-Professionele leergemeenschap
en
ondersteuning
in
relatie
tot
de
uitval
onder startende
leraren
in
het
voor tgezet
onderwij
s
Sietske
van
der
Meulen
1
06s
8688
Professionele
leergemeenschap
en
ondersteuning
in relatie
tot
de
uitval
onder
startende
leraren
in
het
voortgezet
onderwijs
Een onderzoek îaar
het
beeld van
de
organisatiecultuur
in
het
voortgezet onderwijs
en
de
invloed hiervan
op
uitval
onder
startende
leraren
Masterscriptie Onderwij skunde
Universiteit van Amsterdam Student: F.W.M. (Sietske) van der Meulen
Studentnummer: I 0658688
Begeleiding: prof. dr. F.P. (Femke) Geijsel
Tweede beoordelaar: prof. dr. M.L.L. (Monique) Volman
Sietske van der Meulen | 10658688 | Scriptie master Onderwijskunde
Amsterdam, december 2014
Voorwoord
Voor
u ligt mijn
scriptiein
het kader van deuitval
onder startende lerarenin
het voortgezet onderwijs. Naruim
eenhalfjaar
kanik
het met trots aan u voorleggen en hoopik
een bijdragete
kunnen leveren aande
reduceringvan de
uitval
van
startende lerarenin
het
voortgezetonderwijs.
Op
19 decemberis
een colloquiumbijeenkomst geweestwaarbij
dit
onderzoek is gepresenteerd.Graag zou
ik
een aantal personenwillen
bedankendie
hebben meegeholpenin mijn
schrijþroces tot
deze scriptie. Ten eerste zouik
MoniqueVolman
en Lisette Hornstrawillen
bedanken, daar
zij mij
sturing hebben gebodenbij
het schrijven vanmijn
onderzoeksvoorstel. Daarnaast zouik
Ineke Schavelingwillen
bedanken,zij
heeftmij
geholpen met het uitzettenvan de
vragenlijst, heeft
mij in contact
gebrachtmet het landelijk project en
heeft mij
voorzien
van
meer informatie rondom
het
project
en
een
kritische
blik
op
mrjnonderzoeksvoorstel.
Aansluitend
zouik
het
Bureau Relatiebeheervan de Universiteit
vanAmsterdam
willen
bedanken voor het uitzetten van de vragenlijst. Ook is een vermelding opzijn
plek voor alle
leraren die detijd
hebben genomen ommijn
vragenlijstin
tevullen.
Hetwas ontzettend
leuk om
te
lezen met hoeveel passiezij
overhet
onderwijs kunnen sprekenmaar
ook
om
te
zienwaar
zij
tegenaan lopen.En
dannatuurlijk mijn
scriptiebegeleidster,Femke Geijsel. Femke,
ik
vond
het heelleuk
datik
op
een gegeven moment vertelde overmijn
stage en datjij
toen zei
datje
die zelfsturendheidwel
herkendein mij.
Ondanks datik
mijn
scriptie even heb moeten vertragen omdatik
een baanin
het Radboudumc heb gekregen, benik
blij
datik
nu kan zeggeîdat het af is en hebik
enorrn veel gehad aan de momenten datwe er
samen over konden brainstormen enalle
dingendie
ik
heb geleerd vanje
zullenmij
zeker helpen
bij
mijn
promotie!Sietske van der Meulen
J
Inhoudsopgave
Voorwoord lnhoudsopgave ... Samenvatting... Summary.. 1. lnleiding 1.1. Achtergrond L.2. Onderzoeksvraag ... 1-.3. Leeswijzer ... 2. Theoretisch kader... 2.1. 1n1eiding... 2.2. Praktijkshock...2.3. Mogelijke redenen om te stoppen met lesgeven
2.4. Ondersteuning binnen de werkomgeving..
2.5. Professionele leergemee nscha p... 2.6. Conclusie theoretisch kader...
3. Methoden ... 3.1. 1n1eidin9... 3.2. Design 3.3. Onderzoeksgroep ... 3.4. Variabelen en instrumenten... 3.5. Schaa lconstructie... 3.6. Data-analyse ... 4. Resu|taten... 4.1. 1n|eidin9... 4.2. Beschrijvende gegevens
4.3. Resultaten van de toetsen.. 4.3.1. Hypothese 1... 4.3.2. Hypothese 2... 4.3.3. Hypothese 3 4.3.4. Hypothese 4... ...3 ...4 ...6 ...6 ...7 ...'.'.',.7 ...8 ...8 ...10 10 10 LT L2 ...13
...t4
...17 ...17 ...L7 ...L7 ... 18 ...20 ...26 ...28 ...28 ...28 ...30 ...30 ...3L ...33 ...34 44.4. Het beeld van leraren op de onderwijssector..
4.4.L. Sorting op basis van professionele leergemeenschap '.'.'...
4.4.2. Sorting op basis van ondersteuning...
5. Discussie
5.1. lnleiding...
5.2. Conclusie en discussie..
5.3. Beperkingen onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek'..'....
5.4. lmplícaties voor de praktijk Literatuurlijst ... 36 38 4T 44 44 44 47 48 49 51 5
Samenvatting
Professionele leergemeenschap en
ondersteuning
in
relatie
tot
deuitval
onder
startendeleraren
in
het voortgezetonderwijs.
Het
doel vandit
onderzoek was een antwoordte
geven op de onderzoeksvraag:In
hoeverreverschillen leraren
die
gestopt
zijn
met
lesgevenin
het
voortgezetonderwijs
van
nogwerkzame leraren
in
de
matewaarin en de
wijze
waaropzij de
onderwijsorganisatie alsprofessionele leergemeenschap
ervaren
en de
mate
van
ondersteuningin
hun werk
als beginnende leraar die zij ervaren? De resultaten van de online vragenlijsten, afgenomenbij
71startende leraren, laten zien dat het stoppen met lesgeven onder startende leraren, samenhangt
met
de
ervaringvan
de
onderwijsorganisatieals
professionele leergemeenschapen
tevens samenhangt met de ervaring van ondersteuningbij
het werk als beginnende leraar. Leraren diezijn
gestopt met lesgeven ervaren de onderwijsorganisatiein
mindere mate als professionele leergemeenschap dan lerarendie nog
werkzaamin
het onderwijs zijn. Ditzelfde
geldt voorondersteuning
bij
het
werk
als beginnende leraar.Ook
uit
de
open vragendie
aan leraren gesteld werden,kan
geconcludeerdworden dat
lerarendie
gestoptzijn
met
lesgeven meer negatieve kenmerken noemen ten aanzien van hun beeld op het onderwijs dan leraren die nogwerkzazmzijn.Deze
bevindingen suggereren dat er gestreefd moet worden n¿ur deinrichting
van
onderwijsorganisatiesals
professionele leergemeenschappenwaarin
ondersteuning eenbelangrijke
pijler
is om deuitval
onder leraren te reduceren.Keywords:
professionele
leergemeenschap,
organisatiecultuur,
startende
leraren,
ondersteuning,
uitval
Summary
Professional
learning community
and
support
related
to
teacher
retention in
secondary education.The aim
of this
study wasto hnd
an
answerto
the
research question:In
what
matter candifferences
be
seen between teachers retentedfrom
educating and teachersstill
working
in
education,
for
experiencing the schoolorganisation as a professional leaming community andthe
support
they get
with
working as
a
beginning
teacher?The
results
for
the
onlinequestionnaires, responded
by
71
beginning teachers, show that retentingfrom
educating, isrelated to
the
experienceof
the
schoolorganisationas
professionallearning
community.Furthermore, retention is related to the feeling
of
getting supportwith working
as a beginningteacher.
