Een lange weg naar zelfbeschikking
De juridische mogelijkheden voor een verbod op
niet-therapeutische jongensbesnijdenis
Thomas Litan 10724796
thomas.litan@xs4all.nl
Universiteit van Amsterdam 26 juli 2019
Master Publiekrecht, track Gezondheidsrecht Begeleider: mr. dr. W. I. (Wouter) Koelewijn
Abstract
De een noemt het een eerste stap naar volwassenheid, een ander noemt het genitale
verminking. Niet-therapeutische jongensbesnijdenis (dus zonder medische noodzaak) raakt het snijvlak tussen de vrijheid van godsdienst en het recht op zelfbeschikking van het
individu. Recent is deze kwestie steeds meer in het nieuws, met name na de discussie over een potentieel verbod in IJsland in 2018.
In deze scriptie wordt deze hypothese in Nederland getest, met als centrale vraag of er in Nederland op basis van jurisprudentie ruimte is voor een verbod op deze vorm van
besnijdenis. Hiertoe wordt allereerst middels literatuuronderzoek geformuleerd wat medisch specialisten vinden van jongensbesnijdenis en of zij de voordelen (hygiëne, respect voor religieuze vrijheden) op vinden wegen tegen de nadelen (fysieke en mentale
gezondheidsproblemen). Vervolgens wordt jurisprudentieonderzoek verricht om te bepalen of eerdere uitspraken omtrent dit onderwerp ruimte geven voor een verbod. Ten slotte wordt het maatschappelijk draagvlak getoetst aan de hand van opvattingen van relevante groepen. Uit de resultaten komt naar voren dat er internationaal gezien geen universele consensus is over de (on)wenselijkheid van de besnijdenispraktijk bij jongens, maar dat Nederlandse artsenorganisaties de praktijk vrijwel unaniem veroordelen. Jurisprudentie wijst uit dat zelfbeschikking een steeds grotere rol krijgt, maar dat godsdienstvrijheid nog steeds
belangrijk genoeg is om een verbod te dwarsbomen. Ook de politiek en religieuze organisaties wagen zich in grote mate niet aan een verbod in deze gevoelige kwestie.
Geconcludeerd moet worden dat, hoewel de Nederlandse medische wetenschap en de algemene juridische tendens ten faveure van zelfbeschikking wijzen op mogelijkheden voor een verbod in de toekomst, de samenleving op dit moment nog niet klaar is om
niet-therapeutische jongensbesnijdenis te verbieden. Het belangrijkste is dat de politiek nu de handschoen oppakt en met dit onderwerp serieus aan de slag gaat.
Inhoudsopgave
1. Inleiding……….3 1.1 Introductie………...3 1.2 Aanleiding………...3 1.3 Onderzoeksvraag en opbouw………..5 1.4 Methodologische verantwoording………...61.5 Relevantie van het onderzoek………..7
2. De medische praktijk van jongensbesnijdenis………8
2.1 Inleiding...………8
2.2 Niet-therapeutische jongensbesnijdenis in de islam………8
2.3 Niet-therapeutische jongensbesnijdenis in het jodendom……….10
2.4 Wetgeving in Nederland………12
2.5 Jongensbesnijdenis: een medisch perspectief………13
2.6 Deelconclusie………17
3. Jurisprudentie: godsdienstvrijheid vs. zelfbeschikking………..19
3.1 Inleiding……….19
3.2 Twee conflicterende principes………...19
3.3 Jurisprudentie in het buitenland……….22
3.4 Jurisprudentie in Nederland………..25
3.5 Deelconclusie………29
4. De balans: voor of tegen een verbod?...30
4.1 Inleiding………30
4.2 Medisch specialisten en medische ethiek……….30
4.3 Rechtspraak en juridische ethiek………..33
4.4 Religieuze gemeenschappen……….34
4.5 Politiek………..35
5. Ter afsluiting………..39
5.1 Conclusie……….39
5.2 Aanbevelingen………..40
1. Inleiding
1.1 Introductie
De een noemt het een legitieme uitoefening van de vrijheid van godsdienst, de ander noemt het genitale verminking. Waar in Nederland meisjesbesnijdenis al jaren verboden is, is jongensbesnijdenis zonder een medische oorzaak nog steeds toegestaan. Dit ligt grotendeels aan de sterke lobby van religieuze organisaties uit joodse en islamitische hoek, alsmede aan de terughoudendheid van politiek en rechtspraak om zich in een dergelijk beladen debat te mengen. De vrijheid van godsdienst wordt als zeer fundamenteel beschouwd en dus is inmenging daarin geen populair standpunt.
Toch dient dit wel te gebeuren. Naar aanleiding van de veranderende omstandigheden in de 21e eeuw en gewijzigde maatschappelijke opvattingen over wat wel en niet acceptabel is
binnen religieuze kaders – net als een algemene herwaardering van grondrechten en een discussie over welk grondrecht dient te prevaleren bij een botsing tussen twee van die rechten – moet ook de discussie over niet-therapeutische jongensbesnijdenis niet worden geschuwd. Deze scriptie is bedoeld om de discussie hierover (opnieuw) aan te wakkeren en te
onderzoeken of er in Nederland juridisch ruimte bestaat om een eventueel algeheel verbod op deze praktijk te overwegen.
1.2 Aanleiding
Het algehele verbod op meisjesbesnijdenis dateert van 1993 en sloot aan bij het standpunt van de World Health Organisation (WHO).1 Sindsdien is er op dat punt niet veel veranderd.
Tegenwoordig wordt de praktijk van meisjesbesnijdenis ook steevast aangeduid met de term ‘VGV’, dat ‘vrouwelijke genitale verminking’ betekent. Dit laat zien dat meisjesbesnijdenis in het algemeen wordt gezien als een negatief fenomeen. Bij jongensbesnijdenis is hiervan geen sprake.
Wat overigens vermelding verdient is dat deze scriptie onderscheid maakt op basis van de motieven voor jongensbesnijdenis: in deze scriptie wordt met ‘besnijdenis’ verwezen naar niet-therapeutische besnijdenis bij jongens (de cultureel-religieuze vorm; het onderzoek naar een mogelijk verbod spitst zich toe op alleen deze vorm). Wanneer therapeutische
1 Zie de website van Pharos (https://www.pharos.nl/infosheets/meisjesbesnijdenis-nederlandse-ketenaanpak/), een organisatie die zich inzet voor het verminderen van forse gezondheidsverschillen in Nederland.
jongensbesnijdenis of meisjesbesnijdenis/VGV wordt bedoeld, zal dit expliciet aangegeven worden.
De discussie over een verbod op besnijdenis kreeg een nieuwe impuls toen het parlement van IJsland in het voorjaar van 2018 de mogelijkheid voor een algeheel verbod op besnijdenis bij jongens op niet-medische gronden.2 De wet stelde een gevangenisstraf van maximaal zes jaar
op te leggen aan hen die dit verbod zouden schenden.3 Na enkele maanden van verhitte
debatten, publieke steunbetuigingen en felle openbare kritiek van religieuze organisaties is het wetsvoorstel in de ijskast gezet.4
Naar aanleiding hiervan besteedde het Nederlandse actualiteitenprogramma Nieuwsuur in haar uitzending van 2 mei 2018 aandacht aan het onderwerp.5 Hierin werden onder andere een
arts en een religieuze leider uit de joodse gemeenschap aan het woord gelaten over hun visie op het IJslandse wetsvoorstel. In Nederland heeft dit echter niet tot een politieke discussie of het indienen van een wetsvoorstel geleid.
Af en toe laait de discussie opnieuw op, meestal aan de hand van een opinieartikel of een ontwikkeling die het nieuws haalt. Het meest recente voorbeeld hiervan is het onderzoek in opdracht van Nieuwsuur, waarvan de uitkomsten eind mei 2019 bekend werden. Hieruit bleek dat niet-artsen in Nederland ook besnijdenissen uitvoeren, terwijl dit wettelijk verboden is (alleen artsen die ingeschreven staan in het BIG-register zijn bevoegd om deze ingrepen uit te voeren).6 De openbaring van dit fenomeen leidde tot een aankondiging van de Inspectie dat
toezicht op deze praktijk geïntensiveerd zou worden en tot een reactie van de minister, die verzekerde dat er geen gedoogbeleid bestond voor niet-artsen.7
2 ‘Iceland’s mooted circumcision ban sparks religious outrage’, BBC News 19 februari 2018, te vinden op: <https://www.bbc.com/news/world-europe-43111800>. Laatst geraadpleegd op 2 april 2019.
3 Harriet Sherwood, ‘Iceland law to outlaw male circumcision sparks row over religious freedom’, The Guardian 18 februari 2018, te vinden op: <
https://www.theguardian.com/society/2018/feb/18/iceland-ban-male-circumcision-first-european-country>. Laatst geraadpleegd op 2 april 2019.
4 Alice Demurtas, ‘Ban On Circumcision In Iceland To Be Dismissed In Parliament’, The Reykjavík Grapevine 26 april 2018, te vinden op: < https://grapevine.is/news/2018/04/26/ban-on-circumcision-to-be-dismissed-in-parliament/>. Laatst geraadpleegd op 2 april.
5 Nieuwsuur, uitzending 2 mei 2018, te vinden op www.npostart.nl (zoek op Nieuwsuur). Laatst geraadpleegd op 9 juni 2019.
