• No results found

Protectieve factoren op sociaal gebied bij kinderen in oorlogen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Protectieve factoren op sociaal gebied bij kinderen in oorlogen"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Protectieve factoren op sociaal gebied bij kinderen in oorlogen

Irma Vejzovic Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10327002 Begeleider: Ernst Mulder

Scriptie bachelor Pedagogische Wetenschappen Aantal woorden: 4895

(2)

Abstract

Kinderen in oorlogen hebben een grotere kans op het ontwikkelen van emotie- en gedragsstoornissen. In dit literatuuronderzoek is onderzocht wat het verband is tussen

protectieve factoren op sociaal gebied en het voorkomen van deze stoornissen bij kinderen in oorlogsgebieden. Hieruit komt naar voren dat er een duidelijk verband is waarbij affectieve en sociale steun van peers, een steunende ouderschapsstijl, emotionele beschikbaarheid van ouders, een veilige gehechtheid, een kalme reactie van ouders op oorlogstrauma en een goede mentale gezondheid van de moeder bijdragen aan het verlagen van het risico op emotie- en gedragsstoornissen. Met deze kennis kan er aan kinderen handvatten worden geboden, waardoor hun veerkracht geoptimaliseerd wordt en zij zich ondanks de oorlog gezond ontwikkelen.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 4

Contacten in een peer netwerk 7

Relatie met ouders 11

Conclusie en Discussie 16

(4)

Protectieve factoren op sociaal gebied bij kinderen in oorlogen

Van elke oorlog zijn kinderen het slachtoffer. Ook in deze moderne maatschappij zijn er nog dagelijks conflicten tussen verschillende bevolkingsgroepen en landen (Volkskrant, 2014). De conflicten hebben nadelige effecten op de levens van kinderen en hun familie. Zo kunnen kinderen uit oorlogs- en conflictgebieden last krijgen van een posttraumatische stress stoornis, een depressie, angsten en andere internaliserende gedragsproblemen (Betancourt, McBain, Newnham, & Brennan, 2013; Thabet, Abed, & Vostanis, 2004). Daarnaast kunnen ze externaliserende gedragsproblemen ontwikkelen, zoals agressief en antisociaal gedrag (Allwood, Bell-Dolan, & Husain, 2002; Williams, 2006).

Uit onderzoek van Barenbaum, Ruchkin en Schwab-Stone (2004) blijkt dat kinderen die een bepaalde tijd hebben doorgebracht in een oorlogsgebied een aanzienlijk grotere kans hebben op het ontwikkelen van emotie- en gedragsstoornissen dan kinderen die geen oorlog hebben meegemaakt. Er is echter ook een deel van de kinderen dat geen problemen op het gebied van emotie en gedrag ontwikkelt. Het wel of niet ontwikkelen van een emotie- of gedragsstoornis hangt af van omgevings-, ouderlijke en familiefactoren van het kind en van individuele factoren (Vostanis, 2004; Van Willigen, 2009).

Hierbij bestaan er zowel risicofactoren als protectieve factoren, waarbij de twee groepen factoren elkaar kunnen compenseren en het zwaarste gewicht uiteindelijk invloed heeft op de ontwikkeling van het kind. Wanneer bij een kind de risicofactoren voldoende worden

gecompenseerd door de protectieve factoren kan het kind zich normaal ontwikkelen omdat het veerkracht heeft getoond (Van Willigen, 2009). Onder veerkracht wordt het vermogen verstaan om gebruik te maken van interne capaciteiten en externe middelen, waardoor beproevingen opgevangen kunnen worden (Ungar, 2008). Een kind kan alleen veerkracht bezitten wanneer er ondanks zware beproevingen in het leven voldoende protectieve factoren aanwezig zijn die de mogelijkheid creëren om zich normaal te ontwikkelen. Wanneer een kind gebruik maakt van die

(5)

protectieve factoren, bezit hij veerkracht en zal zijn ontwikkeling niet bedreigd worden (Ungar, 2008). Belangrijke componenten van veerkracht zijn: het bezitten van positieve en

probleemoplossende vaardigheden, doelgerichte vaardigheden,, humor, zelfvertrouwen, optimisme, goede communicatieve en sociale vaardigheden en het gevoel waardevol te zijn (Ungar, 2008). Wanneer echter de protectieve factoren gecompenseerd worden door de

risicofactoren kan het kind zijn veerkracht verliezen. Dit gebeurt wanneer het stresssysteem van het kind ontregeld raakt, vaak door te veel beproevingen over een langere periode (Masten, 2001).

Belangrijke risicofactoren op individueel gebied bij kinderen in oorlogen zijn de leeftijd van het kind, pre-existente problemen en een gebrek aan zelfwaardering. Zo blijkt dat zowel kinderen in de leeftijd van 6 tot 12 jaar als kinderen die ouder zijn dan 15 jaar meer te kampen hebben met psychische problemen dan kinderen die in een andere leeftijdscategorie zitten. Onder pre-existente problemen verstaat men onder andere ziekte en zwakbegaafdheid (McCallin, 2001; Punamaki. 2000). Andere risicofactoren, zoals een tekort aan emotionele beschikbaarheid van ouders, spanningen binnen het gezin en een scheiding tussen ouders en het kind spelen ook een grote rol bij het ontwikkelen van emotie- en gedragsstoornissen (Bean, 2000; Daud, Klinteberg, & Rydelius, 2008; Hjern & Angel, 2000).

Wanneer protectieve factoren echter de overhand krijgen, daalt de kans dat zich bij kinderen ontwikkelingsproblemen zullen vormen. Belangrijke protectieve factoren op individueel gebied zijn sociale intelligentie, verbeeldingskracht en zelfwaardering (Daud, Klinteberg, & Rydelius, 2008). Daarnaast blijken onder andere religie waarbij het kind zijn culturele identiteit verder ontwikkelt, de aanwezigheid van ten minste een ouder, een goede cohesie binnen het gezin en de aanwezigheid van een sociaal netwerk van belang te zijn (Betancourt & Khan, 2008; Daud, Klinteberg, & Rydelius, 2008; Van Essen & Bana, 2007).