This
means, teachers
who
are
retented
from
education,
experience
the schoolorganisation less as a professional learning community and feel less supportwith
theirwork
asa
beginning teacher, than teacherswho
arestill
educating.The
same results werefound when questioning the teachers
to
describetheir vision
on education. Teacherswho
areretented described more negative characteristics than teachers
who
still
educate.In
order to reduce retention of beginning teachers, these findings suggest that schoolorganisations should be organized as professional learning communities inwhich
support plays an important role.Keywords:
professionallearning
community,
organtzational culture, beginning
teachers,support, retention
6
1.
Inleiding
1.1.
Achtergrond
Al
geruimetijd
is
het dreigende lerarentekortin
het voortgezet onderwijsin
Nederland eenpunt van maatschappelijke discussie.
In
2011 werd verwacht datin
devijf
opvolgende jaren 75Yo van de zittende lerarenin
Nederland het onderwijs zal verlaten (Fokkens-Bruinsma,&
Canrinus,20ll).
Met
de vergrijzing dreigt het
aantal lerarenin
het onderwijs
de komendejaren
alleen nog maar sterker af te nemen,wat
dekwaliteit
van het onderwijs niet ten goedekomt. Het dreigende lerarentekort kent meerdere oorzaken (Hong, 2012). Naast de
vergrijzing
speelt
ook
deuitval
van
startende leraren een belangrijkerol
in
deze problematiek. Onderstartende
leraren worden pas
afgestudeerden verstaanvan de
lerarenopleidingvoor
het voortgezet onderwijs en de universitaire lerarenopleidingen (Van Lenen,&
Brendsen, 2013),die
een
leservaring hebbenvan
zesjaar
of
minder
(Eliophotou
Menon,
2012).
Diverseinternationale onderzoeken bespreken het gegeven dat
vijftig
procent van de leraren startendin
het onderwijs binnen de eerstevijf
jaar stopt met het uitvoeren van hun beroep (Ferguson,&
Johnson,20l0;Hong,
2012;Keengwe,&
Adjei-Boateng,2012; LeMaistre,&'Pate,2010).
Meerdere onderzoeken hebben zich gericht op de ervaringen van startende leraren die
werkzaam
zijn
in
het
onderwüsop het
gebiedvan
coachingen
support(Day
et
aL., 2006:.Ferguson,
&
Johnson,2010;
Houtveen,Versloot,
&
Groenen,2006;
Keengwe,&
Adjei-Boateng, 2012; Veenman, Denessen, Gerrits,
& Kenter,2001).
Uit
deze onderzoekenblijkt
dat
support en mentoring eenpositief effect
hebben. Doordat een school de problemen diebeginnende
leraren
ervarenlijkt
te
kunnen voorkomen,
zortmen
verwachtendat
leraren werkzaam op eenschool
die zich opdit
gebiedactief
inzet, minder snel geneigdziin
om hetonderwijs te verlaten dan leraren die niet werkzaam
zijn
binnen een dergelijke school.Als
onderdeelvan het landelijk
programma'Impuls
LerarenTekortvakken',
beoogt het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen de begeleiding van startende lerarente
verbeteren. Universitaire lerarenopleidingen hebben een raamplan'Begeleiding
StartendeLeraren' ontwikkeld.
Het
doel van het project
is
om
de
uitval
onder
startende leraren tereduceren,
door
betere begeleidingte
bieden. Bovendien
dient het
bij
te
dragen aan debekwaamheden en het professioneel functioneren
in
de school. Lerarenopleidingen en scholenuit
het voortgezet onderwijs werken samen om een inductie-arrangement te faciliteren op dezescholen. Dit
inductieprogrammawordt volledig
aansluitendbij
de visie van
de
school gemaakt, en bevat onder andere het opstellen van professioneleontwikkeling
plannen (POP's) en het inrichten van een structuur waar intervisie met peers en mentoring door ervaren lerarenplaatsvindt. Getracht wordt om bijvoorbeeld professionele leergemeenschappen te creeren. Op
deze manier
vormt het
arrangementeen verlenging
op
de
lerarenopleidingen
worden problemenwaar
beginnende leraren mee kampen,voorkomen (Ministerie
van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2013u).1.2.
Onderzoeksvraag
Tot
nu toe
ligt
de
focusvooral
op
lerarendie
nog
werkzaamzijn in
het
onderwijsen
hetvoorkomen
van
uitval.
Ook
is
recent nog onderzoek gedaan naar deuitval
onder startendeleerkrachten
op
multiculturele
basisscholen (Gaikhorst, Beishuizen, Korstjens,&
Volman,2014).
Weinig
onderzoekis
echter gedaan onder startende leraren die daadwerkelijk gestoptzljnmetwerken
in het onderwijs binnen het voortgezet onderwijs. Het doel van het onderzoekis
hetin
kaart brengen van ervaringen van startende leraren die gestoptzijn
met lesgevenin
het voortgezet onderwijs,
ten
aanzienvan de organisatiecultuur binnen het onderwijs en deze te vergelijken met leraren die nog werkzaarn zijnin
het onderwijs. Bovendien zalinzichtelijk
gemaakt worden of de ondersteuning die leraren aangeven voor het verlaten van het onderwijs, verschillen
ten
opzichte van de matewaarin
zij
de onderwijsorganisatie hebben ervaren als een professionele leergemeenschap enof hierbij
eenduidelijk
onderscheidte zien
is in
hetnoemen
van
redenendie
betrekking
hebbenop
de
organisatiecultuur. Getrachtwordt
eenaanvulling op bestaande literatuur te geven door hier een beeld van te
krijgen.
Hierbij
zal de volgende onderzoeksvraagbeantwoord worden:In
hoeverre verschillen leraren die gestoptzijn
met lesgeven in het voortgezet onderwiis van nog werkzame lerqren in de matewaarin
en de wijze woaropzij
de onderwijsorganisatie alsprofessionele leergemeenschap ervaren en de mate van ondersteuning in hun werk øls beginnende leraar die
zii
ervaren?1.3.
Leeswiizer
In
hoofdstuk2 wordt
het theoretisch kader besproken.Aan
de hand van bestaande literatuurzal geschetst worden wat al bekend is over
dit
onderwerp en wat leidende onderzoeken hierbijzijn.
Aan de hand hiervan zal de onderzoeksvraag worden opgedeeldin
een drietal hypotheses.Vervolgens zal
in
hoofdstuk3
de methode van onderzoek aan bod komen, gevolgd door deresultaten hiervan in hoofdstuk 4. De conclusie en discussie worden
in
hoofdstuk 5 besproken aan de handvan
het beantwoordenvan
de hypotheses en hiermee de onderzoeksvraag, het8
bespreken
van limitaties van het
onderzoeken
aanbevelingenvoor
verder
onderzoek en projecten.9
2.
Theoretisch kader
2.1.
Inleiding
Mogelijke
oorzakenvoor uitval van
startende lerarenzijn
divers.
Houtveen,Versloot
enGroenen
(2006)
ondervroegen startendeleraren,
wat
leidde
tot
een beschrijving
van verschillende problemen waarzij
tegenaan lopen.Zo
zoudenzij
onder andere moeite hebbenmet klassenmanagement,
motivatie van
leerlingen, beoordelen van prestatiesen
zoudenzij
beschikken
over
gebrekkige leermiddelenen
tegen een(te)
hoge
taakbelasting aanlopen(Houtveen,
Versloot,
&
Groenen, 2006).
Naast
deze onderwijskundige, didactische
enpedagogische componenten
van het onderwijs, die voornamelijk
te
maken hebbenmet
hetfunctioneren van de leerkracht en de klas, kampen leraren tevens met problemen rondom de
status
van hun
beroepen de
werkomgeving.Zij
ondervindenbijvoorbeeld
problemen metbetrekking
tot
de informatievoorziening vanuit en de communicatie met het management van de school.2.2.