6 Hans Kema en Renee van Hest, ‘Niet-artsen besnijden jongens tegen de wet in’, Nieuwsuur 30 mei 2019, te vinden op: <https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2286939-niet-artsen-besnijden-jongens-tegen-de-wet-in.html>. Laatst geraadpleegd op 2 april 2019.
1.3 Onderzoeksvraag en opbouw
In deze scriptie staat de vraag centraal of er ruimte is voor het invoeren van een verbod op niet-therapeutische jongensbesnijdenis. De onderzoeksvraag die hieraan ten grondslag ligt luidt als volgt:
In hoeverre is een verbod op niet-therapeutische jongensbesnijdenis een gerechtvaardigde inbreuk op de godsdienstvrijheid ten behoeve van het zelfbeschikkingsrecht van het individu?
Om de beantwoording van deze onderzoeksvraag te ondersteunen zijn drie deelvragen opgesteld:
1. Hoe verloopt de uitvoering van niet-therapeutische jongensbesnijdenis in de praktijk en wijst medisch onderzoek uit of de voordelen opwegen tegen de nadelen?
2. Hoe wordt er in de jurisprudentie aangekeken tegen het conflict van
godsdienstvrijheid en zelfbeschikking en in hoeverre is hier een leidraad voor dergelijke zaken uit te halen?
3. In hoeverre volgt uit medisch-specialistische, juridische, religieuze en politieke opvattingen over niet-therapeutische jongensbesnijdenis een duidelijke aanwijzing voor wel of niet ingrijpen in de huidige regelgeving omtrent niet-therapeutische jongensbesnijdenis?
De beantwoording van de deelvragen komt in de afzonderlijke hoofdstukken aan de orde. In hoofdstuk 2 wordt de praktijk van de besnijdenis nader belicht. Hiertoe worden medische onderzoeken over de voordelen (bijvoorbeeld hygiëne) uitgezet tegen de nadelen
(bijvoorbeeld risico op infecties en erectiestoornissen). Uit medische literatuur kan de conclusie worden getrokken of de nadelen gering genoeg zijn om continuering van de cultureel-religieuze praktijk van niet-therapeutische jongensbesnijdenis te rechtvaardigen. In dit hoofdstuk zal ook enige aandacht worden besteed aan de joodse en islamitische
Hoofdstuk 3 zal uiteengezet zien hoe de jurisprudentie op het terrein van godsdienstvrijheid en autonomie zich in Nederland en Europa, en andere landen waar relevante voorbeelden zich voorgedaan hebben, heeft ontwikkeld. Hiertoe wordt eerst een introductie gegeven op het gezondheidsrechtelijke kernbegrip ‘zelfbeschikking’ en de algemene grondrechten autonomie en godsdienstvrijheid. Aan de hand van enkele casussen wordt vervolgens geëvalueerd of er sprake is van eenduidigheid in de keuzes van de rechter.
In hoofdstuk 4 wordt de informatie uit de voorgaande hoofdstukken samengevoegd en gecombineerd met inzichten uit de politiek en argumenten uit relevante opiniebijdragen. Op grond van al deze informatie wordt getracht in te schatten of er juridische mogelijkheden bestaan om een verbod op niet-therapeutische jongensbesnijdenis in te voeren in Nederland.
1.4 Methodologische verantwoording
Het onderzoek in deze scriptie omvat in de kern twee delen.
Allereerst zal er theoretisch, medisch-inhoudelijk onderzoek plaatsvinden naar de methoden en technieken van besnijdenis en de bijbehorende voor- en nadelen van een dergelijke ingreep. Uit de medische vakliteratuur zal gepoogd worden een beeld te schetsen van de gevolgen van besnijdenis en daarbij zal specifieke aandacht uitgaan naar het beoordelen van het ‘hygiëne-argument’ van de voorstanders en aantoonbare risico’s die vaak dienen als onderbouwing van de argumenten van tegenstanders. Het uiteindelijke doel zal een poging zijn om tot een medisch-inhoudelijk oordeel te komen over de wenselijkheid en
verdedigbaarheid van jongensbesnijdenis.
Ten tweede zal er jurisprudentieonderzoek gedaan worden op het terrein van de vrijheid van godsdienst en zelfbeschikking/autonomie van het individu. Deze jurisprudentie zal
hoogstwaarschijnlijk andere onderwerpen hebben dan waar de focus van deze scriptie op ligt; de verwachting is dat de relatieve nieuwigheid van dit onderwerp nog niet tot jurisprudentie heeft geleid. In dit onderzoek zal de grondslag bestaan uit een combinatie van
gezondheidsrechtelijke en grondwettelijke principes, aangevuld met nationale en internationale uitspraken van rechters. Ook de bepalingen uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) zullen hier de revue passeren. Het doel van dit onderzoek is om een rode lijn te ontdekken in de
of het juridisch mogelijk is om tot een verbod van niet-therapeutische jongensbesnijdenis te komen.
1.5 Relevantie van het onderzoek
Juridisch-wetenschappelijke relevantie
Op dit terrein is nog weinig wetenschappelijk onderzoek verricht. Dat op zichzelf vraagt al om meer academische toevoegingen aan de beschikbare informatie. Bovendien zal het toekomstige juridische vraagstukken op het snijvlak van godsdienstvrijheid en het
zelfbeschikkingsrecht helpen als er consistentie is aangetoond in jurisprudentiële beslissingen over zaken waar deze rechten in conflict met elkaar komen. Dit hoeft niet beperkt te blijven tot het onderwerp niet-therapeutische jongensbesnijdenis, maar kan ook elders van toepassing blijken.
Maatschappelijke relevantie
Met de opkomst van de discussie in IJsland en de recente onthullingen over de besnijdenispraktijk in Nederland is het belangrijk om te onderzoeken in hoeverre
veranderende opvatting in de maatschappij kunnen doorwerken in rechterlijke uitspraken. Daarnaast lijkt er ook een noodzaak om de maatschappij te informeren over de
daadwerkelijke voor- en nadelen van besnijdenis, los van het cultureel-religieuze aspect. Ten slotte is het voor zo’n gevoelig onderwerp belangrijk dat er gedegen onderzoek voorhanden is om eventuele beleidsveranderingen te ondersteunen, zeker aangezien een eventueel verbod direct effect heeft op twee belangrijke religieuze minderheidsgroeperingen in de samenleving.
2. De medische praktijk van jongensbesnijdenis
2.1 Inleiding
Alvorens het verbod op niet-therapeutische jongensbesnijdenis te onderzoeken aan de hand van jurisprudentie op het gebied van godsdienstvrijheid en het zelfbeschikkingsrecht, wordt in dit hoofdstuk nader ingegaan op de medische praktijk van de besnijdenis.
De vraag die in dit hoofdstuk centraal staat is: Hoe verloopt de uitvoering van
niet-therapeutische jongensbesnijdenis in de praktijk en wijst medisch onderzoek uit of de voordelen opwegen tegen de nadelen?
Ter beantwoording worden eerst de culturele kaders geschetst waarbinnen besnijdenis plaatsvindt: om te beginnen in de islam (2.2) en vervolgens in het jodendom (2.3). Dit wordt gevolgd door een introductie in de wetgeving rondom besnijdenis – zowel voor jongens als voor meisjes – in Nederland (2.4). Het laatste deel van dit hoofdstuk belicht de kijk van medisch-specialisten op de (vermeende) voor- en nadelen van besnijdenis, waarbij medisch onderzoek naar eventuele complicaties meegenomen wordt (2.5).
2.2 Niet-therapeutische jongensbesnijdenis in de islam
Naast meisjesbesnijdenis8 is het binnen de islam gebruikelijk om ook de jonge jongens te
onderwerpen aan rituele besnijdenis. Het belangrijkste argument hiervoor komt voort uit religieuze overwegingen.
In tegenstelling tot in het jodendom (zie paragraaf 2.3) bevat de Heilige Schrift van de islam, de Koran, geen expliciete verplichting om jongens te besnijden.9 Het zijn vooral de secundaire
bronnen10, en dan met name de interpretaties die latere islamitische schrijvers toedichten aan
de regels uit de Koran, die ertoe hebben geleid dat men besnijdenis is gaan beschouwen als een religieuze verplichting.11 Ook van de Koran afgeleide teksten, de Soenna en de Hadith,
8 Hier ligt meestal een veelal culturele reden aan ten grondslag, waar in paragraaf 2.4 kort op wordt ingegaan (dit vormt de basis van het algehele verbod op meisjesbesnijdenis in de meeste westerse landen).
9 Alahmad & Dekkers (2012), p. 2. 10 Idem.
bevatten interpretaties die door de meeste islamitische geleerden worden afgewezen12 als
leidend in dit gebod.
Moslims geloven dat de profeet Mohammed*13, als belangrijkste figuur in de islam, een grote
rol heeft gespeeld in het vormgeven van het geloof en het neerleggen van de islamitische leefregels. In de literatuur lijkt hij ook naar voren te komen als een grondlegger van de verplichting van deze praktijk. In de islam worden dergelijke geboden van de profeet Mohammed* uiterst serieus genomen en is er weinig ruimte voor afwijking hiervan. Het zal dan ook weinig verbazen dat het overgrote deel van de mannelijke moslims ter wereld
besneden is.14 Dit heeft ook deels te maken met de algemene notie dat de islam en haar ge- en
verboden niet primair gericht zijn op het vergroten van individuele zelfcontrole en
beschikking over het eigen lichaam, maar op het in stand houden van het menselijk lichaam als respect voor de creatie van Allah.15 De voorhuid wordt binnen deze doctrine niet gezien
als een essentieel onderdeel van het lichaam16 en kan dus verwijderd worden.