(6)

Ook uit onderzoek van Fazel, Reed, Panter-Brick en Stein (2012) blijkt dat sociale contacten een belangrijke protectieve factor vormen voor het ontstaan van ontwikkelingsproblemen.

Een belangrijk deel van deze sociale contacten is het contact met ouders. Het contact tussen een kind en zijn ouders speelt een belangrijke rol bij het voorkomen van

ontwikkelingsproblemen. De band tussen ouders en hun kind heeft invloed op de reactie van het kind met betrekking tot de beproevingen waar hij/zij mee te maken krijgt en de manier waarop deze beproevingen verwerkt worden. Het kind kan door middel van positieve emotionele en cognitieve aanpassingen de kans op het ontstaan van emotie- en gedragsproblemen verkleinen. De band tussen ouders en hun kind kan hierdoor als modererende factor werken voor het ontwikkelen van emotie- en gedragsproblemen. (Thabet, Karim, & Vostanis, 2006). Deze band hangt voor een deel af van de normen die ouders uit hun cultuur meenemen (Thabet, Karim, & Vostanis, 2006). Palestijnse moeders hebben zo een meer overbeschermende en

separatieangstige band met hun kinderen in vergelijking met Westerse moeders (Thabet, Stretch, & Vostanis, 2000). Ook is gebleken dat wanneer kinderen zien dat ouders kalm en rustig omgaan met stressvolle situaties, de kinderen gerustgesteld worden, wat de ouders ook weer stimuleert om zo door te blijven gaan (Almqvist, 1997). Er bestaat dus een wederzijdse beïnvloeding.

Een ander belangrijk deel van sociale contacten is het contact met peers. Dit contact speelt tevens een grote rol bij het voorkomen van ontwikkelingsproblemen. Wanneer kinderen oorlogstrauma meemaken vinden zij de nodige steun, troost en aanmoediging bij kinderen die hetzelfde meemaken. Er ontstaan netwerken waarin peer-steun centraal staat, waardoor kinderen zich minder geïsoleerd voelen en minder angstig zijn. Dit geeft een positieve impuls aan hun welzijn, waardoor de kans op emotie- en gedragsstoornissen daalt (Denov, 2010; Emmons & McCullough, 2003).

(7)

Omdat sociale contacten een belangrijke protectieve werking blijken te hebben bij het voorkomen van emotie- en gedragsstoornissen bij kinderen in oorlogsgebieden zal ik mij in dit literatuuronderzoek richten op de werking hiervan. Bij het literatuuronderzoek zal de volgende vraag centraal staan: wat is het verband tussen protectieve factoren op sociaal gebied en het voorkomen van emotie- en gedragsstoornissen bij kinderen die opgroeien in oorlogen? Deze hoofdvraag wordt beantwoord met behulp van de volgende deelvraag: wat is het verband tussen de contacten van een kind met zijn peers en het voorkomen van emotie- en gedragsstoornissen? Een andere deelvraag die centraal staat is de vraag wat het verband is tussen het contact van een kind met zijn ouders en het voorkomen van emotie- en gedragsstoornissen bij dat kind.

In dit literatuuronderzoek wordt getracht antwoord te geven op de hoofdvraag door een afzonderlijke bespreking van de deelvragen en de daarbij horende studies die informatie kunnen verschaffen ter beantwoording van die deelvragen. Allereerst volgt een bespreking van

verschillende aspecten van de contacten tussen een kind en zijn peers met betrekking tot het ontstaan van emotie- en gedragsstoornissen. Vervolgens worden de verschillende invloeden van een band tussen een kind en zijn ouders op deze stoornissen besproken. Hieruit volgt de

uiteindelijke beantwoording van de hoofdvraag.

Contacten in een peer netwerk

Het contact met peers blijkt een belangrijke protectieve factor te vormen bij kinderen die opgroeien in oorlogsgebieden. Omdat deze vriendschappen met peers vanuit verschillende invalshoeken kunnen worden bekeken, is het relevant om deze uiteen te zetten.

Allereerst kan er gekeken worden naar de factor contact met peers vanuit de risico’s die een gebrek eraan met zich mee kan brengen. Farhood et al. (1993) onderzochten wat de invloed van oorlog is en de daarbij komende omstandigheden op de psychische ontwikkeling van ouders en kinderen. Opvallend is dat een overgroot deel van de participanten niet voldeed aan de vooraf

(8)

gestelde eis dat iedereen ten minste zes maanden oorlog gerelateerde gebeurtenissen mee moest hebben gemaakt. Hierdoor is de generaliseerbaarheid maar beperkt. Uit het onderzoek bleek dat vooral adolescenten een aanzienlijk grotere kans hadden op het ontwikkelen van een stoornis in de psychische ontwikkeling en dat deze het best voorspeld werd door de reductie en het uit elkaar vallen van hun peer netwerk. Oorlog gerelateerde gebeurtenissen bleken slechts een lage voorspellende waarde te hebben voor het ontwikkelen van psychische stoornissen.

Vervolgens kan er gekeken worden naar de beschermende werking van contacten met peers. Wanneer deze nader wordt bekeken, valt er op dat het hier vooral om affectieve steun gaat die zo van belang is (Gorst-Unsworth & Goldenberg, 1998). Met affectieve steun wordt steun bedoeld die intiem is en ondersteunende en warme componenten bevat, maar die niet men niet kan ontvangen van een professional (Gorst-Unsworth & Goldenberg, 1998). Affectieve steun is niet alleen een predictor voor het voorkomen van het ontstaan van depressies en een PTSS, maar heeft ook een functie bij de hevigheid van de stoornissen. Bij genoeg affectieve steun uit het peer netwerk is de kans op het ontwikkelen van een ernstige depressie of PTSS aanzienlijk kleiner (Gorst-Unsworth & Goldenberg, 1998). Daarentegen is een ander aspect van een peer netwerk, de vertrouwelijke steun, niet van invloed op het ontstaan van psychische stoornissen. Met vertrouwelijke steun doelt men op de mogelijkheid om met iemand te praten, zonder dat daar een affectieve of intieme component in voorkomt (Gorst-Unsworth &

Goldenberg, 1998).