Praktiikshock
Problemen
waar
startendeleraren mee
kampen,
leiden
regelmatig
tot
een
zogehetenprahijkshocfr
(Geerligs,
&
Van der Veen,
2009;
Houtveen,Versloot,
&
Groenen, 2006;Veenman, Denessen, Gerrits,
&
Kenter, 2001). Onder de praktijkshock wordt het shockeffectverstaan
waar
startendeleraren mee
te
maken
krijgen als
zij in
contactkomen
met
dealledaagse
praktijk
(Geerligs,&
Van der Veen, 2009). Deze ontstaat wanneer de perceptie van de startende leerkracht over het vak van leraar niet overeenkomt met de werkelijkheid.Hierbij
kan onderscheid gemaakt worden tussen twee verklaringen
voor
de praktijkshock (Veenman, Denessen, Gerrits,&
Kenter,20ll).
Ten
eerstekan
optimisme
over de
loopbaantijdens
de
studie
een verkeerd beeld oproepen. Fokkens-Bruinsmaen
Canrinus(2011)
sprekenin
hun
onderzoekover het
FIT-Choice-model dat
vijf
factoren noemt die motiveren om werkzaamte zijn in het onderwijs: deverwachtingen
ten
aanzienvan
de eigen lesgeefvaardighedenof
het
eigen kunnen, eerderesocialisatie-invloeden
zoals
een inspirerendrolmodel, de
perceptiesvan
de taak
zoals deingeschatte
moeilijkheid,
de waarden ten opzichte van het leraarsberoep en het leraarschap als beroep om op terug te kunnen vallen. Vaak is de perceptie van startende leraren te idealistischen
hebben
zij
het
gevoel
dat
lesgeven
niet moeilijk
is, waardoor
zíj
gevoelens vanontmoediging ervaren wanneer
zij
in
de
praktijk
komen
(Veenman, Denessen,Gerrits,
&
Kenter,200l).
Ook gebruiken zi-i collega's vaak als rolmodelin
plaats van af te gaan op watzij
tijdens hun opleiding hebben geleerd (Roness, 2010).Ten
tweede spreken Veenmanet
al.
(2001)over
een emotioneel isolement waar destartende leraren
in
kunnen komen. De verantwoordelijkheid diezij
plotselingkrijgen
en deregels
en
procedureswaar
zij
rekening mee moeten houden,komen
bovenopde
nieuweervaringen die zij hebben met het hebben van een nieuwe baan en het voor het eerst lesgeven aan een eigen klas.
Hierbij
schiet het tekort aan begeleiding van collega's en schoolleiding,waardoor leraren vaak het gevoel hebben
in
het diepe gegooid te worden enhet
daar zelf te moeten uitzoeken (Veenman, Denessen, Gerrits,&
Kenter, 2001).Dit
isolementwordt
ook
in
het artikel van
Ferguson en Johnson(2010)
besproken. Leraren die geen begeleiding en ondersteuning ontvangen van collega'sof
schoolleiding,zijn
twee keer sneller geneigd
uit
te vallenin
het onderwijs.Zij
voelen zich dan vaakniet
serieusgenomen
door
het
zittende schoolteam (Houtveen,Versloot,
&
Groenen, 2006),terwijl
eronder startende leraren
juist
behoefteis
aangelijkheid
tussen leraren (Ferguson,&
Johnson, 2010). Door het gebrek aan begeleiding,krijgen
startende lerarenbij
aanvang van hun baanin
het onderwijs al snel gemixte gevoelens van gedrevenheid en onzekerheid.2.3.
Mogeliike
redenen
om te
stoppen met
lesgeven
Naar de uitval onder
startendeleraren
zyn
tal
van
onderzoeken gedaan.Hierbij
wordtonderscheid gemaakt tussen stayers, movers en leavers
(Corbell,
Reiman,&
Nietfeld,
2008). Stayerszijn
leraren die niet de intentie hebben om het onderwijs te verlaten enblijven
werken op de school waar zij momenteel werkzaatnzijn.
Moverszijn
leraren die wisselen van schoolen dus ergens anders gaan werken maar
wel in
het onderwijs
blijven. Tot
slot
zijn
leavers leraren die het onderwijs verlaten en(tijdelijk)
stoppen met lesgeven.Voomamelijk richten
onderzoekenzich
op
de
redenenom het
onderwijs
niet
teverlaten.
Zo
legdenBurke,
Schuck, Aubusson, Buchanan,Louviere
en Prescott (2013) eenvragenlijst
voor
aan258
leraren met 31 redenenvoor hun
uitval
waarbij
zij
diendenaante
geven
welke voor
hen het
bestedan
wel
slechtste weergavenwaarom zij
gestopt waren.Hieruit bleek
dat
leraren
met
name
betrokkenheid
van studenten, het
eryaren
vanprofessionele uitdagingen
en het
genietenvan collegiale
supportals
belangrijkste factorenervaren
bij
het
beslissenom
werkzaamte blijven
in
het
onderwijs (Burke
et al.,
2013).Hancock en Scherff (2010) bespreken de volgende motieven
om te
stoppenof
juist
door tegaar:
met
lesgeven:
leraarkenmerken,lesgeefcondities,
studentvariabelen, self-efficacy,externe support
en
salaris.Een
duidelijk
overzicht
over de
redenenom
te
stoppen met lesgeven van startende leraren ishierbij
niet voor handen.De
complexiteit van
onderzoek naaruitval
onder startende lerarenwordt
ook
doorCorbell, Reiman en
Nietfeld (2003)
aangekaart.waarbij
geconcludeerdwordt dat
uit
deliteratuur geen specifieke redenen voor
uitval
blijkt.
Onder een redenwordt
volgens deDikke
van Dale "hetgeen" verstaan, "iemand als verklaring van een toestand, een door hem verrichte
daad enz. geeft". Redenen kunnen direct gegeven worden maar kunnen ook afgeleid worden.
Zo
kunnen perceptiesvan
succesook
afleiderszijn
van
redenenom
leste
geven. Corbell, Reiman enNietfeld
(2003) bespreken zes factorendie bijdragen
aanhet
succes dat leraren ervaren en hun bereidheid om teblijven in
het onderwijs. Ten eerste ishet
aanwezigzijnvan
een mentor van groot belang, evenals de ondersteuning van het schoolbestuur. Daar bovenopspeelt
ook
de
ondersteuningvan
collega's
en instructionele hulpbronnen,
zoals
het beschikbaarzijnvanbenodigd
lesmateriaal en een lokaal, eenrol
in het ervaren van succes en de bereidheid om teblijven
werkenin
het onderwijs. Het klassenklimaat,is
volgens Corbell, Reiman enNietfeld
(2008) tevens eenfactor die
hieraan bijdraagt, wÍurrrneede
sfeerin
deklas wordt bedoeld.
Tot
slot bespreken zij de taakafbakening die men als leraar kan maken ende
toewijding van
de
leraar(Corbell,
Reiman,&
Nietfeld,
2008).
In
eenlater artikel
vanCorbell, welke
zij
schreefin
samenwerking met Osborne en Reiman (2010), voegenztj
hier
nog
klassenmanagement, waarmeede
vaardigheidom
orde
te
houden bedoeldwordt,
en contact met ouders aan toe.2.4.
Ondersteuning
binnen
de
werkomgeving
De eerste
drie
factoren
van
Corbell, Reiman
en
Nietfeld
hebben
betrekking
op
deondersteuning van de werkomgeving.