Andere argumenten voor besnijdenis volgen uit in de islamitische wereld breed gedragen begrippen. Zo staat reinheid hoog in het vaandel: men dient zich alvorens te bidden eerst te reinigen om zo schoon (‘rein’) te knielen in de richting van Mekka. Omdat de voorhuid (en het gebied daaronder) als onrein worden beschouwd, is het daarom noodzakelijk om de
voorhuid te verwijderen om volgens de regels en geboden te kunnen bidden.17 Er is echter ook
kritiek op het hygiëne-argument: volgens sommigen wordt dit slechts gebruikt om een
bepaalde wetenschappelijke legitimiteit18 te verlenen aan wat in de kern een invasieve ingreep
met flinke risico’s voor jonge kinderen is.
Ook voor huwelijken is besnijdenis noodzakelijk. Binnen het islamitische geloof worden jongens die niet besneden zijn als onrein, onvolledig en onvolwassen beschouwd; een
huwelijk met een niet-besneden man is ongeldig.19 Op strafrechtelijk gebied zijn islamitische
rechtsgeleerden echt verschillend van mening; de meesten zeggen echter dat er geen strafgebod is opgenomen in de Koran, maar dat zij die het wel laten doen hiervoor beloond zullen worden door Allah.20
12 Aldeeb Abu-Salieh 1999, p. 148.
13 In de islam wordt het uitspreken van deze naam steevast gevolgd met de kreet ‘Vrede zij met hem’. Wanneer in het vervolg van deze scriptie deze naam gebruikt wordt, zal dit gevolgd worden door een * ter voorkoming van het herhalen van deze uitspraak.
14 Aldeed Abu-Salieh 1999, p. 131; Anwer e.a. 2017, p. 1. 15 Alahmad & Dekkers 2012, p. 5.
16 Alahmad & Dekkers 2012, p. 6. 17 Aldeeb Abu-Salieh 1999, p. 152. 18 Alahmad & Dekkers 2012, p. 2. 19 Aldeeb Abu-Salieh 1999, p. 158. 20 Alahmad & Dekkers 2012, p. 2.
Aan de procedure zelf zijn enkele regels verbonden. Opvallend is wel dat dit niet geldt voor de leeftijd waarop de procedure plaatsvindt: het gebeurt meestal tussen het 5e en het 7e
levensjaar, maar hier zijn geen harde voorschriften voor. Dit leidt ertoe dat het soms plaatsvindt binnen de eerste 40 dagen na de geboorte.21
In de meeste islamitische landen vindt de procedure op de traditionele manier plaats, dus zonder het gebruik van verdovingen en vaak met behulp van niet-gesteriliseerde
instrumenten.22 Ook komt uit onderzoek naar voren dat slechts 5 à 10 % van de ingrepen
uitgevoerd wordt door een professional23; het overgrote deel wordt gedaan door dorpsoudsten,
medicijnmannen en ander ongekwalificeerd personeel, hetgeen de kans op overlijden doet toenemen24. Ook moge het duidelijk zijn dat deze beide factoren de kans op infecties en
andere complicaties aanzienlijk vergroten.
Tijdens de ingreep wordt de gehele voorhuid weggesneden25, zodat de eikel volledig bloot
komt te liggen. Om de pijn te verlichten maken veel families een feestelijke gelegenheid van de ingreep26, zodat met alle familieleden een stap richting de volwassenheid kan worden
gevierd.
2.3 Niet-therapeutische jongensbesnijdenis in het jodendom
In het jodendom is er geen sprake van meisjesbesnijdenis; deze procedure is slechts
voorbehouden aan het mannelijk geslacht. Het vormt een officieel ritueel waarmee een begin wordt gemaakt op de weg naar volwassenheid27; ook hier is de religieuze grondslag het
belangrijkste argument vóór besnijdenis.
Waar de Heilige Schrift in de islam geen expliciete verwijzing naar besnijdenis bevat, is dit wel het geval in het joodse geloof. In de Hebreeuwse Bijbel, de Tenach28, bevatten zowel
Genesis 17:9 – 17:1429 als Leviticus 12:430 letterlijke geboden om tot besnijdenis over te
gaan31.
21 Anwer e.a. 2017, p. 2. 22 Rizvi e.a. 1999, p. 14. 23 Idem.
24 Kaufman, Clark & Castro 2001, p. 199. 25 Aldeeb Abu-Salieh 1999, p. 162. 26 Rizvi e.a. 1999, p. 14.
27 Douglas e.a. 2018, p. 453.
28 Onder christenen beter bekend als het Oude Testament. Het jodendom erkent het Nieuw Testament niet en spreekt dus ook niet van het ‘Oude Testament’.
29 Bijbel: Statenvertaling, te vinden op www.statenvertaling.nl. Laatst geraadpleegd op 25 april 2019. 30 Idem.
Bovendien wordt hier ook een zeer specifiek moment aan verbonden: de besnijdenis dient plaats te vinden op de achtste dag na de geboorte van een jongen (‘brit milah’32).33 Van deze
strenge deadline – die veel vroeger ligt dan gebruikelijk is, bijvoorbeeld, de islam – mag afgeweken worden indien er sprake is van een serieuze ziekte bij het kind.34
Joden geloven dat de verplichting om jongens te besnijden voortkomt uit een convenant dat God gesloten heeft met Abraham3536, een van de belangrijkste figuren in het joodse geloof.
Deze praktijk wordt sindsdien al ruim 4000 jaar beoefend en gebeurt, gelijk de meeste gevallen in islamitische landen, door niet-medici.37 De traditionele methode die deze mensen
gebruiken wordt ook vaak – zeker in orthodoxe kringen – meer geaccepteerd dan de methode die door medici wordt gehanteerd.38
In de praktijk blijft besnijdenis vaak voorkomen. Aan het begin van de 21e eeuw werden
tussen de 60 en 90 % van de Amerikaanse joodse jongens besneden39; hoewel dit aantal
terugloopt, is het nog steeds ruim de helft.40 Besnijdenis staat in sommige opvattingen voor
een positieve transformatie van ‘fout’ menstrueel bloed naar ‘goed’ mannelijk bloed.41 In deze
traditionele opvatting worden ‘incomplete’ lichamen getransformeerd in ‘complete’ lichamen.42
Tijdens de besnijdenis dient de voorhuid in zijn geheel weggesneden te worden; de
verwijdering gebeurt met behulp van een scalpel. Hoewel het gangbaar is om geen verdoving te gebruiken, staat nergens in de Tenach aangegeven dat dit verboden is.43 De gehele ingreep
neemt gemiddeld 1 à 2 minuten in beslag.44 Tegen de verwachting in blijkt uit onderzoek dat
het aantal infecties relatief laag ligt45, wat wellicht te maken heeft met het feit dat de
niet-medici worden opgeleid tot mohelim46. Hiermee wordt beoogd de veiligheid van de ingreep
beter te waarborgen.
32 Leas & Umscheid 2015, p. 126.
33 Bijbel: Statenvertaling, te vinden op www.statenvertaling.nl. Laatst geraadpleegd op 25 april 2019; Gesundheit e.a. 2004, p. 259.
34 Glass 1999, p. 18.
35 Elon Gilad, ‘Why Do Jews Circumcise Their Sons?’, Haaretz, 16 maart 2016, te vinden op:
https://www.haaretz.com/jewish/.premium-why-do-jews-circumcise-their-sons-1.5418569. Laatst geraadpleegd op 30 april 2019.
36 Algemeen beschouwd als de eerste besneden man in naam van het joodse geloof. 37 Glass 1999, p. 17. 38 Douglas e.a. 2018, p. 458. 39 Gesundheit e.a. 2004, p. 259. 40 Silverman 2004, p. 426. 41 Silverman 2004, p. 424. 42 Silverman 2004, p. 426. 43 Glass 1999, p. 19. 44 Idem. 45 Glass 1999, p. 21. 46 Glass 1999, p. 20.
Binnen de minder traditionele joodse gemeenschappen ontstaat meer weerstand tegen de praktijk en worden er vraagtekens geplaatst bij de noodzaak ervan.47 Vanuit joodse principes
als pikuach nefesh48 (de plicht om een kind te beschermen tegen gevaarlijke situaties) en
rachamim49 (compassie) wordt betoogd dat jongens juist niet moeten worden blootgesteld aan
een dergelijke invasieve ingreep.
