• No results found

De tijd die rest bij een tijdelijk contract : het effect van subjectieve temporele afstand op zelfcontinuïteit, groepsidentificatie en verbondenheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De tijd die rest bij een tijdelijk contract : het effect van subjectieve temporele afstand op zelfcontinuïteit, groepsidentificatie en verbondenheid"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Tijd die rest bij een Tijdelijk Contract: het Effect van Subjectieve Temporele Afstand op Zelfcontinuïteit, Groepsidentificatie en Verbondenheid.

Irene Brok

Universiteit van Amsterdam

Masterthese Sociale Psychologie Student nummer: 10553193

Begeleider: Dr. Michael L. W. Vliek Datum: 28 oktober 2014, Amsterdam

(2)

Inhoudsopgave

Samenvatting 3

Inleiding 4

Subjectieve temporele afstand 4

Temporal Self-Appraisal theorie 5

Zelfcontinuïteit 6

Zelfcontinuïteit bij een tijdelijk contract 6

Huidig Onderzoek 7 Exploratief 8 Methode 9 Proefpersonen 9 Design 9 Materialen en procedure 10 Resultaten 14 Manipulatie 14 Hoofdanalyse 15 Exploratief 22 Discussie 26 Manipulatie 26 Zelfcontinuïteit 29

Leeftijd en tijd al werkzaam 29

Overige factoren 30

Conclusie 30

Referenties 31

Bijlage 1: Manipulatie subjectieve temporele afstand 35

Bijlage 2: Toekomstige zelfcontinuïteit schaal 36

(3)

Samenvatting

De huidige studie heeft gekeken naar het effect van temporele afstand tot het aflopen van een tijdelijk contract op de zelfcontinuïteit van werknemers en daarmee ook op de groepsidentificatie en

verbondenheid met hun organisatie en de bereidheid tot overwerken. Doordat de temporele afstand tot het einde van een werkbetrekking klein voelt, wordt een werknemer geconfronteerd met het zelf in de toekomst dat geen onderdeel meer is van het bedrijf. Dat zou de groepsidentificatie, verbondenheid en bereidheid tot overwerken verminderen. 172 werkende mensen met een tijdelijk contract hebben een vragenlijst ingevuld. De manipulatie van temporele afstand bestond uit een tijdlijn per conditie (‘temporeel ver weg’ en ‘temporeel dichtbij’) waarop deelnemers het einde van hun contract moesten aangeven. Er werd geen effect van zelfcontinuïteit gevonden. De resultaten suggereerden wel dat een kleine temporele afstand tot het einde van een tijdelijk contract zorgde voor minder

groepsidentificatie, verbondenheid en bereidheid tot overwerken. De manipulatie van een grotere temporele afstand tot het einde van het tijdelijk contract is niet gelukt.

(4)

De Tijd die rest bij een Tijdelijk Contract: het Effect van Subjectieve Temporele Afstand op Zelfcontinuïteit, Groepsidentificatie en Verbondenheid.

“Rouw over het verlies van een baan is de keerzijde van de loyaliteit waarmee iemand zich heeft verbonden aan de onderneming. Met het verlies van zijn baan raakt een mens niet alleen zijn inkomen kwijt. Hij verliest vaak ook zijn toekomstperspectief, zijn waardigheid, zijn zelfvertrouwen en zelfs een stuk van zijn identiteit. Want je baan betekent tegenwoordig veel meer dan alleen je

inkomstenbron: Je baan is wie je bent.” Bovenstaand citaat komt van een blog van het NCR over werkeloosheid (Geel, 2010). In de huidige economische situatie is baanverlies voor steeds meer mensen een reële angst. Onder ander omdat steeds meer mensen werken met een tijdelijk contract zonder uitzicht op baanverlenging (Bernhard-Oettel, Rigotti, Clinton & Jong, 2013; Kalleberg, 2003; McGovern, Smeaton & Hill, 2004). Deze studie richt zich op mensen die werken met een tijdelijk contract. Wat doet het besef van de eindigheid van een werkbetrekking met de betrokkenheid van werknemers bij hun organisatie?

Tijdelijke contracten worden gekarakteriseerd door een gelimiteerde tijdsduur voor werknemers bij het bedrijf of de organisatie waar ze werken. Uit onderzoek van Felfe et al. (2008) blijkt dat werknemers met een tijdelijk contract zich minder betrokken tonen bij hun organisatie en minder investeren in hun organisatie in vergelijking met werknemers met een vast contract. Engellandt en Riphan (2005) vonden daarbij dat werknemers met een langer tijdelijk contract meer bereidheid toonden tot overwerken dan werknemers waarvan de tijdelijke contractduur korter was.

Subjectieve temporele afstand

Bedrijven en organisaties gebruiken veel temporele oriëntatiepunten zoals deadlines en evaluatiegesprekken maar ook het begin en het einde van een contract (Vliek, 2013). Bovengenoemd onderzoek van Engellandt en Riphan (2005) laat zien dat de tijd tot het aflopen van een tijdelijk contract als temporeel oriëntatiepunt gevolgen heeft voor de bereidheid tot overwerken van werknemers. In hun onderzoek werd de objectieve lengte van tijdelijke contracten met elkaar vergeleken. De subjectieve ervaring van tijd heeft echter ook affectieve en motivationele

(5)

consequenties, onafhankelijk van de objectieve temporele afstand tot een moment (Peetz, Wison & Strahan, 2009). Met andere woorden, hoe ver of dichtbij een moment in tijd voelt bepaalt mede hoe mensen zich over dit moment voelen.

Dit blijkt bijvoorbeeld uit een onderzoek van Becker en Vliek (2013). Zij manipuleerden bij de deelnemers (studenten aan de universiteit) de subjectieve temporele afstand tot het afstuderen. De manipulatie bestond uit een tijdlijn waarop studenten het moment van hun afstuderen moesten aangeven. In een conditie bestreek de tijdlijn een periode van nu tot drie jaar later. In een andere conditie bestreek de tijdlijn een periode van nu tot vijfentwintig jaar later. Op de tijdlijn van 3 jaar werd een gevoel gecreëerd dat het afstuderen relatief ver weg in de toekomst lag. Op de tijdlijn van vijfentwintig jaar leek het afstuderen echter veel dichter bij het nu te liggen. Studenten voor wie het afstuderen temporeel ver weg voelde identificeerden zich sterker met hun studiegenoten en toonden zich ook meer betrokken solidair naar hun (Becker & Vliek, 2013). De vraag is of subjectieve temporele afstand tot het einde van een tijdelijk contract ook een rol speelt in de identificatie van de werknemer met zijn bedrijf en in de motivatie op de werkvloer.

Temporal Self-Appraisal theorie

De Temporal Self-Appraisal theorie stelt dat de affectieve en motivationele consequenties van momenten in het verleden of ingebeelde momenten in de toekomst afhankelijk zijn van de subjectieve temporele afstand tot dergelijke momenten (Wilson & Ross, 2002). Een drijvende kracht hierachter is de behoefte van mensen om over het algemeen positief over zichzelf te willen denken. Op die manier zullen zij geneigd zijn positieve gebeurtenissen temporeel naar zich toe te trekken en negatieve gebeurtenissen temporeel van zich af te duwen. Dat wil zeggen dat een gebeurtenis die een positief zelfbeeld in stand houdt minder lang geleden of minder ver weg in de toekomst lijkt dan een

gebeurtenis die het positief zelfbeeld aantast. Een ander voorbeeld hiervan komt uit een studie waarbij deelnemers zichzelf moesten omschrijven in termen van sociaal succes op de middelbare school (Wilson & Ross, 2002; studie 1). Daarna gaven deelnemers aan hoe lang geleden deze periode voor hen voelden. De studenten die een positieve middelbare school ervaring omschreven, voelden zich temporeel dichterbij deze periode dan de studenten die een negatieve middelbare school ervaring omschreven. Een gebeurtenis die temporeel dichtbij voelt heeft immers meer implicaties voor het

(6)

huidige zelf dan een gebeurtenis die temporeel ver weg voelt. Eenzelfde effect werd gevonden voor ingebeelde successen en mislukkingen in de toekomst (Peetz, Wilson & Strahan, 2009). Een toekomstige gebeurtenis waarin gefaald werd, voelde voor deelnemers verder weg dan een toekomstige gebeurtenis waarin het zelf succesvol was. Andersom bleek uit het bovengenoemde onderzoek van Vliek en Becker (2013) dat het manipuleren van de temporele afstand tot een bepaalde gebeurtenis (afstuderen) ook affectieve en motivationele consequenties had ten opzichte van de groep waartoe de deelnemers hoorden: studenten van dezelfde universiteit. Doordat de subjectieve temporele afstand tot het einde van het afstuderen klein voelde werd de student geconfronteerd met de eindigheid van het groepslidmaatschap wat direct effect had op het gevoel en gedrag ten opzichte van die groep.