Dit
draagt volgens henbij
aan het ervaren van succesin
het lesgeven en de bereidheid om werkzaam te
blijven in
het onderwijs.Hierbij
kunnen echter diverse problemen zich voordoen die te maken hebben met de werkomgeving, zoblijkt
uit
het onderzoek van Houtveen, Versloot, en Groenen (2006).Zo
geven sommige leraren aan dat er geen geleidelijke toenameis in
de verantwoordelijkheden diezijn
opgelegdkrijgen
vanuit deschool. Ook van de vele regels en procedures w¿urmee de school
werkt
en dievoor
nieuweleraren
doorgaansvreemd
zijn, wordt
verwacht
dat
leraren
dezezich
snel
eigen maken, evenals deinformele
gewoontes en routines.Het
ingroeienin
het beroep vraagt veeltijd
enmoeite, wat ertoe leidt dat persoonlijke omstandigheden van startende leraren hieronder leiden (Houtveen, Versloot,
&
Groenen, 2006).Uiteindeliik
presteren startende leraren optimaal wanneerzij
een gevoel vanveiligheid
en collaboratie vanuit de werkomgeving ervaren (Ferguson,
&
Johnson,2010). Verschillende professionaliseringsprogramma'szijn
ontwikkeld
om
de praktijkshock
tegente
gaan (VanVeen, Zwart,
Meirink,
&
Verloop,2010).
Uit
onderzoekblijkt
dat meer support en mentoringhierin, met
namein
het
eerstejaar,
een doorslaggevenderol
heeft
(Ferguson,&
Johnson,2010; Houtveen, Versloot,
&
Groenen,2006; Keengwe,&
Adjei-Boateng, 2012; Veenman,Denessen,
Gerrits,
&,
Kenter, 2001).
Zowel een
begeleidingsstructuur
als
eenbegeleidingscultuur dragen
bij
aan de afnamein uitval
onder startende leraren (Gaikhorst etal.,
2014). Onder een begeleidingsstructuur wordenalle
activiteiten
verstaandie de
schoolonderneemt
om
haar
startendeleraren
te
voorzien
van
ondersteuning,voor
zowel
deuitvoering van het onderwijs
alshet
opgenomen worden binnen de organisatie. Onder eenbegeleidingscultuur
wordt
eencultuur
verstaan,welke
ondersteuninglevert
aan startendeleraren opdat
hun intrinsieke motivatie
wordt
gestimuleerden
waarbijvoorbeeld
startendeleraren
makkelijk voor
adviesbij
ervarencollega's kunnen
aankloppen(Gaikhorst
et
al.,2014).
Steeds
meer
programma's
worden ontwikkeld waarbij
startendeleraren
wordenbegeleid
door
ervaren lerarendoor middel van
coaching (Veenman, Denessen,Gerrits,
&
Kenter, 2001). Deze programma's
zijn
voornamelijk gericht op het bevorderen van de kennisen
vaardighedenvan de
leraren
en de
uiteindelijke
prestatiesvan
leerlingen. Echter,
zoconcluderen
Veenman
et al.
(2001), daarbij
wordt
de
focus
niet
gelegd
op schoolorganisatorische randvoorwaarden,terwijl
deze cruciaal zljn voor de permanentheid enhet
succesmet het
professionaliseringsprogramma.Een
aantal voorbeeldenvan
dergelijkeschoolorganisatorische randvoorwaarden
zijn
leiderschap,tijd,
eencultuur om
in
te
kunnen leren en het creëren van een professionele leergemeenschap (Veenmanet
a1.,2001). Scholenzouden moeten streven naar een
door
Gaikhorst
et
al.
(2014)
genoemde integratedprofessional culture, waarbij
een continue professioneleuitwisseling
tussen leraren plaatsvindt,
zodat zowel onervaren als ervaren leraren kunnen profiteren van deze cultuur.2.
5.
Professionele leergemeenschap
Een
professionele leergemeenschapis
een
gemeenschapvan
schoolleidersen
leraren diegericht
is
op
een collectievereflectie
en verbeteringvan het
werk
in
de
school en de klas(Verbiest, 2003).
Hierin zijn
drie
aspectenverwerkt,
te
weten professionaliteit, leren
en gemeenschap.Het doel van
een
professionele leergemeenschapis
om
het
onderwijs
teverbeteren door
het
samen onderzoeken, delen en verbeteren van depraktijk.
Samenwordt
een gemeenschappelijke, duidelijke visie ontwikkeld die gericht is op het leren van de leerlingen de
rol
van de leerkracht en de schoolleidinghierin.
Op dezewijze
staan de verschillende actorenin
de leergemeenschap samen achter de activiteiten die ondernomen moeten wordenom tot kwaliteitsverbetering van het onderwijs te komen.
Om
dit
te bereiken tracht men de eigenpraktijk
te onderzoeken en daar waarmogelijk
te verbeteren,
waarbij
deimpliciete
praktijkkennis van de leerkracht centraal staat (Verbiest, 2003). Daarnaast spelen gezamenlijke leerprocessen een groterol
die
ontstaandoor
leraren samen een reflectieve dialoogte
laten voerenten
aanzien van hun eigenpraktijk
en die vancollega's.
Op die
manier worden ervaringen uitgewisseldwelke
meegenomen wordenin
deklas wat zou moeten leiden tot onderwijsverbetering. Ook wordt ruimte gemaakt om interactie
tussen groepsleden
te
laten
plaatsvinden,zoals
gezamenlijke lesvoorbereiding.Dit
vraagt echter wel om vaardigheden van leraren om open te staan voorkritiek
en hetwillen
en kunnenparticiperen
in
een reflectief dialoog.Uiteindelijk leidt
dit
dustot
een deprivatisering van hetwerk van
lerarenwaarbij
ondersteunenden
gedeeld leiderschap eenbelangrijk
kenmerk is(Verbiest, 2003).
2.6. Conclusie
theoretisch
kader
Een professionele leergemeenschap bevordert dus het wederzijds respect en waardering voor
ieders inbreng, een behoefte
die ook
heerst onder startende leraren. Doordat leraren, zowelervaren als onervaren, het doel hebben van elkaar te leren, ontstaat gelijkheid en ruimte voor
ontwikkeling.
Daardit
de problemen die beginnende leraren ervarenlijkt
te voorkomen, zoumen verwachten dat er zich
bij
startende leraren werkzaamin
een dergelijke werkomgeving,minder
uitval
voordoet dan onder lerarendie
niet
werkzaamzijn
binnen een professioneleleergemeenschap.
Dit
roept
de
vraag
op
hoe
beginnende
leraren
een
professionele leergemeenschap ervaren, enof
de redenen vanuitval
op scholen die minder als professionele leergemeenschap functionerenvan
andere aardzijn.
Getrachtzal
worden
een antwoord te geven op de centrale onderzoeksvraag;In
hoeverre verschillen leraren die gestoptzijn
met lesgeven in het voortgezet onderwijs van nog werkzame leraren in de matewaarin
en de wijze waoropzij
de onderwijsorganisatie alsprofessionele leergemeenschap ervaren en de mate van ondersteuning in hun werk als beginnende leraqr die
zij
ervaren?Bij
het
beantwoordenvan
deze
onderzoeksvraagworden
twee
manierenvan
onderzoekgebruikt,
namelijk
het
toetsen
van
hypothesesen het
uitvoeren
van
een
inhoudelijk
vergelijking.
De
volgende hypotheseszullen
getoetst worden.Allereerst
zal
gekekenworden
of
leraren daadwerkelijk meer aangeven
van
ondersteuningte zijn
voorzien, naar matezij
deonderwijsorganisatie
meer als
professionele leergemeenschap ervaren.De
hypothese diehierbij
getoetst wordt,luidt:
Hypothese
l:
Naarmatede
onderwijsorganisatienaar
meningvan
lerarenfunctioneert
alsprofessionele leergemeenschap, ervoren
zij
meer ondersteuningin
hun werk als beginnendeleraar.