2.4 Wetgeving in Nederland
De wetgeving in Nederland omtrent besnijdenis blijkt vrijwel afwezig. Er is geen aparte besnijdeniswet en ook geen regelingen of besluiten die deze kwestie noemen. Wat ook opvalt is dat er geen apart verbod op meisjesbesnijdenis is opgenomen in het Wetboek van
Strafrecht50, terwijl er wel sprake is van een strafbaar feit. Al in 1993 besloot de Nederlandse
regering om besnijdenis van meisjes in alle vormen strafbaar te stellen51; aangezien het delict
onder de noemer ‘kindermishandeling’52 wordt geplaatst, is de maximumstraf die hierop staat
12 jaar. Wanneer de ouder van het kind zelf degene is die de besnijdenis uitvoert, kan er een strafverhoging worden opgelet en is de maximumstraf 16 jaar.53
In februari 2014 brachten het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J)54 een ‘Verklaring tegen meisjesbesnijdenis’
uit. Hierin wordt uitgelegd dat Nederland meisjesbesnijdenis als een ernstige vorm van mishandeling beschouwt – een standpunt dat wordt gedeeld in veel westerse landen. Studies hebben namelijk aangetoond dat meisjes niet alleen kans lopen op ernstig bloedverlies tijdens de ingreep, maar ook daarna last kunnen krijgen van menstruatieproblemen,
urineweginfecties, pijn tijdens de bevalling of zelfs onvruchtbaarheid. Ook depressie komt regelmatig voor; bij veel vrouwen houden klachten levenslang aan.55
47 Silverman 2004, p. 426. 48 Goodman 1999, p. 180. 49 Goodman 1999, p. 182.
50 Bijlsma-Schlösser & Van Eerdenburg-Keuning 2005, p. 2603. 51 Idem.
52 Wetboek van Strafrecht, Titel XX (Mishandeling), artt. 300 t/m 304.
53 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Ministerie van Veiligheid en Justitie, Verklaring tegen
meisjesbesnijdenis, februari 2014, te vinden via: https://www.ggdhaaglanden.nl/bezorgd/meisjesbesnijdenis-vgv.htm. Laatst geraadpleegd op 3 juni 2019.
54 Thans het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V).
55 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Ministerie van Veiligheid en Justitie, Verklaring tegen
meisjesbesnijdenis, februari 2014, te vinden via: https://www.ggdhaaglanden.nl/bezorgd/meisjesbesnijdenis-vgv.htm. Laatst geraadpleegd op 3 juni 2019.
Cultureel gezien passen de opvattingen over reinheid en de seksuele moraal van de vrouw56
die ten grondslag liggen aan de praktijk van meisjesbesnijdenis ook niet in de egalitaire samenleving van Nederland.
Voor jongensbesnijdenis is geen wetgeving gemaakt en heeft de regering ook geen standpunt ingenomen inzake een eventueel verbod. Deze scriptie beoogt te onderzoeken of dit in de toekomst wel het geval zou kunnen zijn.
2.5 Jongensbesnijdenis: een medisch perspectief
De afgelopen decennia zijn er – vooral in het buitenland – meerdere onderzoeken gedaan naar de voordelen en risico’s van jongensbesnijdenis. Maatschappelijk gezien heeft vooral het ‘hygiëne-argument’ (het verwijderen van de voorhuid zou hygiënischer zijn, aangezien zich onder de voorhuid makkelijk bacteriën kunnen ophopen en infecties kunnen veroorzaken) voet aan de grond gekregen, zodat in veel landen besnijdenis nog steeds gemeengoed is. In deze paragraaf worden enkele onderzoeken tegen het licht gehouden om te beoordelen of en in hoeverre er medisch-wetenschappelijke consensus bestaat over de wenselijkheid van jongensbesnijdenis.
Voordelen van jongensbesnijdenis
Verschillende studies tonen aan dat jongensbesnijdenis verscheidene voordelen kan bieden voor de gezondheid van jongens. Hoewel de ingreep zelf vrij pijnlijk kan verlopen, is er de laatste tijd een toename van het gebruik van lokale verdovingen om hiermee de pijn te verzachten.57
Op de lange termijn wordt het ‘hygiëne-argument’ vooral ingezet om aan te geven dat het voorkomen van bacterieophopingen onder de voorhuid infecties en de verspreiding van
ernstige ziekten kan helpen voorkomen. Zo wijzen meerdere studies uit dat besnijdenis een rol speelt in het voorkomen van het humaan immunodeficiëntievirus (HIV58) en het verworven
immunodeficiëntievirus (Aids59), ziektes die vooral in ontwikkelingslanden nog vele doden
opeisen.60
56 Pharos, Meisjesbesnijdenis – algemene informatie en terminologie, september 2018, te vinden op: https://www.pharos.nl (laatst geraadpleegd op 3 juni 2019).
57 Kacker & Tobian 2013, p. 37.
58 Afgeleid van het Engelse Humane Immunodeficiency Virus. 59 Afgeleid van het Engelse Acquired Immunodeficiency Syndrome.
Ook andere ziektes zouden wel eens kunnen worden teruggedrongen door het besnijden van jongens. Zo blijkt uit onderzoek dat ook genitale herpes en het humaan papillomavirus (HPV), dat kanker en genitale wratten kan veroorzaken61, minder vaak voorkomen bij besneden
jongens.62 Ditzelfde geldt voor ontstekingen aan de urinebuis63 en – in mindere mate – voor
peniskanker64.
In het afgelopen decennium zouden meer onderzoeken zijn verschenen die wijzen op een toename van bewijs voor de voordelen van besnijdenis.65 Hierdoor is er een groep
wetenschappers ontstaan die zich uitspreken voor meer jongensbesnijdenis. Ook roepen zij tegenstanders van dit fenomeen op om zich te richten op het veranderen van de sociale praktijk66 rondom besnijdenissen en om in te zetten op het verbeteren van de veiligheid,
pijnreductie (door het gebruik van verdovingen) en de uitvoering in handen te brengen van medisch specialisten. Dit zou meer uithalen dan een verbod.
Wat verder opvalt is dat de meeste onderzoeken die uitwijzen dat besnijdenis voordelen hun oorsprong hebben in landen waar de praktijk regelmatig voorkomt, dan wel in landen waar religieuze groeperingen die hun jongens besnijden een relatief grote invloed hebben (of in de meerderheid zijn). Er is geen wetenschappelijk bewijs dat dit de kwaliteit van de onderzoeken nadelig heeft beïnvloed, maar het zou op zijn minst aanleiding moeten geven voor een
kritische blik op de wetenschappelijke waarde van de positieve resultaten.
Nadelen van jongensbesnijdenis
Jongensbesnijdenis komt in westerse landen steeds minder voor. Waar in Europa de praktijk nooit wijsverspreid is geweest, waren de Verenigde Staten altijd koplopers in de westerse wereld, maar ook daar vermindert het aantal besneden jongens.67 In Nederland wordt het
aantal geschat op 10.000 – 15.000.68
61 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, HPV – Humaan Papillomavirus, datum onbekend, te vinden op: https://www.rivm.nl/hpv-humaan-papillomavirus. Laatst geraadpleegd op 18 mei 2019.
62 Kacker & Tobian 2013, p. 38. 63 Schoen 2006, p. 385.
64 Kaufman, Castro & Clark 2001, p. 198. 65 Tobian & Gray 2011, p. 1480.
66 Silverman 2004, p. 427. 67 McBride 2013, p. 90.
Allereerst is er sprake van kritiek op onderzoeken die positief oordelen over de besnijdenispraktijk. Zo is er kritiek op het gebruik van positieve resultaten uit
ontwikkelingslanden door transponering naar ontwikkelde landen; vanwege de verschillende bevolkingssamenstelling is dit een riskante onderneming.69
Ook wordt er een negatieve vergelijking tussen de Verenigde Staten en Europa getrokken op het gebied van HIV/Aidspreventie. In de Verenigde Staten is een veel groter deel van de mannelijke bevolking besneden dan in Europa, wat erop zou moeten wijzen dat dit zich ook uit in de incidentie van HIV en Aids. Het omgekeerde is echter waar: de incidentie van HIV in de Verenigde Staten is veel groter dan in Europa.70 Het causaal verband tussen besnijdenis
en HIV/Aidspreventie wordt hiermee ernstig aan het wankelen gebracht.71
Daarnaast zijn er al vanaf de jaren ’80 van de vorige eeuw onderzoeken die wijzen op de mogelijke gevaren van jongensbesnijdenis. Zo bleek in 1983 dat bij 1 op elke 5000 tot 10.000 jongens die besneden werden de ingreep resulteerde in het overlijden van het betreffende kind.72 Uiteraard zijn de technieken en de hygiëne sindsdien flink verbeterd, dus het aantal
sterfgevallen is drastisch afgenomen; geen enkele studie van deze eeuw wijst nog op een significant aantal sterfgevallen. Dit is zeker te beschouwen als winst, ware het niet dat daar tegenover andere aandoeningen staan die verband houden met besnijdenis.
Een van de opvallendste in dit rijtje is herpes simplex. Het herpessimplexvirus (HSV)73 blijkt
uit meerdere onderzoeken in bepaalde groepen bijzonder genoeg juist vaker voor te komen bij besneden jongens.74 Dit zijn veelal joodse gemeenschappen die jongens op de traditionele
wijze besnijden. Nader onderzoek wijst uit dat de joods-orthodoxe manier voorschrijft dat de uitvoerder van de besnijdenis na het verwijderen van de voorhuid een slok wijn dient te nemen, daarna een klein beetje bloed uit de wond dient op te zuigen en dit vervolgens moet uitspugen.75 De onderzoeken zijn unaniem in hun conclusie dat dit uitermate schadelijk is
voor de gezondheid van het kind.76
69 Darby 2012, p. 456.
70 Masem 2012, p. 455; McBride 2013, p. 90.
71 Nieuwenhuizen Kruseman & Van Dijk 2010, p. 944. 72 Enzenauer & Smith 1983, p. 99.
73 Verantwoordelijk voor onder meer waterpokken, genitale herpes, koortslip en gordelroos. 74 Gesundheit e.a. 2004, p. 260; Leas & Umscheid 2015, p. 130; Tzvi-Behr e.a. 2016, p. 1247. 75 Leas & Umscheid 2015, p. 126.
