrouwen in hun rol gebruiken eerder effectievere, positieve

disciplineringsmethoden, zoals monitoren, afleiden en voorbeeldgedrag (Gershoff et al., 2010; Meunier et al., 2010). Disciplineren is het gedrag van ouders om ongehoorzaamheid van het kind te corrigeren (Straus & Fauchier, 2007). Het doel van disciplineren is het internaliseren van normen en waarden bij het kind, waardoor het kind deze uit zichzelf wil naleven, zonder dat het wordt opgelegd van buitenaf (Vittrup & Holden, 2010; Von Suchodoletz, Trommsdorff, & Heikamp, 2011).

Disciplineren is daarmee een belangrijk onderdeel van het socialisatieproces (Socolar, 1997). Er zijn verbanden gevonden tussen het gebruik van effectieve disciplineringsmethoden en positieve

kinduitkomsten, zoals sociale competentie en goede academische vaardigheden (Waller et al., 2015). Het gebruik van dysfunctionele disciplineringsmethoden hangt volgens de literatuur echter samen met externaliserende gedragsproblemen en angst bij kinderen (Gershoff et al., 2010; Slagt et al., 2012). Zoals genoemd is het ook een risicofactor voor kindermishandeling (e.g. Fréchette et al., 2015).

Gevolgen kindermishandeling

Het is van belang om de risicofactoren van kindermishandeling te onderzoeken, omdat kindermishandeling ernstige gevolgen kan hebben voor de slachtoffers (e.g. Felitti et al., 2019). Mishandelde kinderen hebben een verhoogd risico op verschillende internaliserende en

externaliserende gedragsproblemen (Vachon et al., 2015). In de literatuur zijn associaties gevonden tussen het ervaren van kindermishandeling en onder andere depressie, angststoornissen, agressie, ongehoorzaamheid en minder prosocialiteit (Alink, Cicchetti, Kim, & Rogosch, 2012; Vachon et al., 2015). Ook op de lange termijn kunnen slachtoffers van kindermishandeling daar nog gevolgen van ervaren (Kalmakis & Chandler, 2015). Zo zijn er associaties gevonden tussen een jeugd met

(5)

5 zelfmoordpogingen op volwassen leeftijd (Chapman et al., 2013; Dube, Cood, & Edwards, 2010; Felitti et al., 2019).

De studies die specifiek de gevolgen van fysieke mishandeling onderzochten vonden dat deze zich voornamelijk uiten in externaliserende gedragsproblemen (Petrenko, Friend, Corrido, Taussig, & Culhane, 2012; Van der Put, Lancôt, De Ruiter, & Van Vugt, 2015). In een longitudinale studie naar antisociaal gedrag is een samenhang gevonden tussen het ervaren van fysieke mishandeling en antisociaal gedrag, wat tijdens adolescentie en op volwassen leeftijd stabiel bleef (Klika, Herrenkohl, & Lee, 2013). Slachtoffers van kindermishandeling kunnen dus tijdens hun jeugd gevolgen ervaren, maar ook nog steeds op volwassen leeftijd de gevolgen van de mishandeling ervaren.

Sociale informatieverwerkingstheorie

Waarom ouders het gedrag vertonen behorend tot dysfunctionele disciplinering en fysiek kindermishandeling wordt door Milner (1993, 2003) verklaard aan de hand van de sociale

informatieverwerkingstheorie. Zijn theorie veronderstelt dat reeds bestaande cognitieve schema’s (e.g. ervaringen, verwachtingen, overtuigingen) van mishandelende ouders en ouders in risicogroepen de vier fases van informatie verwerken beïnvloeden. In de eerste fase is het waarnemen van het gedrag van hun kind vaak verstoord. Het wordt beïnvloed door reeds bestaande cognitieve schema’s,

waardoor bijvoorbeeld onrealistische verwachtingen van het kind ontstaan. Ongehoorzaam gedrag valt hen bijvoorbeeld eerder op, omdat ze dat met het kind associëren. In de tweede fase, interpretatie en evaluatie, hebben mishandelde ouders en ouders in risicogroepen moeite met het juist interpreteren en evalueren van het gedrag van het kind. Ze zouden bijvoorbeeld eerder geneigd zijn om ongehoorzaam gedrag toe te schrijven aan slechte intenties vanuit het kind, die voort zouden komen uit zijn of haar negatieve karaktereigenschappen. In de derde fase, informatie integratie en reactieselectie, zouden mishandelende ouders en ouders in risicogroepen ten eerste situationele of verzachtende factoren niet meenemen in hun informatieverwerking, waardoor ze bijvoorbeeld moeilijk onderscheid kunnen maken tussen ongehoorzaam gedrag en onopzettelijk gedrag. Ten tweede is het selecteren van een gepaste reactie voor deze groep lastig, omdat ze meer gebreken zouden hebben in hun

opvoedvaardigheden en minder creatieve mogelijkheden om zelf gepaste methoden te bedenken. In de laatste fase, een reactie uitvoeren en monitoren, zouden ze minder goed zijn in het uitvoeren,

monitoren en aanpassen van hun opvoedstrategieën en reacties op kindgedrag. Verstoringen in deze vier cognitieve processen verhogen het risico op dysfunctionele disciplinering en fysieke

kindermishandeling.

In meerdere onderzoeken is onderbouwing gevonden voor de fases van deze theorie. Zo vond een longitudinale studie met een internationale steekproef dat ouders een verhoogd risico hebben op dysfunctionele disciplinering als ze daar een positieve attitude tegenover hebben (Lansford et al., 2014). Zoals de informatieverwerkingstheorie van Milner (1993, 2003) verondersteld hebben

(6)

6 cognitieve schema’s, zoals attitudes, invloed op de informatieverwerking en uiteindelijk het gedrag van ouders. Verder vonden Berlin, Dodge en Reznick (2013) een onderbouwing voor fase 2, interpretatie en evaluatie. Ze concludeerden dat ouders een verhoogd risico op dysfunctionele disciplinering hadden als ze negatieve attributies hebben over hun kinderen. Ook vonden Irwin, Skowronski, Crouch, Milner en Zengel (2014) dat ouders die verzachtende informatie in

disciplineringssituaties niet zien of niet meenemen, zoals beschreven in fase 3, een verhoogd risico hadden op dysfunctionele disciplinering.

Zelfvertrouwen als ouder

In lijn met wat de informatieverwerkingstheorie van Milner (1993, 2003) zegt over de invloed van cognitieve schema’s op het gedrag van ouders, heeft het zelfvertrouwen van ouders over hun rol als ouder ook invloed op hun gedrag en daarmee dysfunctionele disciplinering. Als ouders

zelfvertrouwen hebben in hun rol als ouder beschouwen ze zichzelf als een competente en succesvolle ouder (Coleman & Karraker, 2003). Uit verschillende onderzoeken is naar voren gekomen dat zowel vaders als moeders met zelfvertrouwen in hun rol minder gebruik maken van dysfunctionele

disciplineringsmethoden (e.g. overreactiviteit, dreigen en hardhandigheid) en meer warmte en

betrokkenheid tonen richting hun kinderen (De Haan, Prinzie, & Deković, 2009; Meunier et al., 2010; Slagt et al., 2012). Dit verband werd gevonden bij ouders van kleuters (Meunier et al., 2010),

schoolgaande kinderen (Slagt et al., 2012) en adolescenten (De Haan, et al., 2009; Slagt et al., 2012). Een longitudinale studie concludeerde dat het zelfvertrouwen van de participerende moeders en hun opvoedgedrag ook wederkerig samenhing, wat zou betekenen dat hun gedrag ook invloed heeft op hun zelfvertrouwen (Slagt et al., 2012). Deze moeders zijn zich mogelijk bewust van hun dysfunctionele disciplinering en bevestigen zichzelf in hun lage zelfvertrouwen in hun rol als ouder (Slagt et al., 2012). Het zou ook kunnen dat ouders het gevoel hebben dat ze het gedrag van hun kinderen niet kunnen beïnvloeden en dat ze daardoor het geloof in hun eigen competenties in de opvoeding verliezen (Meunier et al., 2010).

