Oorlog in de
vredesbeweging
Conflicten binnen de Nederlandse vredesbeweging, 1981-1986.
Niels Bennis Masterscriptie
Begeleider: Peter van Dam 22.638 woorden
Inhoudsopgave
Inleiding...3
De IKV-demonstratie van 1981...7
Demonstraties en petities...22
De rechterhand van God...38
Conclusie...55
Literatuurlijst...60
Inleiding
De spanning liep tijdens de Koude Oorlog hoog op in de wereld. De periode na 1981, waarin Ronald Reagan in Amerika het presidentsambt zou bekleden, werd gekenmerkt door een hernieuwde tensie na een periode van relatieve rust in de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet Unie. Als gevolg van deze toenemende spanning werd door Reagan besloten het wapenarsenaal te moderniseren en strategischer te stationeren, wat ook betekende dat er kruisraketten in Nederland geplaatst zouden worden om de Sovjet Unie onder schot te kunnen houden. Binnen Nederland volgde op dit besluit een ongekende reactie vanuit de bevolking. Zowel in 1981 als in 1983 vonden massale betogingen plaats tegen de kruisraketten, waarbij de tweede manifestatie in Den Haag met ruim een half miljoen deelnemers als grootste demonstratie in de Nederlandse geschiedenis de boeken in is gegaan. Deze periode kende tevens een enorme opleving van de Nederlandse vredesbeweging, een verzamelnaam voor allerlei verschillende groepen die zich bezig hielden met de vredesvraagstukken, die ook in vroegere periodes in Nederland actief was maar tijdens deze strijd tegen de kruisraketten een steeds grotere maatschappelijke rol op zich nam. Voornamelijk het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) speelde een belangrijke rol bij deze nieuwe fase van de vredesbeweging. Al in 1977 werden de gebruikelijke vredesweken, die tot dan toe jaarlijks rond een wisselend thema georganiseerd werden, ingeruild voor een actiemodel dat zich richtte op de strijd tegen de kernwapens, onder de gevleugelde leuze “Alle kernwapens de wereld uit, om te beginnen in Nederland”. Zeker na 1979, het jaar waarin de NAVO besloot om 572 kruisraketten in Europe te plaatsen, waarvan 48 in Nederland, groeide het IKV binnen het Nederlandse vredeslandschap. Maar ook andere groepen zoals het Samenwerkingsverband Stop de Neutronenbom – Stop de kernwapenwedloop (SNB) en Pax Christi waren voorbeelden van sociale bewegingen die zich bezig hielden met vrede, terwijl ook politieke partijen als de PvdA, D’66 en CPN meedraaiden in de structuren van de vredesbeweging en dus beschouwd moeten worden als een volwaardig onderdeel van de vredesbeweging, waarbij de politieke realiteit herhaaldelijk zal leiden tot confrontaties tussen de partijen en de vredesgroepen.
Een dergelijk historisch fenomeen trekt de aandacht van historici, en die hebben zich dan ook niet onbetuigd gelaten in hun analyses van de vredesbeweging. Het IKV heeft met Hollanditis van Remco van Diepen een uitgebreide behandeling ontvangen.1 Al vanaf het 1 R. van Diepen, Hollanditis (Amsterdam 2004).
moment dat het IKV in 1977 besloot een meerjaarse campagne tegen de kernbewapening te starten staat de groep in de literatuur centraal als de belangrijkste speler binnen de vredesbeweging. Hoewel het IKV zeker invloedrijk was zal deze scriptie betogen dat het niet de enige beleidsbepalende partij in de Nederlandse vredesbeweging was, ook de kleinere partijen speelden bij de koersbepaling een belangrijke rol. Verder zijn ook de relaties van de Nederlandse vredesbeweging met de Oost-Duitse tegenhangers uitgebreid bestudeerd in Over de muur van Beatrice de Graaf.2 Ook in eerdere jaren, veelal tijdens en vlak na de
hoogtepunten, is literatuur verschenen over de vredesbeweging, met boeken als Honderd jaar vredesbeweging in Nederland en Tussen petitie en Perestrojka.3 In het eerstgenoemde werk
van Gerard van den Boomen is, zoals de titel al aangeeft, aandacht voor de brede historie van de vredesbeweging. Ook bewegingen die streden voor vrede ten tijde van de Eerste en Tweede Wereldoorlog komen bijvoorbeeld aan bod. De relevantie van dit boek voor deze scriptie ligt echter bij de beschrijvingen van verschillende groepen die strijden tegen de kernwapens. Van den Boomen geeft van de belangrijkste groepen, het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) en Stop de Neutronenbom, alsmede van enkele kleinere groepen zoals Vrouwen voor Vrede en Kerk en Vrede een duidelijke analyse over het ontstaan en de tot dan toe gevolgde koers. Hoewel het geen centraal thema is speelt conflict, met name in het hoofdstuk over het IKV, wel degelijk een rol in zijn werk. In dit hoofdstuk wordt de band van het IKV met zowel de kerken waar het uit voort kwam als de politiek onder de loep genomen en uitgelegd waar de pijnpunten tussen deze groepen zitten. Hoewel dit natuurlijk een interessante en onontbeerlijke analyse is voor een breed begrip van het IKV blijven in dit hoofdstuk, maar ook in de hoofdstukken met betrekking op de andere groepen, de conflicten die verschillende vredesgroepen onderling hadden buiten schot.
In het werk van Dirk Oegema is veel aandacht voor de gevolgen van conflict, wat voornamelijk duidelijk wordt door een van de centrale thesen van Oegema: de neergang van de vredesbeweging is niet te wijten aan een verminderde hoeveelheid steun van de achterban na het besluit om kernwapens in Nederland te plaatsen, maar aan een verminderde actiebereidheid van het Komitee Kruisraketten Nee. Deze verminderde actiebereidheid kan verklaard worden uit de interne conflicten en verschillen in inzichten die dit overkoepelende orgaan van de vredesgroepen in de loop der jaren steeds meer gingen plagen. De specifieke rol die conflict hierin speelde blijft echter buiten beschouwing.