Daarnaast blijkt ook sociale steun cruciaal te zijn bij het voorkomen van emotie- en gedragsstoornissen. Sociale steun is een belangrijk kenmerk van een positieve relatie met het peer netwerk. Bij positieve relaties met het peer netwerk ontstaan vriendschappen.

Vriendschappen zorgen ervoor dat kinderen een mate van steun buiten de familie voelen, dat ze leren delen, elkaar helpen en verzorgen. Ook leren ze verschillende vaardigheden, gedragingen, waarden en normen en is er ruimte om te experimenteren (met elkaar). Dergelijke

(9)

vriendschappen verzwakken de effecten van tegenspoed in het leven van een kind, zoals oorlog, en verhogen het gevoel van eigenwaarde (Boyden & Mann, 2005). Onderzoek van Morley en Kohrt (2013) bevestigt de invloed van sociale steun. Zij onderzochten 142 kindsoldaten in Nepal door middel van een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden. Hieruit kwam naar voren dat sociale steun essentieel was voor de mentale ontwikkeling van de kindsoldaten en dat de mate van sociale steun in het peer netwerk ook bepaalde of er sprake zou zijn van een verslechtering van de mentale vermogens van een kind na de oorlog.

Wanneer een positieve relatie met peers voorkomt waarin voldoende sociale steun aanwezig is, worden ook andere protectieve factoren voor het ontwikkelen van gedrags- en emotie stoornissen weer in werking gezet (Boyden & Mann, 2005). Belangrijke protectieve factoren die gestimuleerd worden zijn het gevoel van competentie, het gevoel om ergens bij te horen, het ontwikkelen van empathie en de vaardigheid om andere relaties aan te gaan die betekenisvol zijn. Onder invloed hiervan is een kind in staat om tevreden te zijn met zijn/haar identiteit en kan het deze identiteit ook volledig aannemen. Doordat de protectieve factoren van het kind zodanig worden versterkt en opgewekt, heeft het kind voldoende externe middelen en interne capaciteiten om te benutten, waardoor de veerkracht van een kind wordt geoptimaliseerd (Boyden & Mann, 2005).

De mate waarin contact met peers van invloed is op de ontwikkeling van emotie- en gedragsstoornissen is afhankelijk van de leeftijd van het kind. Zo blijkt dat vooral tijdens de late kindertijd en de adolescentie deze vriendschappen van grote waarde zijn. Kinderen en jongeren in deze fase hechten veel waarde aan persoonlijke relaties en dan met name aan vriendschappen. Omdat ze zoveel waarde hechten aan het vormen van dergelijke relaties, zijn deze essentieel voor het welzijn van de kinderen. Vooral sociale goedkeuring en acceptatie binnen de gewenste vriendengroep blijken bepalende factors te zijn (Boyden & Mann, 2005). Daardoor worden de ervaringen bij tegenspoed gemodereerd en zullen kinderen minder snel een emotie- of

(10)

gedragsstoornis ontwikkelen. Er kan geconcludeerd worden dat de effecten van tegenspoed beïnvloed kunnen worden door de aan- of afwezigheid van het peer netwerk van kinderen. In veel gevallen van tegenspoed zullen er echter vaak tekortkomingen zijn in het peer netwerk van de kinderen waardoor hun mentale ontwikkeling juist negatief kan worden beïnvloed (Boyden & Mann, 2005).

De mate waarin contact met peers van invloed is op de mentale ontwikkeling van

kinderen is tevens afhankelijk van sekse (Kawachi & Berkman, 2001). Bekend is dat vrouwen sociale banden meer waarderen waardoor deze ook meer van invloed zijn op hun mentale gezondheid (Bultmann, Kant, Van den Brandt, & Kasl, 2002; Kawachi & Berkman, 2001). Onderzoek van Llabre en Hadi (1997) bevestigt dit sekseverschil. Hierbij werden er 151 Kuwaiti meisjes en jongens geobserveerd die waren blootgesteld aan oorlogstrauma, waarin de intensiteit van het oorlogstrauma verschilde. Er kwam naar voren dat er bij meisjes meer sprake was van sociale steun dan bij jongens en dat jongens en meisjes anders reageerden op sociale steun. Zo bleek dat voldoende sociale steun bij meisjes het effect van oorlogstrauma

modereerde waardoor zij minder snel een PTSS ontwikkelden, terwijl dit bij jongens niet het geval was. Omdat de intensiteit van het oorlogstrauma echter onderling wel varieerde, valt niet helemaal uit te sluiten dat deze ook invloed heeft gehad op de mentale ontwikkeling van de jongens en meisjes.

Hieruit kan gesteld worden dat er wel degelijk een verband is tussen contacten in een peer netwerk en het voorkomen van het ontstaan van emotie- en gedragsstoornissen. Contact in een peer netwerk is niet alleen belangrijke protectieve factor maar wanneer er hier een gebrek aan is, vormt de reductie van het contact in een peer netwerk ook een risicofactor die de kans op het ontwikkelen van een emotie- en gedragsstoornis vergroot. De belangrijkste elementen die bijdragen aan protectieve werking van contacten met peers is de sociale en de affectieve steun in vriendschappen. Door deze elementen worden andere protectieve factoren opgewekt, waardoor

(11)

de veerkracht van kinderen geoptimaliseerd wordt. Daarnaast blijken er twee factoren een modererende werking te hebben op de relatie tussen contact met peers en de ontwikkeling van emotie- of gedragsstoornissen: sekse en leeftijd. Vooral meisjes en kinderen in de late kindertijd of adolescentie zijn gevoelig voor de protectieve werking van vriendschappen. Om vast te kunnen stellen of er een algeheel verband is tussen protectieve factoren op sociaal gebied en het voorkomen van gedrags- en emotiestoornissen dient er ook nog gekeken te worden naar de invloed van ouders.

Relatie met ouders

De relatie tussen een kind en zijn ouders vormt tevens een protectieve factor op sociaal gebied bij kinderen die opgroeien in oorlogsgebieden. Ondanks dat er niet veel onderzoek is gedaan naar de protectieve rol van de familie op het kind in de vorm van het ontwikkelen van psychische stoornissen, is er toch nog voldoende onderzoek gedaan om aannames te maken (Thabet, Ibraheem, Shivram, Winter, & Vostanis, 2009). De protectieve rol kan vanuit

verschillende aspecten bekeken worden, variërend van het effect van de reactie van de ouders op trauma gerelateerde gebeurtenissen tot het effect van de ouderschapsstijl.