Sociaaleconomische status

Sociaaleconomische status (SES) hangt volgens de literatuur samen met zowel het zelfvertrouwen van ouders als hun disciplineringsmethoden (e.g. Jansen et al., 2012; Junttila & Vauras, 2014). De SES van het gezin wordt vaak bepaald aan de hand van het inkomen, opleiding of het beroep van ouders (Braveman et al., 2005). Volgens onderzoek hebben moeders met een lager opleidingsniveau en inkomen vaker een lager gevoel van zelfvertrouwen in de ouderschapsrol in vergelijking met moeders met een hoger opleidingsniveau en inkomen (Coleman & Karraker, 2000; Junttila & Vauras, 2014). Deze relatie werd echter niet gevonden voor vaders (Junttila & Vauras, 2014). Ondanks dat vaders steeds meer tijd gaan spenderen met hun kinderen blijven moeders toch de meeste tijd met hun kind doorbrengen (Parker & Wang, 2013), waardoor moeders mogelijk meer

(7)

7 ervaringen hebben om hun zelfvertrouwen in hun rol op te baseren. Uit een ander onderzoek kwam naar voren dat vaders en moeders met een lage SES juist aangaven geen laag zelfvertrouwen te hebben in hun rol als ouder (Nunes & Nunes, 2017; Pérez-Padilla et al., 2015). De onderzoekers denken echter dat deze percepties verstoord zijn. Ouders met een lage SES hebben doorgaans minder kennis over goed ouderschap en hebben de neiging om de gedragsproblemen van hun kinderen toe te schrijven aan factoren buiten hun eigen vermogen en opvoeding (Jones & Prinz, 2005).

Wat betreft dysfunctionele disciplinering maken moeders met een lager opleidingsniveau en inkomen vaker gebruik van harde disciplinering, zoals fysiek straffen, schreeuwen en hun kinderen een schuldgevoel of schaamte aanpraten (Jansen et al. 2012; Khoury-Kassabri & Strauss, 2011). Ook deze relatie is door Jansen et al. (2012) echter niet gevonden voor vaders. Mogelijk hangt dat tevens samen met grotere betrokkenheid van moeders in de opvoeding (Parker & Wang, 2013), waardoor ze ook vaker te maken krijgen met situaties die vragen om disciplinering. Daarnaast werden de vragen over SES, gemeten aan de hand van inkomen en financiële moeilijkheden, door Jansen et al. (2012) alleen aan de moeders gesteld. Vaders bestempelen hun financiële situatie wellicht als minder stressvol, waardoor hun lage SES mogelijk minder invloed heeft op hun disciplinering.

Huidig onderzoek

Er moet gestreefd worden naar het voorkomen van kindermishandeling door in te grijpen voordat de mishandeling en de bijkomende gevolgen plaatsvinden. Door ouders te helpen meer zelfvertrouwen te krijgen in hun rol als ouder kan het gebruik van dysfunctionele disciplinering mogelijk worden tegengegaan en kindermishandeling voorkomen worden. Preventie van mishandeling is gunstiger dan interventie voor zowel het gezin als de jeugdzorg in termen van kwaliteit van leven en de kosten (Prinsen, Steinbuch-Linstra, & Krähe, 2015). Kindermishandeling kost de maatschappij naar schatting 1 miljard euro per jaar aan jeugdzorg, behandeling van slachtoffers en

criminaliteitsbestrijding (Meerding, 2005).

Het huidige onderzoek gaat over de vraag of er een verband is tussen het zelfvertrouwen van vaders en moeders in hun rol als ouder en dysfunctionele disciplinering en of SES een effect heeft op deze relatie. Eerder onderzoek naar het verband tussen zelfvertrouwen van ouders met dysfunctionele opvoedingsmethoden is voornamelijk gedaan bij moeders en door middel van zelfrapportage (Khoury-Kassabri & Strauss, 2011; Sanders & Woolley, 2005). Het huidige onderzoek betrekt ook vaders en meet disciplinering aan de hand van observaties. Deze worden beoordeeld aan de hand van vier observatieschalen van disciplineren: fysiek ingrijpen, hardhandig fysiek ingrijpen, laksheid en overreactiviteit. Het is ten eerste de vraag of deze factoren met elkaar samenhangen. Verwacht wordt dat ze met elkaar samenhangen, omdat de schalen zijn opgesteld om het construct disciplineren te kunnen meten. Vervolgens wordt bekeken of zelfvertrouwen samenhangt met deze vier

(8)

8 zelfvertrouwen in de ouderschapsrol negatief samenhangt met dysfunctioneel disciplineren bij zowel vaders als moeders. Als laatste wordt onderzocht of er sprake is van een moderatie-effect van SES op de relatie tussen zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en fysiek ingrijpen, hardhandig fysiek ingrijpen, laksheid en overreactiviteit (zie Figuur 1). Verwacht wordt dat er voor moeders wel sprake is van een moderatie-effect voor SES op de relaties tussen zelfvertrouwen en disciplineren, waarbij moeders met een lage SES vaker gebruik maken van dysfunctionele disciplineringsmethoden. De verwachting is dat het moderatie-effect voor SES niet aanwezig is bij vaders.

Figuur 1. Een schematische weergave van de onderzoeksvraag.

Sociaaleconomische status (SES)

Fysiek ingrijpen

Zelfvertrouwen in de ouderschapsrol. (los voor vaders en moeders)

Overreactiviteit Hardhandig fysiek

ingrijpen

(9)

9

Methode Steekproef

De data voor het huidige onderzoek zijn afkomstig uit het onderzoek ‘Nieuwe Vaders en Moeders’: een longitudinaal onderzoek naar het verband tussen stress tijdens de zwangerschap bij zowel vaders als moeders en de cognitieve ontwikkeling van het kind (Mesman, Alink, Branger, & Woudstra, n.d.). Ouders zijn geworven via zwangerschapsbeurzen, zwangerschapswinkels,

verloskundigenpraktijken, zwangerschapsgym en zwangerschapsyoga tussen september 2014 en maart 2015 door heel Nederland. Tijdens de werving zijn de ouders aangesproken en werd hen verteld over het onderzoek. Ten tijde van de werving waren de moeders in verwachting van hun eerste kind en van plan om het kind samen op te gaan voeden met de vader. Als ouders interesse hadden kregen ze een informatiebrief, een toestemmingsformulier, een folder en een antwoordkaartje. Er is ook gevraagd naar hun contactgegevens, zodat ze benaderd konden worden voor meer informatie en toestemming voor deelname. Voor het huidige onderzoek is de data gebruikt van T4, toen de kinderen 24 maanden waren, omdat dit een leeftijd is waarop disciplineren aan de orde is in de opvoeding. 55% van de kinderen waren meisjes. Deelnemende koppels (n = 91) waren Nederlandstalig. Moeders waren tussen de 24.7 en 41.5 jaar oud (M = 32.2, SD = 3.6). Moeders waren voor een groot deel hoger opgeleid (75%) met minstens een bachelorsdiploma en het andere deel was lager opgeleid (25%). Vaders waren tussen de 25.1 en 50.5 jaar oud (M = 34.4, SD = 4.2). De meeste vaders waren hoger opgeleid met minstens een bachelorsdiploma (64%) en het andere deel was lager opgeleid (36%). Meer dan de helft van de ouders was getrouwd (58%) en de rest woonde samen (40%). Het brutogezinsinkomen was gemiddeld € 5334 (SD = 196, range 1850-12.000).

Procedure

Het longitudinale onderzoek bestond uit vier meetmomenten: tijdens 36 weken zwangerschap en wanneer het kind 4, 14 en 24 maanden oud was. Tijdens deze meetmomenten werden meerdere vragenlijsten, een interview, computertaken en observatietaken afgenomen gedurende een huisbezoek. Voor het huidige onderzoek is de data van het vierde meetmoment gebruikt; toen de kinderen 24 maanden oud waren. De huisbezoeken werden apart met vader en moeder afgenomen. De volgorde van deze bezoeken werd gecounterbalanced, wat wil zeggen dat in de helft van de gevallen het bezoek eerst bij vader werd afgenomen en daarna bij moeder en in de andere helft van de gevallen andersom. Op die manier werd het volgorde-effect tegengegaan. Voorafgaand aan het huisbezoek vulden vaders en moeders een vragenlijst in over onder andere hun zelfvertrouwen in de opvoeding. Ouder en kind kregen vier observatietaken, waaronder de afblijftaak om het disciplineren van de ouder te meten. Een huisbezoek duurde ongeveer anderhalf uur. De ouders ontvingen na het huisbezoek een VVV-bon ter waarde van 10 euro en een cadeautje voor het kind. De huisbezoeken van T4 werden in oktober 2017 afgerond. Dit onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van de Universiteit Leiden.

(10)

10

Meetinstrumenten

Zelfvertrouwen. Voor het huidige onderzoek is ten eerste de Nederlandse vertaling van de

postnatale versie van Self-Efficacy in the Nurturing Role Questionnaire (SENR; Pedersen, Bryan, Huffman, & Del Carmen, 1989) gebruikt. De SENR meet het zelfvertrouwen van ouders in hun rol als ouder. Het is een vragenlijst die bestaat uit 16 items met een 7-puntsschaal, waarbij 1 staat voor ‘helemaal niet op mij van toepassing’ en 7 staat voor ‘heel erg op mij van toepassing’. Een van de items is bijvoorbeeld ‘Ik vertrouw op mijn gevoelens en intuïtie bij het zorgen voor mijn kind.’. Items 3, 4, 6, 10, 11, 13 en 16 moesten worden omgecodeerd. De uitkomstmaat is een opgetelde score van deze items en kan variëren van 16 tot 112, waarbij een hogere score meer zelfvertrouwen betekent. De test-hertest betrouwbaarheid van het instrument is erkent door Porter en Hsu (2003). Kunseler,

Willemen, Oosterman en Schuengel (2014) rapporteerden een hoge interne betrouwbaarheid van de Nederlandse vertaling van de postnatale SENR met een Cronbach’s alpha van .87. Het huidige onderzoek kwam uit op een Cronbach’s alpha van .85 bij de vaders en .83 bij de moeders.