2 B. de Graaf, Over de muur. De DDR, de Nederlandse kerken en de vredesbeweging (Utrecht 2004).
3 G. van den Boomen, Honderd jaar vredesbeweging in Nederland (Amstelveen 1983); D. Oegema, Tussen
Wat deze scriptie wil toevoegen aan het al bestaande corpus is een nadruk op de rol die conflict speelde binnen de vredesbeweging. De vredesbeweging was een samenraapsel van allerlei verschillende groepen, met verschillende belangen en achterbannen, die samenwerkten in de strijd tegen de plaatsing van kruisraketten. Dat deze verschillen binnen de groepen tot conflicten konden leiden mag duidelijk zijn, en enkele van deze confrontaties zijn al besproken in de eerder genoemde literatuur. De invloed van deze conflicten op de vredesbeweging, de plek van kleine groepen tegenover het machtige IKV en de problemen die zich intern ontwikkelden naarmate de tijd vorderde en concrete resultaten uitbleven zijn echter nog niet voldoende onderzocht, en juist deze elementen zijn van belang om de vredesbeweging als veranderende, dynamische organisatie te kunnen begrijpen in haar historische context. Tevens maakt het duidelijk dat de vredesbeweging als homogene beweging lastig te bestuderen is, en dat een rekenschap van de veelheid binnen de organisatie en de onderlinge verschillen en overeenkomsten noodzakelijk is om de vredesbeweging volledig te kunnen bestuderen.
Conflict is niet alleen binnen het onderzoek naar de Nederlandse vredesbeweging afwezig, ook binnen onderzoeken naar andere onderwerpen in de Nederlandse geschiedenis speelt het vaak een marginale rol. Met het recent uitgekomen werk van Jouke Turpijn, Peter van Dam en Bram Mellink wordt conflict als onderzoeksonderwerp op de kaart gezet. Dit onderzoek sluit zich aan bij de conclusie dat een studie naar conflict ook binnen de geschiedenis van Nederland, een land dat zich graag laat voorstaan op een groot probleemoplossend vermogen en het poldermodel, relevant is.4
Een theoretische pijler waar dit onderzoek op rust met betrekking tot de studie van conflicten is het onderscheid tussen strategische en ideologische conflicten, zoals al gemaakt door Lesley King in haar artikel over de Amerikaanse Sierra Club. King stelt dat keuzes van mensen binnen een sociale beweging in grote mate gevormd worden door twee soorten overwegingen: de ideologische en de strategische.5 Hoewel een ideologie kan leiden tot het
kiezen van bepaalde strategische keuzes is het volgens King niet noodzakelijk dat deze twee zaken altijd aan elkaar verbonden zijn, zij stelt in plaats hiervan een soort realpolitik binnen de sociale bewegingen voor. Ideologische medestanders kunnen dientengevolge in conflicten terechtkomen omtrent de te volgen strategie, maar ideologische tegenstanders kunnen zich ook vinden in de te volgen koers. Hoewel dit een belangrijk onderscheid is, zal blijken dat
4 P. van Dam, J. Turpijn en B. Mellink ed., Onbehagen in de polder. Nederland in conflict sinds 1795 (Amsterdam 2014).
5 L. King, ‘Ideology, strategy and conflict in a social movement organisation. The Sierra Club immigration wars’, Mobilization 13 (2008) 56-57.
binnen de vredesbeweging een dergelijke scheiding lastig vol te houden is, en dat de strategische visie van een bepaalde groep vaak in botsing kan komen met de ideologische opvattingen van een andere.
Dit onderzoek maakt vooral gebruik van de archieven die de verschillende vredesgroepen aangelegd hebben. Door te kijken naar de discussies binnen de verschillende groepen, en deze te vergelijken met de opvattingen die naar voren komen in de overkoepelende organisaties waar deze groepen zitting in hebben, kan duidelijk worden gemaakt welk belang groepen zelf hechtten aan de beslissingen die binnen de bredere vredesbeweging werden gemaakt en welke conflicten er speelden. Door tevens de uitgaande en inkomende correspondentie te bestuderen is het mogelijk om te onderzoeken welke groepen intensief samenwerkten en op welke manier de groepen elkaar beïnvloedden.
De hoofdstukken zijn chronologisch ingedeeld, waarbij het eerste hoofdstuk aandacht zal besteden aan de grote demonstratie van 1981 en de problemen die zich bij de organisatie daarvan voordeden. Zo wordt er gekeken naar de problematiek van politieke partijen die deelnemen in een sociale beweging, naar het begin van de onvrede over het IKV als leider van de vredesbeweging en naar de conflicten die ontstaan tussen de ‘denkers’ en de ‘doeners’ binnen een beweging. Het tweede hoofdstuk richt zich op de tweede grote demonstratie van de vredesbeweging, in 1983, waarbij vooral de tanende invloed van het IKV binnen de vredesbeweging aan de hand van enkele conflicten centraal zal staan. Tevens is er aandacht voor de plek van het CDA in de vredesbeweging, die altijd vrij ambigu was, en de ontwikkelingen rondom het opzetten van het volkspetitionnement, waarbij vooral de kleinere groepen in de beweging een voortrekkersrol namen. Als laatste komt tenslotte de periode 1984-1986 aan bod, waarin het definitieve plaatsingsbesluit werd genomen door de regering. In deze periode is aandacht voor de voortzetting van het volkspetitionnement, en de discussies die daar bij hoorden, alsmede voor de grote interne onrust die binnen SNB en IKV ontstond door de plek die hun leiders, respectievelijk Nico Schouten en Mient Jan Faber, innamen. Dit zal worden gekoppeld aan een belangrijke trend binnen de civil society in het algemeen, namelijk een professionalisering van sociale bewegingen. Ten slotte is er aandacht voor burgerlijke ongehoorzaamheid en de opkomst van de radicale tak van de vredesbeweging en de splitsing binnen de vredesbeweging tot gevolg had. Uiteindelijk zal blijken dat door de jaren heen veel kleinere groepen zich steeds meer gingen verzetten tegen de hegemonie van het IKV, en dat de interne onrust en opkomst van een radicale vredestak uiteindelijk bijdroegen aan het verlies van de slagkracht van de vredesbeweging.
De IKV-demonstratie van 1981
Het IKV was in 1977 haar langdurige campagne tegen de kernwapens begonnen, en hoewel de vredesbeweging zich vanaf dat moment steeds sterker begon te ontwikkelen duurde het nog twee jaar, tot 1981, tot de volledige vredesbeweging uiting zou geven aan de gevoelens van onvrede door middel van een massale demonstratie. Deze paragraaf zal de conflicten naar aanloop van deze demonstratie duiden, maar ook enkele conflicten aanstippen die al speelden voordat de aanzet tot een grote protestactie was gegeven.