Zelfcontinuïteit

Het vermogen van een persoon om het huidige zelf te verbinden met het zelf uit het verleden en het zelf uit de toekomst wordt zelfcontinuïteit genoemd (Karniol & Ross, 1996; Sadeh &Karniol, 2011). Onderzoek van D’Argembeau, Lardi & Van der Linden (2012) laat zien dat zowel

herinneringen als toekomstbeelden over het zelf sterk bijdragen aan een gevoel van het zelf en de identiteit. De belangrijke, veelzeggende gebeurtenissen verbindt een persoon aan het huidige zelfbeeld. Bijvoorbeeld: in het zelfbeeld van een student ligt niet alleen diens identiteit als student besloten maar ook diens verleden als scholier en diens eigen toekomstbeeld als werkende in een bepaalde functie, bij een bepaalde organisatie. Omdat een gedeelte van het zelf van mensen tot stand komt door hun lidmaatschap van sociale groepen, zoals bijvoorbeeld de organisatie waar men werkzaam is, kunnen deze groepen hen ook een gevoel van zelfcontinuïteit geven (Sani, 2008; Smeekes & Verkuyten, 2013). Collectieve zelfcontinuïteit wordt door Smeekes & Verkuyten (2013) gedefinieerd als de mate van zelfcontinuïteit die mensen uit het lidmaatschap van een groep halen. Uit veel onderzoeken blijkt dat de onderbreking van zelfcontinuïteit een bron is van stress en ongemak (Jetten et al, 2010; Smeekes & Verkuyten, 2013). Mensen proberen, voor het behoud van hun eigen zelfbeeld, dan ook over het algemeen een continu beeld van zichzelf te handhaven.

Zelfcontinuïteit bij een tijdelijk contract

Lidmaatschap van een groep kan mensen een gevoel van zelfcontinuïteit geven. Het einde van een dergelijk lidmaatschap kan het gevoel van zelfcontinuïteit ook verzwakken. Zo vonden Sadeh en

(7)

Karniol (2011) in hun studie dat het verlies van een baan kan leiden tot een verminderd gevoel van zelfcontinuïteit. De huidige studie gaat ervan uit dat het einde van een tijdelijk contract eenzelfde effect op zelfcontinuïteit heeft. Uit onderzoek van Amundson en Borgen (1982) blijkt dat werk een grote rol speelt in de identiteitsvorming en het zelfbeeld van mensen. Als het werk wegvalt ontstaat er een breuk in continuïteit van het zelfbeeld van mensen (Sadeh & Karniol, 2011). Het toekomstig zelf waarbij men geen onderdeel meer is van de organisatie waar men werkt is moeilijker te integreren in het zelfbeeld van het huidige, werkende zelf dat nog wel hoort bij deze organisatie. Deze studie onderzoekt de gevolgen op het gebied van motivatie op de werkvloer en de groepsidentificatie van een dergelijke toekomstige gebeurtenis.

Huidig Onderzoek

De huidige studie kijkt of het manipuleren van de subjectieve temporele afstand tot het einde van een tijdelijk contract een effect heeft op de zelfcontinuïteit van werknemers en daarmee ook op de groepsidentificatie en verbondenheid met hun organisatie. Een tijdelijk contract is voor werknemers een stip op de horizon waarop het zelf niet meer gedefinieerd kan worden aan de hand van het lidmaatschap bij de organisatie waar de werknemer werkzaam is. In navolging van Becker en Vliek (2013) wordt in dit onderzoek dezelfde manipulatie gebruikt om het gevoel temporele afstand tot het einde van een tijdelijk contract te manipuleren. Het gegeven dat subjectieve temporele afstand tot het einde van een groepslidmaatschap effect heeft op de betrokkenheid en solidariteit jegens die groep is interessant voor organisaties die werknemers met tijdelijke contracten in dienst hebben. De

daadwerkelijke temporele afstand tot het aflopen van het contract valt niet te veranderen, maar de subjectieve afstand wel. Anders gesteld: door de tijd tot het aflopen van het contract anders te ervaren kan de gehele werkervaring veranderen. Daarnaast zou het zelfs de bereidheid tot overwerken kunnen veranderen, daar Eingellandt en Riphan (2005) vonden dat mensen met een langer tijdelijk contract meer bereid waren over te werken dan werknemers met een kort tijdelijk contract. De vraag of subjectieve temporele afstand tot het einde van het tijdelijke contract beïnvloedt hoe betrokken werknemers zich bij hun organisatie opstellen staat in deze studie centraal: wat is de invloed van de

(8)

subjectieve temporele afstand tot het einde van het contract, op de groepsidentificatie en bereidheid tot overwerken bij werknemers met een tijdelijk contract?

In deze studie wordt verwacht dat een grotere subjectieve temporele afstand zorgt voor een groter gevoel van zelfcontinuïteit van werknemers en daardoor een sterkere identificatie en

betrokkenheid met de organisatie waar zij werkzaam zijn. Dat leidt tot de volgende hypotheses: H1: Het vergroten van de temporele afstand tot het einde van een tijdelijk contract middels een visuele manipulatie leidt tot een grotere identificatie en betrokkenheid met de organisatie.

H2: De grotere identificatie en betrokkenheid met de organisatie bij een grote temporele afstand tot het einde van een tijdelijk contract wordt gemedieerd door zelfcontinuïteit.

Exploratief

Er zullen twee exploratieve variabelen worden meegenomen in dit onderzoek: onzekerheid en het aantal jaren dat de werknemer al werkt bij zijn of haar bedrijf. Mensen identificeren zich sterker met een groep op het moment dat ze onzeker zijn (eg. Grant & Hogg, 2011). Dit verschijnsel wordt verklaard door de Uncertainty-Identity Theory (Hogg, 2000, 2007, 2012; Grant & Hogg, 2011) die stelt dat onzekerheid over het zelf makkelijk afgewend kan worden door zichzelf te identificeren met een groep. Dit effect is het sterkst bij groepen die een sterk geheel vormen en duidelijk gedefinieerd en goed te onderscheiden zijn (Dierselhuis, Hogg, Sherman, Maitner & Moffitt, 2007). Bedrijven en organisaties kunnen als dergelijke groepen beschouwd worden en een naderend ontslag kan mensen in meer of mindere mate onzeker maken. Het deel van identificatie dat ontstaat door onzekerheid van de werknemer wordt om die reden meegenomen in dit onderzoek. De verwachting is dat de manipulatie van een lange temporele afstand zorgt voor een grotere zelfcontinuïteit en daardoor een hogere verbondenheid met het bedrijf. Bij mensen die onzeker zijn zal dit effect sterker zijn. Omgekeerd zal de manipulatie van een kortere temporele afstand, die zorgt voor een kleinere zelfcontinuïteit zorgen voor een minder grote verbondenheid met de organisatie. Bij mensen die onzekerder zijn zal dit effect echter minder groot zijn.

Onderzoek van Oishi et al. (2007; studie 3) heeft aangetoond dat ook de objectieve temporele afstand tot de start van een lidmaatschap een positieve relatie heeft met de betrokkenheid met de groep. Hoe langer groepen met elkaar samenwerkten, hoe groter de betrokkenheid met de

(9)

groepsgenoten werd. In het huidige onderzoek wordt daarom ook de lengte van de werkbetrekking van deelnemers gevraagd. Op die manier kan er gecontroleerd worden voor een effect op de

groepsidentificatie en betrokkenheid dat tot stand komt door de tijd die mensen al werkzaam zijn bij hun bedrijf of organisatie. Naast de objectieve lengte die deelnemers al werkzaam zijn bij hun bedrijf of organisatie wordt ook de subjectieve lengte van hun werkbetrekking meegenomen als exploratieve variabele.

Methode Proefpersonen

Aan het onderzoek deden 172 werkende mannen en vrouwen mee. Dit aantal is tot stand gekomen door het uitvoeren van een poweranalyse (p=0.8, α=0.05). Voor de berekening is de software G*power 3.1.7 gebruikt.

Alle deelnemers werken met een tijdelijk contract. Werving vond plaats in de periode tussen januari 2014 en augustus 2014 en vond op verschillende manieren plaats. Een groot gedeelte van de deelnemers werd online benaderd via zijn of haar werkgever. Daarvoor werden bedrijven per mail benaderd met de vraag of zij de vragenlijst onder hun werknemers met een tijdelijk contract wilden verspreiden. De volgende bedrijven en organisaties zijn daarvoor benaderd: stichting MEE West Brabant, scholengemeenschap 2College, Netvlies internetdiensten, KLM, Swordfish and Friend, Game Oven, gemeente Almere, HMC mbo houtbewerking college, MOET Hennesy, Clarcs, Dagblad BN de Stem, Sjenkels kappers, 2College Durendael, Marel, Misco Nederland BV en het Cartridge Depot. Een ander gedeelte van de proefpersonen werd geworven in winkelcentrum Boven het IJ in Amsterdam. Hier werden werknemers van winkels benaderd voor het invullen van de vragenlijst op papier.

Design

Het onderzoek heeft een single factor between subject design met drie niveaus. De

onafhankelijke variabele was subjectieve temporele afstand waarbij de twee condities ‘temporeel ver weg’ en ‘temporeel dichtbij’ onderscheiden werden. Daarnaast was er een controlegroep. De condities werden door middel van random sampling toegewezen aan de participanten.

(10)

Materialen en Procedure

Procedure. De deelnemers die online benaderd werden kregen de vragenlijst in een link per

mail opgestuurd. In sommige gevallen ging dit persoonlijk, in andere gevallen ging dit via hun leidinggevende. Deze link leidde deelnemers naar de vragenlijst die via Qualtrics was opgesteld. In de email stond duidelijk vermeld dat deelnemers aan het onderzoek een tijdelijk contract moeten hebben. Verder stond kort het doel en het belang van het onderzoek beschreven en de tijd die het zou kosten de vragenlijst in te vullen. Het invullen van de lijst duurde ongeveer 5 minuten.