Disciplineren. Ten tweede is gebruik gemaakt van de afblijftaak om disciplineren te meten.

Tijdens deze taak krijgen kinderen aantrekkelijk speelgoed voor zich, maar mogen ze dit speelgoed niet aanraken. De ouder krijgt de instructie om dit te voorkomen gedurende 2 minuten. Daarna mogen kinderen met het minst aantrekkelijke stuk speelgoed spelen gedurende 2 minuten. Hier krijgen ouders de instructie om te voorkomen dat kinderen alsnog met het andere speelgoed gaan spelen. Daarna mogen kinderen met al het speelgoed spelen. De taak duurt in totaal 4 minuten.

De disciplinering van de ouder is gecodeerd aan de hand van vijf schalen met een

5-puntsschaal. Voor het huidige onderzoek zijn vier hiervan meegenomen: fysiek ingrijpen, hardhandig ingrijpen, laksheid en overreactiviteit. Samen meten deze schalen ‘dysfunctioneel disciplineren’. Fysiek ingrijpen zijn de niet-hardhandige fysieke pogingen om te voorkomen dat het kind het speelgoed aanraakt (1 = geen fysiek ingrijpen, 5 = overheersend fysiek ingrijpen). Hardhandig

ingrijpen zijn de fysieke pogingen om het kind te belemmeren door onnodige kracht te gebruiken (1 = geen hardhandig ingrijpen, 5 = overheersend hardhandig ingrijpen). Laksheid refereert naar hoe vaak een ouder toegeeft door bijvoorbeeld niet op te treden of regels laat vervallen (1 = geen laksheid, 5 = overheersende laksheid). Overreactiviteit verwijst naar of de ouder op een ongeduldige of

onvriendelijke manier tegen het kind praat (1 = geen overreactiviteit, 5 = overheersende

overreactiviteit). De eerste twee schalen (fysiek ingrijpen en hardhandig ingrijpen) zijn ontwikkeld door de afdeling Algemene en Gezinspedagogiek van de Universiteit Leiden. De laatste twee schalen zijn gebaseerd op de coderingsschalen gebruikt in Verschueren, Dossche, Marcoen, Mahieu en Bakermans-Kranenburg (2006). De Cronbach’s alpha in de huidige steekproef was voor moeders .43 en voor vaders .17. Deze lage waarden betekenen dat de schalen gezamenlijk eigenlijk niet het disciplineren van ouders kunnen weergeven.

(11)

11

Sociaaleconomische status. De SES van vaders en moeders is bepaald aan de hand van hun

gerapporteerde opleidingsniveau. Als ouders een bachelorsdiploma hebben of hoger zijn ze geclassificeerd als hoge SES. Elke opleiding daaronder, waaronder enkel primair of secundair onderwijs of een mbo-opleiding, is geclassificeerd als lage SES.

Analyses

De analyse begon met het inspecteren van de data. Ten eerste is gekeken naar de beschrijvende statistieken en om de verdelingen van de variabelen te bekijken is gekeken naar histogrammen en Q-Q plots. Daarna is aan de hand van boxplots bekeken of er uitbijters aanwezig waren en of deze invloed hadden op de analyses. Vervolgens is per analyse bepaald of de data

voldeden aan de aannames om de analyse te mogen uitvoeren. De eerste onderzoeksvraag is of de vier disciplineringsschalen onderling samenhangen. Dit is getoetst aan de hand van een correlatietoets. Om een correlatie betekenisvol te laten zijn moeten de variabelen naast normaliteit voldoen aan lineariteit en homoscedasticiteit. Dat betekent dat de relaties tussen de variabelen redelijk lineair moeten zijn. Er moet ook sprake zijn van homoscedasticiteit, wat wil zeggen dat de variatie van de ene

disciplineringsschaal een vergelijkbare variatie moet hebben op elke waarde van de andere

disciplineringschaal. Aan de hand van scatterplots is bepaald of aan deze aannames werd voldaan. De tweede onderzoeksvraag is of er samenhang is tussen zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en de disciplineringsschalen en of deze relatie verschilt voor vaders en moeders. Deze correlaties tussen zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en de disciplineringsschalen zijn vergeleken aan de hand van z-scores. Om een correlatie te kunnen berekenen moeten de variabelen wederom voldoen aan normaliteit, lineariteit en homoscedasticiteit.

De derde en laatste onderzoeksvraag is of SES invloed heeft op de relatie tussen het zelfvertrouwen van ouders in hun rol en de disciplineringsschalen. Voor elke vier de

disciplineringsschalen en de relatie daarvan met zelfvertrouwen is een enkelvoudige regressie uitgevoerd om de voorspellende waarde van zelfvertrouwen op de disciplineringsschalen te kunnen bepalen. Om de moderatie van SES op de relatie te toetsen is er een interactie toegevoegd van SES en zelfvertrouwen. Zelfvertrouwen is hiervoor eerst gecentreerd en vervolgens vermenigvuldigd met SES. Om een regressie te mogen uitvoeren moeten ten eerste beide variabelen normaal verdeeld zijn. Daarna moet gecontroleerd worden of de data geen invloedrijke uitbijters bevatten. Als laatste moeten de residuen voldoen aan de eisen van normaliteit, lineariteit en homoscedasticiteit.

(12)

12

Resultaten Univariate Data-inspectie

Beschrijvende statistieken. Om inzicht te krijgen in de data is ten eerste voor de numerieke

variabelen gekeken naar de gemiddelden, standaarddeviaties en de minimale en maximale waarden. Zoals te zien is aan de gemiddelden van het zelfvertrouwen in hun rol (M = 95.89, SD = 9.40 en M = 90.44, SD = 10.94), scoren moeders en vaders gemiddeld aan de hoge kant, aangezien een score tussen de 16 en 112 kan liggen. De volledige beschrijvende statistieken van zelfvertrouwen in de rol als ouder staan vermeld in Tabel 1. De beschrijvende statistieken van de tweede groep numerieke variabelen zijn de disciplineringsschalen. Fysiek ingrijpen had het hoogste gemiddelde voor zowel moeders als vaders (M = 2.69, SD = 1.50 en M = 2.20, SD = 1.42). Verder scoorden vaders en moeders op drie van de vier schalen gemiddeld de laagste score, wat betekent dat het gedrag bij de meeste ouders niet voorkwam. Hardhandig ingrijpen had het laagste gemiddelde (M = 1.10, SD = 0.50 en M = 1.02, SD = 0.21), daarna overreactiviteit (M = 1.26, SD = 0.59; M = 1.09, SD = 0.35) en als een na hoogste laksheid (M = 1.40, SD = 0.95; M = 1.40, SD = 1.02). In Tabel 2 staan de beschrijvende statistieken van de disciplineringsschalen van moeders en vaders. Als laatste is voor de categorische variabel, SES, gekeken naar frequenties en percentages (zie Tabel 3). Het grootste gedeelte van de moeders (75%) en vaders (64%) is hoog opgeleid en wordt daarom beschouwd als hoge SES. Tabel 1

Beschrijvende Statistieken Zelfvertrouwen in de Rol van Ouder

M SD min max S SE K SE

Zelfvertrouwen

Moedersa 95.89 9.40 72 112 -0.62 0.25 -0.10 0.50

Vadersa 90.44 10.94 50 110 -0.84 0.25 1.32 0.50

Noot. S = scheefheid; K = gepiektheid.

(13)

13 Tabel 2

Beschrijvende Statistieken Disciplineringsschalen

M SD min max S SE K SE Moedersa Fysiek ingrijpen 2.69 1.50 1 5 0.26 0.25 -1.43 0.50 Hardhandig 1.10 0.50 1 5 6.38 0.25 45.44 0.50 Laksheid 1.40 0.95 1 5 2.43 0.25 5.01 0.50 Overreactiviteit 1.26 0.59 1 4 2.46 0.25 6.16 0.50 Vadersa Fysiek ingrijpen 2.20 1.42 1 5 0.82 0.25 -1.12 0.50 Hardhandig 1.02 0.21 1 3 9.54 0.25 91.00 0.50 Laksheid 1.40 1.02 1 5 2.66 0.25 6.04 0.50 Overreactiviteit 1.09 0.35 1 3 4.33 0.25 19.14 0.50 Noot. S = scheefheid; K = gepiektheid.

a

n = 91.