Op 26 mei 1981 had de regering van CDA en VVD, die vanaf 1977 had geregeerd, haar termijn volbracht en werden nieuwe verkiezingen uitgeschreven. Toen de resultaten binnenkwamen bleek echter al vrij snel dat de VVD en het CDA samen niet nogmaals een meerderheid zouden vormen, waardoor er een derde partij aan de regering moest worden toegevoegd. Omdat D’66, de absolute winnaar van de verkiezingen, en de PvdA geen regering wilden vormen met VVD ontstond er na een wat moeizame formatie een regering van PvdA, CDA en D’66, evenals de voorgaande jaren onder leiding van Dries van Agt.6 De
vredesbeweging was erg te spreken over deze ontwikkeling, aangezien de PvdA een fel medestrijder, en vaak zelfs voortrekker, was geweest in de strijd tegen de kernwapens. Zo had ze in 1979 al een bescheiden demonstratie georganiseerd met PSP, PPR, CPN, SNB, Pax Christi en het IKV, waarbij de organisatie duidelijk in handen was van de PvdA.7 “De CPN
volledig onder kontrole” wist het organisatiecomité aan het federatiebestuur te melden, wat erop duidt dat de PvdA de communisten weliswaar mee had laten doen aan de demonstratie, maar zelf aan de touwtjes was blijven trekken.8 Bovendien was de PvdA, blijkens een van
haar eigen analyses, een voorstander van de door het IKV zo gewenste eenzijdige ontwapening van Nederland, waar regeringspartner D’66 nog voor het plaatsen van enkele middellange afstandsraketten in Nederland was.9
De plaats in de regering voor de PvdA was bovendien een meevaller die de vredesbeweging wel kon gebruiken, aangezien de twee grootste groepen binnen de beweging, het SNB en het IKV, vanaf het begin van de IKV-campagne in 1977 regelmatig met elkaar in de clinch lagen. Zo schreef ene Bep Verhaar in 1980 een brief aan het IKV dat de samenwerking met het SNB vaak een ‘moeilijke zaak’ is, wat vooral te danken was aan de
6 J.J. Woltjer, Recent Verleden (Amsterdam, 1992) 445. 7 IISG, Archief PvdA 2376 IV: ‘Manfestatie’ (sic.).
8 IISG, Archief PvdA 2376 IV: ‘Brief aan federatiebestuur PvdA 18-12-1979’. 9 IISG, Archief PvdA 2376 IV: ‘Vergelijking’.
manier van actievoeren die het SNB hanteerde. Zij stelde dat het SNB weinig nadacht over de motivatie of achterliggende gedachten van een actie, zij waren vooral bezig om maar zo snel en zo veel mogelijk te demonstreren. Bovendien probeerde het SNB volgens ene Bep, achternaam onbekend, de IKV-campagne te gebruiken voor haar eigen doeleinden. Zo gebeurde het dat op demonstraties waar het IKV ook aanwezig was het SNB met haar eigen leuzen en promotiemateriaal, die door het IKV niet onderschreven werden, naast de stand van het IKV ging staan om een eenheid tussen de twee groepen te suggereren. Ondanks herhaaldelijke verzoeken van de IKV-medewerkers weigerde het SNB naar een andere plek te verkassen.10 Tevens verzond het SNB, in samenwerking met de PPR, op een bepaald
moment een brief aan de kerken waaronder de naam van het IKV prijkte, ondanks dat deze groep zijn medewerking niet aan de brief verleend had.11 In februari 1980 stond de relatie met
het SNB bovendien op de agenda van de groep Politieke Aktie Kernen (PAK) binnen het IKV, de groep die verantwoordelijk was voor de politieke acties die door het IKV ondernomen werden. Zij stelden dat er ‘vooral negatieve ervaringen’ voortkwamen uit de samenwerking met het SNB, en dat het maar de vraag was of verdere samenwerking voor het IKV op deze manier zin had.12
Hoewel deze discussie binnen het IKV lang sluimerde ontstond er pas echt een hevig conflict over de samenwerking tussen de twee groepen in januari 1981, op het moment dat het IKV het SNB liet weten haar traditionele lentedemonstratie in Soesterberg te willen verschuiven, om op die manier niet tijdens, maar iets na de verkiezingen van mei te demonstreren.13 Het SNB deed regelmatig mee aan deze demonstratie en het IKV wilde dan
ook weten of het SNB ook bereid was in het najaar te demonstreren in Soesterberg. Het SNB reageerde hier op haar beurt op door aan te kondigen dat zij de demonstratie in Soesterberg dan wel in het voorjaar zouden houden en dat het IKV in het najaar een andere demonstratie kon opzetten als zij niet mee wensten te doen. Het IKV vond dit, mede dankzij de eerdere ervaringen met het SNB dat de IKV-campagne voor haar eigen doeleinden probeerde in te zetten, een slecht idee en liet de lokale kernen in de regio weten dat zij niet mee dienden te doen aan de demonstratie.14 De kern in Leersum werd echter flink onder druk gezet door het
SNB om alsnog te gaan demonstreren, waarna een topoverleg tussen de verschillende lokale kernen en de landelijke top van zowel het IKV als het SNB nodig was om de lucht te klaren
10 IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 191: PAK/80/9a. 11 Ibidem.
12 IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 191: PAK 80/10.
13 IISG, Archief Samenwerkingsverband Stop de Neutronenbom – Stop de kernwapenwedloop (SNB) 1: ‘Brief IKV aan SNB’ 22-1-1981.
en tot een oplossing te komen.15 Het SNB zou uiteindelijk op 20 juni in Utrecht gaan
demonstreren, waarna het IKV op 19 september de demonstratie in Soesterberg kon gaan organiseren.16
Deze kwesties brengen enkele zaken aan het licht die gedurende de verdere samenwerking tussen het IKV en SNB nog een rol zouden spelen en die enkele fundamentele verschillen tussen de twee groepen betekenden. Een eerste element is de intellectuele kloof die zich tussen het IKV en het SNB bevond. Waar het IKV zich vooral richtte op een wetenschappelijke benadering van de problemen en met weldoordachte oplossingen wenste te komen, ook omdat zij dacht op deze manier meer politieke invloed uit te kunnen oefenen, was het SNB, in de woorden van Bep Verhaar, meer een groep die slechts wenste te demonstreren tegen de zaken die zij als “slecht” beschouwden, wat in dit geval dus de kernwapens betekende. Het SNB erkende dit zelf ook in een intern bericht over het N-bulletin, de krant van het SNB, waarin duidelijk werd gemaakt dat het SNB een beweging was die op actie gericht was.17 De plek van het N-bulletin, dat een intellectuelere insteek had
en veelal op zoek was naar verdieping, werd geproblematiseerd, juist omdat het zo sterk contrasteerde met de essentie van de beweging. Binnen het IKV heeft zo’n discussie, hoewel de leden van het bestuur wel toegaven niet altijd het eigen kernenblad en verdiepingswerk te lezen, nooit plaatsgevonden, wat aangeeft dat binnen het IKV meer plaats was voor de wetenschappelijke benadering van vredesvraagstukken, terwijl het SNB snelle actie prefereerde. Bovendien stelde het SNB dat het IKV zich veel te sterk richtte op politieke partijen en een vorm van defaitisme aan de dag legde, daar waar het SNB zich juist niet op politieke partijen wilde richten om de strijd tegen de kernwapens te winnen.18 Hier schuilt dan
ook een duidelijk verschil in de strategie van de twee groepen; het SNB wilde a-politiek zijn en door middel van actie de publieke opinie achter zich krijgen om op die manier verandering teweeg te brengen, het IKV stelde verdieping en politieke beïnvloeding voor als route naar een kernwapenvrije wereld.