Ten eerste dient de rol van de ouderschapsstijl onder de loep te worden genomen; deze kan een protectieve werking hebben voor het ontwikkelen van gedrags- of emotiestoornissen. Een optimale ouderschapsstijl bevat een combinatie van liefde, warmte, structuur en

ondersteuning (Punamaki, 2006). Zo blijkt uit onderzoek van Barber (2001) naar 6000

Palestijnse kinderen van 14 jaar dat een steunende en verzorgende ouderschapsstijl de mentale ontwikkeling van een kind beschermt tegen de negatieve gevolgen van traumatische

gebeurtenissen. Barber (2001) onderzocht de kinderen door middel van zelfrapportages, waarbij de mentale ontwikkeling gemeten werd door te kijken naar de aanwezigheid van het aantal symptomen van een depressie of antisociaal gedrag. Onderzoek van Thabet, Ibraheem,

(12)

Shivram, Winter en Vostanis (2009) bevestigt de rol van een steunende en verzorgende ouderschapsstijl. Zij onderzochten 412 Palestijnse kinderen in de leeftijd tussen 12 en 16 jaar door middel van vragenlijsten die de ouderschapsstijl, traumatiserende gebeurtenissen en symptomen van een PTSS in kaart brachten. Uit het onderzoek kwam naar voren dat een dergelijke ouderschapsstijl de kans dat een kind een PTSS ontwikkelt aanzienlijk lager is dan wanneer ouders een autoritaire ouderschapsstijl hanteren.

Een ouderschapsstijl kan gedurende oorlogsomstandigheden echter wel veranderen; zo kunnen ouders door gebeurtenissen in een oorlog een meer autoritaire ouderschapsstijl

ontwikkelen en minder emotioneel contact hebben met hun kinderen (Cairns, 1996). Hierdoor kan de voorheen protectieve factor voor het voorkomen van het ontwikkelen van emotie- en gedragsstoornissen omslaan in een risicofactor. Zo’n autoritaire ouderschapsstijl wordt gekenmerkt door lage emotionele responsiviteit en zware controle van de ouders (Slone, Shechner, & Farah, 2012). Uit onderzoek van Slone, Shechner en Farah (2012) bij tien- en elfjarige Arabische en Joodse kinderen uit 94 families bleek dat kinderen van moeders die een steunende en verzorgende ouderschapsstijl hanteerden, minder psychische gevolgen hadden van de oorlog dan kinderen wiens moeders een autoritaire ouderschapsstijl hanteerden. De

onderzoekers maten de psychische gesteldheid van de kinderen door middel van een vragenlijst die door de kinderen werd ingevuld, waarin symptomen van de algemene psychische onrust genoteerd werden.

De manier waarop de ouderschapsstijl invloed heeft op de ontwikkeling van een kind dat opgroeit tijdens de oorlog kan op twee manieren worden bekeken. De eerste manier is dat een kind zich door een steunende en verzorgende ouderschapsstijl leert aan te passen,

veerkracht te ontwikkelen en dat het als gevolg daarvan minder gevoelig is voor de

oorlogsomstandigheden (Punamaki, 2006). De tweede manier is dat waaruit kinderen bij een steunende en verzorgende ouderschapsstijl creatiever en efficiënter zijn bij het oplossen van

(13)

problemen dan kinderen waarvan de ouders een vermijdende en/of een verwaarlozende ouderschapsstijl hebben. Doordat deze kinderen creatiever zijn en efficiënter problemen op kunnen lossen worden ze als het ware beschermd tegen de mentale gevolgen van oorlog (Punamäki, Qouta, & El-Sarraj, 2001).

Naast de ouderschapsstijl blijkt ook de emotionele beschikbaarheid van de ouders een rol te spelen. Zo is uit onderzoek van Punamaki, Qouta en El-Sarraj (2001) bij 86 Palestijnse kinderen door middel van interviews en zelfrapportages gebleken dat wanneer ouders samen, en niet alleen de moeders, emotionele steun en liefde geven, de kinderen een lagere kans hebben op het ontwikkelen van een PTSS dan kinderen die emotionele steun en liefde krijgen van enkel hun moeder. Wanneer kinderen zich thuis geliefd en gesteund voelen, worden hun cognitieve capaciteiten en activiteiten gestimuleerd, waardoor de veerkracht wordt versterkt. Voor een optimale ontwikkeling van de veerkracht is het dus noodzakelijk dat zowel vader als moeder deel uitmaken van de verzorging van de kinderen waarbij liefde en emotionele steun vitale factors zijn.

Ook de vorm van de gehechtheid tussen ouder en kind is van belang bij het voorkomen

van emotie- en gedragsstoornissen. Sensitieve en responsieve ouders zorgen dat er een veilige gehechtheid ontstaat, dat ten goede komt aan de mentale ontwikkeling van het kind

(Weinfield, Sroufe, & Egeland, 2000). Er zijn twee manieren om het verband tussen gehechtheid en de mentale ontwikkeling van een kind te bekijken. Ten eerste is de

gehechtheid te zien als een beschermend veld dat het kind vanzelf beschermt tegen slechte invloeden waardoor het kind als het ware immuun wordt (O’Connor, & Elklit, 2008). Een andere manier is om emotionele en cognitieve processen van het kind als onderdeel van de gehechtheid te zien, waarbij verwachtingen, emotionele uitingen en de regulatie van gedrag centraal staan (Mikulincer, Shaver, & Horesh, 2006). Het verband tussen de gehechtheid en de mentale ontwikkeling werd onderzocht bij 57 deelnemers door middel van de Strange

(14)

Situation tijdens hun peutertijd en een interview wanneer de deelnemers de leeftijd van 19 jaar bereikt hadden. Deelnemers met een onveilige gehechtheid bleken gevoeliger te zijn voor de gevolgen van traumatische ervaringen dan deelnemers die een veilige gehechtheid hadden ontwikkeld. De veilige gehechtheid vormt een protectieve factor bij oorlogsomstandigheden (Kanninen, Salo, & Punamaki, 2000). Onderzoek van Besser, Neria en Haynes (2009) bij 254 Israëlische deelnemers bevestigt dit en wijst uit dat deelnemers die een veilige gehechtheid hadden, minder symptomen van een PTSS ontwikkelden dan deelnemers die een onveilige gehechtheid hadden.