Hoewel in progressievere joodse kringen en in de westerse wereld terecht met verbazing naar deze bijzonder onhygiënische praktijk gekeken wordt en in de eerste groep ook is vervangen door een betere methode (bijv. door een glazen buisje bloed opzuigen, om hiermee direct contact met de wond te voorkomen77), betekent de voortzetting in orthodoxere kringen
hiervan dat jongens blootgesteld blijven worden aan een grotere kans op een infectie met HSV.78 Dit blijft echter wel beperkt tot een relatief kleine groep.
Op somatisch gebied lopen besneden jongens het risico op schade aan of amputatie aan de penis, alsmede het risico op de dood als de ingreep door ongekwalificeerd personeel wordt uitgevoerd.79 Ook in Nederland wijst de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot
bevordering der Geneeskunst (KNMG) op de mogelijke gevolgen: bloedingen, infecties, plasbuisvernauwingen en erectiestoornissen.80
De laatste tijd is er bovendien veel meer aandacht voor de psychische en sociale problemen waar besneden jongens mee te maken krijgen.81 Verschillende onderzoeken wijzen op een
verhoogde kans op een laag zelfbeeld en gevoelens van angst, haat, schaamte, wrok en ouderlijk verraad.82 Bovendien zijn er aanwijzingen dat op seksueel gebied de tevredenheid
daalt83 en dat zelfs PTSS (posttraumatisch stresssyndroom) kan optreden84. Ook wordt
geopperd dat besneden mannen zich vaker schuldig maken aan huiselijk geweld, maar hier is geen bewijs voor gevonden.85
In de wetenschap is er een groeiende groep die stelt dat de vermeende voordelen van
besnijdenis in het gunstigste geval op gelijke voet staan met de nadelen: langdurige trauma’s, een schending van het intacte lichaam en het onnodig verwijderen van functionele
lichaamsdelen.86
77 Idem.
78 Gesundheit e.a. 2004, p. 260; Leas & Umscheid 2015, p. 130; Tzvi-Behr e.a. 2016, p. 1247. 79 Kaufman, Clark & Castro 2001, p. 199.
80 KNMG, KNMG-standpunt: Niet-therapeutische circumcisie bij minderjarige jongens, 27 mei 2010, te vinden op: https://www.knmg.nl/advies-richtlijnen/dossiers/jongensbesnijdenis.htm. Laatst geraadpleegd op 13 juni 2019; Nieuwenhuizen Kruseman & Van Dijk 2010, p. 944.
81 Nieuwenhuizen Kruseman & Van Dijk 2010, p. 945. 82 Silverman 2004, p. 435.
83 Zoossmann-Diskin & Blustein 1999, p. 344. 84 Menage 1999, p. 219.
85 Idem.
Bovendien komt ook regelmatig terug dat er op de verkeerde manier gekeken wordt naar voor- en nadelen: het feit dat besnijdenis medisch gezien onnodig is (men wordt niet onmiddellijk of in grote getale zieker met een intacte voorhuid) zou op zichzelf al reden moeten zijn om de ingreep als schadelijk te beschouwen.87 Het aantal doden kan dan wel flink
gedaald zijn door schonere praktijken, elke dode door een niet-therapeutische ingreep zou er een teveel moeten zijn.88 Daarnaast komt ook naar voren dat het hier een ouderwetse en
niet-gerechtvaardigde manier betreft om infectieziekten te bestrijden89 en dat patiënten de neiging
hebben om de risico’s van een medische ingreep te onderschatten, waardoor er tenminste moet worden ingezet op een verbetering van de voorlichting90.
Misschien wel de beste conclusie over het debat rondom de voor- en nadelen van
jongensbesnijdenis komt uit een artikel van Andrew Freedman uit 2016: er zal wellicht nooit onweerlegbaar bewijs gevonden worden om het debat ten faveure van de voor- of
tegenstanders te beslechten.91
2.6 Deelconclusie
In dit hoofdstuk werd een antwoord gezocht op de vraag: Hoe verloopt de uitvoering van
niet-therapeutische jongensbesnijdenis in de praktijk en wijst medisch onderzoek uit of de voordelen opwegen tegen de nadelen?
Zowel in het jodendom als in de islam bestaan er religieuze en culturele motieven om jongensbesnijdenis te praktiseren, hoewel dit bij de joden meer geëxpliciteerd wordt. In beide religies bestaan groepen die de besnijdenis op de traditionele manier uitoefenen – met flinke potentiële risico’s voor het kind – en groepen die dit op een meer moderne manier doen.
In Nederland heeft de wetgever op het gebied van meisjesbesnijdenis al enkele decennia een duidelijk standpunt ingenomen tegen dit fenomeen; bij jongensbesnijdenis is hier nog geen sprake van.
87 Earp 2015, p. 2.
88 Enzenauer & Smith 1983, p. 99. 89 Hay 2013, p. 198.
90 Earp 2015, p. 2. 91 Freedman 2016, p. 1.
Medisch-wetenschappelijk onderzoek heeft in het verleden zowel tot positieve als negatieve conclusies over jongensbesnijdenis geleid. Positieve onderzoeken lieten een mogelijke daling van HIV, Aids, peniskanker en urineweginfecties zien, maar negatieve onderzoeken wijzen op een verhoogd risico op infecties, bloedingen, erectiestoornissen, plasbuisvernauwingen, PTSS en een flink aantal sociale consequenties.
Hoewel hier geen eenduidig antwoord uit voortkomt en waarschijnlijk ook nooit zal komen, valt hieruit toch te concluderen dat in dit geval het niet-therapeutische karakter van de ingreep wellicht de doorslag zou moeten geven. ‘Baat het niet, dan schaadt het niet’ gaat hier niet op: een niet-noodzakelijke medische ingreep met zowel voor- als nadelen zou altijd moeten leiden tot grote terughoudendheid. Europa laat als continent zien dat het goed mogelijk is om niet te besnijden en toch de verspreiding van ernstige ziekten te verminderen.
Zou het dan niet het beste zijn om het lichaam van jonge kinderen (jongens) intact te laten en ze eventueel zelf te laten beslissen over wel of niet besnijden? Hier komen we in het
gevoelige territorium waar godsdienstvrijheid en zelfbeschikking met elkaar botsen. In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht of jurisprudentie op dit gebied hierin een leidraad biedt.
3. Jurisprudentie: godsdienstvrijheid vs. zelfbeschikking
3.1 Inleiding
Nu het medisch perspectief en de voor- en nadelen aan bod zijn gekomen, komt in dit hoofdstuk de kern van het onderzoek samen: jurisprudentieonderzoek naar de mogelijkheid van een eventueel verbod op niet-therapeutische jongensbesnijdenis.
Aan dit onderzoek ligt de volgende vraag ten grondslag: Hoe wordt er in de jurisprudentie
aangekeken tegen het conflict van godsdienstvrijheid en zelfbeschikking en in hoeverre is hier een leidraad voor dergelijke zaken uit te halen?
Allereerst wordt kort ingegaan op het conflict tussen de twee kernprincipes die ten grondslag liggen aan dit lastige debat: de vrijheid van godsdienst en autonomie/zelfbeschikking over het eigen lichaam (3.2). Hierna komen achtereenvolgens internationale (3.3) en Nederlandse jurisprudentie (3.4) aan de orde. In dit eerste deel zal de nadruk liggen op jurisprudentie uit andere Europese landen en, indien beschikbaar, van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM); deze landen liggen zowel geografisch en politiek als juridisch dichter bij Nederland, waardoor ontwikkelingen in deze landen de meeste invloed kunnen hebben op jurisprudentieontwikkeling in Nederland.
De verwachting is dat er weinig tot geen jurisprudentie over jongensbesnijdenis te vinden zal zijn, en wellicht is zelf jurisprudentie op het snijvlak van deze twee kernwaarden schaars. De hoop is echter dat uit de beschikbare rechtspraak toch een rode draad valt te ontdekken waaruit geconcludeerd kan worden of er wel of niet een juridisch kader bestaat waarbinnen een verbod zou passen. Een dergelijk verbod zal uiteraard moeten voldoen aan de vereisten van rechtmatigheid, subsidiariteit, doelmatigheid en effectiviteit.
3.2 Twee conflicterende principes
Godsdienstvrijheid mag worden beschouwd als een van de oudste moderne grondrechten ter wereld. Het kan verschillende vormen aannemen, maar houdt meestal in dat men zelf een geloof mag kiezen om te belijden (en dus ook mag kiezen om niet te geloven) en zich – binnen de kaders van de rechtsstaat – aan de eigen religieuze voorschriften mag houden (kleding, eten, omgangsvormen). Ook vraagt dit grondrecht om wederzijds respect en begrip; een democratische samenleving biedt ruimte aan alle gelovige minderheidsgroepen.
Het recht op vrijheid van godsdienst is opgenomen in de Grondwet van Nederland92, en komt
ook in internationale verdragen terug93. In het Internationaal verdrag inzake de rechten van
het kind (IVRK) komt godsdienst terug in de eerbiediging voor het gezag van de ouders over een kind (artikel 594) en in de bescherming van het recht op het belijden van de eigen cultuur
door minderheden (artikel 3095).