Tabel 3

Beschrijvende Statistieken Sociaaleconomische Status

Moeders Vaders

SES Frequentie Percentage Frequentie Percentage

Laag 23 25.3 33 36.3

Hoog 68 74.7 58 63.7

Totaal 91 100 91 100

Normaliteit. Om de normaliteit van de numerieke variabelen te bepalen is gekeken naar

scheefheid en gepiektheid, Q-Q plots en histogrammen. Ten eerste bleek de verdeling van

zelfvertrouwen in de ouderschapsrol bij moeders lichtelijk linksscheef verdeeld (scheefheid = -0.62, SE = 0.25). Voor een goede normaal verdeling had de scheefheid tussen de -0.5 en 0.5 moeten liggen, maar tussen de -1 en 1 is het nog redelijk goed. De verdeling heeft een hoge piek en weinig scores in de staarten, want de gepiektheid ligt dichtbij 0 (gepiektheid = -0.10, SE = 0.50). De Q-Q plot wijkt aan de uiteinden af van de lijn en dat betekent ook dat de verdeling lichtelijk scheef is. Als laatste is op het histogram inderdaad te zien dat de verdeling een kleine staart heeft aan de linkerkant; er zijn in

(14)

14 zelfvertrouwen in de ouderschapsrol van moeders is redelijk normaal verdeeld met een lichte staart aan de linkerkant.

De verdeling van zelfvertrouwen in de ouderschapsrol van vaders is ook lichtelijk linksscheef verdeeld, maar platter (scheefheid = -0.84, SE = 0.25, gepiektheid = 1.32, SE = 0.50). De variabel heeft echter een uitbijter, die de verdeling scheef trekt (zie Figuur 4). Als deze lage score niet wordt meegenomen is de verdeling wel normaal verdeeld, omdat de scheefheid dan wel tussen -0.5 en 0.5 ligt en een gepiektheid heeft die bijna gelijk is aan nul (scheefheid = -0.48, SE = 0.25, gepiektheid = 0.02, SE = 0.50). De Q-Q plot wijkt voornamelijk aan de onderkant af van de lijn, wat ook betekent dat de verdeling lichtelijk linksscheef is. Deze scheefheid is ook te zien op het histogram, die heeft links een kleine staart. Kortom, de verdeling van zelfvertrouwen in de ouderschapsrol bij vaders is normaal verdeeld zonder de uitbijter met een kleine staart aan de linkerkant (zie Figuur 3).

Figuur 2. Het histogram van zelfvertrouwen in Figuur 3. Het histogram van zelfvertrouwen de ouderschapsrol van moeders (n = 91) met een in de ouderschapsrol van vaders (n = 90)

normaalcurve. met een normaalcurve, zonder de uitbijter.

De disciplineringsschalen van zowel vaders als moeders zijn zeer linksscheef verdeeld, omdat de meeste ouders de laagste score hadden, zoals te zien is in Tabel 2. Alleen ‘fysiek ingrijpen’ lijkt bij moeders normaal verdeeld (scheefheid = 0.26, SE = 0.25), maar ook hier was op het histogram te zien dat de balk bij de laagste score veel hoger was dan de balken bij de andere scores. De data van de variabelen missen geen waardes.

(15)

15

Univariate uitbijters. Aan de hand van box plots is bekeken of de variabelen uitbijters

bevatten. Zelfvertrouwen in de ouderschapsrol had alleen bij vaders één uitbijter, zoals al eerder besproken (zie Figuur 4). Omdat deze uitbijter de normaalverdeling scheef trok, is besloten om de uitbijter buiten beschouwing te laten in verdere analyses. De box plots van de disciplineringsschalen bestonden voornamelijk uit uitbijters, omdat de meeste ouders de laagste score hadden, waren degenen die hoger scoorden uitbijters. Alleen de schaal ‘fysiek ingrijpen’ had geen uitbijters, omdat de helft van de ouders, zowel vaders als moeders, hoger hadden gescoord dan één.

Figuur 4. Box plot van het zelfvertrouwen in de ouderschapsrol van vaders (n = 91) met één uitbijter.

Bivariate Data-inspectie

Om de bivariate uitbijters, lineariteit en homoscedasticiteit te bekijken van de relaties tussen het zelfvertrouwen in de rol van de ouder en de disciplineringsschalen is gebruik gemaakt van

scatterplots. Voor zelfvertrouwen in de ouderschapsrol van vaders en moeders zijn elk vier scatterplots opgevraagd voor de relatie met elke disciplineringsschaal. De scatterplot van fysiek ingrijpen en het zelfvertrouwen van moeders had een patroon met één uitbijter (zie Figuur 5). Deze uitbijter is niet verwijderd, omdat het geen verschil maakte in de resultaten. De meeste andere scatterplots vertoonden geen duidelijk patroon om een uitbijter te kunnen aanwijzen. De scatterplots lieten verder geen lineair verband zien en daarmee ook heteroscedasticiteit in plaats van homoscedasticiteit. Op de verschillende scatterplots was te zien dat de spreiding van zelfvertrouwen over de disciplineringsschalen

onevenredig verdeeld was of juist gecentreerd was op de laagste score. De scatterplots toonden ook geen lineaire lijn, wat zou duiden op een lineariteit.

(16)

16 Figuur 5. Scatterplot van de relatie tussen zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en fysiek ingrijpen van moeders (n = 91).

Om de spreiding van de variabelen te bekijken in relatie tot SES is gebruik gemaakt van box plots. De spreiding van zelfvertrouwen in de ouderschapsrol bij vaders is gelijk in zowel lage als hoge SES. Bij moeders is deze spreiding niet gelijk. De spreiding van moeders met een lage SES is groter. Zowel vaders en moeders hebben een uitbijter. Bij vaders is dat dezelfde uitbijter als de univariate uitbijter. Bij moeders valt de uitbijter net buiten de 1,5 kwartielafstand. Deze uitbijter verschilt echter maar één punt van de laagste score binnen de boxplot en daarom wordt de uitbijter niet weggelaten in de analyses. Ook bij fysiek ingrijpen en SES bij vaders was de spreiding in beide groepen gelijk. Bij moeders was de spreiding tegenovergesteld. De rest van de box plots waren, net als bij de univariate data-inspectie, weinig zeggend, omdat de meeste ouders de laagste score hadden en de rest uitbijters waren.

(17)

17

Analyses

Samenhang disciplineringsschalen. De eerste onderzoeksvraag is of de

disciplineringsschalen met elkaar samenhangen. Er is eerst onderzocht of de data kon voldoen aan de assumpties van de Pearson correlatietoets: normaliteit, lineariteit en homoscedasticiteit. De normaliteit van de disciplineringsschalen is al besproken in de data-inspectie; de data was niet normaal verdeeld. Lineariteit en homoscedasticiteit werden bekeken aan de hand van twee scatterplot matrixen met alle vier de schalen voor vaders en moeders. In beide matrixen was geen lineaire lijn te zien en ook de spreiding van de variabelen was niet hetzelfde verdeeld, wat betekent dat er sprake is van

heteroscedasticiteit in plaats van homoscedasticiteit. Aangezien niet kon worden voldaan aan de assumpties van de Pearson correlatietoets, is gebruik gemaakt van de Spearman correlatietoets.

De Spearman correlatietoets is een non-parametrische toets om de analyse alsnog uit te kunnen voeren, wanneer niet kan worden voldaan aan de assumpties van de Pearson correlatietoets. De

Spearman rho wijst bij de disciplineringsschalen van moeders op drie significante relaties. Ten eerste is er een zwakke, positieve correlatie tussen hardhandig ingrijpen en fysiek ingrijpen, rs = .30,

p = .004, N = 91. Ten tweede is er een zwakke, positieve correlatie tussen fysiek ingrijpen en laksheid, rs = .34, p = .001, N = 91. Als laatste is er een matige, positieve correlatie tussen overreactiviteit en

hardhandig ingrijpen, rs = .48, p < .001, N = 91. In Tabel 4 staan de niet-significante relaties van de

disciplineringsschalen van moeders en vaders. Bij vaders wijst de Spearman correlatietoets niet op significante relaties tussen de disciplineringsschalen (zie Tabel 4).

Tabel 4

Spearman Correlaties van de Samenhang tussen de Disciplineringsschalen

Fysiek ingrijpen Hardhandig Laksheid Overreactiviteit

Fysiek ingrijpen __ .30** .34** .20†

Hardhandig .17 __ .00 .48***

Laksheid .15 -.05 __ -.11

Overreactiviteit .09 -.03 .01 __

Noot. Correlaties tussen de disciplineringsschalen van moeders (n = 91) staan boven de diagonale lijn en de correlaties tussen de disciplineringsschalen van vaders (n = 91) staan onder de diagonale lijn.