Er is een verschil te zien wanneer er afzonderlijk wordt gekeken naar de gehechtheid tussen moeder en kind en tussen vader en kind. De gehechtheid tussen vader en kind blijkt van een grotere invloed te zijn op de mentale ontwikkeling van het kind in oorlogsgebieden dan de gehechtheid tussen moeder en kind. Dit kan te maken hebben met de rol die vaders hebben in veel culturen. Ze worden in andere culturen nog vaak gezien als hoofd van het gezin en daarom ook als belangrijkste persoon om voor de veiligheid van het kind te zorgen (Korja, Latva, & Lehtonen, 2012). Het onderzoek van Korja et al. (2012) heeft slechts betrekking op families in de Arabische cultuur. Je kunt je afvragen in hoeverre je deze resultaten kan

generaliseren naar andere landen, omdat de vader niet in alle gezinnen als hoofd van het gezin wordt gezien.

Daarnaast dient er gekeken te worden naar het effect van de manier waarop moeders met een oorlogstrauma omgaan. Uit een longitudinaal Israëlisch onderzoek bij 81 kinderen in de leeftijd tussen 8 en 10 jaar is gebleken dat wanneer moeders het beeld dat hun kind van ze heeft behouden, door steeds adequaat en op dezelfde manier te blijven reageren in

verschillende situaties van tegenspoed, het beeld in stand wordt gehouden, waardoor het kind leert om zich psychologisch aan te passen. Hierdoor is de kans kleiner dat er zich mentale stoornissen ontwikkelen (Laor, Wolmer, & Cohen, 2001). De psychische gesteldheid van de

(15)

kinderen werd gemeten door over een tijd van 5 jaar met behulp van vragenlijsten de symptomen van zowel externaliserende als internaliserende stoornissen op te nemen.

Dit onderzoek vormt echter een uitzondering en er zijn nog geen andere onderzoeken die dit resultaat ondersteunen (Qouta, Punamäki, & El Sarra, 2008). Hierdoor is er enige onzekerheid over de validiteit van het onderzoek.

Ten slotte blijkt ook de mentale gezondheid van moeders via de interactie met het kind een rol te spelen bij de mentale ontwikkeling van het kind (Smith, Perrin, Yule, & Rabe-Hesketh, 2001). Met name de aanwezigheid van een depressie bij moeders is van invloed op de ontwikkeling van het kind. Door de vaak complexe relaties tussen moeders en kinderen in oorlogsgebieden, worden onderwerpen vaak vermeden om elkaar niet van streek te maken. Hierdoor worden de traumatische ervaringen niet uitgesproken en beïnvloeden zowel moeders als hun kinderen elkaar negatief. Daarnaast is het mogelijk dat een verzwakte mentale

gezondheid van de moeder, haar vaardigheden als ouder doet verminderen, wat een negatief effect kan hebben op de mentale ontwikkeling van het kind (Smith, Perrin, Yule, & Rabe-Hesketh, 2001). Wanneer moeders hulp krijgen ter bestrijding van hun mentale problemen en deze problemen als gevolg daarvan ook verminderen, dalen tevens de fysieke en mentale problemen van hun kinderen. Door dit indirecte effect rapporteerden de kinderen minder emotie- en gedragsproblemen. Dit blijkt uit onderzoek bij Bosnische moeders en hun kinderen van Dybdahl (2001). Het onderzoek werd echter maar over een tijdsspan van een half jaar gemeten, waardoor de resultaten niet zonder enige twijfel aan kunnen worden genomen.

Er kan geconcludeerd worden dat er zonder twijfel een verband bestaat tussen de relatie met ouders en het voorkomen van emotie- en gedragsstoornissen bij kinderen die opgroeien in een oorlog. De belangrijkste elementen die bijdragen aan de protectieve werking van de relatie met ouders zijn een steunende en verzorgende ouderschapsstijl, emotionele beschikbaarheid van beide ouders, een veilige gehechtheid tussen ouder en kind, een kalme

(16)

reactie van de ouders op oorlogstrauma en een goede mentale gezondheid van de moeder die via de interactie met het kind, de mentale ontwikkeling van het kind beïnvloedt. Een gebrek aan een van de elementen draagt juist bij aan het vergroten van de kans op het ontwikkelen van een emotie- en gedragsstoornis. Daarnaast is er een modererende factor gevonden voor de relatie tussen contact met ouders en het ontstaan van emotie- en gedragsstoornissen: de sekse van ouders. Bij Arabische families blijkt de vader bij de gehechtheid met het kind een grotere rol te spelen op de mentale ontwikkeling van het kind dan de moeder. Daarentegen blijkt de moeder een grotere rol te spelen op te mentale ontwikkeling van het kind wanneer er gekeken wordt naar de reactie op oorlogstrauma en de mentale gezondheid van de ouder.

Conclusies en discussie

Hieruit volgt dat zowel contacten in een peer netwerk als contacten met ouders belangrijke protectieve factoren zijn bij het voorkomen van het ontstaan van emotie- of

gedragsstoornissen bij kinderen in oorlogen. Zo is gebleken dat de sociale en affectieve steun in een peer netwerk een grote rol spelen bij het voorkomen van emotie- en

gedragsstoornissen. De relatie met ouders komt als essentiële protectieve factor hoofdzakelijk tot uiting door een steunende en verzorgende ouderschapsstijl, emotionele beschikbaarheid van beide ouders, een veilige gehechtheid tussen ouder en kind, een kalme reactie van de ouders op oorlogstrauma en een goede mentale gezondheid van de moeder. Verschillende factoren hebben een modererende werking op de protectieve invloed van de relaties met peers: de sekse en de leeftijd van het kind. Voor de protectieve werking van contact met ouders is er tevens een modererende factor gevonden: de seks van de ouders. Door de aanwezig van de essentiële elementen in een peer netwerk en in het contact met ouders, worden de effecten van oorlogstrauma in zo’n mate verzwakt dat er geen problemen in de ontwikkeling van kinderen ontstaan. Er is dus duidelijk een verband tussen protectieve

(17)

factoren op sociaal gebied en het ontstaan van emotie- en gedragsstoornissen in de zin dat deze bepalend zijn voor de mentale ontwikkeling van kinderen die opgroeien in

oorlogsgebieden (Garbarino, Dubrow, & Kostelny, 1991).