Een tweede element dat problematisch bleek te zijn was de neiging van het SNB om, in ieder geval in de ogen van het IKV, de acties van andere groepen te co-opteren. Zo ontstond bij het IKV de gedachte dat het SNB vooral mee probeerde te liften op het succes van het IKV, wat er op zijn beurt weer voor zorgde dat het IKV zichzelf steeds meer begon te zien en, zoals later duidelijk zal worden, te profileren als de leider van de Nederlandse
15 IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 136: IKV/81/21.
16 IISG, Archief SNB 2: ‘Besluitenlijst vergadering landelijke werkgroep’ 28-5-1981. 17 IISG, Archief SNB 2: ‘Betreft: werving N-bulletin’.
vredesbeweging. Deze neiging van het SNB om in te springen op bestaande acties en zich hierbij te voegen kan wellicht ook verklaard worden uit de actie-gerichte opzet van de beweging. Demonstreren is een belangrijk middel van sociale bewegingen en kan veel invloed hebben in de maatschappij, maar het is essentieel dat het aantal demonstraties dan wel beperkt is om ze op die manier fris te houden en te zorgen dat het geen gewoonte wordt.19
Door demonstreren tot kern van het SNB te verheffen was wellicht de mogelijkheid om andere actievormen van de grond te krijgen verminderd, waardoor er voor het SNB relatief veel te winnen was door zich aan te sluiten bij protesten van andere groepen. De groep bleef op deze manier zichtbaar in de maatschappij en kon bezig blijven met het voeren van acties zonder veel tijd en moeite te hoeven steken in het voorbereidende werk. Dit wil echter niet zeggen dat het SNB zelf geen enkele actie heeft opgezet; zoals gezegd nam ze de organisatie van een demonstratie in Utrecht op zich, en daarnaast organiseerde ze bovendien nog de ‘cruise tegen de cruise’, een demonstratie op enkele boten die verschillende steden in Nederland aan zou doen.20
Bovendien was het SNB de groep die in 1981 het initiatief nam tot het opzetten van een grote demonstratie in Amsterdam waaraan de gehele Nederlandse vredesbeweging en een deel van de politiek deel zou nemen. Dat het hoogtepunt van de acties in 1981 in het najaar zou moeten liggen was in december 1979 al duidelijk, toen de regering besloot het plaatsingsbesluit omtrent de kruisraketten met twee jaar uit te stellen. Hierdoor zou een demonstratie rondom de datum van het nieuwe plaatsingsbesluit plaats moeten gaan vinden om zoveel mogelijk impact te genereren en de politiek dientengevolge zoveel mogelijk te kunnen beïnvloeden.21 Desondanks duurde het nog tot mei voordat drie verschillende groepen
op voorspraak van het SNB samen kwamen om de mogelijkheid van een grote demonstratie te bespreken, ndat het SNB in februari al een brief had gestuurd om ‘een zo indrukwekkend mogelijke vorm van protest tot stand te brengen’, maar ook om ‘te vermijden dat er een sfeer van konkurrentie gaat ontstaan’.22 Dit waren in eerste instantie Pax Christi, het IKV en het
SNB, hoewel de organisatie van de demonstratie in grote mate bij de twee laatst genoemde partijen zou liggen. De eerste gesprekken tussen deze drie partijen werden gevoerd ten tijde van de discussies tussen het IKV en het SNB over de demonstratie in Soesterberg, wat wellicht heeft bijgedragen aan de soepele oplossing van dat conflict. Met een grote
19 P. Burstein en A. Linton, ‘The impact of political parties, interest groups, and social movement organizations on public policy. Some recent evidence and theoretical concerns’, Social Forces 81 (2002), 387.
20 IISG, Archief SNB 2: ‘Contactbrief nummer 8’ 4-7-1981.
21 D. Benschop, Vredesbeweging en politiek. Ontstaan en betekenis van de 21 november demonstratie (Amsterdam, 1983) 18.
demonstratie in het vooruitzicht waren de groepen niet gebaat bij interne onvrede over de partijen waarmee ze samenwerkten.
Al vrij snel werden de drie partijen het eens over de datum waarop de demonstratie plaats moest vinden, namelijk op 21 november, en de drie leuzen die binnen de demonstratie centraal zouden staan. Dit waren achtereenvolgens ‘Wij willen geen nieuwe atoomraketten in West-Europa: noch in Nederland, noch in enig ander land’, ‘wij eisen van de regering dat zij haar instemming met het NAVO-besluit van 12 december 1979 over de modernisering van de kernbewapening in West-Europa terugneemt’ en ‘wij eisen van de regering dat zij haar NAVO-partners verzoekt het besluit van 12 december 1979 in heroverweging te nemen’.23
Met deze uitgewerkte plannen maakten de drie groepen vervolgens in het Overlegorgaan tegen de Kernbewapening, een verbond waarin verschillende politieke partijen en vredesgroepen meediscussiëerden over de te volgen koers rondom de kernbewapening, melding van de demonstratie op 21 november en vroegen zij de andere partijen om zich achter de demonstratie te scharen. Essentieel aan deze oproep was dat de ‘inhoudelijke doelstellingen van de akties’ niet meer gewijzigd konden worden, de datum en de leuzen stonden vast. Dit was vooral, zoals het IKV later stelde tijdens een vergadering van het organisatiecomité, omdat het ‘onmogelijk is te gaan demonstreren onder een leuze waar iedereen achter kan staan’.24 Er moest dus een selectie gemaakt worden om de demonstratie
gericht te kunnen houden. Groepen die het hiermee eens waren konden zich bij de demonstratie aansluiten, maar voor degenen die hun twijfels hadden bij de demonstratie was er geen plek in het comité.25 Uiteindelijk werd aangaande de leuzen nog wel een knieval
gemaakt richting D’66 om ook die binnenboord te krijgen: de teksten ‘wij eisen’ en ‘terugneemt’ werden veranderd in ‘wij willen’ en ‘terugkomen op’ om ze wat makkelijker behapbaar te maken voor de top van de partij en bovendien verdween het woord West nog uit West-Europa om aan het CPN tegemoet te komen, maar de kern van de leuzen was van begin tot einde blijven staan.26
Zo helder en homogeen als het voorstel voor een demonstratie gepresenteerd werd was de aanloop ernaartoe echter niet. Het IKV zette, met veel gevoel voor beeldspraak, stevig in op een internationale demonstratie als onderdeel van een ‘drietrapsraket’, terwijl het SNB en Pax Christi deze internationale koppeling van de demonstratie niet zagen zitten.27 Dit is 23 IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 192: PAK 81/35.