(18)

18

Zelfvertrouwen en disciplineren. De tweede onderzoeksvraag is of zelfvertrouwen in de

ouderschapsrol en de vier disciplineringsschalen met elkaar samenhangen en of die relatie verschilt tussen vaders en moeders. Om dat te bepalen is wederom gebruik gemaakt van de Spearman correlatietoets, omdat de disciplineringsschalen niet voldeden aan de assumpties van een Pearson correlatietoets. Zelfvertrouwen in de ouderschapsrol van zowel moeders als vaders hingen niet significant samen met de vier disciplineringsschalen (zie Tabel 5). De vraag was ook of vaders en moeders verschilden in deze relaties. Dat is getoetst door de z-scores van de correlaties te vergelijken. De niet-significante verbanden tussen zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en de

disciplineringsschalen verschilden niet significant tussen moeders en vaders (zie Tabel 5). Tabel 5

Spearman Correlaties van Zelfvertrouwen in de Ouderschapsrol en de Disciplineringsschalen en het Verschil tussen Vaders en Moeders

Moeders Vaders Verschil

rs p N rs p N z p Fysiek ingrijpen Hardhandig Laksheid Overreactiviteit .10 .16 -.08 .11 .339 .141 .430 .280 91 91 91 91 .03 .00 -.02 .10 .763 .985 .822 .354 90 90 90 90 -0.459 -1.027 0.398 -0.100 .323 .152 .345 .460

Moderatie SES. De laatste onderzoeksvraag is of de samenhang tussen zelfvertrouwen in de

ouderschapsrol en disciplineren beïnvloed wordt door SES. Om de verklaarde variantie in te schatten in disciplineren, dat toegeschreven kan worden aan zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en de moderatie van SES op deze relatie, is acht keer een enkelvoudige regressie met interactie uitgevoerd.

Moeders. De eerste regressie is uitgevoerd voor fysiek ingrijpen bij moeders. Om een

regressie uit te mogen voeren moet ten eerste worden voldaan aan de assumptie van normaliteit. Ondanks de scheve verdeling van fysiek ingrijpen en zelfvertrouwen van moeders mag de analyse nog steeds uitgevoerd worden. Er kan ook worden voldaan aan de assumpties van normaliteit, lineariteit en homoscedasticiteit van de residuen. De normaliteitsplot van de gestandaardiseerde residuen wijst op een normale verdeling van de residuen en de scatterplot van de residuen laat geen patroon zien, wat betekent dat ook voldaan wordt aan de assumpties van normaliteit, lineariteit en homoscedasticiteit van de residuen. Als laatste is de afwezigheid van univariate uitbijters en de aanwezigheid van één bivariate uitbijter, weliswaar zonder grote invloed op de analyse, al eerder vermeld. Zelfvertrouwen in de ouderschapsrol, SES en de moderatie van SES verklaarden een niet-significante 2.9% van de variatie in fysiek ingrijpen bij moeders, R2 = .029, F (3, 87) = 0.86, p = .467. Zelfvertrouwen in de

(19)

19 ouderschapsrol, b = .01, t(90) = 0.11, p = .911, SES, b = -.49, t(90) = -1.35, p = .180, en de moderatie van SES, b = .01, t(90) = 0.17, p = .860, voorspelden alle drie niet significant fysiek ingrijpen door moeders. Dit betekent dat zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en SES waarschijnlijk allebei geen invloed hebben op het fysiek ingrijpen door moeders.

In tegenstelling tot de eerste regressie mocht de tweede regressie, om het hardhandig ingrijpen door moeders te voorspellen aan de hand van zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en de moderatie van SES, eigenlijk niet uitgevoerd worden, omdat deze variabelen niet voldeden aan de assumpties voor een regressie. Als de regressie alsnog wordt uitgevoerd, verklaren zelfvertrouwen in de

ouderschapsrol, SES en de moderatie van SES een niet-significante 0.08% van de variatie in hardhandig ingrijpen door moeders, R2 = .008, F (3, 87) = 0.25, p = .864. Zelfvertrouwen in de

ouderschapsrol, b = .00, t(90) = .17, p = .865, SES, b = .07, t(90) = 0.56, p = .575, en de moderatie van SES, b = .00, t(90) = 0.11, p = .991, voorspelden alle drie niet het hardhandig ingrijpen door moeders. Dit betekent dat zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en SES waarschijnlijk allebei geen invloed hebben op het hardhandig ingrijpen door moeders.

De derde regressie om laksheid van moeders te voorspellen aan de hand van zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en de moderatie van SES mocht eigenlijk ook niet uitgevoerd worden, omdat niet kon worden voldaan aan de assumpties van een regressie. Als de regressie alsnog wordt uitgevoerd, verklaren zelfvertrouwen in de ouderschapsrol, SES en de moderatie van SES een niet-significante 1.8% van de variatie in hardhandig ingrijpen door moeders, R2 = .018, F (3, 87) = 0.52, p = .670. Zelfvertrouwen in de ouderschapsrol, b = -.02, t(90) = -.44, p = .664, SES, b = -.21, t(90) = -0.91, p = .368, en de moderatie van SES, b = .01, t(90) = 0.22, p = .824, voorspelden alle drie niet de laksheid van moeders. Dit betekent dat zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en SES allebei waarschijnlijk geen invloed hebben op de laksheid van moeders.

De vierde regressie om overreactiviteit van moeders te voorspellen aan de hand van zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en de moderatie van SES mocht eigenlijk ook niet uitgevoerd worden, omdat wederom niet kon worden voldaan aan de assumpties van een regressie. Als de regressie alsnog wordt uitgevoerd, verklaren zelfvertrouwen in de ouderschapsrol, SES en de

moderatie van SES een niet-significante 1.9% van de variatie in de overreactiviteit van moeders, R2 = .019, F (3, 87) = 0.56, p = .642. Zelfvertrouwen in de ouderschapsrol, b = .03, t(90) = 1.21, p = .231, SES, b = -.01, t(90) = -0.09, p = .929, en de moderatie van SES, b = -.01, t(90) = -1.01, p = .318, voorspelden alle drie niet de overreactiviteit van moeders. Dit betekent dat zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en SES allebei waarschijnlijk geen invloed hebben op de overreactiviteit van moeders.

Vaders. De volgende vier regressies zijn uitgevoerd om het disciplineren van vaders te

voorspellen aan de hand van zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en de moderatie op die relatie van SES. De variabelen om fysiek ingrijpen bij vaders te voorspellen voldeden redelijk aan de assumpties

(20)

20 van een regressie. Alleen de normaliteitsplot week enigszins af van de lineaire lijn. De regressie verklaarde een niet-significante 0.6% van de variatie in fysiek ingrijpen door vaders, R2 = .006, F (3, 86) = 0.16, p = .922. Zelfvertrouwen in de ouderschapsrol, b = .02, t(89) = 0.38, p = .705, SES, b = .07, t(89) = 0.22, p = .824, en de moderatie van SES, b = -.01, t(89) = -0.21, p = .833, voorspelden alle drie niet het fysiek ingrijpen door vaders. Dit betekent dat zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en SES waarschijnlijk allebei geen invloed hebben op het fysiek ingrijpen door vaders.

De tweede regressie bij vaders is uitgevoerd om hardhandig ingrijpen te voorspellen aan de hand van zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en de moderatie op die relatie van SES. De variabelen om hardhandig ingrijpen bij vaders te voorspellen voldeden niet aan de assumpties van een regressie. Als de regressie alsnog wordt uitgevoerd, verklaren zelfvertrouwen in de ouderschapsrol, SES en de moderatie van SES een niet-significante 2% van de variatie in hardhandig ingrijpen door vaders, R2 = .020, F (3, 86) = 0.60, p = .619. Zelfvertrouwen in de ouderschapsrol, b = -.00, t(89) = -0.01, p = .996, SES, b = -.06, t(89) = -1.33, p = .187, en de moderatie van SES, b = -.00, t(89) = 0.01, p = .997, voorspelden alle drie niet het hardhandig ingrijpen door vaders. Dit betekent dat zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en SES waarschijnlijk allebei geen invloed hebben op het hardhandig ingrijpen door vaders.

De derde regressie bij vaders is uitgevoerd om laksheid te voorspellen aan de hand van zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en de moderatie op die relatie van SES. De variabelen om laksheid van vaders te voorspellen voldeden niet aan de assumpties van een regressie. Als de regressie alsnog wordt uitgevoerd wijst, verklaren zelfvertrouwen in de ouderschapsrol, SES en de moderatie van SES op een niet-significante 0.9% van de variatie in laksheid van vaders, R2 = .009, F (3, 86) = 0.13, p = .846. Zelfvertrouwen in de ouderschapsrol, b = -.03, t(89) = -0.79, p = .431, SES, b = -.08, t(89) = -0.36, p = .721, en de moderatie van SES, b = .02, t(89) = 0.67, p = .503, voorspelden niet de laksheid van vaders. Dit betekent dat zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en SES waarschijnlijk geen invloed hebben op de laksheid van vaders.