Tegenover de godsdienstvrijheid plaatsen we het zelfbeschikkingsrecht (ook wel autonomie over het eigen lichaam of lichamelijke integriteit), dat voornamelijk een rol speelt in
gezondheidsrechtelijke kaders. Dit recht houdt in dat men zelf inhoud mag geven aan het leven96 en dit leven naar believen mag inrichten97. Deze vrijheid houdt dus ook in dat een
mens zich niet hoeft te voegen naar de wensen, waarden en normen van de samenleving in de levenskeuzes die een mens maakt.98 Ook deze kernwaarde is terug te vinden in wetten en
verdragen.99 In het kinderrechtenverdrag staat geen expliciet recht op zelfbeschikking, maar
zijn wel verschillende artikelen die kinderen moeten beschermen tegen fysiek of psychisch geweld, dan wel andere omstandigheden die voor de ontwikkeling of de gezondheid van het kind ernstige schade kunnen opleveren.
Volgens verschillende rechtsgeleerden komt de vrijheid van godsdienst steeds meer onder vuur te liggen, met name als gevolg van de secularisering in westerse landen.100 Wat duidelijk
naar voren komt is dat religie zich losmaakt van cultuur en dat de rol van religie steeds minder inhoudelijk en meer functioneel van aard is.101
De consensus is dat landen de godsdienstvrijheid slechts mogen inperken als hier een wettelijke basis voor bestaat en indien deze stap noodzakelijk is om een legitiem doel te bereiken; hierbij kan men denken aan het bewaken van de volksgezondheid, de openbare orde of de fundamentele rechten van anderen.102 Dat de staat zich niet mengt in interne
92 Art. 6 Gw.
93 Art. 9 EVRM; artt. 12 en 18 UVRM; art. 18 IVBPR. 94 Art. 5 IVRK.
95 Art. 30 IVRK.
96 R. D. Friele, ‘Zelfbeschikking van patiënten verandert voortdurend’, NIVEL, 12 september 2013, te vinden op:
https://www.nivel.nl/nl/nieuws/zelfbeschikking-van-patienten-verandert-voortdurend. Laatst geraadpleegd op 2 juni 2019.
97 Gevers 2017, p. 56. 98 Idem.
99 Art. 11 Gw; art. 5 EVRM; artt. 3 en 5 UVRM; artt. 7 en 9 IVBPR. 100 Van der Wal 2010, p. 151.
101 Van der Wal 2010, p. 164.
godsdienstige aangelegenheden is een waardevolle erfenis van de strikte scheiding van kerk en staat.103
In Nederland wordt aan godsdienstvrijheid genoeg waarde gehecht om in het debat over jongensbesnijdenis niet ondubbelzinnig te kiezen voor de zelfbeschikking van het kind. Dit heeft zeer waarschijnlijk te maken met de rechten van minderheidsgroepen, waar van oudsher veel gewicht aan wordt toegekend; een verbod zou in de ogen van de politiek een te zware klap voor joodse en islamitische Nederlanders betekenen. Hier bevindt zich ook de paradox: kiezen voor keuzevrijheid voor ieder individu perkt godsdienstvrijheid in, terwijl
godsdienstvrijheid ruim baan geven de individuele keuzevrijheid van bijvoorbeeld kinderen kan inperken. Er is geen manier om beide vrijheden absoluut te laten zijn, dus moet er een relatieve balans gevonden worden.
Uit de parlementaire geschiedenis – waaruit geconcludeerd kan worden dat er (officieel) veel te weinig over dit onderwerp gesproken is – komt ook naar voren dat, mits medisch correct uitgevoerd, jongensbesnijdenis een toelaatbare handeling is.104 Bovendien wil de Nederlandse
regering geen verbod instellen als geen enkel ander land ter wereld dat gedaan heeft.105 Ook
blijkt dat de opvatting dat een lege artis uitgevoerde besnijdenis geen lichamelijke of psychische gevolgen heeft nog steeds steun heeft op het hoogste bestuurlijke niveau.106
Hoewel het begrijpelijk is dat de Nederlandse regering dit standpunt inneemt107, is het mijns
inziens zeer merkwaardig dat de Nederlandse regering een breed gedragen medische opvatting over aantoonbare gezondheidsrisico’s voor kinderen naast zich neer legt ten behoeve van de vrijheid van ouders om hun geloofsovertuiging op te dringen aan hun
kinderen. Natuurlijk is het goed dat ouders hun kinderen naar eigen inzicht mogen opvoeden volgens de eigen religieuze normen en waarden, maar koosjer of halal voedsel serveren en het wekelijks bezoek aan moskee en synagoge zijn iets heel anders dan het uitvoeren van een onnodige ingreep met negatieve gezondheidsaspecten.
De motivering van de regering schiet in meerdere opzichten tekort: niet alleen wordt het medisch-specialistische argument achteloos terzijde geschoven, het enkele feit dat
Nederlandse het eerste land met een verbod zou zijn is ook geen reden om geen verbod in te
103 Fredman 2018, p. 405.
104 Goedkeuring van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, Kamerstukken II 2014-2015, 34038 (R2039) (Nota naar aanleiding van het verslag).
105 Idem. 106 Idem
107 Indien de Nederlandse regering negatieve gevolgen van besnijdenis zou erkennen, zou er geen reden zijn om niet in te grijpen en de praktijk te verbieden (als onderdeel van de zorgplicht voor de gezondheid van burgers).
stellen. Nederland was het eerste land dat het homohuwelijk legaliseerde en ook daar gaven ontwikkelingen in de maatschappij de doorslag, niet de angst om koploper te zijn.
Kortom, de regering zal in de toekomst met betere onderbouwingen voor standpunten op dit terrein moeten komen, maar vooral de discussie niet langer uit de weg moeten gaan.
3.3 Jurisprudentie in het buitenland
In het onderzoek naar de rechtspraktijk in andere landen is vooral gekeken naar uitspraken van het Europese vasteland. Deze landen hebben een min of meer gelijksoortig rechtssysteem als Nederland en zijn daardoor makkelijker te transponeren naar de Nederlandse
jurisprudentie. Gebleken is dat er, in tegenstelling tot de in de inleiding (3.1) uitgesproken verwachting, voldoende jurisprudentie over jongensbesnijdenis is; de focus zal dan ook exclusief op dit onderwerp liggen.
Niet alle landen hebben duidelijke zaken over jongensbesnijdenis gehad, maar uiteindelijk zijn er drie uitspraken gevonden die een beeld geven van hoe de praktijk in andere landen wordt beoordeeld.
Finland
Het Finse Hooggerechtshof (Korkein oikeus) boog zich in 2008 over een besnijdeniszaak. Een vrouw had haar zoon van vier laten besnijden door een dokter en werd aangeklaagd voor mishandeling.108 Zowel in eerste instantie als in hoger beroep oordeelde de rechter dat er geen
sprake was van mishandeling: de moeder had de besnijdenis laten uitvoeren door een
gediplomeerd medicus die zijn best had gedaan om de negatieve effecten zoveel mogelijk te beperken, had aanwijsbaar de belangen van het kind voor ogen en mocht er redelijkerwijs van uitgaan dat een door een medisch specialist uitgevoerde besnijdenis toegestaan was.109 Het
Hooggerechtshof oordeelde in lijn met deze eerdere uitspraken dat besnijdenis een positieve religieuze invloed kon hebben op de ontwikkeling van de jongen en dat een schending van de lichamelijke integriteit dus verdedigbaar was in het algemeen belang van het kind.110 Ook het
gebruik van een plaatselijke verdoving en de uitvoering door een medisch specialist111
speelden mee in de beoordeling om de procedure niet te classificeren als een mishandeling112.
108 Korkein orkeus (Hooggerechtshof van Finland) 17 oktober 2008, KKO:2008:93. 109 Idem.
110 Korkein orkeus (Hooggerechtshof van Finland) 17 oktober 2008, KKO:2008:93, r.o. 26. 111 Korkein orkeus (Hooggerechtshof van Finland) 17 oktober 2008, KKO:2008:93, r.o. 28. 112 Korkein orkeus (Hooggerechtshof van Finland) 17 oktober 2008, KKO:2008:93, r.o. 29.
Hiermee oordeelde het Finse Hooggerechtshof ten faveure van de vrijheid van godsdienst, mits besnijdenis door een arts plaatsvindt.
Hiermee wordt in mijn optiek te veel waarde gehecht aan de positieve kanten van een
religieuze opvoeding waarin de moeder keuzes maakt zonder haar kind hierin te horen, zonder dat zijn persoonlijke ontwikkeling en eigen religieuze inzicht (of gebrek daaraan)
meegewogen worden.
Duitsland
Wellicht een van de bekendste – en meest baanbrekende – zaken uit het buitenland betreft de uitspraak van het Landgericht in Keulen. In 2012 werd een arts aangeklaagd voor
mishandeling en het toebrengen van gezondheidsschade aan een vierjarig kind door in te gaan op het besnijdenisverzoek van zijn ouders.113 In eerste instantie werd hij vrijgesproken114; in
hoger beroep volgde wederom vrijspraak vanwege het ontbreken van overeenstemming in de wetenschappelijke literatuur en de bestaande rechtspraak over de strafbaarheid van
jongensbesnijdenis, hetgeen een ‘rechtsdwaling’ (Verbotsirrtum115) opleverde.