Er zijn echter een aantal kanttekeningen te plaatsen bij dit literatuuronderzoek. Ten eerste is er maar een beperkte hoeveelheid informatie naar voren gekomen waarin explicit onderzoek is gedaan naar kinderen in de vroege kindertijd. De meerderheid van de

onderzoeken onderzocht of enkel kinderen rond de tien jaar of kinderen van verschillende leeftijden, maar er is geen onderzoek waarin alleen kinderen in de vroege kindertijd

onderzocht zijn. Dit kan te maken hebben met de lagere betrouwbaarheid van de antwoorden die deze kinderen geven, omdat ze zo jong zijn. Daarnaast is gewoonweg nog niet gebleken dat vriendschappen van invloed zijn op de mentale ontwikkeling van jonge kinderen. Daarom kunnen de resultaten van dit literatuuronderzoek niet gegeneraliseerd worden alle kinderen, maar enkel naar kinderen in de late kindertijd en de adolescentie.

Ten tweede is het mogelijk dat culturele verschillen tussen groepen invloed hebben op de normen en waarden van deze groepen. De normen en waarden kunnen invloed hebben op de band die een kind heeft met anderen (Thabet, Karim, & Vostanis, 2006). Hierdoor kan de band die een kind heeft met zijn peers of ouders anders van aard zijn voor verschillende bevolkingsgroepen. In dit literatuuronderzoek zijn de onderzoeken veelal afkomstig uit het Midden-Oosten. De vraag is in hoeverre er algemene conclusies getrokken kunnen worden, die gelden voor kinderen uit alle bevolkingsgroepen. Toch wordt er aangenomen dat de verschillen in normen en waarden tussen verschillende bevolkingsgroepen niet in zo’n mate van invloed is dat het zowel de band tussen een kind en zijn ouders als tussen een kind en zijn peers bepaalt.

Ten derde zijn er verschillen te vinden in de manier waarop de ontwikkeling van kinderen gemeten wordt. Zo meet een groot deel van de onderzoeken de ontwikkeling van kinderen door te kijken naar het aantal symptomen van een PTSS die aanwezig zijn. Ander

(18)

onderzoek kijkt weer naar het aantal symptomen die duiden op een depressie of antisociaal gedrag. Ook is er onderzoek dat naar de algemene psychische gesteldheid van de kinderen kijkt. Er is in dit literatuuronderzoek maar weinig onderzoek naar voren gekomen dat de symptomen van een omvangrijk aantal stoornissen heeft gemeten bij kinderen, waardoor het moeilijk is om voor alle protectieve elementen van contact in een peer netwerk en contact met ouders

conclusies te trekken op het niveau van meerdere emotie- en gedragsstoornissen

Ten slotte is het mogelijk dat de resultaten die naar voren zijn gekomen bij het contact tussen een kind en zijn peer netwerk ook gedeeltelijk toe te schrijven zijn aan de band tussen een kind en zijn ouders. Dit heeft te maken met de beschrijving van een band tussen een kind en zijn peers, die vaak werd omschreven als het peer netwerk. Soms werd hier echter het begrip “sociaal netwerk” gebruikt. Het sociaal netwerk hoeft niet alleen het peer netwerk te zijn, maar kan ook het netwerk in de gemeenschap zijn of het kunnen de sociale contacten met de ouders zijn. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat de resultaten met betrekking tot de band tussen een kind en zijn peers, ook andere sociale contacten bevat. Desondanks wordt er vanuit gegaan dat deze van minimale invloed zijn geweest op het onderzoek.

Suggesties voor vervolgonderzoek zouden vooral betrekking moeten hebben op het algemene tekort aan wetenschappelijke informatie over de werking van protectieve factoren op sociaal gebied bij het voorkomen van het ontstaan van emotie- en gedragsstoornissen. Zo is er te weinig bekend over de protectieve werking van contact in een peer netwerk en contact met ouders bij kinderen in de vroeger kindertijd. Er zou meer onderzoek gedaan moeten worden bij kinderen van verschillende leeftijdscategorieën. Vervolgonderzoek zou zich ook meer kunnen richten op vergelijkend onderzoek met dezelfde onderzoeksmethoden in

verschillende landen, om met zekerheid de resultaten te kunnen generaliseren naar kinderen in alle bevolkingsgroepen. Ook is het belangrijk dat er in het vervolg gekeken wordt naar de invloed van de protectieve elementen op meerdere gedrags- en emotiestoornissen. Op die

(19)

manier kan duidelijk worden welke protectieve elementen op sociaal gebied bijdragen aan het voorkomen van meerder gedrags- en emotiestoornissen.

Wanneer er meer kennis is over de mate waarin en de manier waarop sociale factoren de mentale ontwikkeling van kinderen beïnvloeden, kan deze wellicht toegepast worden om interventies op te baseren. Op deze manier kunnen protectieve factoren die essentieel zijn voor de ontwikkeling van kinderen opgewekt of versterkt worden en kunnen mogelijke nadelige effecten van oorlog voorkomen worden.

Door de kennis verkregen uit dit literatuuronderzoek kunnen er handvatten worden geboden aan kinderen die opgroeien in oorlogen. Hoewel kinderen in oorlogen sneller problemen in hun ontwikkelen doormaken, kan er bij voldoende protectieve elementen

gezorgd worden dat een kind de middelen heeft om zijn veerkracht te optimaliseren. Hierdoor zullen zij zich normaal ontwikkelen wat leidt tot een bevordering van het welzijn van

(20)

Literatuurlijst

Allwood, M. A., Bell-Dolan, D., & Husain, S. A. (2002). Children's trauma and adjustment reactions to violent and nonviolent war experiences. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 41(4), 450-457. doi: 10.1097/00004583-200204000-0001

Almqvist, K. (1997). Refugee Children. Effects of organized violence and forced migration on young children’s psychological health and development. Department of Psychology. Goteborg University.