De laatste regressie is uitgevoerd om de overreactiviteit van vaders te voorspellen aan de hand van zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en de moderatie op die relatie van SES. De variabelen om de overreactiviteit van vaders te voorspellen voldeden niet aan de assumpties van een regressie. Als de regressie alsnog wordt uitgevoerd, verklaren zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en SES een niet-significante 1.4% van de variatie in overreactiviteit van vaders, R2 = .014, F (3, 86) = .40, p = .753. Zelfvertrouwen in de ouderschapsrol, b = .02, t(89) = 1.09, p = .279, SES, b = -.00, t(89) = -0.01, p = .994, en de moderatie van SES, b = -.01, t(89) = -1.03, p = .307, voorspelden alle drie niet de

overreactiviteit van vaders. Dit betekent dat zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en SES waarschijnlijk allebei geen invloed hebben op de overreactiviteit van vaders.

(21)

21

Discussie

Het huidige onderzoek ging na of het zelfvertrouwen van ouders in hun rol invloed heeft op het dysfunctioneel disciplineren van hun peuters en of SES een modererend effect heeft op deze relatie. Het onderzoek kan een bijdrage leveren aan het verklaren van dysfunctioneel disciplineren om de gevolgen daarvan te kunnen beperken. Dysfunctionele disciplineringsmethoden, zoals schreeuwen, dreigen of hardhandigheid, zijn namelijk in eerder onderzoek aangewezen als risicofactor voor kindermishandeling (e.g. Fréchette et al., 2015). Als blijkt dat het zelfvertrouwen in de rol van ouder invloed heeft op de disciplineringsmethoden van ouders, dan kan hieraan gewerkt worden door het zelfvertrouwen in hun rol te vergroten en hopelijk op die manier hun disciplineringstechnieken te verbeteren. Uiteindelijk moet er gestreefd worden naar preventie van kindermishandeling liever dan interventie, dat is gunstiger voor de betrokkenen en het scheelt uiteindelijk in de kosten (Prinsen et al., 2015).

Conclusies

Disciplineringsschalen. Disciplineren is gemeten middels observaties. Deze zijn beoordeeld

aan de hand van vier disciplineringsschalen. De eerste onderzoeksvraag was daarom of deze disciplineringsschalen samenhingen. De verwachting was dat de disciplineringsschalen met elkaar zouden samenhangen, omdat de schalen in eerste instantie zijn opgesteld om gezamenlijk disciplineren te kunnen meten. Uit de resultaten kwam echter naar voren dat maar enkele schalen met elkaar

samenhingen. Bij moeders hing fysiek ingrijpen samen met hardhandig ingrijpen en laksheid. Hardhandig ingrijpen hing ook samen met overreactiviteit. De andere schalen bij moeders en alle schalen bij vaders hingen niet samen. De weinige variatie in disciplinering van de huidige steekproef is waarschijnlijk de verklaring voor het uitblijven van relaties tussen de disciplineringsschalen. Deze groep ouders heeft te weinig dysfunctionele disciplinering laten zien om een valide analyse uit te kunnen voeren. De significante resultaten bij moeders kunnen erop wijzen dat de schalen in een andere, representatieve steekproef mogelijk wel volledig samenhangen. De huidige steekproef bevatte namelijk voornamelijk hoog opgeleide ouders. Zij gebruiken volgens de literatuur minder vaak dysfunctionele disciplineringsmethoden (Jansen et al. 2012; Khoury-Kassabri & Strauss, 2011). Het zou echter ook kunnen dat de schalen te uiteenlopend van aard zijn om gezamenlijk disciplineren te kunnen meten.

(22)

22

Zelfvertrouwen en disciplineren. De tweede onderzoeksvraag was of zelfvertrouwen van

vaders en moeders in de rol van ouder samenhing met de vier disciplineringsschalen en of deze relatie verschilde tussen vaders en moeders. Aan de hand van de literatuur werd verwacht dat deze relatie aanwezig was en dat deze niet zou verschillen tussen vaders en moeders, omdat dit verband eerder is gevonden voor zowel vaders als moeders (e.g. Slagt et al., 2012). Uit de resultaten kwam echter naar voren dat geen van de disciplineringsschalen met zelfvertrouwen in de rol van ouder samenhing. Naar verwachting verschilden de relaties niet tussen vaders en moeders. Het uitblijven van een significant resultaat kan wederom komen door het weinige gebruik van dysfunctionele disciplineringsmethoden door de ouders in de steekproef. Gezien vanuit de sociale informatieverwerkingstheorie van Milner (1993, 2003) zou het echter ook kunnen betekenen dat andere cognitieve schema’s meer invloed hebben op disciplineren dan zelfvertrouwen. In de literatuur is bijvoorbeeld gevonden dat een positieve attitude hebben tegenover het gebruik van dysfunctionele disciplineringsmethoden en eigen ervaringen met dysfunctionele disciplinering het risico verhogen op het zelf gebruiken van

dysfunctionele disciplineringsmethoden (Lansford et al., 2014; Rodriguez, 2016).

Zelfvertrouwen, disciplineren en SES. De laatste onderzoeksvraag was of de relatie tussen

zelfvertrouwen van de ouders in hun rol en disciplineren werd beïnvloed door hun SES. Verwacht werd dat moeders met een lage SES vaker gebruik zouden maken van dysfunctionele

disciplineringsmethoden, maar dat werd niet verwacht voor vaders met een lage SES. Uit de resultaten kwam naar voren dat het zelfvertrouwen van ouders in hun rol weinig en niet-significante waarde had voor disciplineren. SES had daar verder ook geen significante invloed op. Deze uitkomsten kunnen wederom liggen aan de weinige variatie binnen de steekproef. Zeker voor deze onderzoeksvraag was het onvoordelig om weinig ouders met een lage SES te hebben in de steekproef. Andere literatuur over deze relaties heeft ouders betrokken met een lagere SES of had een steekproef met meer variatie in SES (e.g. Jansen et al., 2012; Nunes & Nunes, 2017).

Limitaties en Sterke Punten

Limitaties. Het huidige onderzoek had weinig significante resultaten, welke mogelijk

gegenereerd zijn door de limitaties van het onderzoek. Ten eerste was het de verwachting dat de disciplineringsschalen met elkaar zouden samenhangen en ook gezamenlijk het dysfunctionele disciplineren konden meten. De schalen zijn samengesteld uit twee verschillende instrumenten en voorafgaand aan het onderzoek was er geen betrouwbaarheid bekend van deze samenstelling. De Cronbach’s alpha, berekend in het huidige onderzoek, was erg laag en de correlatietoets was ook niet significant. Het was overzichtelijker geweest als de disciplineringsschalen wel gezamenlijk

(23)

23 De niet-significante samenhang van de disciplineringsschalen kan echter ook liggen aan de lage variatie binnen deze steekproef. Dat is de tweede limitatie van het onderzoek; de meeste ouders lieten in dit onderzoek weinig tot geen dysfunctionele disciplineringsmethoden zien. Mogelijk komt dat door het hoge percentage hoog opgeleide ouders binnen de steekproef. Hoog opgeleide ouders maken minder gebruik van dysfunctionele disciplineringsmethoden (Jansen et al. 2012; Khoury-Kassabri & Strauss, 2011). De disciplineringsschalen zouden wellicht in een andere steekproef met meer variatie in SES andere resultaten laten zien.

Als laatste was het voor de derde onderzoeksvraag over de rol van SES ook niet gunstig dat er weinig variatie was in SES. Binnen de steekproef hadden de meeste ouders een vervolgopleiding afgerond en maar een enkeling had alleen de basisschool of de middelbare school afgerond. Om de rol van SES te kunnen bepalen moet de steekproef genoeg variatie hebben in SES en deze steekproef voldeed daar niet aan. In de huidige steekproef was de meerderheid van de ouders hoog opgeleid, wat niet representatief is voor de Nederlandse bevolking, waarin maar een derde van de hoog opgeleid is (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2019). De resultaten zijn hierdoor eigenlijk ook niet

generaliseerbaar, omdat de steekproef niet de populatie representeerde.

Sterke punten. Naast de genoemde limitaties heeft het huidige onderzoek ook sterke punten.

Om te beginnen is het disciplineren van ouders niet gemeten door middel van vragenlijsten, maar aan de hand van observaties. Disciplineren is een begrip dat het best gemeten kan worden met observaties, omdat het gedrag is en niet iedereen kan daar objectief over oordelen in zelfrapportage.