In het geval van fysieke werving werd aan werknemers gevraagd of ze werkten met een tijdelijk contract en of ze mee wilden doen aan het onderzoek. Dezelfde informatie over het doel, het belang en de tijdsduur werd mondeling medegedeeld. De condities werden random toegewezen aan de participanten.

Bij zowel de online werving als de werving in het winkelcentrum begon de vragenlijst met een toestemmingsverklaring ter ondertekening. Hierin werd tevens de discretie in de omgang met de gegevens gegarandeerd. Na het invullen van de vragenlijst kregen deelnemers een debriefing waarin ze bedankt werden voor hun deelname en waarin contactgegevens stonden waarmee ze de

onderzoekers konden bereiken. Er is aandacht besteed aan de gelijkenis tussen de vragenlijst die op papier werd afgenomen en de vragenlijst die online werd afgenomen zodat de ervaring van deelnemers die online en fysiek mee doen nagenoeg hetzelfde was1. Hetzelfde aantal vragen per pagina was zichtbaar bij de online versie als bij de papieren versie. Ook was bij de online vragenlijst zichtbaar hoeveel ‘pagina’s’ nog ingevuld moesten worden tot het einde van de vragenlijst. De vragenlijst bestond in totaal uit 38 vragen in de manipulatiecondities en in de controleconditie uit 36 vragen.

Demografische gegevens. Nadat proefpersonen de toestemmingsverklaring hadden getekend werd

gevraagd in welke branche ze werkzaam waren en wat hun functie was. Verder werd gevraagd naar de daadwerkelijke tijd tot het einde van het contract in maanden en het aantal maanden dat de werknemer al werkzaam was bij de organisatie. Deze twee vragen zaten aan het einde van de vragenlijst zodat het beantwoorden ervan niet zou interfereren met de manipulatie. Naast de objectieve tijd dat werknemers

1 Een eenzijdige ANOVA liet zien dat de respons op de tijdlijn van de vragenlijst die op papier is afgenomen niet significant verschilde van de respons op de tijdlijn van de vragenlijst die online is afgenomen, F(1,170) = .251, p = .451, η² = .003

(11)

al werkzaam waren bij hun bedrijf of organisatie werd ook gevraagd hoe lang ze voor hun gevoel al werkzaam waren bij hun bedrijf of organisatie. Deze vraag werd beantwoord op een 7-punt schaal met de uitersten ‘heel erg lang’ en ‘heel erg kort’. ‘Daadwerkelijke tijd al werkzaam’ en ‘subjectieve tijd al werkzaam’ waren sterk aan elkaar gerelateerd (r = .363, p < .01, n = 170).

Manipulatie. In het onderzoeksdesign waren drie condities opgenomen. Twee daarvan waren

de manipulatiecondities en een de controleconditie. Deelnemers werd aan het begin van de lijst gevraagd het einde van hun tijdelijke contract aan te geven door een stip te tekenen op een tijdlijn. Deze tijdlijn verschilde in de twee condities. In de ‘temporeel ver weg’ conditie begon de tijdlijn in het heden en eindigde over twee jaar. In de ‘temporeel dichtbij conditie’ begon de tijdlijn in het heden en eindigde over 25 jaar. De manipulatie van subjectieve temporele afstand tot de toekomst ontstond door de ruimtelijke representatie op de tijdlijn. Deze methode is in meerdere onderzoeken succesvol

gebleken voor het manipuleren van subjectieve temporele afstand (Wilson et al., 2012). Er was gekozen voor een tijdlijn van 2 jaar in de ‘temporeel ver weg’ conditie. Door een lijn van 2 jaar te kiezen, zetten de deelnemers hun punt op de lijn relatief ver naar rechts, wat de kans op een succesvolle manipulatie vergrootte. Om het effect van de manipulatie te versterken was er ook een tekstueel element toegevoegd aan de tijdlijn. In de ‘temporeel ver weg’ conditie was de opdracht bij de tijdlijn als volgt geformuleerd: ‘Hoe lang duurt het nog voordat uw contract afloopt? Geef aan op de tijdlijn waar dit moment zich ongeveer bevindt.’ In de ‘temporeel dichtbij’ conditie was de opdracht bij de tijdlijn: ‘Hoe kort duur het nog voordat uw contract afloopt? Geef aan op de tijdlijn waar dit moment zich ongeveer bevindt’ (zie bijlage 1.). De tijdlijn in de papieren versie van de vragenlijst is 15,5 cm lang. In de online vragenlijst is de absolute lengte van de tijdlijn afhankelijk van de

schermgrootte van de computer waarop deelnemers de vragenlijst invullen. Voor de verwerking van de resultaten is het punt op de lijn waar deelnemers zichzelf hebben geplaatst omgerekend naar een schaal van 0 tot 100 procent. In de controleconditie kregen deelnemers geen tijdlijn in hun vragenlijst.

Als manipulatiecheck werd na het invullen van de tijdlijn de vraag gesteld hoe lang of kort deelnemers voor hun gevoel nog in dienst zijn bij hun huidige werkgever. Deze vraag beantwoordden ze door een punt te zetten op een lijn met de uiteinden ‘heel kort’ tot ‘heel lang’. Ook dit punt werd omgerekend naar percentages om de verschillende antwoorden te kunnen vergelijken. Daarna werd

(12)

ook nog gevraagd hoe lang een maand duurt voor het gevoel van de deelnemer. Deze vraag werd beantwoord op een 7-punt schaal met de uitersten ‘heel erg lang’ en ‘heel erg kort’.

Groepsidentificatie en verbondenheid. Identificatie met de eigen organisatie werd gemeten

middels een vragenlijst van Leach en collega’s (2008). Deze vragenlijst bestond uit veertien vragen die de volgende vijf componenten bestreken van groepsidentificatie: solidariteit (solidarity), tevredenheid (satisfaction), belangrijkheid (centrality), individuele zelf stereotypering (individual self-stereotyping) en ingroup homogeniteit (in-group homogenity). De lijst is betrouwbaar (α = 0,924) en gevalideerd. De vragen uit de lijst zijn vertaald uit het Engels en aangepast voor identificatie met een organisatie. Voorbeelden van vragen zijn: ‘Als je denkt aan de lengte van je contract, in hoeverre voel je dan een band met het bedrijf of de organisatie waar je werkt?’, ‘Als je denkt aan de lengte van je contract, in hoeverre voel je je dan solidair naar het bedrijf of de organisatie waar je werkt?’, ‘Als je denkt aan de lengte van je contract, in hoeverre voel je je dan toegewijd aan het bedrijf of de organisatie waar je werkt?’. De vragen werden beantwoord op een 5-punt schaal.

Als toevoeging op deze meting werd ook de Inclusion of the Ingroup in the Self (IIS) van Tropp en Wright (2001) toegevoegd. Deze schaal bestond uit cirkels die elkaar in meer of mindere mate overlappen waarvan de ene cirkel het zelf voorstelt en de andere cirkel het bedrijf waar de deelnemers werken (zie bijlage 3). Deelnemers kozen de cirkels die het beste verbeeldden hoe verbonden ze zich voelden met het bedrijf waarin ze werkten. Deze vraag wordt op een 7-punt schaal beantwoord. De IIS correleerde met de lijst van Leach et al. (2008), r = 0.65, p < .001, n = 168. Dit was een sterke positieve correlatie waaruit opgemaakt kon worden dat de IIS een betrouwbaar meetinstrument is voor het meten van verbondenheid.

Toekomstige zelfcontinuïteit. Zelfcontinuïteit werd gemeten aan de hand van drie vragen op

een 7-punt schaal. Deelnemers zagen een afbeelding van twee cirkels die in meer of mindere mate elkaar overlapten. De ene cirkel stelde het huidige zelf voor en de andere cirkel het toekomstige zelf. Deelnemers konden kiezen uit verschillende cirkels die het beste verbeeldden hoe gelijk en verbonden ze zich voelden met hun toekomstige zelf (zie bijlage 2). Daarnaast werden er twee aanvullende vragen gesteld: ‘In hoeverre vind je je toekomstige zelf leuk?’ en ‘In hoeverre doet je toekomstige zelf je iets’. Deze vragen werden beantwoord op een 7-punt schaal (heel leuk - helemaal niet leuk en doet

(13)

me heel veel - doet me niets). Deze methode is in eerder onderzoek gebruikt om toekomstige

zelfcontinuïteit te meten en had daarin een goede test-hertest betrouwbaarheid (bijvoorbeeld: α = .66) (Ballard, Garton, Hershfield, Knutson & Samanez-Larkin, 2009). Ook bleek de test uit onderzoek van Bartels & Urminsky (2011; Hersfield, Cohen, Thompson, 2011) valide. Na een

betrouwbaarheidsanalyse in het huidige onderzoek bleek het meetinstrument een Cronbachs alfa van 0.367 te hebben. Na het verwijderen van de cirkels die elkaar in meer of mindere mate overlappen steeg de betrouwbaarheid naar een Cronbachs alfa van 0.487 met een r = 0.322, p < .01. Aangezien het meetinstrument voor zelfcontinuïteit niet betrouwbaar bleek, konden er geen betrouwbare uitspraken gedaan worden op basis van dit meetinstrument.