Gekeken zal worden
of
er een verband te vinden is tussenuitval
binnen het onderwijs en het ervaren van een professionele leergemeenschap. De derde hypotheseluidt
dan ook:Hypothese
2:
Leraren die
gestoptzijn
met lesgevenin
het voortgezet onderwiis, hebben deonderwijsorganisatie in mindere mate als professionele leergemeenschap ervaren dan leraren
die nog werl<zaam
zijn
in het onderwijs.Daar de werkomgeving volgens diverse onderzoeken
bij
de redenenvoor uitval
een groterol
speelt, is het van belang om te onderzoeken of er een verband te vinden is tussen
uitval
binnenhet onderwijs en het ervaren
van
ondersteuning. De volgende hypothesezal
hierbij
getoetst worden:Hypothese
3:
Leraren
die
gestoptzijn
met
lesgevenin
het
voortgezetonderwijs,
hebbenminder
ondersteuningbij
hun werk
als
beginnendeleraar
ervaren
dan leraren die
nog werlczqamzijn
in het onderwijs.Met
behulp van de
laatste hypothesezal
worden îagegaaî
of
lerarendie
uitgevallen zijn
minder
¿ulngevenvan
ondersteuningbij hun
werk
als
beginnende leraarte
zlin
voorzien,naarmate
z7j
de
onderwijsorganisatieniet
als
een
professionele leeromgeving
ervaren. Getoetst zal worden of het verbanduit
hypotheseI
sterker is wanneer lerarenzijn
uitgevallen.Hypothese
4:
Leraren die
gestoptzijn
met lesgeven binnenhet
voortgezetonderwiis
en deonderwijsorganisatie
minder
hebben ervarenals
een professionele leergemeenschap, zullenook
in
mindere mate hebben aangeven van ondersteuningbij
hun werk als beginnendeleraar
tezijn
voorzien.Tot slot
zal een inhoudelijkevergelijking
uitgevoerd worden om dewijze
nate
gaan waaropzij
de
onderwijsorganisatieals
professionele leergemeenschapervaren
en
de mate
van ondersteuningin
hunwerk
als beginnende leraar diezij
ervaren.Hierbij
zal gekeken wordennaar het beeld die leraren hebben over de onderwijssector.
3.
Methoden
3.1.
Inleiding
Dit
hoofdstuk beslaat de methodologische verantwoording van het onderzoek naar derol
vanuitval
binnenhet
onderwüsbü
het
ervarenvan
ondersteuningbij
het
werk
als beginnendeleraar
en het
functioneren
van
een onderwijsorganisatie
als
een
professionele leergemeenschap. Eerstwordt
ingegaanop
het design vanhet
onderzoek (3.2). Vervolgens worden de onderzoeksgroep (3.3) en de variabelen en instrumenten (3.4) beschreven,waamade data-analyse aan bod komt (3.5).
3.2. Design
Door middel van het verrichten van een
'mixed
methods' designis
getracht een antwoord tevinden
op
de
onderzoekswaÃg.Hiertoe
is
een
cross-sectioneelsurvey
afgenomen met gesloten en met open vragen. Cross-sectioneel onderzoek maakt hetmogelijk
omin
een kortetijd
een beschrijving te geven van de attituden, meningen, gedragingen of karakteristieken van een populatieof
een steekproef daawan(Creswell,
20II).
Hiertoe
is
in
dit
onderzoek eenvragenlijst
uitgezet onder startende lerarenin
het voortgezet onderwijs, waarin twee soorten gegevens verkregenzijn,
kwantitatieve gegevens met verschilscores tussen de twee groepenleraren en
kwalitatieve
gegevensover welke inhoudelijke
verschillenvoorkomen.
Analyse van de aldus verzamelde gegevens was gericht ophet
nagaaî van de relatie tussen de matewaarin een
onderwijsorganisatiefunctioneert
als
professionele leergemeenschapen
het ervaren van ondersteuningbij
het werk als beginnende leraar.3.3.
Onderzoeksgroep
In dit
onderzoek
zijn
gegevens verzameld onder startende leraren diewerkzaart zijn
in
hetvoortgezet
onderwijs
of
welke
hier
zijn
uitgevallen door middel
van
een
vragenlijst.Respondenten
zijn
op
twee verschillende manieren geworven.Allereerst
is
een bericht met eenlink
naar deonline
vragenlijst gezetop
zowel de Linkedln-groep als de Facebookgroepvan
alumni van de Universiteit van
Amsterdam.Dit
leverde echter geen responsop.
Ten tweedezijn
respondenten geworvenvia
de alumnibestandenvan
lerarenopleidingen aan deUniversiteit van Amsterdam van de afgelopen zes jaar. De vragenlijst is opgestuurd naar de
e-mailadressen
uit
de alumnibestanden.In
de eerste wervingspogingzijn
750 leraren benaderd,waarvan 39 personen reageerden. Vervolgens
is
een reminder gestuurdonder
dezelfde 750leraren waardoor
nog
32
personenhebben
gereageerd, resulterendin
een
uiteindelijkeresponse v an 7
I
(9 .47 %). Data zijn verzameldin
augustus 201 4.3.4.
Variabelen
en
instrumenten
Voor de
uitvoering
van
dit
onderzoek
is een digitale vragenlijst
samengesteld met verschillende onderdelen:-
Algemene gegevens;-
Professioneleleergemeenschap;-
Ondersteuning.De volledige vragenlijst
is
opgenomenin Bijlage
1. Respondenten kregen naelk
gedeelte en op het einde van de vragenlijst de mogelijkheid om opmerkingen te plaatsen.Algemene gegevens
De respondenten werd allereerst gevraagd naar enkele algemene gegevens, waaronder
of
zij
nog
werkz¿utm warenin
het onderwijs (a
of
nee),wat
hun
ervaringin
het onderwijs
was(aantaljaren
lesgeven) en hoelangzij
reeds afgestudeerd waren (aantaljaren).
Vervolgens werd gevraagdom kort
te beschrijven hoezij
tegen de onderwijssector aankeken en hoezij
het in het algemeen vonden om
in
de onderwijssector werkzaamte zijn (open vragen).P r ofe s s ione I e I e er geme e ns chap
Het tweede deel van de vragenlijst betrof een vragenlijst over het al dan niet ervaren van een
professionele leergemeenschap
binnen de
schooldie
lerarenhet
meest bepalendvoor
hunbeeld
van
de
schoolorganisatieachtten.
Alvorens
de
vragen
in
te
vullen,
werd
derespondenten gevraagd,
de school die
zij
het
meest
bepalendvoor hun
beeld
van
hetonderwijs
achttenin
gedachtete
nemen.Dit
hoeft
dus
niet de
school
te
zijn
waarcpzij
werkzaan waren of het laatst gewerkt hadden.
Voor
het
meten
van
het
al
dan
niet
ervaren
van
de
school
als
professioneleleergemeenschap
is
gebruik
gemaakt
van
een
bestaandinstrumentarium,
namelijk
devragenlijst
"Professionele
leergemeenschappendeel
1:
kenmerken
van
professioneleleergemeenschappen"
(Verbiest,
2012).Dit
instrument bestaatuit
drie
hoofdschalendie
elkeen aspect van een professionele leergemeenschap meet:
1.
Persoonlijke capaciteit, met als subschalen reflecteren en gebruik van kennis;2.
Interpersoonlijke capaciteit, met als subschalen gemeenschappelijke visie encollectief
leren en werken;
3.
Organisatorische capaciteit, met als subschalen structuur en cultuur.Het
instrumentvan Verbiest (2012)
is
bedoelden gebruikt
in
het
basisonderwijs. Ten behoevevan
dit
onderzoekis
het
instrument aangepastvoor het
voortgezetonderwijs.
De wij zigingen betroffen :l.
termen als leerkracht vervangen door leraar;2.
bij
ons op school te vervangen door op deze school.Deze aanpassingen
zijn
weergegevenin
Bijlage
2.