Barber, B. K. (2001). Political violence, social integration, and youth functioning: Palestinian youth from the Intifada. Journal of Community Psychology, 29, 259–280.

Barenbaum, J., Ruchkin, V., & Schwab‐Stone, M. (2004). The psychosocial aspects of children

exposed to war: practice and policy initiatives. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45(1), 41-62. doi: 10.1046/j.0021-9630.2003.00304.x

Bean, T. M. Measuring the effects of traumatic stress; on immigrant and refugee adolescents. (thesis). Leiden: Leiden University, 2000.

Besser, A., Neria, Y., & Haynes, M. (2009). Adult attachment, perceived stress, and PTSD among civilians exposed to ongoing terrorist attacks in Southern Israel. Personality and Individual Differences, 47(8), 851-857.

Betancourt, T. S., & Khan, K. T. (2008). The mental health of children affected by armed conflict: Protective processes and pathways to resilience. International Review of Psychiatry, 20(3), 317-328. doi: 10.1080/09540260802090363

Betancourt, T. S., McBain, R., Newnham, E. A., & Brennan, R. T. (2013). Trajectories of Internalizing Problems in War‐Affected Sierra Leonean Youth: Examining Conflict

(21)

and Postconflict Factors. Child development, 84(2), 455-470. doi: 10.1111/j.1467-8624.2012.01861.x

Boyden, J., & Mann, G. (2005). Children’s risk, resilience, and coping in extreme situations. Handbook for working with children and youth: Pathways to resilience across cultures and contexts, 3-26.

Bultmann, U., Kant, I. J., Van den Brandt, P. A., & Kasl, S. V. (2002). Psychosocial work characteristics as risk factors for the onset of fatigue and psychological distress: Prospective results from the Maastricht cohort study. Psychological Medicine, 32(2), 333–345. doi: 10.1017/S0033291701005098

Cairns, E., & Dawes, A. (1996). Children: Ethnic and Political Violence: a Commentary. Child Development, 67(1), 129-139. doi: 10.1111/j.1467-8624.1996.tb01724.x

Daud, A., Klinteberg, B., & Rydelius, P. A. (2008). Resilience and vulnerability among refugee children of traumatized and non-traumatized parents. Child and Adolescent Psychiatry and Mental Health, 2(7). doi: 10.1186/1753-2000-2-7

Denov, M. (2010). Coping with the trauma of war: Former child soldiers in post-conflict Sierra Leone. International Social Work, 53(6), 791-806. doi: 10.1177/0020872809358400 Dybdahl, R. (2001). Children and mothers in war: An outcome study of a psychosocial

intervention program. Child Development. 72(4), 1214–1230. doi: 10.1111/1467-8624.00343

Emmons, R. A., & McCullough, M. M. (2003). Counting blessings versus burdens: An

experimental investigation of gratitude and subjective well being in daily life. Journal of Personality and Social Psychology, 84(2), 377–389. doi: 10.1037/0022-3514.84.2.377 Farhood, L., Zurayk, H., Chaya, M., Saadeh, F., Meshefedjian, G., & Sidani, T. (1993). The

impact of war on the physical and mental health of the family: the Lebanese experience. Social Science and Medicine, 36(12), 1555-1567. doi:10.1016/0277-9536(93)90344-4

(22)

Fazel, M., Reed, R. V., Panter-Brick, C., & Stein, A. (2012). Mental health of displaced and refugee children resettled in high-income countries: risk and protective factors. The Lancet, 379(9812), 266-282. doi: 10.1016/S0140-6736(11)60051-2

Garbarino, J., Dubrow, N., & Kostelny, K. (1991). What children can tell us about living in danger. American Psychologist, 46(4), 376–383. doi: 10.1037/0003-066X.46.4.376 Gorst-Unsworth, C., & Goldenberg, E. (1998). Psychological sequelae of torture and organised

violence suffered by refugees from Iraq. Trauma-related factors compared with social factors in exile. The British Journal of Psychiatry, 172(1), 90-94. doi:

10.1192/bjp.172.1.90

Hjern, A., & Angel, B. (2000). Organized violence and mental health of refugee children in exile: a six-year follow-up. Acta Paediatrica, 89(6), 722-727. doi: 10.1111/j.1651-2227.2000.tb00372.x

Kanninen, K., Salo, J., & Punamaki, R. L. (2000). Attachment patterns and working alliance in trauma therapy for victims of political violence. Psychotherapy Research, 10(4), 435-449. doi: 10.1093/ptr/10.4.435

Kawachi, I., & Berkman, L. F. (2001). Social ties and mental health. Journal of Urban health, 78(3), 458-467. doi: 10.1093/jurban/78.3.458

Korja, R., Latva, R., & Lehtonen, L. (2012). The effects of preterm birth on mother-infant interaction and attachment during the infant׳s first two years . Acta Obstetricia et Gynecologica Scandinavica., 91(2), 164–173. doi: 10.1111/j.1600-0412.2011.01304.x Laor, N., Wolmer, L., & Cohen, D. J. (2001). Mothers’ functioning and children’s symptoms 5

years after a SCUD missile attack. American Journal of Psychiatry, 158(7), 1020-1026. doi: 10.1176/appi.ajp.158.7.1020

(23)

Llabre, M. M., & Hadi, F. (1997). Social support and psychological distress in Kuwaiti boys and girls exposed to the gulf crisis. Journal of Clinical Child Psychology, 26(3), 247– 255. doi: 10.1207/s15374424jccp2603_3

Masten A. S. (2001). Ordinary Magic: Resilience processes in development. American Psychologist, 56(3), 227-238. doi: 10.1037/0003-066X.56.3.227

McCallin, M. (2001). Discussion guide 3: Understanding the psychosocial needs of refugee children and adolescents. In: M. Loughry & A. Ager (Eds.), Refugee experience Psychosocial training module (pp.73-102). Oxford: Refugee Studies Centre.