Bereidheid over te werken. Deelnemers werd gevraagd in hoeverre ze bereid zouden zijn om

onbetaald over te werken. Deze vraag werd beantwoord op een 5-punt schaal. (Heel bereid – helemaal niet bereid). Daarnaast werd ook een objectieve maat voor overwerken gemeten: ‘Hoe vaak heeft u in de afgelopen maand onbetaald overgewerkt?’. Hierbij kon de deelnemer zijn antwoord kwijt in de volgende antwoordschalen: ‘0 uur, 1 tot 5 uur, 5 tot 10 uur, 10 tot 20 uur, meer dan 20 uur’.

Onzekerheid. Onzekerheid werd op twee manieren gemeten. De Intolerance for Uncertainty

Scale (IUS) bestond uit twaalf vragen en mat de tolerantie voor onzekerheid als persoonlijkheidstrek. De IUS is vertaald in het Nederlands en gevalideerd en betrouwbaar getest (α = 0.83) (Bussche, Goubert, Helsen & Vlaeyen, 2013). Uit een betrouwbaarheidsanalyse van de vergaarde data bleek dat de IUS betrouwbaar is met α = 0.853. Voorbeelden van vragen zijn: ‘Onzekerheid maakt het leven ondraaglijk’, ‘Onvoorziene gebeurtenissen brengen mij ernstig van slag’, ‘Als ik onzeker ben, kan ik niet goed functioneren’. De vragen werden beantwoord op een 5-punt schaal (sterk mee oneens – sterk mee eens).

Met de vraag: ‘hoe onzeker voelt u zich op dit moment’, die beantwoord werd op een 7-punt schaal werd de onzekerheid op dit moment gemeten. Deze vraag had een correlatie van r = 0.168, p = .028, n = 172 met de IUS. Omdat de correlatie zeer zwak was, werd deze vraag niet gebruikt in de analyse.

(14)

Resultaten Manipulatie

De deelnemers uit de conditie ‘temporeel dichtbij’ moesten een stip zetten op een tijdlijn van nu tot 25 jaar later. Gemiddeld plaatsen zij het einde van hun contract op 9.09 procent van de lijn (SD = 15.313). Deelnemers uit de conditie ‘temporeel ver weg’ moesten een stip zetten op een tijdlijn van nu tot twee jaar later en plaatsen het einde van hun contract gemiddeld op 28.39 procent van de lijn (SD = 15.273). Een eenzijdige ANOVA liet zien dat dit verschil significant was, F (1,112) = 13.385, p < .01, η² = 193. Deze resultaten toonden aan dat de opzet van de twee verschillende tijdlijnen om deelnemers uit de verschillende condities zichzelf anders op de tijdlijn te laten positioneren, gelukt is. Deelnemers uit de controleconditie kregen geen tijdlijn.

Met de vraag ‘Hoe lang bent u voor uw gevoel nog in dienst bij uw huidige werkgever?’ (heel kort-heel lang) werd de subjectieve temporele afstand tot het einde van het contract gemeten. Deze vraag bood gelegenheid om te kijken wat de manipulatie deed met de subjectieve ervaring van tijd bij de deelnemers. Een eenzijdige ANOVA liet zien dat de subjectieve afstand tot het einde van het contract significant verschilde tussen de drie condities F (2,169) = 8.46, p < .01, η² = .091. Een posthoc test (Bonferonni) wees uit dat het verschil in subjectieve temporele afstand tussen de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn twee jaar) (M = 39.26, SD = 27.18, n = 57) en ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) (M = 24.32, SD = 26.36, n = 57) signifiant was, p = .022. Het verschil tussen de controleconditie (M = 44.2, SD = 26.82, n = 58) en de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) was ook significant, p < .01. Alleen het verschil tussen de controleconditie en de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) was niet significant, p = .57. De controleconditie scoorde hierbij het hoogst op subjectieve afstand tot het einde van het contract waarna temporeel dichtbij en temporeel ver weg respectievelijk volgden (zie tabel 1).

Met de vraag ‘hoe lang duurt een maand voor u’ is gekeken hoe de absolute ervaring van tijd was bij deelnemers. Een eenzijdige ANOVA liet zien dat er geen significante verschillen waren tussen de condities op de gevoelsmatige lengte van een maand. F (2,171) = 2.988, p = .053, η² = .034 9. Een posthoc test (Bonferonni) liet ook geen significante verschillen zien tussen de verschillende condities.

(15)

Tabel 1. Gemiddelden en standaarddeviaties van de verschillende condities: temporeel dichtbij (tijdlijn 25 jaar) (n = 57), temporeel ver weg (tijdlijn 2 jaar) (n = 57) en de

controleconditie (n = 58).

Temporeel dichtbij

(tijdlijn 25 jaar) Controleconditie Temporeel ver weg (tijdlijn 2 jaar)

Tijdlijn 9.09 (15.313) a 28.39 (23.194) a

Subjectieve tijd tot einde contract

24.32 (26.363) ab 44.22 (26.816) a 39.26 (27.181) b

Subjectieve lengte van een maand

2.40 (1.105) 2.97 (1.401) 2.88 (1.501)

Noot: gegevens met dezelfde subscript in een rij verschillen significant van elkaar met p < .05

Opvallend was dat de controleconditie zowel bij subjectieve afstand tot het einde van het contract als subjectieve lengte van een maand de hoogste score had. Hoger dan de manipulatieconditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar). Alleen de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) verschilde significant van de controleconditie op zowel subjectieve tijd tot het einde van het contract en

subjectieve lengte van een maand. Op subjectieve tijd tot het einde van het contract verschilde de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) ook significant van de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar). Daaruit kon geconcludeerd worden dat de manipulatie van ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) gelukt was.

Hoofdanalyse

In de hoofdanalyse werden er verschillende analyses uitgevoerd om te kijken naar het effect van de verschillende condities van temporele aftand op zelfcontinuïteit, de factoren van

groepsidentificatie en verbondenheid en op bereidheid tot overwerken. Hierbij werd de daadwerkelijke tijd tot het aflopen van het contract als covariaat meegenomen. Daarnaast werd onderzocht of er een mediatie plaats zou vinden van de condities van temporele afstand op de verschillende factoren van groepsidentificatie en verbondenheid en op bereidheid tot overwerken via zelfcontinuïteit.

(16)

Verschillen tussen de condities van temporele afstand. Ten eerste werden met een

eenzijdige ANOVA de gemiddelden van de verschillende condities van temporele afstand met elkaar vergeleken op alle afhankelijke variabelen: zelfcontinuïteit, de verschillende factoren van

groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2008) (solidariteit, belangrijkheid, tevredenheid, zelf stereotypering, ingroup homogeniteit), groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de ISS en bereidheid tot overwerken.

Er werd geen significant verschil gevonden tussen de condities op zelfcontinuïteit F (2,171) = .703, p = .497, η² = .008, noch op groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2008) F (2,171) = 2.828, p = .062, η² = .032. Na een contrastanalyse bleek er wel een lineair effect te bestaan op groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2008), F (2,171) = 4.891, p = .028, η² = .028. Er werd ook gekeken naar de verschillende factoren van groepsidentificatie en verbondenheid van de lijst van Leach et al. (2008). Van deze factoren werd geen effect gevonden op solidariteit, F (2,171) = 1.947, p = .146 , η² = .023, op belangrijkheid, F (2,171) = 1.170, p = .313 , η² = .014, op zelfstereotypering, F (2,171) = 0.517, p = .597 , η² = .006, en op ingroup homogeniteit, F (2,171) = 2.836, p = .061 , η² = .032. Op ingroup homogeniteit werd na een contrastanalyse wel een significant lineair effect gevonden. F (1,171) = 4.606, p = .033, η² = .006. Net als op tevredenheid, F (2,171) = 3.234, p = .042, η² = .037. Een posthoc test (Bonferroni) wees uit dat op tevredenheid de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) (M = 3.399, SD = .867)

significant verschilde van de controleconditie (M = 3.776, SD = .759) p = .043, maar niet van de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) (M = 3.513, SD = .818), p = 1.00. De controleconditie verschilde ook niet van de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) p = .258. Dat betekent dat de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) significant lager was dan de controleconditie op tevredenheid over de werkbetrekking. Groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de ISS liet geen significante verschillen tussen de condities zien. F (2,171) = 1.238, p = .292, η² = 0.014. Net als bereidheid tot overwerken. F (2,171) = 1.922, p = .150, η² = 0.017. De gemiddelden staan in tabel 2.

(17)

Tabel 2. Gemiddelden en standaarddeviaties van de verschillende condities van temporele afstand: ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) (N = 57), ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) (N = 57) en de controleconditie (N = 58).

Temporeel dichtbij

(tijdlijn 25 jaar) Controleconditie Temporeel ver weg (tijdlijn 2 jaar) Zelfcontinuïteit 2.368 (.937) 2.302 (.898) 2.167 (.942) Groepsidentificatie en verbondenheid totaal 3.041 (.699)* 3.314 (.635)* 3.085 (.647)* Solidariteit 3.298 (.973) 3.586 (.868) 3.263 (1.046) Tevredenheid 3.399 (.867) a 3.776 (.759) a 3.513 (.818) Belangrijkheid 3.117 (.946) 3.356 (1.020) 3.135 (.833) Zelf stereotypering 3.140 (1.038) 3.327 (.976) 3.237 (.945) Ingroup homogeniteit 3.360 (.856)* 3.663 (.624)* 3.386 (.856)* Groepsidentificatie en verbondenheid ISS 3.509 (1.477) 3.862 (1.432) 3.509 (1.255) Bereidheid tot overwerken 3.46 (1.181) 3.81 (1.146) 3.44 (1.118)

Noot: gegevens met dezelfde subscript in een rij verschillen significant van elkaar met p < .05 * lineair significant effect met p < .05

Ten tweede werd er een MANCOVA uitgevoerd om de verschillende condities van temporele afstand te vergelijken op zelfcontinuïteit, de verschillende factoren van groepsidentificatie en

verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2208) (solidariteit, belangrijkheid, tevredenheid, zelf stereotypering, ingroup homogeniteit), groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de ISS

(18)

en bereidheid tot overwerken. Als covariaat werd de daadwerkelijke tijd tot het einde van het contract meegenomen in de analyse.