24 IISG, Archief 21 november comité landelijk (21 november) 1: 00/81/16. 25 IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 192: PAK 81/40.
26 Benschop, Vredesbeweging en politiek, 28.
opvallend voor Pax Christi, dat als landelijke afdeling van een transnationale beweging ook in Duitsland en Frankrijk zustergroepen had zitten die zij vrij eenvoudig bij de demonstraties had kunnen betrekken. Wellicht dat de interne discussie over de relatie tussen geloof en politiek, die door Maarten van den Bos voor Pax Christi is beschreven en deels ook speelde binnen het IKV, de groep noopte tot terughoudendheid aangaande grote internationale initiatieven.28 Voor het SNB, voortgekomen uit het CPN, was samenwerking met andere
Westerse landen per definitie een lastige kwestie, aangezien zij niet alleen sympathie koesterden voor de Sovjet-Unie, maar, zo is in de jaren na de Koude Oorlog duidelijk geworden, ook flinke monetaire steun ontvingen vanuit het Kremlin. Dat geld inzetten om contacten met Westerse bewegingen te onderhouden en zo het risico te lopen op een afkalving van de eigen standpunten, want waar samen wordt gewerkt worden compromissen gesloten, was wellicht een brug te ver voor het SNB. Dick Benschop stelt dat deze internationale opzet van de campagne een van de grootste splijtzwammen tussen het IKV en het SNB was, maar gelet op het relatieve gemak waarmee het IKV uiteindelijk deze discussie won was het SNB er veel aan gelegen om met het IKV samen te werken en was een internationale opzet geen onoverkomelijk probleem.29 Uiteindelijk werd dit twist dus beslecht
in het voordeel van het IKV, en de Nederlandse demonstratie zou plaatsvinden in combinatie met demonstraties in Bonn, London, Madrid, Brussul, Parijs en Rome.
De reacties op dit voorstel waren niet onverdeeld positief. De PSP, die in april overigens ook al een oproep had gedaan aan de vredesgroepen om een demonstratie te organiseren in het najaar, schaarde zich zonder problemen achter de inhoud van de demonstratie, evenals het CPN.30 De PvdA beticht de drie vredesgroepen echter van ‘een
overval’ en was behoorlijk ontevreden dat er nu een pasklaar plan werd gepresenteerd, terwijl de functie van het overlegorgaan juist het bespreken van dit soort zaken zou moeten zijn. Dat het PvdA met dit verwijt kwam is enigszins hypocriet te noemen, aangezien zij twee jaar eerder, in de demonstratie die zij organiseerden, een soortgelijke overvalsstrategie hanteerden door de leden van het overlegorgaan voor een voldongen feit te stellen en hen slechts te vragen mee te doen danwel af te zien van een demonstratie zonder inspraak toe te staan in de organisatie. Toen was het Egbert Boeker, als voorzitter van het overlegorgaan, die de gang van zaken betreurde, twee jaar later vervulde de PvdA die rol zelf.31
28 M. Van den Bos, Mensen van goede wil. Pax Christi 1948-2013 (Amsterdam, 2015) 166-201. 29 Benschop, Vredesbeweging en politiek, 21.
30 IISG, Archief Pacifistische Socialistische Partij (PSP) 820: 00/81/12; IISG, Archief 21 november 1: 00/81/16.
Ook het CDA was hevig ontstemd over deze manier van handelen, en stelde dat het overlegorgaan geen ‘bijwagen van het IKV’ moest worden. Het CDA stelde vervolgens dat zij alleen maar mee wilden doen aan een demonstratie als de oproep hiervan vanuit het overlegorgaan kwam, niet als slechts enkele groepen hiertoe besloten. Het SNB probeerde de keuze voor een organisatie in kleine kring nog te verdedigen door te stellen dat een demonstratie van dit formaat en met deze belangen niet door een zo gemêleerd gezelschap kon worden opgezet zonder een onsamenhangende demonstratie te krijgen, maar de onvrede bij CDA en PvdA bleef bestaan.32
Hoewel het CDA besloot uit de demonstratie te stappen tenzij deze door het volledige overlegorgaan georganiseerd werd bleef de PvdA bereid om mee te doen. Ze was echter niet bereid om de leuzen zoals die stonden te accepteren, en samen met D’66 werd een poging ondernomen om de leuzen weer bespreekbaar te maken binnen het samenwerkingsverband. Dit was, vooral voor de PvdA, echter een lastige kwestie. Sinds de PvdA volgens de peiling namelijk een goede kans maakte om een regering te gaan vormen in het nieuwe kabinet van 1981 werd er binnen de partij steeds meer nagedacht over het versoepelen van de eigen standpunten rondom de kernbewapening om zo zeker te kunnen zijn van een plek in de regering. Al in april 1981 liet Hylke Tromp in een brief aan Maarten van Traa, die jarenlang het gezicht van de PvdA was binnen de vredesbeweging, weten dat er binnen de partij serieus werd nagedacht over het behoud van enkele kerntaken om de partij niet ‘buitenspel’ te zetten. Het ging in de politiek volgens Tromp niet om ‘signalen, maar om macht’.33 Aan de andere
kant klonken er al jaren geluiden vanuit het middenkader van de partij om de kerntaken allemaal af te stoten en zich volledig in te zetten in de strijd tegen de kernwapens.34 Zo stelt
Ko Orlebeke bijvoorbeeld in het afdelingsnieuwsblad van de PvdA: ‘ik ben van mening (gelukkig met veel anderen) dat we thans een onvoorwaardelijk “neen” moeten laten horen tegen alle kernwapens’.35 Er was dus sprake van een splitsing binnen de PvdA, waarbij de top
bereid was wat kerntaken aan te houden om mee te mogen regeren, terwijl het middenkader een idealistischer beeld erop nahield en bereid was de kansen op deelname in de regering te verkleinen om achter hun eerdere standpunten te blijven staan.
Op het moment dat de PvdA daadwerkelijk zitting nam in de regering werden deze problemen binnen het organisatiecomité nog actueler. Er bestond nu immers een groep van
32 IISG, Archief 21 November 1: ‘Verslag 21e vergadering van het Overlegorgaan tegen de Kernbewapening’
3-6-1981.