Het Landgericht kwam echter tot een fundamenteel andere conclusie. Het stelde dat het kind geen toestemming had gegeven en gezien zijn geringe leeftijd ook niet kon geven. De ouders konden een dergelijke toestemming niet geven vanuit hun zorgplicht; de ingreep was immers medisch gezien niet-noodzakelijk.116 In een dergelijk geval diende de lichamelijke integriteit
van het kind zwaarder te wegen.117 Bovendien was de eventuele schending van de rechten van
het kind – een onherstelbare en onnodige verandering aan het lijf – ernstiger dan de schending van de rechten van de ouders – zij moesten wat meer geduld hebben voor de ingreep kon worden uitgevoerd.118 In mijn ogen is dit een zeer terechte observatie.
Hierop kwam de Duitse regering met een felle tegenreactie: de Bondsdag nam een motie aan waarin de regering werd opgeroepen om wettelijk vast te leggen dat niet-therapeutische jongensbesnijdenis voor religieuze redenen toegestaan was, mits dit werd uitgevoerd door een bekwaam medisch specialist.119 De uitspraak zelf werd internationaal gezien als een
baanbrekende overwinning voor het zelfbeschikkingsrecht.120
113 Landgericht Köln 5 mei 2012, 159 Ns 169/11, Gründe I, r.o. 5. 114 Landgericht Köln 5 mei 2012, 159 Ns 169/11, Gründe I, r.o. 6. 115 Wahedi 2012, p. 3100.
116 Landgericht Köln 5 mei 2012, 159 Ns 169/11, Gründe III, r.o. 14. 117 Landgericht Köln 5 mei 2012, 159 Ns 169/11, Gründe III, r.o. 15 118 Idem.
119 Merket & Putzke 2013, p. 447. 120 Wahedi 2012, p. 3100.
Verenigd Koninkrijk
In het Verenigd Koninkrijk diende in 2016 bij de familierechtbank van Exeter een zaak over twee jongens van 6 en 4 jaar oud. Hun islamitische vader wilde hen meenemen naar Algerije om daar te wonen en ze aldaar besnijdenis te laten ondergaan121; na een periode van huiselijk
geweld en een verslechterde relatie tussen beide ouders nam de moeder ze beide mee122 en
weigerde haar toestemming te verlenen voor de besnijdenis123. De rechtbank oordeelde dat de
kinderen niet voldoende konden worden beschermd in Algerije en dat de vader geen
steekhoudende argumenten naar voren had gebracht om dit vermoeden te doen kantelen.124 De
bezwaren van de moeder werden reëel geacht; bovendien oordeelde de rechtbank in lijn met andere landen dat beide ouders toestemming dienen te verlenen alvorens tot besnijdenis kan worden overgegaan.125 De belangrijkste – en gelukkige doorslaggevende – overweging volgt
aan het einde: kinderen moeten de kans krijgen om een individuele keuze te maken zodra zij de leeftijd en het inzicht hebben bereikt om over de langetermijngevolgen van hun keuze een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.126
Ook hiermee werd een duidelijk standpunt ingenomen ten faveure van het zelfbeschikkingsrecht: de eigen keuze over de procedure staat centraal.
Op basis van drie uitspraken valt geen duidelijke algemene conclusie te verbinden, maar opvallend is dat het in alle zaken om islamitische kinderen ging – wat de reden hiervoor is, is onduidelijk. Wel blijkt dat in recentere uitspraken het zelfbeschikkingsrecht een grotere rol krijgt toebedeelt. De Finse uitspraak van 2008 kan wijzen op een groter belang van
godsdienstvrijheid in dat land, ofwel dat de opinie toen minder geneigd was om het zelfbeschikkingsrecht voorop te stellen.
121 High Court of Justice of the United Kingdom, Family Division 5 april 2016, [2016] EWHC 849 (Fam) (L and
B (Children)), r.o. 7
122 High Court of Justice of the United Kingdom, Family Division 5 april 2016, [2016] EWHC 849 (Fam) (L and
B (Children)), r.o. 10
123 High Court of Justice of the United Kingdom, Family Division 5 april 2016, [2016] EWHC 849 (Fam) (L and
B (Children)), r.o. 32.
124 High Court of Justice of the United Kingdom, Family Division 5 april 2016, [2016] EWHC 849 (Fam) (L and
B (Children)), r.o. 121.
125 High Court of Justice of the United Kingdom, Family Division 5 april 2016, [2016] EWHC 849 (Fam) (L and
B (Children)), r.o. 90.
126 High Court of Justice of the United Kingdom, Family Division 5 april 2016, [2016] EWHC 849 (Fam) (L and
Bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) was helaas geen uitspraak in dit domein te vinden. Gezien het groeiende debat over dit onderwerp en de toch niet geringe hoeveelheid kwesties in Europese landen, lijkt het slechts een kwestie van tijd voordat ook in Straatsburg een zaak aangespannen wordt.
3.4 Jurisprudentie in Nederland
De hoeveelheid beschikbare jurisprudentie op het terrein van jongensbesnijdenis bleek in Nederland meer dan verwacht: er zijn verschillende zaken bekend waarin de praktijk van niet-therapeutische besnijdenis bij jongens onderwerp werd van juridisch gesteggel. In deze paragraaf is geprobeerd om de belangrijkste uitspraken hierover de revue te laten passeren. Om de rechtsontwikkeling het duidelijkst zichtbaar te maken, is gekozen om de zaken in chronologische volgorde te behandelen.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 2002
Aan de orde was een geschil tussen twee ouders over de besnijdenis van hun vijfjarige zoon. De vrouw beriep zich op de afspraak dat de jongen volgens islamitische regels zou worden opgevoed, dat besnijdenis in het vijfde levensjaar gebruikelijk is en dat de jongen in een sociaal isolement terecht zou komen als hij niet besneden zou zijn, zowel op school (veel klasgenoten waren moslim) als bij familie in Marokko. De vader vond dat de
onherstelbaarheid van de ingreep dwong tot het rekening houden met de keuzevrijheid van het kind en dat de jongen op latere leeftijd de beslissing zelf zou moeten nemen.127 Kortom, een
klassiek geval van godsdienstvrijheid tegen het zelfbeschikkingsrecht.
De rechtbank kwam hier, vrij vroeg in de 21e eeuw, tot een oordeel in het voordeel van de
vader: de islam ‘’gebiedt besnijdenis op die leeftijd niet’’128, sociale uitsluiting op de school
werd niet reëel geacht, de mening van de Marokkaanse familie mocht geen rol spelen en de rechter diende zich bij een onherstelbare fysieke ingreep zonder medische noodzaak
terughoudend op te stellen.129
Hier valt op dat, waar elders in Europa in 2002 wellicht nog de vrijheid van godsdienst had geprevaleerd, Nederland hier al verder vooruit was op het gebied van erkenning van het
127 Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 november 2002, ECLI:NL:GHSHE:2002:AF2955, r.o. 4.3. 128 Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 november 2002, ECLI:NL:GHSHE:2002:AF2955, r.o. 4.4. 129 Idem.
zelfbeschikkingsrecht. Bijzonder is tevens dat de rechter zich waagt aan een interpretatie van wat religieus wel en niet voorgeschreven is.
Hier valt wel enige kritiek op te leveren; het past niet bij de rol van de rechter om zich zo uit te laten over de inhoud van religieuze geschriften en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Desalniettemin is de keuze voor terughoudendheid zeer begrijpelijk en terecht.
Rechtbank Utrecht 2005
In 2005 stond een 75-jarige man terecht die een besnijdenis had uitgevoerd bij een jongen, waarbij een slagader was geraakt en teveel voorhuid was verwijderd.130 De rechtbank nam het
de man zeer kwalijk dat hij de besnijdenis had uitgevoerd, ondanks het feit dat hij geen bevoegde arts was, al jaren geen besnijdenissen meer had uitgevoerd en last had van slechtziendheid. Hiermee had hij ‘’willens en wetens de aanmerkelijke kans op zwaar
lichamelijk letsel aanvaard’’.131 De rechtbank veroordeelde de man voor zware mishandeling
en legde hem een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk, op.132
Met deze uitspraak bevestigt de rechtbank terecht dat besnijdenis door een niet-gediplomeerd specialist onaanvaardbaar is.
Rechtbank Zutphen 2007
In 2007 diende opnieuw een geschil waarin de vraag voorlag of een kind besneden mocht worden. De moeder beriep zich op het hygiëne-argument, de traditie binnen haar familie om jongens te besnijden en de Hindoestaanse achtergrond van de vader (dus geen religieus argument). Bovendien betoogde zij dat de ingreep bij kinderen minder pijnlijk is dan bij volwassenen.133 De tegenpartij, in casu Bureau Jeugdzorg (namens de pleegouders), stelde
echter dat het kind zelf moet kunnen beslissen over de ingreep, dat het hygiëne-argument niet door alle medici wordt geaccepteerd en dat de normen in het pleeggezin zwaarder weegt dan de traditie van de familie van de moeder en vader zelf, aangezien het kind met hen weinig tot geen contact heeft.134
130 Rechtbank Utrecht 1 december 2005, ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293. 131 Idem.
132 Idem.
133 Rechtbank Zutphen 31 juli 2007, ECLI:NL:RBZUT:2007:BB0833. 134 Idem.
De rechtbank diende te overwegen wat het belang van het kind was, aangezien dit naar eigen zeggen ‘’de eerste overweging’’ moet vormen.135 De rechtbank zag hygiëne niet als
doorslaggevende reden en vond dat de culturele achtergrond van het pleeggezin, waar het kind vermoedelijk de rest van zijn jeugd zou doorbrengen, zwaarder woog dan dat van de biologische ouders.136 Hiermee past de rechter wat mij betreft de juiste normen toe: als religie
geen rol speelt, moeten er zwaarwegende redenen zijn om besnijdenis te laten plaatsvinden. Ook is het goed dat de rechtbank vanuit het perspectief van het kind oordeelt dat een eigen beslissing op een later moment de voorkeur heeft.