Uit de analyse bleek dat de covariaat ‘daadwerkelijke tijd tot het einde van het contract’ geen significant effect had op verbondenheid en identificatie gemeten met de lijst van Leach et al. (2008), F (2,168) = .011, p = .917, η² = .000, noch op verbondenheid gemeten met de ISS, F (2,168) = .197, p = .658, η² = .001, noch op bereidheid tot overwerken, F (2,168) = .012, p = .912, η² = .001. Ook op de verschillende factoren van groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2008) werd geen effect gevonden van de covariaat daadwerkelijke tijd tot het einde van het contract (F’s < 1, NS).

Verder liet de MANCOVA zien op welke afhankelijke variabelen er verschillen waren tussen de condities van temporele afstand. Op groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de ISS werd geen significant verschil gevonden tussen de condities, F (2,165) = 1.263, p = .285, η² = .015. Ook op groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2008) werd geen significant verschil gevonden tussen de condities, F (2,165) = 2.593, p = .078, η² = .031. Na het uitvoeren van een contrastanalyse bleek echter dat er tussen de controleconditie en de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) een significant verschil was, t (56) = -1.988, p = .048, B = -.246, SE = .124. De conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) verschilde niet significant van

controleconditie, t (56) = -1.935, p = .055, B = -.241, SE = .125, en ook niet van de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar), t (56) = -.039, p = .969, B = -.005, SE = .126. Dat betekent dat de

controleconditie hoger scoorde op groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2008) dan de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar).

Er werd ook gekeken naar het effect van de verschillende factoren van de lijst van Leach et al. (2008). Er werd geen significant verschil gevonden tussen de verschillende condities op belang, F (2,165) = .351, p = .388, η² = 0.011, noch op zelf stereotypering, F (2,165) = .411, p = .664, η² = 0.005. Op tevredenheid werden na een eerste analyse ook geen significante verschillen gevonden, F (2,165) = 2.942, p = .056, η² = .035, maar na het uitvoeren van een contrastanalyse bleken de controleconditie en de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) significant van elkaar te

(19)

verschillen, t (56) = -2.226, p = .027, B = -.333, SE = .150. De controleconditie en de conditie

‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) verschilden niet significant, t (56) = -1.922, p = .056, B = -.290, SE = .151. Evenals de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) en de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar), t (56) = -.285, p = .776, B = -.044, SE = .151. Op solidariteit werd ook geen verschil gevonden tussen de verschillende condities, F (2,165) = 2.217, p = .112, η² = 0.027, maar na het uitvoeren van een simpele contrastanalyse bleek dat de controleconditie en de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) significant van elkaar verschilden op solidariteit, t (56) = 2.048, p = .042 met een B = .370, SE = .181. De conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) verschilt niet van de

controleconditie, t (56), p = .157, B = -.255, SE = .179 en ook niet van de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar), t (56) = .628, p = .531, B = .115, SE = .183. Op ingroup homogeniteit werd geen significant effect verschil gevonden tussen de condities, F (2,165) = 2.912, p = .057, η² = 0.034. Echter werd er na het uitvoeren van een simpele contrastanalyse wel een verschil gevonden tussen de controleconditie en de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar), t (56) = 2.098, p = .037, B = .303, SE = .144. Net als tussen de controleconditie en de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) een significant verschil was, t (56) = -2.0959, p = .041, B = -.295, SE = .143. De conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 25 jaar) en ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 2 jaar) verschilden niet significant, t (56) = .146, p = .959, B = .008, SE = .146. Dat betekent dat op solidariteit, tevredenheid en op ingroup

homogeniteit de controleconditie hoger scoorde dan de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar). Op ingroup homogeniteit scoorde de controlegroep ook hoger dan de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar).

Op bereidheid tot overwerken werd geen significant effect verschil gevonden tussen de condities, F (2,165) = 2.247, p = .109, η² = 0.027. Na het uitvoeren van een simpele contrastanalyse bleek dat er wel een significant verschil was tussen de controleconditie en de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar), t (56) = -2.031, p = .044, B = -.440, SE = .217. De conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) verschilde niet significant van de controleconditie, t (56) = 1.516, p = .131, B = -.326, SE = .215 en ook niet van de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar), t (56) = 519, p = .605,

(20)

B = .114, SE = .219. Dat betekent dat de controleconditie hoger scoort op overwerken dan de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar).

Mediatie via zelfcontinuïteit. Om te kijken of er sprake was van een mediatieanalyse zoals

afgebeeld in figuur 1 werden er verschillende regressies uitgevoerd over drie verschillende

afhankelijke variabelen: groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2008), groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de ISS en bereidheid tot overwerken. De verschillende condities van de afhankelijke variabele temporele afstand werden gehercodeerd

(‘temporeel dichtbij’ = -0, ‘temporeel ver weg’ = 0 en de controleconditie = 1). De condities vormden daardoor een oplopende variabele waarbij de conditie ‘temporeel dichtbij’ het laagste en de

controleconditie het hoogste gemiddelde had op verbondenheid en groepsidentificatie (zie tabel 2). Groepsidentificatie en verbondenheid (Leach et al., 2008). Eerst werd een regressie-analyse uitgevoerd van de condities van temporele afstand over de mediator zelfcontinuïteit. De eerste regressie tussen de condities van temporele afstand en zelfcontinuïteit liet geen significante relatie zien, t (171) = -.380, p = .704 met β = -.029 en SE = .086. Een volgende regressie liet zien dat er geen significante relatie bestond tussen zelfcontinuïteit en groepsidentificatie, t (170) = -.662, p = .509 met β = -.055 en SE = .055, maar wel tussen de condities en groepsidentificatie, t (170) = 2.218, p = .028 met β = .168 en SE = .062. Zelfcontinuïteit als extra voorspeller leverde een significante relatie op tussen de condities en groepsidentificatie, t (170) = 2.194, p = .030 met β = .166 en SE = .062 (zie figuur 2). Tot slot bleek uit de Sobel test dat er geen significante mediatie plaats vond, S = 0.483, p = 0.629, SE = 0.006 (zie figuur 1).

ISS. Een regressieanalyse van zelfcontinuïteit op groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de ISS liet geen significante relatie zien, t (170) = .596, p = .552 met β = .046 en SE = .115 (zie verband b in figuur 1). Tussen de condities en de ISS werd ook geen significante relatie gevonden, t (170) = 1.366, p = .174 met β = .104 en SE = .130 (zie verband c in figuur 1). Ook niet nadat zelfcontinuïteit als voorspeller werd meegenomen, t (170) = 1.381, p = .169 met β = .106 en SE = .130 (zie verband c’ in figuur 1). Omdat geen van de regressies significant zijn kan er geen mediatie

(21)

plaats hebben gevonden tussen de variabelen. Het uitvoeren van de Sobel test werd daarom achterwege gelaten.

Bereidheid tot overwerken. Bij bereidheid tot overwerken zijn de condities van temporele afstand op een andere manier gehercodeerd (‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) = -1, ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) = 0 en de controleconditie = 1). Deze volgorde werd gebaseerd op de oplopende volgorde van de gemiddelden op bereidheid tot overwerken (zie tabel 2). De regressie tussen de condities van temporele afstand en zelfcontinuïteit lieten geen significante relatie, t (171) = -.380, p = .704 met β = -.029 en SE = .086 (zie verband a in figuur 1). Een regressieanalyse van zelfcontinuïteit op bereidheid tot overwerken liet geen significante relatie zien, t (171) = -1.641, p = .103 met β = -.124 en SE = .095 (verband b in figuur 1). Tussen de condities van temporele afstand en bereidheid tot overwerken werd ook geen significante relatie gevonden, t (170) = 1.685, p = .099 met β = .126 en SE = .107 (verband c in figuur 1). Ook niet na het controleren voor zelfcontinuïteit, t (170) = 1.617, p = .108 met β = .123 en SE = .107 (verband c’ in figuur 2). Omdat er geen significante relaties waren, is het uitvoeren van de Sobel test achterwege gelaten.

Figuur 1. Mediatie van zelfcontinuïteit op de relatie tussen subjectieve temporele afstand en identificatie en verbondenheid met het bedrijf en bereidheid tot overwerken.