Bovendienis
beslotenin
plaatsvan
eenvierpuntschaal
in dit
onderzoekgebruik
te
makenvan
een zespuntschaalomdat
dit
meerspecifiekere
informatie geeft
over
de
ervaring
van
de
docent.
Per
stelling
werd
derespondenten gevraagd om aan te geven
of
zij
(1) het sterk mee oneens,(2)
oneens,(3)
eenbeetje mee oneens, (4) een beetje mee eens, (5) eens of (6) sterk mee eens
zijn
met de stelling.De
respondentenkregen
in
de digitale
vragenlijst
28
stellingen voorgelegd.
Destellingen behoren
elk
tot
een van de zes aspectenenzijn in
de vragenlijst gegroepeerd per aspect. Een voorbeeld van een stelling, die hoortbij
het aspect Persoonlijke capaciteit is:"Op
deze
school werken
de
leraren samenom
nieuwe kennis,
vaardighedenen
aanpakken te verwerven en toe te passen in het onderwijs." (zie verderBijlage
1).Ondersteuning vanuit de werkomgeving
Het
derde onderdeelvan de digitale vragenlijst betrof
eenvragenlijst over het
al
dan nietervaren van ondersteuning
bij
het werk als beginnende leraar. Respondenten werd gevraagdof
zij
toegewezen warentot
een mentor op de school diezij
het meest bepalend voor hun beeldvan
de
schoolorganisatieachten.
Voor het
meten
van
het
al
dan
niet
ervaren
van ondersteuningbij
het werk als beginnende leraar, werd gebruik gemaakt vanvijf
aspecten dieCorbell,
Osborneen Reiman (2010)
gebruikenin
hun vragenlijst
Perceptionsof
SuccessInventory
for
Beginning Teachers (PSI-BT), te weten:1.
de aanwezigheid van ondersteuning van een mentor;2.
de aanwezigheid van ondersteuning van een collega;3.
de aanwezigheid van ondersteuning van het schoolbestuur;4.
de aanwezigheid van ondersteuning in taakafbakening;5.
het contact met de ouders/verzorgers.De respondenten kregen
in
de digitale vragenlijst 21 stellingen voorgelegd. De stellingenvan deze aspecten
zijnvertaald
naar het Nederlands, nagekeken door de scriptiebegeleider, enzijn
weergegevenin Bijlage
2. Een voorbeeld van een dergelijke stelling is:"Op
deze schoolheb
ik
de
mogelijkheid
om
open
gesprekkente
voeren
met
andere startende leraren.". Respondentenwerd
gevraagdom per stelling op
een zespuntschaal aante
gevenof
zij
het sterk mee oneens (1), oneens (2), een beetje mee oneens (3), een beetje mee eens (4), eens (5)of
sterk mee eens(6)
zijn met de stelling, tevens kondenzq
aangeven indien en stelling nietvan toepassing was.
Daarnaast
werd gebruik
gemaakt
van
een drietal
vragen, tevens
gebaseerdop
devragenlijst van Corbell, Osborne en Reiman (2010). Respondenten
werd
gevraagd in hoeverrezij
de volgende categorieenbelangrijk
vonden: contactenmet
leerlingen, het verzorgen van lessen,het
werken aanonderwijsontwikkeling, het
participerenin
de
schoolorganisatie, desamenwerking met collega's en de contacten
met
ouders. Respondentenwerd
gevraagd omper stelling op een zespuntschaal aan te geven
of
zij
het sterk mee oneens (1), oneens(2),
een beetje mee oneens(3),
een beetje mee eens(4),
eens(5) of
sterk mee eens(6) zijn
met destelling.
Ook
werd
respondenten gevraagd aante
gevenwat
de drie
belangrijkste factorenwaren die
bij
verandering zouden leidentot
verhoging van de werktevredenheid, waarbij zijde keuze hadden
uit
salaris, gezondheids- en pensioenregeling, ondersteuning van een mentor, ondersteuningvan collega's,
ondersteuningvan het
schoolbestuur, orde houdenin
de klas,student discipline, lesgeven
aaî
leerlingen
met
verschillende
capaciteiten,
toetsing,leerlingmotivatie,
instructiemateriaal,de taak als
leraar,
de
werkdruk,
ondersteuning vanouders
en
professioneleontwikkelingsmogelijkheden. Tot
slot
werd
gevraagdwat
hunintenties waren
met
betrekking
tot
het
lesgeven (keuzeuit zes
antwoordmogelijkheden), weergegeven inBijlage
1.3.
5.
Schaalconstructie
Ten
behoevevan
schaalconstructieis
unidimensionaliteit en
betrouwbaarheid onderzocht.Voor
het meten van de unidimensionaliteitzijn
componentenanalyses uitgevoerd.Voor
het meten van de betrouwbaarheid, is de Cronbach's alpha berekend. Het doel van het controlerenop
unidimensionaliteitis
datje
kan meten dat variantievan
items door een bepaalde factorkunnen worden verklaard, opdat die factor ook het aspect meet.
P r ofe s s ione I e I e er gem e e ns chap
Voor elk
van de drie basiscapaciteiten (persoonlijk, interpersoonlijk, organisatorisch) van deschool
als
professionele leergemeenschapis
eenprincipale
componenten analyse (PCA) gedaanen
is
de
Cronbach's alpha
berekendom
schalente
construeren.De
items
van'Persoonlijke capaciteit' bleken
op
één
componentte
laden
in
de PCA.
De
items
van'Interpersoonlijke capaciteit' bleken
in
de PCA op twee componenten te laden, die echter nietovereenstemden met het onderliggende theoretische onderscheid tussen 'gemeenschappelijke
visie'
en'collectief
leren en werken'. Vervolgens iszijn
de items geforceerd toegewezen aaneen
factor
in
de PCA
(mineigen:1). Daarbij bleek
dat
alle
items
voor
de
schaal'Interpersoonlijke capaciteit'
hoog
laadden op een component.Op grond van
deze analysesis voor
beide factoren een schaal geconstrueerd en eenbetrouwbaarheidscoëfficient berekend. Beide schalen bleken
in
hoge mate betrouwbaar (.91 en .93). De resultaten van de schalen 'Persoonlijke capaciteit' en 'Interpersoonlijke capaciteit'zijn
weergegevenin
Tabel 1 en Tabel 2.Tabel 1 : Schaalconstructie
van'Persoonliike
capaciteit'.Schalen Aangepaste items:
Op deze school: Ladingen Persoonlijke capaciteit Eigenwaarde:4.68 % verklaarde variantie:66.85 Cronbach's a:0.91
l.
...zoeken de leraren steeds naar betere aanpakken voor hun werk. 90 86 822.
...reflecteren de leraren over hun eigen opvattingen over goed onderwijs.3. ...denken de leraren na over wat werkt en wat niet werkt in hun
onderwijs.
4.
'¿aan de leraren na hoe hun aanpak de leerlingen beihvloedt5. ...maken de leraren gebruik van recent onderwijskundig onderzoek'
6.
...stellen de leraren zich op de hoogte van goede praktijkvoorbeelden uitandere scholen.
7. ...stellen de leraren zich op de hoogte van goede praktijkvoorbeelden
van collega's uit de eigen school.
.84 .72 .74
.82
Tabel 2 : Schaalconstructie
van'
Interpersoonliike capaciteit' .Schalen Aangepaste items:
Op deze school: Ladingen Interpersoonlijke capaciteit Eigenwaarde:6.93 oÁ verklaarde variantie
:
57.77 Cronbach's a:0.938. ...werken leraren samen bij het ontwikkelen van een visie over leren en
onderwijs.
9. ...worden beslissingen genomen in lijn met de visie van de school op leren en onderwijs.
l0....voelen leraren zich gezamenlijk verantwoordelijk voor het leren van
alle leerlingen op school.