33 IISG, Archief PvdA 2376 V: ‘Brief Hylke Tromp aan Maarten van Traa’ 9-4-1981. 34 IISG, Archief PvdA 2376 IV: ‘Brief aan bestuur van PvdA’ 21-1-1980.
ministers en regeringsambtenaren die voorstanders waren voor een bepaalde rol van Nederland binnen de internationale wapenwedloop terwijl de PvdA op hetzelfde moment deelnam aan een demonstratie met leuzen als ‘wij willen geen nieuwe atoomraketten in West-Europa: noch in Nederland, noch in enig ander land’. Bovendien was het deel van de PvdA dat zitting had in de kamer voor lidmaatschap van Nederland in de NAVO, dus terugkomen op besluiten die door de voorgaande regering binnen de NAVO genomen werden en zo een conflict riskeren was iets waar zij huiverig tegenover stonden. De leus ‘wij eisen van de regering dat zij haar instemming met het NAVO-besluit van 12 december 1979 over de modernisering van de kernbewapening in West-Europa terugneemt’ was dan ook niet iets waar de PvdA zich makkelijk voor kon uitspreken op de demonstratie zonder vervolgens gezichtsverlies te lijden in de kamer.
De vredesbeweging begreep deze problemen binnen de partij ook, en vroeg zich tijdens een vergadering hardop af of de PvdA nog wel mee wilde doen met de demonstratie.36
Het IKV ging zelf een stap verder en noemde de PvdA ‘schizofreen’, omdat zij zowel de vredesbeweging naar de mond praatte als samenwerkte met het CDA.37 Bovendien
schroomden andere partijen, die samen met de PvdA zitting hadden in het organisatiecomité, er niet voor om in de media een aanval te plegen. Zo riep Herman Verbeek van de PPR op om niet op de grote partijen CDA, PvdA, D’66 en VVD te stemmen omdat zij hun oren teveel zouden laten hangen naar de NAVO. De kleinere partijen, zoals de PPR zelf, waren wel bereid om Nederland volledig te ontwapenen en waren daarom de beste keuze voor leden van de vredesbeweging.38 De onderlinge verhoudingen binnen de vredesbeweging werden
dus ook op scherp gezet door andere politieke partijen die probeerden winst te maken door een mede-organisator publiekelijk aan te vallen.
Dit interne conflict binnen de PvdA, en de problemen die het met zich meebracht voor de vredesbeweging, kent zowel ideologische als strategische componenten. Het middenkader van de PvdA hield sterk vast aan haar ideologische overtuigingen, en elke poging om die overtuigingen te verwateren door de top van de partij werd gezien als een aanval op die dingen waar de partij voor staat. De strijd tegen de kernwapens had voor het middenkader dus een ideologische lading. Daartegenover staat de partijtop, die in de realpolitik van de besluitvorming mee wilde draaien en bereid was daarvoor enkele kerntaken aan te houden. Dit was een strategische overweging, een ruil tussen het aanpassen van bepaalde standpunten voor een rol in de regering. Daarbij kwamen nog de verwijten uit de vredesbeweging, die
36 IISG, Archief PvdA 2376 V: PB077 81/82.
37 IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 191: ‘Strategie-notities’ 10-8-1981. 38 IISG, Archief PvdA 2376 IV: ‘Wie vertegenwoordigen het volk’.
eveneens strategisch van aard waren. Op het moment dat de PPR de PvdA aanviel deed zij dat om zo zoveel mogelijk kiezers vanuit de vredesbeweging af te snoepen van de PvdA, die ondanks alle interne strubbelingen nog de grootste partij binnen het organisatiecomité waren. Bovendien maakt dit conflict nog een andere dimensie van spanning duidelijk binnen de vredesbeweging, namelijk het spanningsveld dat ontstaat wanneer politieke partijen bij de acties van sociale bewegingen betrokken worden. Rory McVeigh stelt dat een sociale beweging de verkiezingsuitslag kan beïnvloeden door de aandacht te vestigen op overeenkomsten tussen de doelen van de beweging en de posities van de partijen.39 Dit werkt
echter ook omgekeerd: politieke partijen kunnen de uitslag van de verkiezingen beïnvloeden door de aandacht te vestigen op de overeenkomsten tussen hen en de sociale beweging. Daardoor ontstaat er een vreemde constructie waarbij het politieke partijen, ondanks dat zij de oproep van de vredesbeweging op regeringsniveau niet oppakken, er toch veel aan gelegen is om geassocieerd te worden met de vredesbeweging. Zowel de PvdA als het CDA waren op regeringsniveau bijvoorbeeld tegen veel voorstellen van de vredesbeweging, maar zij hadden toch zitting in het overlegorgaan tegen de kernbewapening. Dit was deels om invloed te kunnen uitoefenen op de vredesbeweging en haar bij te kunnen sturen, in het geval van de PvdA ook uit ideologische overwegingen, maar ook om het aanzienlijke deel van de kiezers dat zich vereenzelvigde met de vredesbeweging aan zich te kunnen binden. Bovendien schepte deze constructie, zoals duidelijk werd bij de aanval van de PPR, een manier voor andere partijen om zich voor de ogen van de kiezer nog meer te vereenzelvigen met de doelen van de sociale beweging en op deze manier politieke winst te boeken. Binnen de vredesbeweging leidde dit echter tot frustratie, aangezien de samenwerking met partijen als het CDA en de PvdA maar tot een bepaald niveau kon lopen voordat deze door de leiding gefrustreerd werd.
Katrin Uba stelt dat de invloed van de sociale beweging op de politiek voornamelijk via de publieke opinie loopt; wanneer de publieke opinie in het voordeel van de sociale beweging is zal de politiek eerder geneigd zijn om te reageren op voorstellen uit de beweging.40 In haar onderzoek baseert zij zich op de Amerikaanse politieke situatie, waar die
in Nederland sterk verschilt. Zeker in verkiezingstijd is het voor de partijen zinvol om zelf achter deze voorstellen te gaan staan om zo ook in de publieke opinie te worden gezien als
39 Rory McVeigh et al., ‘Political polarization as a social movement outcome. 1960’s Klan activism and its enduring impact on political realignment in Southern counties, 1960 to 2000’, American Sociological Review 79 (2014) 1148.
40 Katrin Uba, ‘The contextual dependence of movement outcomes. A simplified meta-analysis’, Mobilization 14 (2009) 433.
partij van de vredesbeweging. Bovendien is het aantal partijen in Nederland een stuk groter dan in Amerika, wat ook conflicten met zich meebrengt als meerdere partijen proberen de publieke opinie te volgen en daardoor in conflict met elkaar komen, maar ook als bepaalde partijen opeens moeten regeren met andersdenkende partijen en hierdoor compromissen moeten sluiten. Op dat moment werkt het eerder gesloten verbond met de sociale beweging als een molensteen voor de politieke partij, waardoor er intern ook conflicten ontstaan.