(22)

Figuur 2. Mediatie van zelfcontinuïteit op de relatie tussen subjectieve temporele afstand en groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2008). * p < .05

Exploratief

Mediatie via subjectieve temporele afstand. In het verlengde van de manipulatiecheck werd

in de exploratieve analyse gekeken of het effect van temporele afstand op groepsidentificatie en verbondenheid gemedieerd zou worden via de subjectieve temporele afstand tot het einde van het contract, gemeten met de vraag ‘Hoe lang bent u voor uw gevoel nog in dienst bij uw huidige werkgever?’. De gehercodeerde condities (‘temporeel dichtbij’ = -0, ‘temporeel ver weg’ = 0 en de controleconditie = 1) vormden een oplopende variabele waarbij de conditie ‘temporeel ver weg’ het laagste en de controleconditie de hoogste gemiddelden hadden op subjectieve temporele afstand en verbondenheid en groepsidentificatie (zie tabel 1 en tabel 2).

Eerst werd een regressie-analyse uitgevoerd tussen de condities van temporele afstand en de mediator subjectieve temporele afstand gemeten met de vraag ‘Hoe lang bent u voor uw gevoel nog in dienst bij uw huidige werkgever?’. Resultaten lieten zien dat er een significante relatie bestond tussen de condities en de subjectieve temporele afstand tot het einde van het contract, t (171) = 4.037, p < .01 met β = .296 en SE = 2.463. Een tweede regressie analyse tussen de mediator subjectieve temporele afstand en groepsidentificatie en verbondenheid liet geen significante relatie zien, t (171) = 1.848, p = .066 met β = .145 en SE = .002. De relatie tussen de condities van temporele afstand en

groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2008) was wel significant, t (171) = 2.218, p = .028 met β = .186 en SE = .062. Nadat er rekening werd gehouden met het effect van subjectieve temporele afstand verdween de significante relatie, t (171) = 1.587, p = .114 met β =

(23)

.125 en SE = .064 (zie figuur 3). Uit de Sobel test bleek dat er geen mediatie effect optrad tussen de variabelen, S = 1.792, p = .073, SE = .022.

Figuur 3. Mediatie door subjectieve temporele afstand op groepsidentificatie en verbondenheid.* p < .05, ** p < .001

Daadwerkelijke tijd al werkzaam en subjectieve tijd al werkzaam als covariaten. In de

vragenlijst werd deelnemers ook gevraagd hoe lang zij al werkzaam waren bij hun bedrijf of organisatie en hoe lang zij voor hun gevoel al werkzaam waren bij hun bedrijf of organisatie. Deze ‘subjectieve tijd al werkzaam’ werd gemeten met de vraag ‘Hoe lang ben u voor uw gevoel al in dienst bij het bedrijf of de organisatie waar u werkzaam bent?’. Met de variabelen ‘daadwerkelijke tijd al werkzaam’ en ‘subjectieve tijd al werkzaam’ werden enkele exploratieve analyses uitgevoerd.

Ten eerste werd onderzocht of de manipulatie van subjectieve afstand tot het einde van het contract ook heeft beïnvloed hoe lang werknemers voor hun gevoel al werken bij hun bedrijf of organisatie. Hiervoor is een ANCOVA uitgevoerd waarbij verschillende condities van temporele afstand vergeleken werden op de ‘subjectieve tijd al werkzaam’ waarbij gecontroleerd werd voor de daadwerkelijke tijd dat men al werkzaam was. Er werd een significant effect van de covariaat ‘daadwerkelijke tijd al werkzaam’ gevonden, F (2,167) = 26.998, p < .01, η² = .140. Er waren geen significante verschillen tussen de condities op ‘subjectieve tijd al werkzaam’, F (2,167) = .925, p = .399, η² = .009. De manipulatie had dus geen invloed op het subjectieve gevoel van de tijd dat men al werkzaam was bij de huidige werkgever.

(24)

Ten tweede werd onderzocht of de ‘daadwerkelijke tijd al werkzaam’ en ‘subjectieve tijd al werkzaam’ als covariaat een rol speelden in verschillen tussen de condities van temporele afstand. Hiervoor werd een MANCOVA uitgevoerd waarbij ‘daadwerkelijke tijd al werkzaam’ en ‘subjectieve tijd al werkzaam’ werden meegenomen als covariaten om te controleren voor eventuele effecten op groepsidentificatie en verbondenheid, bereidheid tot overwerken en zelfcontinuïteit. Uit de analyse bleek dat de covariaat ‘daadwerkelijke tijd al werkzaam’ geen significant effect had op verbondenheid en identificatie gemeten met de lijst van Leach et al. (2008), F (2,164) = 1.670, p = .186, η² = .010. Noch op groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de ISS, F (2,164) = 1.071, p = .302, η² = .006. Noch op bereidheid tot overwerken, F (2,164) = .552, p = .459, η² = .004 en noch op

zelfcontinuïteit, F (2,164) = 2.899, p = .091, η² = .017.

De covariaat ‘subjectieve tijd al werkzaam’ had echter wel invloed op groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2008), F (2,164) = 4.641, p = .033, η² = .023. Ook op groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de ISS werd een effect gevonden, F (2,164) = 5.336, p = .022, η² = .031. Op belangrijkheid, een factor van groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2008) werd ook een significant effect gevonden, F (2,164) = 8.211, p = .005, η² = .065. Ook op zelfcontinuïteit verklaarde ‘subjectieve tijd al werkzaam’ een deel van de variantie tussen de verschillende condities, F (2,164) = 9.803, p = .002, η² = .057.

Ondanks dat ‘subjectieve tijd al werkzaam’ op sommige afhankelijke variabelen een deel van de variantie leek te verklaren kwamen er uit de contrastanalyses geen nieuwe significante verschillen tussen de verschillende condities dan eerder gevonden en gerapporteerd.

Dat betekent dat er voor groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2008) significante verschillen waren tussen de condities ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) en de controleconditie, t (56) = -2.050, p = .042, B = -.252, SE = .123. Maar niet tussen de condities ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) en de controleconditie, t (56) = -1.624, p =.106, B = -.204, SE = .126. Ook tussen de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) en de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) werd geen verschil gevonden, t (56) = -.377, p =.707, B = -.048, SE = .127.

(25)

Op tevredenheid was er een significant verschil tussen de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) en de controleconditie, t (56) = -2.327, p = .021, B = -.348, SE = .150. Tussen de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) en de controleconditie was er geen significant verschil gevonden, t (56) = 1.640, p = .103, B = .251, SE = .153. Ook tussen de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) en de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) werd geen verschil gevonden, t (56) = -.628, p =.531 B = .097, SE = .155

Op ingroup homogeniteit is er een verschil gevonden tussen de controleconditie en de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar), t (56) = -2.152, p = .033, B = -.310, SE = .144. Tussen de

controleconditie en de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) werd geen verschil gevonden, t (56) = -41.855, p = .065, B = -.273, SE = .147. Ook tussen de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) en de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) werd geen verschil gevonden, t (56) = -2.46, p =.806, B = .037, SE = .149

Onzekerheid als moderator. Exploratief werd onderzocht of onzekerheid een modererend

effect had op de verschillende afhankelijke variabelen. Aangezien er geen significant effect werd gevonden tussen zelfcontinuïteit, groepsidentificatie en verbondenheid was het niet mogelijk dat onzekerheid zou modereren op een verband tussen deze twee variabelen. Wel werd gekeken of de relatie tussen de condities van temporele afstand en groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2008) gemodereerd werd door onzekerheid. De analyse liet geen significant effect zien van de condities van temporele afstand op groepsidentificatie en verbondenheid, t = .954, p = .342. met B = .228, SE = .239. Ook was er geen relatie tussen onzekerheid en groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de lijst van Leach et al. (2008), t = .651, p = .516 met B = .049, SE = .075. Ook bleek er geen moderend effect te zijn van onzekerheid, t = -.415, p = .679 met B = .039, SE = .093

Dezelfde analyse werd uitgevoerd voor de afhankelijke variabele groepsidentificatie en verbondenheid gemeten met de ISS. Daar werd eveneens geen modererend effect gevonden, t = -.470, p = .639 met B = .092 en SE = .196. Noch bij bereidheid tot overwerken, t = .969, p = .334 met B =

(26)

-.156 en SE = .161. Onzekerheid had dus voor geen van de afhankelijke variabelen een modererend effect.

Discussie

Deze studie was geïnteresseerd in de relatie tussen subjectieve temporele afstand tot het einde van een tijdelijk contract en de groepsidentificatie en verbondenheid van een werknemer met zijn of haar organisatie. De verwachting was dat een grotere subjectieve temporele afstand tot het einde van het contract zou zorgen voor een grotere mate van groepsidentificatie en verbondenheid met het bedrijf en een hogere bereidheid om over te werken. Daarnaast is gekeken of dit effect verklaard zou worden door zelfcontinuïteit.

De resultaten boden geen eenduidige ondersteuning voor de hypotheses. Het vergroten van de temporele afstand tot het einde van een tijdelijk contract middels een visuele manipulatie heeft niet geleidt tot een hogere identificatie en verbondenheid. Ook werd geen bewijs gevonden dat een dergelijk effect via zelfcontinuïteit zou lopen. Toch kon de hypothese ook niet in zijn geheel

verworpen worden aangezien het verkleinen van de subjectieve temporele afstand door de manipulatie wel effecten had op zowel groepsidentificatie en verbondenheid als op bereidheid tot overwerken. Er werden verschillen gevonden in groepsidentificatie, verbondenheid en bereidheid tot overwerken tussen de controlegroep en de experimentele groep ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) waarbij de experimentele groep lager scoorde dan de controlegroep. Dit effect lag in de lijn der verwachtingen waarbij de manipulatie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) een kortere subjectieve temporele afstand tot het einde van het contract moest bewerkstelligen.