Mikulincer, M., Shaver, P. R., & Horesh, N. (2006). Attachment bases of emotion regulation and posttraumatic adjustment. Emotion regulation in families: Pathways to dysfunction and health. In D. K. Snyder, J. A. Simpson, & J. N. Hughes (Eds.), Emotion regulation in families: Pathways to dysfunction and health (pp. 77-99). Washington, DC: American Psychological Association.

Morley, C. A., & Kohrt, B. A. (2013). Impact of peer support on PTSD, hope, and functional impairment: A mixed-methods study of child soldiers in Nepal. Journal of Aggression, Maltreatment & Trauma, 22(7), 714-734. doi: 10.1080/10926771.2013.813882

O'Connor, M., & Elklit, A. (2008). Attachment styles, traumatic events, and PTSD: A cross-sectional investigation of adult attachment and trauma. Attachment & human

development, 10(1), 59-71. doi: 10.1080/14616730701868597

Punamaki, R. L. (2000). How to help children experien- cing traumatic stress? Helsinki: Stakes.

Punamaki, R. L. (2006). Resiliency in Conditions of War and Military Violence: Preconditions and Developmental Processes. In G. M. Elena & F. Martine (Eds.), Working with children and adolescents: An evidence-based approach to risk and resilience. Book

(24)

series of the International Association for Child and Adolescent Psychiatry and Allied Professions (pp. 129-177). Lanham, MD, US: Jason Aronson

Punamaki, R. L., Qouta, S., & El-Sarraj, E. (2001). Resiliency factors predicting psychological adjustment after political violence among Palestinian children. International Journal of Behavioral Development, 25(3), 256–267. doi: 10.1080/01650250042000294

Qouta, S., Punamäki, R. L., & El Sarraj, E. (2008). Child development and family mental health in war and military violence: The Palestinian experience. International Journal of Behavioral Development, 32(4), 310-321. doi: 10.1177/0165025408090973

Slone, M., Shechner, T., & Farah, O. K. (2012). Parenting style as a moderator of effects of political violence Cross-cultural comparison of Israeli Jewish and Arab children. International Journal of Behavioral Development, 36(1), 62-70. doi:

10.1177/0165025411406856

Smith, P., Perrin, S., Yule, W., & Rabe-Hesketh, S. (2001). War exposure and maternal reactions in the psychological adjustment of children from Bosnia-Hercegovina. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42(3), 395-404. doi:

10.1017/S0021963001007065

Taylor, T. L., & Chemtob, C. M. (2004). Efficacy of treatment for child and adolescent traumatic stress. Jama, 158(8), 786–791. doi: 10.1001/archpedi.158.8.786.

Thabet, A. A. M., Abed, Y., & Vostanis, P. (2004). Comorbidity of PTSD and depression among refugee children during war conflict. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45(3), 533-542. doi: 10.1111/j.1469-7610.2004.00243.x

Thabet, A. A. M., Karim, K., & Vostanis, P. (2006). Trauma exposure in pre-school children in a war zone. The British Journal of Psychiatry, 188(1), 154–158. doi

(25)

Thabet, A. A., Ibraheem, A. N., Shivram, R., Winter, E. A., & Vostanis, P. (2009). Parenting support and PTSD in children of a war zone. International Journal of Social Psychiatry, 55(3), 226-237. doi: 10.1177/0020764008096100

Thabet, A. A., Stretch, D., & Vostanis, P. (2000). Child mental health problems in Arab children: application of the Strengths and Difficulties Questionnaire. International Journal of Social Psychiatry, 46(4), 266– 280. doi: 10.1177/002076400004600404 Ungar, M. (2008). A brief overview of resilience: how does the concept help us understand

children’s positive development under stress. Unpublished paper: Discussion paper for the Learning Partnership.

Van Essen, J., & Bala, J. (2007). Als glas in lood. Integratieve behandeling van vluchtelingenkinderen en -gezinnen. Utrecht: Pharos.

Van Willigen, L. H. M. (2009). Zorg voor gevluchte kinderen. Bijblijven, 25(4), 23-30. doi: 10.1007/BF03087641

Verkregen van: http://www.volkskrant.nl/dossier-israelisch-palestijns-conflict/hoe-leg-je-88-doden-tegen-0-uit-als-rechtvaardig~a3687659/

Vostanis, P. (2004). The impact, psychological sequelae and management of trauma affecting children. Child and adolescent psychiatry, 17(4), 269–273.

Weinfield, N. S., Sroufe, L. A., & Egeland, B. (2000). Attachment from infancy to early adulthood in a high risk sample: Continuity, discontinuity, and their correlates. Child development, 71(3), 695-702. doi: 10.1111/1467-8624.00178

Williams, R. (2006). The psychosocial consequences for children and young people who are exposed to terrorism, war, conflict and natural disasters. Current Opinion in Psychiatry, 19(4), 337-349. doi: 10.1097/01.yco.0000228751.85828.c

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

HCRC MapTask corpus: For the HCRC MapTask corpus, we only find one significant difference: an initiating laugh ap- pears to be longer in duration than its paired responding laugh.. ( Z

Although task conflict negatively correlates with creativity in this study, it shows a very small positive indirect (but insignificant) effect as mediator between gender diversity

The RBS data (cf. Table II ) and the changes in optoelectronic properties when annealing in oxygen-rich atmospheres [Figs. A reduction of the number of subgap defects with

loss pumps were aligned to remove energy from the tail of the Lorentzian profile, (b) the optical filter amplitude response, (c) the resonance applied to the upper sideband of a

Achieving social, economic and environmental benefits from suppliers to governments in Wales is top-down policy driven and directly aimed to support the “Tackle

The spectra of compounds 3 and 4 both exhibited bands at 3301, 3263, 3374, and 3254 cm −1 , respectively, assigned to ] asy (N–H) and ] sy (N–H) stretching frequencies and indicative

If the water supply to the underground levels can be reduced, the water required to be pumped back to surface will also be reduced, resulting in significant

In het derde hoofdstuk wordt in gegaan op het oordeel van de Hoge Raad dat levenslang en tbs met dwangverpleging niet in combinatie met elkaar kunnen worden opgelegd bezien vanuit de