I L...delen de leraren dezelfde opvattingen over hoe het leerproces van leerlingen dient te worden ondersteund.
l2....werken de leraren samen om nieuwe kennis, vaardigheden en aanpakken te verwerven en toe te passen in het onderwijs.
13....drukken de collegiale relaties tussen de leraren betrokkenheid bij
schoolontwikkeling uit.
l4....werken de leraren samen om de leerlingen te helpen en om problemen
op te lossen.
l5....voeren de leraren een respectvolle dialoog met elkaar waarin verschillende ideeën worden onderzocht.
l6....observeren de leraren elkaar in de les en/of geven elkaar feedback over hun manier van lesgeven.
l7....delen de leraren op informele wijze ideeän en suggesties, gericht op het verbeteren van het leren van de leerlingen.
l8....bespreken de leraren samen de leerlingresultaten om hun eigen aanpak te verbeteren.
l g....participeren de leraren in intervisiegroepen of gelijksoortige
leergroepen. .76 .67 .'79 .75 .84 .64 .85 .76 .80 .83 .79 .60
Net
als
bü de
items
voor
'Interpersoonlijke
capaciteit',
bleken
de
items
voor'Organisatorische capaciteit' op twee componenten te laden.
Hierbij
bleek echter dat de twee componenten overeenkomstig warenmet de
subschalen'Structuur' en 'Cultuur'. Het
item"Op
deze school bevorderthet
communicatiesysteemin
de
school een goede doorstromingvan de
informatie naar
de
leraren."
laaddeop
beide
componenten nagenoeg even hoog.Besloten is
om
dit
item
in
de
beoogde
schaalstructuur
te
behouden,
namelijk'Organisatorische capaciteit: structuur' en'Organisatorische capaciteit:
cultuur'.
Ook van de
aldus
construeerdetwee
schalenis
de
betrouwbaarheid berekend. Deschaal
'Organisatorischecapaciteit:
structuur' bleek goed
betrouwbaar
(.83);
de
schaal 'Organisatorische capaciteit:cultuur'
bleekredelijk
betrouwbaar(.77).
De resultaten van dePCA
zijn
weergegevenin
Tabel 3.Tabel3:
Schaalconstructie van'Organisatorische capaciteit: structuur' en'Organisatorischecapaciteit:
cultuur'
Schalen Aangepaste items:
Op deze school: Ladingen Organisatorische capaciteit: structuur Eigenwaarde:2.64 %o verklaqrde variantie
:
29.33 Cronbach's a:0.772}....maakt de planning het mogelijk dat leraren en team samen werken en leren.
2 I ....zijn er voldoende mogelijkheden voor professionele ontwikkeling van de leraren.
22....2ijr, voldoende instructiematerialen beschikbaar. 23....hebben de leraren gemakkelijk toegang tot vakliteratuur.
24....bevordert het communicatiesysteem in de school een
.20 .31 .l I .09 .55 .64 .78 .76 .51 goede doorstroming van de informatie naar de leraren.
Organisatorische capaciteit: cultuur Eigenwaarde:2.72 oÁ verklaarde variantie: 30.25 Cronbach's a:0.83
25....getuigen de relaties tussen de teamleden van vertrouwen
en respect.
26....durven de leraren elkaar aan te spreken op het professioneel functioneren.
27....worden initiatieven om het onderwijs hier te verbeteren
door de collega's gewaardeerd.
28....is het vanzelfsprekend datjeje als leraar en als team blijft
ontwikkelen. .81 .84 .69 .66 .02 17 .50 .46
Bij
'professionele leergemeenschap'zijn
dusvier
schalen onderscheiden, te weten:1.
Persoonlijke capaciteiq2.
Interpersoonlijke capaciteit;3.
Organisatorische capaciteit: structuur;4.
Organisatorische capaciteiti cultuur.Ondersteuning
Tevens is
voor elk
van devijf
aspecten van ondersteuningbij
hetwerk
als beginnende leruar eenprincipale
componenten analyse(PCA)
gedaan enis
de Cronbach's alpha berekend om schalen te construeren. De resultaten hiervanzijn
weergegeven in Tabel 4.Tabel 4: Schaalconstructie van'ondersteuning'
Schalen Aangepaste items: Ladingen Ondersteuning van mentor Eigenwaarde--2.44 % verklaarde variantie
:
60.93 Cronbach's a:0.781.
Mijn mentor heeft mij van hulp voorzien op het gebied van klassenmanagement.4.
Mijn mentor was empathisch.5.
Mijn mentor moedigde mij aan om te reflecteren op mijn leraarschap/lesgeven.6.
Werken met mijn mentor was een positieve ervaring geweest..68 .83 .78 .83 Ondersteuning van collega Eigenwaarde: l.79 % verklaarde variantie :59.53 Cronbach's a:0.66
7 Op deze school had ik de mogelijkheid om open gesprekken te 78 75
79 voeren met andere startende leraren.
8.
Op deze school waren er momenten waarop ik samen met directecollega's het werk inplan.
9.
Op deze school was het mogelijk om lessen van collega's te bezoeken en obseryeren. Ondersteuning van schoolbestuur Eigenwaarde:3.61 %o v er kl aar de v ar iantie -- 72.20 Cronbach's a--0.901 1. Het schoolbestuur voorzagmij van gepaste feedback op mijn
discipline keuzes.
12. Het schoolbestuur moedigde mij aan om een effectieve leraar te zijn.
13. Het schoolbestuur heeft mij kennis laten maken met de school en het personeel.
14. Ik ben tevreden met het contact dat ik had met mijn schoolbestuur.
I 5. Het schoolbestuur voorzag mij van effectief instructief leiderschap.
.80 .89 .79 .89 .87 Ondersteuning in taakafbakening Eigenwaarde:1.92 % verklaarde variantie
:
63.93 Cronbach's a:0.7116. Op deze school had ik tenminste een periode per dagdie ik kan 84 besteden aan mijn planning van lessen zonder onderbreking.
17. De werkdruk van mijn leraarschap was redelijk.
18. Startende leraren hadden de mogelijkheid om te kiezen of zij extra taken oppakken ofniet.
8l
75
Voor
de schaal 'ondersteuning van het schoolbestuur' bleek dat de items op één component laaddenbij
de PCA.In
dePCA
van de anderevier
beoogde schalen kwam n¿utr voren dat deitems op twee componenten laadden.
Bij
forceren van dePCA
op een component bleken er eenof
meerdere items onvoldoende te laden. Wanneer deze analyse meer dan één component toonde, is gekekenof
de Cronbach's alpha ook hoger werd wanneer het item dat op de tweede component laaddeverwijderd
werd en vervolgensis
gekekenof
aan de hand van de inhoud verklaard kon worden waarom deze items verwijderd moesten worden.Dit
wasbij
alle items het geval;dit
wordt hierna per schaal toegelicht.Bij
de schaal 'ondersteuning van eenmentor'
hoorden zes items. Twee items gaven problemenin
PCA en verlaagden ook de Cronbach's alpha ('alphaif
item deleted'),namelijk
het
item "Mrjn
mentorheeft
mij
van
hulp
voorzien
op
het
gebiedvan
communicatie metouders
of
verzorgersvan
mijn
leerlingen"
en het item
"Mijn
mentor heeft
mij
van
hulp voorzien op het gebied van instructie".Inhoudelijk
kandit
beargumenteerd worden omdat het eersteitem zich
meerleent
voor
het
basisonderwijswaar
leerkrachten regelmatig contact hebben met ouders.In
het voortgezet onderwijs heeft alleen de mentor contact met de oudersen
vaak
alleen alshet
niet
goed
gaat methun
kind op
school. Leraren hebbenhier in
hetvoortgezet onderwijs dus minder mee van doen en bespreken
dit
dan ook nauwelijks met hunmentor.