Manipulatie

Door deelnemers op een tijdlijn het einde van hun tijdelijk contract aan te laten geven is geprobeerd de deelnemers een subjectief korte dan wel lange afstand tot het einde van hun werkbetrekking te laten ervaren ongeacht de daadwerkelijke tijd tot het einde van het contract. Manipulatiechecks lieten zien dat er significante verschillen waren in de subjectieve ervaring van tijd tot het einde van het contract tussen de controleconditie en de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) waarbij, zoals verwacht, de deelnemers in de conditie ‘temporeel dichtbij’ (tijdlijn 25 jaar) de tijd

(27)

tot het einde van hun contract korter ervoeren dan deelnemers uit de controleconditie. De manipulatie van een temporeel grote afstand tot het einde van het contract leek echter niet gelukt. Ten eerste was er geen significant verschil tussen de controlegroep en de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) in subjectieve temporele afstand tot het einde van het contract. Ten tweede suggereerden de gemiddelden dat mensen in de controleconditie, in tegenstelling tot de verwachtingen, hoger scoorden op

subjectieve temporele afstand tot het einde van het contract in plaats van lager ten opzichte van de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar). Het tekenen van het einde van het contract op een tijdlijn die van nu tot twee jaar loopt zorgde dus niet voor een langere subjectieve ervaring van tijd maar schijnbaar zelfs een kortere ten opzichte van de controlegroep. Dit doet de vraag rijzen hoe de controlegroep, die geen manipulatie kreeg, de tijd tot het einde van het contract ervoer en wat de manipulaties met de tijdlijnen dan precies hebben bewerkstelligt.

Bovenstaande resultaten suggereerden dat de controlegroep de beweging heeft gemaakt die oorspronkelijk bij de conditie ‘temporeel ver weg’ (tijdlijn 2 jaar) verwacht werd. Een verklaring hiervoor kan worden gevonden in de Construal Level theorie. Deze theorie stelt dat mensen mentale constructies maken van gebeurtenissen in de toekomst via ofwel global processing, een meer abstracte manier van construeren die gelinkt is aan temporele afstand tot het moment waarover men nadenkt, ofwel via local processing, een concretere manier van construeren die gelinkt is aan temporele nabijheid tot het moment waarover men nadenkt (Trope & Liberman, 2011). In een studie van Liberman en Forster (2009; Trope & Liberman, 2011) plaatsten proefpersonen gebeurtenissen die op een algemeen en abstracte manier omschreven werden, temporeel verder van zich af dan

gebeurtenissen die concreet werden omschreven. In de huidige studie moesten deelnemers in de experimentele conditie het einde van hun contract op een tijdlijn aangeven. Dit was een concrete manier om na te denken over het einde van het contract, namelijk in maanden of jaren en zou een gevoel van temporele nabijheid gecreëerd kunnen hebben ten opzichte van het einde van het contract. In de controleconditie hoefde de deelnemers het einde van hun contract helemaal niet te specificeren wat ruimte zou hebben kunnen bieden voor het construeren van een temporeel abstracter en daarmee afstandelijk gevoel ten opzichte van het einde van het contract.

(28)

Ook Tu en Soman (2014) kijken op een vergelijkbare manier naar de temporele positionering van mensen ten opzichte van toekomstige gebeurtenissen. In hun studie werd onderzochten hoe de automatische categorisering die optreedt als mensen nadenken over de toekomst en een rol speelt bij het ervaren van tijd. Zo ervaren mensen de twee weken tussen 19 januari en 2 februari als langer dan de tijd tussen 1 januari en 15 januari. Hoewel de objectieve tijdsduur tussen deze twee momenten gelijk is vind er tussen 19 januari en 2 februari een wisseling van de maand plaats. Dit zorgt ervoor dat mensen dit moment als verder in de toekomst ervaren. Mensen ervaren tijd niet per definitie als een continuüm maar hakken het in stukken waarbij het, volgens Tu en Soman (2014) in de categorie ‘like the present’ of ‘unlike the present’ wordt ingedeeld. In de experimentele conditie van het huidige onderzoek werd wel een continuüm aangeboden waarop deelnemers het einde van hun tijdelijk contract moesten plaatsen, namelijk een tijdlijn. De tijdlijn zou de categorisatie van het einde van het contract in de ‘like the present’ categorie gestimuleerd kunnen hebben terwijl de deelnemers in de controleconditie geen continue tijdsindicatie kregen waarop ze het einde van hun tijdelijk contract aan moesten geven.

In de huidige studie is het effect van de manipulatie, ongeacht of deze temporele nabijheid of temporele afstand moest bewerkstelligen, mogelijk sterker geweest dan het effect tussen deze twee verschillende manipulaties. Er is mogelijk een andere bewustwording van de tijd opgetreden. Onderzoek van Conti (2001) naar het bewustzijn van tijd toont het verschil in gedrag aan als mensen zich bewust worden gemaakt tijd. Deelnemers die een aantal keer per dag gedwongen gewezen werden op hun tijdschema en bewust bezig waren met het verstrijken van de tijd verloren hun intrinsieke motivatie ten opzichte van hun werk. Het bewustzijn van de tijd tot het einde van het contract in zowel de ‘temporeel ver weg’ conditie als de ‘temporeel dichtbij’ conditie kan door de manipulatie aangezet zijn en een rol hebben gespeelde in de mindere groepsidentificatie en bereidheid tot overwerken dan bij de controleconditie.

In vervolgonderzoek zou een inventarisatie over de ervaring van tijd bij een tijdelijk contract een toevoeging zijn omdat op die manier een manipulatie ontworpen kan worden die de ervaring van tijd in de juiste richting manipuleert. Vooral gezien de resultaten van dit onderzoek suggereren dat mensen die de tijd tot het einde van hun contract als kort ervoeren (in de conditie ‘temporeel dichtbij’)

(29)

weldegelijk minder groepsidentificatie en betrokkenheid toonden aan hun organisatie en minder bereid waren om over te werken dan mensen die de tijd als langer ervoeren (in de controleconditie). Het zou zinvol zijn in kaart te brengen welke factoren een rol spelen in de temporele positionering van mensen met een tijdelijk contract tot het einde van hun werkbetrekking.

Zelfcontinuïteit

Een belangrijk tekortkoming in dit onderzoek was het meetinstrument van zelfcontinuïteit. Uit de analyses van het huidig onderzoek bleek het meetinstrument dat de toekomstige zelfcontinuïteit meet niet betrouwbaar. Dat maakte het in dit onderzoek moeilijk om uitspraken te doen over de effecten op zelfcontinuïteit. In onderzoek van Ersner-Hershfield et al. (2009) werd hetzelfde

meetinstrument gebruikt en is het betrouwbaar bevonden met een goede test-hertest betrouwbaarheid. Voor vervolgonderzoek zal een betrouwbare manier gevonden moeten worden voor het meten van zelfcontinuïteit.

Leeftijd en tijd al werkzaam

De exploratieve analyse liet zien dat het gevoel dat men al werkzaam was bij het bedrijf een significant positief effect had op de groepsidentificatie en de verbondenheid van deelnemers bij hun bedrijf. Hoe langer het gevoel dat men werkzaam was bij de organisatie, hoe hoger de

groepsidentificatie en verbondenheid. Dit resultaat werd onderschreven door onderzoek van Kuvaas (2006; Dikkers, Lange & Kooij, 2007) waaruit bleek dat de lengte van de werkbetrekking een

positieve relatie aangaat met intrinsieke werkmotivatie. Echter stelden zij in hun meta-analyse over de effecten van leeftijd op de werkvloer dat de daadwerkelijke leeftijd van werknemers juist een negatief effect kon hebben op de werkmotivatie. Onderzoek van Damman, Henkens en Kalmijn (2013) liet bijvoorbeeld zien dat oudere werknemers met het naderen van hun pensioensleeftijd minder investeren in het bedrijf, hun werkactiviteiten en dat de werkmotivatie daalt. De verklaring hiervoor was dat een ‘verplichte’ pensioenleeftijd ouderen het gevoel gaf dat ze overbodig waren met negatieve gevolgen voor de motivatie (Vallerand et al., 1995; Dikkers, Lange & Kooij, 2007).

Dergelijke onderzoeksresultaten sluiten aan bij de hypothese van het huidige onderzoek waarbij het naderen van het eindpunt van de werkbetrekking een negatief effect had op de

(30)

van de werkbetrekking interfereren. Volgens Dikkers et al. (2007) had werkhouding veel te maken met de betrokkenheid, commitment en werkvoldoening van werknemers, maar de werkhouding verschilde ook sterk per carrière- en leeftijdsfase. Door de leeftijd van werknemers in vervolg onderzoek mee te nemen kan de rol van leeftijd en de lengte van de werkbetrekking en de relatie hiertussen duidelijker gemaakt worden.

Overige factoren

Tot slot beruste een groot deel van dit onderzoek op de aanname dat een tijdelijk contract gelijk staat aan het aflopen van het lidmaatschap van een bepaalde groep, namelijk het bedrijf of de organisatie waar de werknemer werkzaam is. Uit een raming van het CPB blijkt een stijging van werkloosheid waarbij mensen met een tijdelijk contract en uitzendkrachten de eerste zijn die hierbij hun baan verliezen (Anema, 2009). Toch zou het zinvol zijn deze aanname in toekomstig onderzoek ook te nemen omdat dit mogelijk niet voor alle werknemers met een tijdelijk contract op gaat. De Cuyper en de Witte (2006) vonden in hun onderzoek verbanden tussen de contractvoorkeur, het vooruitzicht een vaste aanstelling en de verbinding en werktevredenheid met de werkgever. In vervolgonderzoek zou ook rekening gehouden mogen worden met de betekenis van een tijdelijk contract voor de werkgever door bijvoorbeeld de grootte van het bedrijf, de sector en de

bedrijfscultuur mee te nemen.