Een ander conflict rondom de demonstratie van 21 november dat de problemen met deelname van een politieke partij aan een sociale beweging duidelijk maakt is de discussie die speelde rondom de sprekers op de demonstratie. Zoals eerder opgemerkt hadden D’66 en PvdA zich achter de leuzen van de drie organiserende partijen geschaard en hield het CDA de boot af. Uiteindelijk werd, nadat alle groepen hadden toegezegd zich aan de voorgestelde afspraken te houden, de organisatie gevormd door IKV, SNB, Pax Christi, Vrouwen voor Vrede, Vereniging Van Dienstplichtige Militairen (VVDM), Vrouwen tegen Kernwapens en het Platform van Radicale Vredesgroepen aan de kant van de sociale bewegingen, en PvdA, PSP, PPr, D’66, en het CPN aan de kant van de politiek.41 Op het moment dat de
demonstratie ingevuld moest worden kwamen enkele groepen echter hard met elkaar in botsing, voornamelijk door de vraag welke sprekers mee zouden mogen doen. In eerste instantie wilde het IKV geen enkele spreker uit de politiek op de demonstratie hebben, omdat zij een brede demonstratie voorstond en politieke partijen per definitie een polariserend karakter hadden.42 Dit was deels in strijd met de aankondiging van de demonstratie binnen het
overlegorgaan tegen de kernbewapening, waar partijen die zich niet achter de voorgestelde leuzen wilden scharen werden uitgesloten en waardoor er dus per definitie geen sprake kon zijn van een “brede” demonstratie. Uiteindelijk werd dit idee dan ook al snel van tafel gehaald en kregen ook de politieke partijen ruimte om een spreker te leveren, waarbij ook de kiem werd gelegd voor het conflict dat zich in november, enkele weken voor de demonstratie, af zou spelen.
Vanuit het SNB en CPN gingen in de periode voorafgaand aan de demonstratie namelijk stemmen op om ook het CDA te laten spreken. Binnen de partij zou wel iemand gevonden kunnen worden die zich tegen de kernbewapening wilde uitspreken op een manier die voor de leden van het CDA acceptabel was, en op deze manier kon er een zo breed mogelijke invulling aan de demonstratie gegeven worden.43 Aan dit idee lag ten grondslag dat
het SNB al vanaf het begin had ingezet op een demonstratie die zich slechts richtte op de
41 IISG, Archief 21 November 1: ‘Lijst van deelnemende organisaties’. 42 IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 136: IKV 81/29.
plaatsing van de 48 kruisvluchtwapens in Nederland in plaats van een demonstratie tegen het gehele dubbelbesluit.44 Dit was een strategische beslissing om zoveel mogelijk mensen aan de
demonstratie mee te laten doen; de plaatsing van kruisvluchtwapens was immers iets waar meer mensen zich iets bij konden voorstellen dan bij een abstract “dubbelbesluit” rondom modernisering van de kernwapens in een scenario vol mitsen en maren. Massaliteit was een belangrijk wapen voor het SNB, en een grote opkomst bij de demonstratie speelde een belangrijkere rol dan ‘verwatering’ van de demonstratie.45
Het IKV was echter mordicus tegen een spreker van het CDA, omdat zij zich niet aan de leuzen konden conformeren en die leuzen nu juist de essentie waren van de demonstratie. Als een partij niet alle leuzen kon onderschrijven, zo stelde het IKV, kon het absoluut geen spreker leveren op de demonstratie. Wellicht dat een dissident een uitkomst kon bieden, maar die zou dan ook de leuzen moeten onderschrijven voor er spreektijd mogelijk was.46
Uiteindelijk bleek er, na een lange discussie, geen geschikte spreker gevonden te kunnen worden en werd het CDA door het IKV uit de lijst met sprekers geweerd.
Eenzelfde probleem bestond rond D’66, en in een iets andere vorm rondom de PvdA. Aangezien beide partijen inmiddels in de regering zaten met het CDA, en zich dus per definitie niet geheel konden conformeren aan de standpunten van de demonstratie omdat die indruisden tegen het beoogde regeringsbeleid, ontstond er ook hier een conflict. Voor de PvdA was het Van Agt die de discussie over de sprekers een halt toeriep, aangezien hij alle ministers verbood om te spreken tijdens de demonstratie.47 Hoewel de bewindslieden van de
PvdA wel hadden ingestemd met het doel van de demonstratie was het uiteindelijk Wim Meijer, voorzitter van de kamerfractie, die als spreker moest optreden, wat het imago van de PvdA binnen de vredesbeweging als van partij met een gespleten persoonlijkheid geen goed deed.48
D’66 kende een soortgelijk probleem. Hoewel de leuzen in eerste instantie al een beetje waren aangepast om ze ook voor D’66 aanvaardbaar te maken kwam de partij nog terug op de aanvaarding van alle leuzen, voornamelijk door te stellen dat het dubbelbesluit zoals dat door de voorgaande regering was geaccepteerd een voldongen feit was. Hierdoor werden de tweede en de derde leus, die zich richtten op een herevaluatie van dit dubbelbesluit, impliciet niet meer ondersteund door D’66. Zo stelde Hans van Mierlo,
44 Van Diepen, Hollanditis, 188.
45 IISG, Archief SNB 3: ‘Nieuwe notitie over de politieke lijn’.
46 IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 136: ‘Verslag van de bestuursvergadering’ 4-11-1981. 47 Van Diepen, Hollanditis, 191.