Hoge Raad 2011
De eerste bekende zaak bij de Hoge Raad over jongensbesnijdenis speelde zich af in 2011. Het betrof een strafzaak waarin een vader ervan werd beschuldigd zijn beide zoons te hebben laten besnijden in een kliniek.137 De vader werd het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
ten laste gelegd, maar de Raad oordeelde dat opzet niet bewezen kon worden.138 Hiermee
volgde de Raad het oordeel van Advocaat-Generaal Silvis139, al merkt deze wel op dat de
moeder geen toestemming had gegeven en dat bij een medisch niet-noodzakelijke ingreep als deze meer terughoudendheid past aan de zijde van de ouder.140 In die zin is het onbegrijpelijk
dat de Raad geen opzettelijkheid aantoonde, terwijl de toestemming van de moeder willens en wetens niet was verkregen, aangezien daarmee expres niet aan alle voorwaarden was voldaan. Bij een dergelijke ingreep moet juist meer voorzichtigheid betracht worden; het stiekem meenemen van kinderen naar een kliniek wijst wat mij betreft ondubbelzinnig op opzet.
Gerechtshof Amsterdam 2012
De hierboven genoemde zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof in Amsterdam. De vader betoogde dat er een rechtvaardigingsgrond voor zijn handelen bestond in de noodzaak om voor het zesde levensjaar te besnijden op religieuze gronden en zijn overtuiging dat een correct uitgevoerde ingreep geen mishandeling betrof. Het OM stelde zich op het standpunt dat de vader wist dat deze ingreep fysiek en geestelijk letsel kon opleveren en dat hij met opzet de toestemming van de moeder had omzeild.141
135 Idem. 136 Idem.
137 Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690, r.o. 2.2.1. 138 Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690, r.o. 2.2.2.
139 Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690, concl. A-G J. Silvis, nr. 31. 140 Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690, concl. A-G J. Silvis, nr. 22. 141 Gerechtshof Amsterdam 14 december 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY6521.
Het Hof volgde het OM hierin: de vader had de moeder bewust niet gevraagd om
toestemming en haar voor een ‘’fait accompli’’ gesteld. Bovendien had zij enkelvoudig gezag en lag de beslissing dus in het geheel niet bij hem.142
In mijn optiek heeft het Hof hier de fout van eerdere rechtbanken gerepareerd, door opzettelijkheid wel aantoonbaar te achten. Het getuigt van een juiste opvatting dat de rechtbank de negatieve psychische gevolgen voor de kinderen zwaar meeweegt in de veroordeling van de vader.
Hoge Raad 2014
Hier betrof het de climax van de twee hierboven genoemde zaken. De conclusie van de Advocaat-Generaal bevat een bijzondere passage waarin vermeldt wordt dat het feit dat de verdachte officieel geen gezag had over de kinderen en geen toestemming had van de gezaghebbende moeder, naar de mening van verdachte los gezien moet worden van de lichamelijke integriteitskwestie143. Dit is mijns inziens onjuist: juist lichamelijke integriteit
hoort aan de gezaghebbende ouder te zijn, niet aan anderen die hun eigen opvattingen beschouwen als belang van het kind. Door deze twee zaken los te koppelen wordt naar mijn mening een onvoldoende zorgvuldige afweging gemaakt, wat in dit soort zaken juist zo cruciaal is.
De Raad verwerpt dan ook terecht dit betoog en ziet in het laten uitvoeren van de besnijdenis zonder toestemming zelfstandig een reden om de wederrechtelijkheid van de handelingen van de vader aan te nemen144.
Uit de Nederlandse jurisprudentie valt duidelijker dan in de buitenlandse uitspraken op te maken dat er een steeds groter belang wordt gehecht aan toestemming van beide ouders, uitvoering van de besnijdenis door een medisch specialist en de mogelijkheid voor kinderen om zelf te beschikken over de keuze voor wel of niet besnijden. Wel blijft de rechtbank ver van een oproep tot een verbod of zelfs een algehele veroordeling van de besnijdenispraktijk; het religieuze aspect wordt gerespecteerd en is voldoende om in ieder geval de mogelijkheid van besnijdenis open te houden.
142 Idem.
143 Hoge Raad 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3538, concl. A-G D. Aben, nr. 6. 144 Hoge Raad 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3538, r.o. 2.4.
3.5 Deelconclusie
De vraag die in dit hoofdstuk centraal stond, was: Hoe wordt er in de jurisprudentie
aangekeken tegen het conflict van godsdienstvrijheid en zelfbeschikking en in hoeverre is hier een leidraad voor dergelijke zaken uit te halen?
Godsdienstvrijheid en het zelfbeschikkingsrecht hebben beide een vaste plaats verworven in de westerse normen en waarden. Waar godsdienstvrijheid de mogelijkheid geeft om binnen de persoonlijke sfeer bepaalde religieuze regels na te leven en dus ook de kinderen volgens religieuze voorschriften op te voeden, met besnijdenis als een van de exponenten daarvan, is het zelfbeschikkingsrecht steeds meer in opkomst als een argument tegen het uitvoeren van besnijdenis zonder dat een kind zelf de mogelijkheid heeft om hierover te beslissen.
Bovendien wordt de lichamelijke integriteit van kinderen steeds meer opgevoerd als een belangrijk argument om zonder toestemming geen onherstelbare ingrepen te doen waar
meestal geen medische noodzaak voor aan te wijzen is. Een definitief antwoord heeft dit debat nog niet opgeleverd.
In de jurisprudentie is eenzelfde beweging waar te nemen. Zowel in Nederland als in het buitenland is, zeker het afgelopen decennium, meer aandacht voor het zelfbeschikkingsrecht van kinderen en daarmee voor een nauwere interpretatie van wanneer niet-therapeutische jongensbesnijdenis is toegestaan.
Enkele vuistregels die zijn te destilleren uit de uitspraken houden in dat er altijd toestemming van beide ouders – dan wel van de gezaghebbende ouder – nodig is, dat er een oprechte religieuze reden moet zijn voor de besnijdenis, dat de ingreep altijd dient te worden
uitgevoerd door een medisch specialist en dat de ingreep op een vrijwel pijnloze manier dient te worden verricht opdat het kind er geen (langdurige) fysieke of mentale klachten aan overhoudt. Het valt goed te verdedigen dat deze laatste eis in zou kunnen houden dat
onverdoofde besnijdenis niet voldoet aan de gestelde eisen en dus vatbaar is voor vervolging. Rechters hebben echter nog niet definitief afscheid genomen van de vrijheid van godsdienst; uitspraken waarin het zelfbeschikkingsrecht in absolute zin boven deze vrijheid wordt geplaatst zijn er (nog) niet. De beweging er naartoe is wel waarneembaar, dus het is niet onmogelijk dat toekomstige rechtspraak de knoop definitief doorhakt ten faveure van het zelfbeschikkingsrecht. Een absolute leidraad voor afschaffing is dit nog niet.
4. De balans: voor of tegen een verbod?
4.1 Inleiding
Nu het jurisprudentieonderzoek geen definitieve leidraad heeft opgeleverd, maar wel een richting aangeeft waarin zowel de maatschappelijke opvatting als de rechtspraak over niet-therapeutische jongensbesnijdenis zich beweegt, is het tijd om de balans op te maken. In dit hoofdstuk staat de volgende deelvraag centraal: In hoeverre volgt uit
medisch-specialistische, juridische, religieuze en politieke opvattingen over niet-therapeutische jongensbesnijdenis een duidelijke aanwijzing voor wel of niet ingrijpen in de huidige regelgeving omtrent niet-therapeutische jongensbesnijdenis?
In dit hoofdstuk passeren enkele belangrijke argumenten uit de verschillende belangengroepen de revue, met als doel om tot een eindconclusie te komen over de mogelijkheid en wenselijkheid van een verbod. Hiertoe wordt zowel uit academische
literatuur als uit opiniebronnen geput. Achtereenvolgens komen de medisch-ethische (4.2), de rechtspraak en juridisch-ethische (4.3), de religieuze (4.4) en de politieke (4.5) aspecten aan bod.
4.2 Medisch specialisten en medische ethiek
Binnen de wereld van medisch specialisten en medisch wetenschappers bestaan er zowel voor- als tegenstanders van jongensbesnijdenis. In hoofdstuk 2 hebben we reeds gezien dat hier gezondheids- en hygiëneargumenten (bestrijding of juist verergering van ernstige infectieziekten) en een visie over hoe een arts zich moet opstellen tegenover een sociaal gewenste, maar medisch onnodige praktijk. Dit debat heeft tot onderzoek en uitspraken over een potentieel verbod in beide kampen geleid.
Voorstanders van een verbod kunnen zich gesterkt voelen door het KNMG-standpunt van 2010145 en de uitspraken van Gert van Dijk in Nieuwsuur van 2 mei 2018. Beide stellen dat
het een misvatting is dat jongensbesnijdenis minder ingrijpend zou zijn dan
meisjesbesnijdenis, dat met besnijdenis gespecialiseerd zenuwweefsel wordt verwijderd dat