Verwijdering van het
tweedeitem kan
beagrumenteerdworden omdat
hulp
bij
instructie
vaakal
aangebodenwordt door
de lesmethodedie
leraren hanteren waardoorzij
minder
hulp
van hun
mentor behoeven. Beslotenis om
beide itemste
verwijderen
uit
deanalyse en een schaal
te
construeren met devier
itemsdie
samenduidelijk
unidimensioneel op een component laadden en bovendien een hoge betrouwbaarheid hebben.Bij
de schaal 'ondersteuning vancollega's'
hoordenvier
items.Na PCA is
geblekendat het item
"Ik
had
een collega
die
lesgeeft
aanhetzelfde niveau
of binnen
hetzelfde vakgebied, diemijn
vragen beantwoordt."
Iaadde op een tweede component. Daar PCA en dereliability
weinig utsluitsel
gaven,zijn
items van de schaal 'ondersteuningvan
een mentor'meegenomen
in
dePCA om
meer informatie tekrijgen
over hoe hetitem zich
verhoudt totandere.
Hierbij
waste
zien dat het item ook hier niet samen op een component laadde met deandere items
uit
de
schaal 'ondersteuningvan collega's',
waardoor beslotenis
dit
item
teverwijderen.
Inhoudelijk
kandit
verklaard worden daarbijna
alle
respondentenop
dit
itemmee eens
of
sterk mee eens antwoorden, endit
item zich specifiekricht
op een collega binnen het vakgebiedin
tegenstellingtot
de andere items van de schaaldit
gerichtzljn
op de gehele schoolorganisatie.De
schaal 'ondersteuningin
taakafbakening'is
bevraagd metvier
items.Na PCA
is gebleken dat het item"Ik
had moeite met de toetsdruk" laadde op een tweede component. Naverwijdering
vandit
item
uit
de schaal en het forceren van de items op een factor, leiddedit
tot
één factor met de overige items.Inhoudelijk
kandit
verklaard worden daardit
item
zichspecihek
richt op
een
onderdeelvan
taakafbakening,waar de
andereitems
breder zijn
geformuleerd.
Tot
slot
hoordentwee
itemsbij
'ondersteuningvan
de ouders'. Gekekenis
naar decorrelatie tussen
de items.
Inhoudelijk zijn
de items
anders, daarhet item "De
ouders en verzorgers vanmijn
leerlingen ondersteunden de vorderingen die hunkind
maakt op school"zich
richt
op
de ondersteuningvan
ouders enhet item
"Ik
kreeg voldoende begeleiding enondersteuning
bij
het
werken
met
oudersen
verzorgers"
zich richt op
ondersteuningbij
ouders.
Dit
is
terugte zienin
decorrelatie
aangeziendezeniet significant is
dus kunnen deitems samen geen verdere
informatie
geven. De itemsverwijzen
in
zekerezin
naar dezelfdeinhoud
als
het item
"Mrjn
mentor heeft
mij
van
hulp
voorzien
op
het
gebied
vancommunicatie
met
ouders of verzorgers
van mün
leerlingen" (verwijderd
wegensonvoldoende
lading op
de schaal 'ondersteuning van eenmentor') namelijk
de afstemming met ouders. Afstemming met ouders is in het voortgezet onderwijs een andere aangelegenheiddan het
primair
onderwijs, zeker voor beginnende leraren,Blj
nader inzien is dus besloten deitems over afstemming met ouders buiten beschouwing te laten.
Kortom,
vier
schalen werden onderscheidenbij
'ondersteuning', te weten:1. Ondersteuning van een mentor; 2. Ondersteuning van collega's;
3. Ondersteuning van schoolbestuur; 4. Ondersteuning in taakafbakening.
Voor
deze schalen was de betrouwbaarheid redelijk tot uitstekend (0.66-
0.90), weergegevenin
Tabel4.
3.6. Data-analyse
Om
antwoordte
kunnen gevenop
de onderzoeksvraag,zijn
zowelkwantitatieve
(geslotenvrragen) als
kwalitatieve
data (open vragenin
de vragenlijst)
verzameld.Allereerst
is
eenoverzicht gemaakt van de beschrijvende statistieken van de onderzoeksgroep. Om de relaties te toetsen tussen de schalen die betrekking hebben op het ervaren van de onderwijsorganisatie
als
professionele leergemeenschapen het
verkrijgen
van
ondersteuningbij
het werk
alsbeginnende leraar (hypothese 1), werden meervoudige regressieanalyses uitgevoerd. Om na te gaan
of al
naar gelang lerarenzijn
uitgevallenin
het onderwijsof
niet, verschillen te vindenzijn
in
het ervaren van de onderwijsorganisatie als professionele leergemeenschapvoor
elkeschaal (hypothese
2),
zijn
t-toetsenvoor
onafhankelijke
steekproeven toegepast. Dezelfde analyseszijn
toegepastvoor het
nagaanvan de
ervaring
van
ondersteuningbij
werk
als beginnende leraaral
naar gelang lerarenzijn
uitgevallenof
niet.
Om nate
gaanof
deuitval
onder leraren een moderatoreffect heeft op de relatie tussen de schalen die betrekking hebben
op
ervarenvan
de onderwijsorganisatie als professionele leergemeenschapen het
voorzienzijn
van ondersteuningvanuit
dewerkomgeving
(hypothese4),
zijn
regressieanalyses metinteractie-effecten
uitgevoerd. Bij
deze
analyses
is
een
significantieniveau
van
0.05 (tweezij dige toets) gehanteerd.Ter
vergroting van de
betrouwbaarheidvan de
resultaten,is
een nadere stapin
debovenstaande analyses gezef.
De twee
groepen respondenten,die
enerzijdsnog
werkzaam warenin
het onderwijs en anderzijds gestopt waren met lesgeven, zijn nader gespecifieerd op basis van de antwoorden van de respondentenbij
de vraag naar hun intenties met betrekking tot het lesgeven (zie paragraaf 3.4).De
kwalitatieve
gegevenswerden
als
volgt
geanalyseerd. Respondenten werdgevraagd
kort
te
beschrijven
hoe
zlj tegen
de
onderwijssector aankekenen
of
zij nog
opmerkingen haddenbij de vragenlijst.
Eerstwerd per
leraar onderscheid gemaakt tussenpositieve en negatieve uitspraken, zonder te
kijken
naarof
deze leraar nog werkzaam isof
isuitgevallen
in
het
onderwijs. Vervolgensis
gekekenwelke
leraren nog werkz¿ulm waren enwelke
uitgevallen
\ryarenen welke
uitspraken
daarbij
hoorden.
Het
aantal positieve
ennegatieve uitspraken voor beide groepen is vervolgens geturfd.
Om
inzicht
te
krijgen
in
de
wijze waarop
leraren
de
onderwijsorganisatie alsprofessionele leergemeenschap
ervaren
en de
mate
van
ondersteuningin
hun werk
alsbeginnende leraar,
is
eerstper
uitspraak gekekenof
het
betrekking heeft
op
eenvan
dekenmerken van de professionele leergemeenschap (persoonlijke capaciteit, interpersoonlijke capaciteit, organisatorische
capaciteit:
structuur, organisatorischecapaciteit:
cultuur).
Eenoverzicht
is
gemaaktvan de
uitspraken gegroepeerdnaar kenmerk
van de
professionele leergemeenschap, om de wrjze na te gaan waaropzij
de onderwijsorganisatie als professionele leergemeenschap ervaren. Op eenzelfcle manier is per uitspraak gekekenof
dezein
te delen,ditmaal
in
eenvan de
kenmerkenvoor
ondersteuning (mentor,collega's,
schoolbestuur entaakafbakening).
Ook
hiervanis
een overzicht gemaaktom de wijze
nate
gaan waatopzij
ondersteuning in hun werk als beginnende leraar ervaren.