Zelfvertrouwen in de ouderschapsrol daarentegen is een gevoel en dat kan het beste worden gemeten, zoals ook is gedaan, aan de hand van een vragenlijst.

Een ander sterk punt van het huidige onderzoek is het betrekken van zowel vaders als moeders. In het onderzoek naar opvoedingsaspecten worden vaders regelmatig buiten beschouwing gelaten (e.g. Berlin et al., 2013, Jansen et al., 2012), maar vaders spenderen steeds meer tijd aan de opvoeding van hun kinderen (Parker & Wang, 2013). Het is daarom voor een compleet beeld van de opvoeding binnen een gezin van belang om beide ouders te betrekken in onderzoek naar

opvoedingsaspecten.

Implicaties

Ondanks de resultaten van het huidige onderzoek is het zelfvertrouwen in de ouderschapsrol volgens andere literatuur relevant voor de gebruikte disciplineringsmethoden (e.g. Slagt et al., 2012). Gezien de limitaties van de steekproef is het onterecht om te concluderen dat er geen verband is. In de praktijk zou het alsnog waardevol zijn om aandacht te besteden aan hoe zelfverzekerd ouders zijn in hun rol. Nederlandse studies hebben gevonden dat de disciplineringsmethoden van ouders verbeterd konden worden door het zelfvertrouwen van ouders in hun rol te vergroten (Deković et al., 2010;

(24)

24 Deković, Asscher, Manders, Prins, & van der Laan, 2012). Een interventie hierop richten kan dus positieve effecten hebben op de disciplineringsmethoden van ouders.

Aangezien de beschikbare literatuur over zelfvertrouwen in de ouderschapsrol en disciplineren uitgaat van een relatie hiertussen, maar het huidige onderzoek deze niet heeft gevonden, lijkt dit verband niet toepasbaar te zijn op elke steekproef. Hetzelfde geldt voor de invloed van SES op deze relatie. Echter, omdat de steekproef van het huidige onderzoek enige beperkingen bezat, zou het waardevol zijn om de relatie en de invloed van SES opnieuw te onderzoeken met een representatieve steekproef, waarin de verdeling in SES de verdeling van de Nederlandse bevolking representeert.

Verder zou het ook interessant zijn om een studie te weiden aan de samenhang van de in het huidige onderzoek gebruikte disciplineringsschalen. Mogelijk blijkt deze samenstelling van schalen wel een goede indicator van disciplineren als het onderzocht wordt met een andere, representatieve steekproef met meer variatie in SES. Het observeren van disciplineren is namelijk een geschikte manier om dit construct te meten en met de juiste beoordelingsschalen zou het een krachtig instrument kunnen zijn. Disciplineren kan een struikelblok vormen voor ouders en aangezien het een risicofactor is voor kindermishandeling is het juiste instrument vinden om onderzoek voort te zetten van belang.

(25)

25

Referenties

Alink, L. R. A., Cicchetti, D., Kim, J., & Rogosch, F. A. (2012). Longitudinal associations among child maltreatment, social functioning, and cortisol regulation. Developmental Psychology, 48, 224-236. doi:10.1037/a0024892

Alink, L. R. A., Prevoo, M., Van Berkel, S., Linting, M., Klein Velderman, M. & Pannebakker, F. (2018). NPM 2017: Nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen. Leiden: Universiteit Leiden/TNO

Berlin, L. J., Dodge, K. A., & Reznick, J. S. (2013). Examining pregnant women's hostile attributions about infants as a predictor of offspring maltreatment. JAMA Pediatrics, 167, 549-553. doi:10.1001/jamapediatrics.2013.1212

Bonnet, R. (2016). De kleine gids kindermishandeling: Achtergronden, signaleren en de meldcode. Alphen aan den Rijn: Wolters Kluwer.

Braveman, P. A., Cubbin, C., Egerter, S., Chideya, S., Marchi, K. S., Metzler, M., & Posner, S. (2005). Socioeconomic status in health research: One size does not fit all. Journal of the American Medical Association, 294, 2879-2888. doi:10.1001/jama.294.22.2879

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2019). Bijna een derde van de bevolking hoog opgeleid. Geraadpleegd op

https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/sociaaleconomische-status/cijfers-context/opleiding#node-opleidingsniveau

Chapman, D. P., Liu, Y., Presley-Cantrell, L. R., Edwards, V. J., Wheaton, A. G., Perry, G. S., & Croft, J. B. (2013). Adverse childhood experiences and frequent insufficient sleep in 5 US States, 2009: A retrospective cohort study. BMC Public Health, 13, 1-9.

doi:10.1186/1471-2458-13-3

Coleman, P. K., & Karraker, K. H. (2000). Parenting self‐efficacy among mothers of school‐age children: Conceptualization, measurement, and correlates. Family Relations, 49, 13-24. doi:10.1111/j.1741-3729.2000.00013.x

Coleman, P. K., & Karraker, K. H. (2003). Maternal self-efficacy beliefs, competence in parenting, and toddlers’ behavior and developmental status. Infant Mental Health Journal, 24, 126-148. doi:10.1002/imhj.10048

De Haan, A. D., Prinzie, P., & Deković, M. (2009). Mothers’ and fathers’ personality and parenting: The mediating role of sense of competence. Developmental Psychology, 45, 1695-1707. doi:10.1037/a0016121

Deković, M., Asscher, J. J., Hermanns, J., Reitz, E., Prinzie, P., & Van Den Akker, A. L. (2010). Tracing changes in families who participated in the home-start parenting program: Parental sense of competence as mechanism of change. Prevention Science, 11, 263-274.

(26)

26 Deković, M., Asscher, J. J., Manders, W. A., Prins, P. J., & van der Laan, P. (2012).

Within-intervention change: Mediators of Within-intervention effects during multisystemic therapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 80, 574-587. doi:10.1037/a0028482

Dube, S. R., Cook, M. L., & Edwards, V. J. (2010). Health-related outcomes of adverse childhood experiences in Texas, 2002. Preventing Chronic Disease, 7, 1–9. Geraadpleegd op http://www.cdc.gov/pcd/issues/2010/may/09_0158.htm

Felitti, V. J., Anda, R. F., Nordenberg, D., Williamson, D. F., Spitz, A. M., Edwards, V., ... Marks, J. S. (2019). Relationship of childhood abuse and household dysfunction to many of the leading causes of death in adults: The Adverse Childhood Experiences (ACE) Study. American Journal of Preventive Medicine, 56, 774-786. doi:10.1016/j.amepre.2019.04.001

Fréchette, S., Zoratti, M., & Romano, E. (2015). What is the link between corporal punishment and child physical abuse? Journal of Family Violence, 30, 135-148.

doi:10.1007/s10896-014-9663-9

Gershoff, E. T., Grogan‐Kaylor, A., Lansford, J. E., Chang, L., Zelli, A., Deater‐Deckard, K., & Dodge, K. A. (2010). Parent discipline practices in an international sample: Associations with child behaviors and moderation by perceived normativeness. Child Development, 81, 487-502. doi:10.1111/j.1467-8624.2009.01409.x

Irwin, L. M., Skowronski, J. J., Crouch, J. L., Milner, J. S., & Zengel, B. (2014). Reactions to children's transgressions in at-risk caregivers: Does mitigating information, type of transgression, or caregiver directive matter? Child Abuse & Neglect, 38, 917-927. doi:10.1016/j.chiabu.2013.08.017

Jansen, P. W., Raat, H., Mackenbach, J. P., Hofman, A., Jaddoe, V. W., Bakermans‐Kranenburg, M. J., ... Tiemeier, H. (2012). Early determinants of maternal and paternal harsh discipline: The generation R study. Family Relations, 61, 253-270. doi:10.1111/j.1741-3729.2011.00691.x Jones, T. L., & Prinz, R. J. (2005). Potential roles of parental self-efficacy in parent and child

adjustment: A review. Clinical Psychology Review, 25, 341-363. doi:10.1016/j.cpr.2004.12.004

Junttila, N., & Vauras, M. (2014). Latent profiles of parental self‐efficacy and children's multisource‐ evaluated social competence. British Journal of Educational Psychology, 84, 397-414. doi:10.1111/bjep.12040

Kalmakis, K. A., & Chandler, G. E. (2015). Health consequences of adverse childhood experiences: A systematic review. Journal of the American Association of Nurse Practitioners, 27, 457-465. doi:10.1002/2327-6924.12215

Khoury-Kassabri, M., & Straus, M. A. (2011). Discipline methods used by mothers: The contribution of ethnicity, socioeconomic status, and child’s characteristics. Child Indicators Research, 4, 45-57. doi:10.1007/s12187-010-9077-z

(27)

27 Klika, J. B., Herrenkohl, T. I., & Lee, J. O. (2013). School factors as moderators of the relationship

between physical child abuse and pathways of antisocial behavior. Journal of Interpersonal Violence, 28, 852-867. doi:10.1177/0886260512455865

Kunseler, F. C., Willemen, A. M., Oosterman, M., & Schuengel, C. (2014). Changes in parenting self-efficacy and mood symptoms in the transition to parenthood: A bidirectional association. Parenting, 14, 215-234. doi:10.1080/15295192.2014.972758

Lansford, J. E., Woodlief, D., Malone, P. S., Oburu, P., Pastorelli, C., Skinner, A. T., ... Dodge, K. A. (2014). A longitudinal examination of mothers’ and fathers’ social information processing biases and harsh discipline in nine countries. Development and Psychopathology, 26, 561-573. doi:10.1017/S0954579414000236

Lee, S. J., Grogan-Kaylor, A., & Berger, L. M. (2014). Parental spanking of 1-year-old children and subsequent child protective services involvement. Child Abuse & Neglect, 38, 875-883. doi:10.1016/j.chiabu.2014.01.018

Meerding, W. J. (2005). De maatschappelijke kosten van kindermishandeling. In H. Baartman, R. Bullens, & J. Willems (Ed.), Kindermishandeling: De politiek een zorg (pp. 46-64). Amsterdam: SWP.