Conclusie

Dit onderzoek was geïnteresseerd in het effect van de temporele afstand tot het einde van een tijdelijk contract op groepsidentificatie, verbondenheid en bereidheid tot overwerken. Daarnaast werd gekeken of een dergelijk effect tot stand kwam via zelfcontinuïteit. Hiervoor is geen bewijs gevonden, mogelijk vanwege de beperkingen van het meetinstrument voor zelfcontinuïteit. De resultaten

suggereerden dat een kleine temporele afstand tot het einde van een tijdelijk contract zorgde voor minder groepsidentificatie, verbondenheid en bereidheid tot overwerken. De manipulatie van een grotere temporele afstand tot het einde van het tijdelijk contract is niet gelukt. De resultaten uit dit onderzoek hebben echter wel de aandacht gericht op de temporele positionering ten opzichte tot het einde van het contract van de controleconditie. Deze groep ervoer de tijd tot het aflopen van hun tijdelijke contract het langst in vergelijking met de twee experimentele condities. Vervolgonderzoek

(31)

zou zich kunnen richten op het inventariseren van de ervaring van tijd bij een tijdelijk contract en de factoren die een rol spelen in de temporele positionering tot het einde van de werkbetrekking.

Referenties

Anema, J.R. (2009). Kredietcrisis en flexibilisering van de arbeidsmarkt: kans of bedreiging? TBV- Tijdschrift voor Bedrijfs-en Verzekeringsgeneeskunde. March 2009. Volume 17, Issue 3, p. 94.

Bernhard-Oettel, C., Rigotti, T., Clinton, M., Jong, J. (2013). Job insecurity and well-being in the temporary workforce: Testing volition and contract expectations as boundary conditions. European Journal of Work and Organizational Psychology, 22:2, 203-2017

Centraal Bureau voor Statistiek (2013) Werkeloosheid verder gestegen, gelezen op 28-10-13

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-socialzekerheid/publicaties/artikelen/archief/2013/2013-054-pb.htm

Conti, R. (2001). Time Flies: Investigating the Connection Between Intrinsic Motivation and the Experience of Time. Journal of Personality 69:1, February 2001.

Damman, M., Henkens, K., Kalmijn, M. (2013). Late-Career Work Disengagemetn: The Role of Proximity to Retirement and Career Experiences. Journals of Gerontology, Series B: Psychological Sciences and Social Sciences, 68(3). 455-463

D’Argembeau, A., Lardi, C., Van der Linden, M. (2012). Self-defining future projections: Exploring the identity function of thinking about the future. Psychology Press. Memory, 2012, 20 (2), 110-120.

De Cuyper, N., De Witte, H., (2006). Het psychologische contract van tijdelijke en vaste werknemers: de rol van contractvoorkeur en tewerkstellingsvooruitzichten. Tijdschrift voor Economie en Management. Vol. 1 LI, 4, 2006.

De Cuyper, N., Jong, J., De Witte, H., Isaksson, K., Rigotti, T., Schalk, R. (2008). Literature review of theory and research on the psychological impact of temporary employment: Towards a conceptual model. International Journal of Management Reviews (2008) doi: 10.1111/j. 1468-2370.2007.00221.x

(32)

Engellandt, A., Riphahn, R. T. (2005). Temporary contract and employee effort. Labour Economics 12 (2005) 281-299.

Ferlfe, J., Schmook, R., Schyns, B., Six, B. (2008). Does the form of employment make a difference? Commitment of traditional, temporary, and self-employed workers. Journal of Vocational Behaviour 72. (2008) 81-94.

Gaertner, L., Sedikides, C., Luke, M., O’Mara, E. M., Iuzzini, J., Eckstein Jackson, L., Cai, H., Wu, Q. (2012). A motivational hierarchy within: Primacy of the individual self, relational self, or collective self? Journal of Experimental Social Psychology 48 (2012) 997-1013

Geel, J. van (2010). Werkeloosheid maakt ongelukkig en depressief. NRC Checkt. Gelezen op 5 juni 2014, <http://www.nrcnext.nl/blog/2010/02/28/werkeloosheid-maakt-ongelukkig-depressief-zelfs/>

Grant, F., Hogg, M. (2011) Self-uncertainty, social identity prominence and group identification. Journal of Experimental SOcial Psychology 48 (2012) 538-542

Helsen, K., Van den Bussche, E., Vlaeyen, J. W. S., Goubert, L. (2013). Confirmatory factor analysis of the Dutch Intolerance of Uncertainty Scale: Comparison of the full and short verson. J. Behav. Ther. & Exp. Psychiat. 44 (2013) 21-29

Hershfield, E. H. & Bang, H. M. (In Press). National Differences in Evinronmental Concern and Performance Predicted by Country Age. In press, Psychological Science.

Hershfield, E. H., Garton, M. T., Ballard, K., Samanez-Larkin, G. R. & Knutson, B. (2009). Don’t stop thinking about tomorrow: Individual differences in future self-continuity account for saving. Judgm Decis Mak. 2009 Juni 1; 4(4): 280-286

Hogg, M. A., Sherman, D. K., Dierselhuis, J., Maitner, A. T., Moffitt, G. (2007). Uncertainty, entitativity, and group identification. Journal of Experimental Social Psychology 43 (2007) 135-142

Karniol, R., Ross, M. (1996). The Motivational Impact of Temporal Focus: Thinking About the Future and the Past. Annu. Rev. Psychol. 1996. 47:593-620

Kooij, D., de Lange, A., Jansen P., Dikkers, J. (2008). Older workers’ motivation to continue to work: five meanings of age. Journal of managerial Psychology. Vol. 23, No. 4, pp. 346-394

(33)

Leach, C. W., Ouwekerk, J. W., Vliek, M. L. W., Zebel, S., Zomeren M. (2008). Group-Level Self-Definition and Self-Investment: A Hierarchical (Multicomponent) Model of In-Group Identification. Journal of Personality and Social Psychology 2008, Vol. 95, No 1, 144-165 Oishi, S., Sherman, G. D., Rothman, A. J., Snyder, M., Su, J., Zehm, K., Hertel, A. W., Gonzales, M.,

H. (2007). The Socioecological Model of Procommunity Action: The Benefits of Residential Stability. Journal of Personality and Social Psychology, Vol. 93, No. 5 2007, 831-844. Peetz, J., Wilson, A. E., Strahan, E. J. (2009). So Far Away: The role of subjective temporal distance

to future goals in motivation and behaviour. Social Cognition, Vol. 27, No. 4 2009, pp. 475-495

Sadeh, N., Kaniol, R. (2012). The sense of self-continuity as a resource in adaptive coping with job loss. Journal of Vocational Behaviour 80 (2012) 93-99

Sani, F., Bowe, M., Herrera, M. (2008). Perceived collective continuity and social well-being: Exploring the connections. European Journal of Social Psychology 38, 365-374 (2008) Sani, F., Bowe, M., Herrera, M., Manna, C., Cossa, T., Miao, X., Zhou, Y. (2007). Perceived

collective continuity: Seeing groups as entities that move through time. European Journal of Social Psychology. 37, 1118-1134 (2007)

Smeekes, A. & Verkuyten, M. (2013). Collective self-continuity, group identification and in-group defense. Journal of Experimental Social Psychology 49 (2013) 984-994.

Tropp, L. R., Wright, S. C. (2001). Ingroup Identification as the Inclusion of Ingroup in the Self. Personality and Social Psychology Bulletin 2001 27:585

Van Boven, L., Kane, J., McGraw, A., Dale, J. (2010). Feeling Close: Emotional Intensity Reduces Perceived Psychological Distance. Journal of Personality and Social Psychology, Vol. 98, No. 6, 872-885.

Vignoles, V. L., Manzi, C., Regalia, C., Jemmolo, Sl, Scabini E. (2008). Identity Motives Underlying Desired and Feared Possible Future Selves. Journal of Personality 76:5, October 2008.

Vliek, M. L. W. (2014). The role of subjective time in organisations: A temporal perspective on temporary workers' commitment to the organization. Gedrag en Organisatie, 27, 55-68.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Een exploratieve analyse met behulp van de drie componenten (ruimtelijke afstand, afstand in tijd en sociale afstand) van psychologische afstand rapporteert een kleine

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat

In het eerder genoemde voortreffelijke artikel van Attewell en Rule, worden de mogelijke consequenties van automatisering onderverdeeld naar vijf aspecten te

Resultaten: In deze literatuurstudie zijn 8 onderzoeken gebruikt die de effecten van training bij dialysepatiënten meten op de punten; kwaliteit van leven, kracht en

- Indien de verzekerden niet aangesloten zijn bij een ziekenfonds in België of een andere gelijkwaardige ziekteverzekering of indien zij zich niet gevoegd hebben naar de

Tijdens deze activiteit gaan de kinderen kijken naar gebouwen, praten over gebouwen en gebouwen

de duursport Een sport die je lang achter elkaar doet, zoals