Mesman, J., Alink, L. R. A., Branger, M.C.E., & Woudstra, M. J. (n.d.) Onderzoeksproject: Nieuwe vaders en moeders. Geraadpleegd op

https://www.universiteitleiden.nl/onderzoek/onderzoeksprojecten/sociale-wetenschappen/nieuwe-vaders-en-moeders

Meunier, J. C., Roskam, I., & Browne, D. T. (2010). Relations between parenting and child behavior: Exploring the child’s personality and parental self-efficacy as third variables. International Journal of Behavioral Development, 35, 246-259. doi:10.1177/0165025410382950

Milner, J. S. (2003). Social information processing in high-risk and physically abusive parents. Child Abuse & Neglect, 27, 7-20. doi:10.1016/S0145-2134(02)00506-9

Milner, J. S. (1993). Social information processing and physical child abuse. Clinical Psychology Review, 13, 275-294. doi:10.1016/0272-7358(93)90024-G

Munro, E., Taylor, J. S., & Bradbury‐Jones, C. (2014). Understanding the causal pathways to child maltreatment: Implications for health and social care policy and practice. Child Abuse Review, 23, 61-74. doi:10.1002/car.2266

Nunes, C., & Nunes, L. A. (2017). Parenting sense of competence in at psychosocial risk families and child well-being. Bordón. Revista de Pedagogía, 69, 155-168.

doi:10.13042/Bordon.2016.48589

Parker, K., & Wang, W. (2013). Modern parenthood: Roles of moms and dads converge as they balance work and family. Geraadpleegd op de Pew Research Center website:

(28)

28 Pedersen, F. A., Bryan, Y., Huffman, L., & Del Carmen, R. (1989, April). Constructions of self and

offspring in the pregnancy and early infancy periods. Paper presented at the Biennial Meeting of the Society for Research in Child Development, Kansas City, MO.

Pérez-Padilla, J., Ayala-Nunes, L., Hidalgo, M. V., Nunes, C., Lemos, I., & Menéndez, S. (2015). Parenting and stress: A study with Spanish and Portuguese at-risk families. International Social Work, 60, 1001-1014. doi:10.1177/0020872815594220

Petrenko, C. L., Friend, A., Garrido, E. F., Taussig, H. N., & Culhane, S. E. (2012). Does subtype matter? Assessing the effects of maltreatment on functioning in preadolescent youth in out-of-home care. Child Abuse & Neglect, 36, 633-644. doi:10.1016/j.chiabu.2012.07.001

Porter, C. L., & Hsu, H. C. (2003). First-time mothers’ perceptions of efficacy during the transition to motherhood: Links to infant temperament. Journal of Family Psychology, 17, 54–64.

doi:10.1037/0893-3200.17.1.54

Prinsen, B., Steinbuch-Linstra, I., & Krähe, A. J. (2015). Investeren in opvoeden en opgroeien loont. Tijdschrift Jeugdgezondheidszorg, 47, 6-9. doi:10.1007/s12452-015-0003-0

Rodriguez, C. M. (2010). Personal contextual characteristics and cognitions: Predicting child abuse potential and disciplinary style. Journal of Interpersonal Violence, 25, 315-335.

doi:10.1177/0886260509334391

Rodriguez, C. M., Smith, T. L., & Silvia, P. J. (2016). Multimethod prediction of physical parent– child aggression risk in expectant mothers and fathers with Social Information Processing theory. Child Abuse & Neglect, 51, 106-119. doi:10.1016/j.chiabu.2015.10.028

Sanders, M. R., & Woolley, M. L. (2005). The relationship between maternal self‐efficacy and parenting practices: Implications for parent training. Child: Care, Health and Development, 31, 65-73. doi:10.1111/j.1365-2214.2005.00487.x

Slagt, M., Deković, M., De Haan, A. D., Van den Akker, A. L., & Prinzie, P. (2012). Longitudinal associations between mothers' and fathers' sense of competence and children's externalizing problems: The mediating role of parenting. Developmental Psychology, 48, 1554.

doi:10.1037/a0027719

Socolar, R. R. S. (1997). A classification scheme for discipline: Type, mode of administration, context. Aggression and Violent Behavior, 2, 355–364. doi:10.1016/S1359-1789(97)00021-9 Straus, M. A., & Fauchier, A. (2007). Manual for the dimensions of discipline inventory (DDI).

Durhum, NH: Family Research Laboratory, University of New Hampshire. Geraadpleegd op

http://citeseerx.ist.psu.edu/viewdoc/download?doi=10.1.1.365.7991&rep=rep1&type=pdf

Vachon, D. D., Krueger, R. F., Rogosch, F. A., & Cicchetti, D. (2015). Assessment of the harmful psychiatric and behavioral effects of different forms of child maltreatment. JAMA Psychiatry, 72, 1135-1142. doi:10.1001/jamapsychiatry.2015.1792

(29)

29 Van der Put, C. E., Lanctôt, N., De Ruiter, C., & Van Vugt, E. (2015). Child maltreatment among boy

and girl probationers: Does type of maltreatment make a difference in offending behavior and psychosocial problems? Child Abuse & Neglect, 46, 142-151.

doi:10.1016/j.chiabu.2015.05.012

Verschueren, K., Dossche, D., Marcoen, A., Mahieu, S., Bakermans-Kranenburg, M. (2006). Attachment representations and discipline in mothers of young school children: An observation study. Social Development, 15, 659-675.

doi:10.1111/j.1467-9507.2006.00363.x

Vittrup, B., & Holden, G. W. (2010). Children's assessments of corporal punishment and other disciplinary practices: The role of age, race, SES, and exposure to spanking. Journal of Applied Developmental Psychology, 31, 211-220. doi:10.1016/j.appdev.2009.11.003 Von Suchodoletz, A., Trommsdorff, G., & Heikamp, T. (2011). Linking maternal warmth and

responsiveness to children's self‐regulation. Social Development, 20, 486-503. doi:10.1111/j.1467-9507.2010.00588.x

Waller, R., Gardner, F., Dishion, T., Sitnick, S. L., Shaw, D. S., Winter, C. E., & Wilson, M. (2015). Early parental positive behavior support and childhood adjustment: Addressing enduring questions with new methods. Social Development, 24, 304-322. doi:10.1111/sode.12103

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo hebben zij allemaal een slechte relatie met hun vader: Sam neemt zijn vader niet serieus en heeft het gevoel dat zijn vader niets begrijpt van zijn leven, Eus’ vader is

Cultivar Cortez Inzender Fischer Schermkleur rood Teelt potmaat 13 cm (vergelijkingsras) potmaat 10.5 Stevigheid goed Compactheid redelijk Gelijkheid lengte zijtakken

When the stock market of Japan is tested for the presence of rational bubbles, this results in the same conclusion as for the United States: when QE started, the stationarity tests

Creating two new datasets of the largest European firms and their directors in 2005, 2010, 2015 and 2018, this new study shows that the European corporate network

Door de unieke combinatie in het huidige onderzoek van reputatiemanagement, gedrag van medewerkers en sociale media (Facebook), is het goed om in vervolgonderzoek te

This term is used to describe the feeling that arises when a musical piece is complete and there is no need for anything further (Sears, Chaplin, McAdams, 2014, 404). A theoretical

This will be established by firstly, contextualising VVC, outlining the key actors and agencies in the Ghanaian cocoa sector that provide formal support structures

(A) Plasma bile acid levels show a significant daily rhythm during time-restricted HFHS (filled squares) or HF (open squares) diet during the light (L) or dark (D) phase, similar