toenmalig minister van Defensie van D’66, tijdens een werkbezoek aan Schotland dat er ‘duidelijke aanwijzingen [waren], dat een volwaardige meerderheid het dubbelbesluit als een feitelijke gegevenheid beschouwt en als basis voor de komende onderhandelingen met de Sovjetunie’.49 Toen deze koerswijziging het IKV ter ore kwam haalde ze hard uit via de
media. Zo stond er in het Vrije Volk van 5 november te lezen dat Mient Jan Faber D’66 verweet ‘aanvankelijk de politieke doelstelling van de demonstratie te hebben onderschreven maar van de demonstratie nu een zaak zonder politieke consequenties te willen maken’.50 In
het Parool van dezelfde dag stond een soortgelijk bericht, waaruit bleek dat het IKV vond dat D’66 geen spreker meer mocht leveren als zij niet de volledige leuze zou onderschrijven.51
Hoewel het IKV hier op de voorgrond trad door D’66 publiekelijk aan te vallen was er binnen het organisatiecomité zelf nog veel discussie over de mogelijkheid om D’66 op haar eigen voorwaarden te laten spreken. De CPN vond bijvoorbeeld dat
‘er geen afbreuk gedaan [mag] worden aan de breedte van de demonstratie. Men kan niet met de partijen omspringen alsof zij stukgoed zijn, wat eerst door het oog van de politieke IKV-naald gehaald moet worden.’52
Het SNB was het hiermee eens, en zij stelde tevens dat ‘het OK nadrukkelijk akkoord is gegaan met het naar voren schuiven van de eerste eis. Dat zou betekenen dat D’66 geheel binnen de gemaakte afspraken blijft.’53 Hierop reageerden vijf leden van het
organisatiecomité echter dat een dergelijke afspraak nooit gemaakt was, waarmee zij de kant van het IKV kozen. Die stelden immers dat de gemaakte afspraken niet van die aard waren dat je deze te pas en te onpas kon laten varen en dat de fout lag bij de groepen en partijen die hun eigen interpretatie gaven aan de demonstratie.54
Het IKV was echter niet de enige groep die zich opwond over de houding van D’66. Zoals eerder duidelijk werd toen de PPR een aanval inzette op de PvdA speelden er tussen politieke partijen onderling nog meer belangen dan alleen de demonstratie, waarvan het imago als “de partij” van de vredesbeweging een belangrijk element was. Rondom D’66 gebeurde iets soortgelijks, toen de PSP, ook samen met D’66 lid van het organisatiecomité, in de Volkskrant hard uithaalde naar Van Mierlo. Op 11 november werd opgetekend dat Bram
49 Ten Berge, Dat is onze politiek (niet), 46.
50 Het Vrije Volk, 5-11-1981, pagina 5. Geraadpleegd via www.delpher.nl op 4-4-2015. 51 IISG, Archief PvdA 2377 II: ‘Houding D’66 wekt woede IKV’, Het Parool 5-11-1981.
52 IISG, Archief PSP 820: ‘Verslag vergadering overlegorgaan tegen de kernbewapening’ 3-11-1981. 53 Íbidem.
van der Lek, voorzitter van de PSP, vond dat D’66 ‘de vredesbeweging bagatelliseert’.55 Van
Mierlo zette de beweging neer als een een beweging van ‘bezorgde, maar domme mensen, die bang zijn voor kernwapens, maar niet goed weten wat ze wel willen’.56
Uiteindelijk bood D’66 zijn excuses aan binnen het organisatiecomité en benadrukte het nog meer eens alle drie de leuzen te onderschrijven, waarna uit de partij kamerlid Aad Nuis naar voren werd geschoven als spreker.57 Wat dit conflict echter benadrukt is het
probleem dat ontstond binnen de samenwerking van politieke partijen met sociale bewegingen. Eerder werd al duidelijk dat er binnen de PvdA problemen ontstonden op het moment dat zij zitting kregen in de regering en ook bij D’66 was dit een oorzaak van conflict. Het is tevens opmerkelijk te noemen dat zowel de PvdA als D’66 publiekelijk aangevallen werden door een andere politieke partij waar zij binnen het organisatiecomité mee samenwerkten. Dit geeft aan dat ook voor deze kleine partijen politieke belangen een belangrijke rol speelden naast het organiseren van de demonstratie, en dat zij probeerden politieke winst te pakken op momenten dat zij dit konden. Hoewel deze kleine partijen niet in de positie werden gedwongen om water bij de wijn te doen tijdens het vormen van een regering waren zij niet slechts bezig met de organisatie van een demonstratie, ook binnen deze partijen speelden er meerdere belangen tegelijkertijd. Waar sociale bewegingen veelal one-issue partijen waren die zich exclusief richtten op deze demonstratie hadden politieke partijen meerdere ijzers in het vuur waarvan de strijd tegen de kernwapens er slechts een was, wat in deze jaren de oorzaak was van veel conflict, zowel tussen sociale beweging en politieke partij als tussen politieke partijen onderling.
Een laatste conflict dat benoemd moet worden rondom de demonstratie van 21 november was de rol van het IKV in de media. Al vrij snel tijdens het organiseren van de demonstratie ontstonden de eerste geluiden binnen het organisatiecomité dat bepaalde groepen ‘het gebeuren’ naar zich toe begonnen te trekken, waarmee de PvdA, die deze opmerking plaatste, doelde op het IKV dat zich in de media profileerde als organisator en aanjager van de demonstratie.58 Hoewel het IKV aangaf dat de schuld hiervan bij de media
lag, die zochten naar een boegbeeld van de demonstratie en het IKV daar ongevraagd voor gebruikten, mag duidelijk zijn dat zij voorafgaand aan de demonstratie sterk inzetten op het eigen mediabeleid en dus op een centrale positie van het IKV in de berichtgeving rondom de demonstratie. Op een vergadering van 4 november werd bijvoorbeeld besloten dat
55 IISG, Archief PvdA 2377 II: ‘Minister depolitiseert vredesbeweging’, Volkskrant 11-11-1981. 56 Ten Berge, Dat is onze politiek (niet), 46.
57 IISG, Archief PvdA 2377 II: ‘Verslag organisatiecomité’, 16-11-1981. 58 IISG, Archief 21 November 1: ‘Verslag organisatiecomité’ 13-10-1981.
verschillende IKV’ers in verschillende kranten een stuk zouden schrijven over de politieke eisen van de demonstratie, ook om druk te houden op D’66 die in deze periode terugkwam op de leuzen van de demonstratie.59 Ook in september was al besloten om de kranten actiever
tegemoet te treden, voornamelijk om tegenwicht te kunnen bieden in de media aan de negatieve berichtgeving rondom het IKV die voornamelijk in de Telegraaf naar voren werd gebracht.60 Bovendien was het het IKV dat direct in de media naar voren trad rondom
kwesties als de sprekers namens het CDA en D’66, waarbij Faber niet aarzelde om de positie van het IKV aangaande deze kwestie gelijk te stellen aan de positie van de gehele vredesbeweging, al was er, zoals eerder beschreven, intern wel discussie over deze kwesties.
Bovendien zag het IKV zichzelf ook als voortrekker van de demonstratie. Zoals eerder gesteld bestond er een intellectuele kloof tussen het IKV en het SNB, waarbij het IKV zichzelf meer zag als beweging van ‘denkers’ en het SNB als groep van ‘doeners’. Het ligt voor de hand dat het IKV zichzelf dus ook binnen het organisatiecomité een leidende rol toedichtte als het ging om de invulling van de demonstratie. Deze geluiden werden ook binnen het IKV naar voren gebracht. In een stuk bestemd voor het werkoverleg van het IKV aangaande de zichtbaarheid van de groep tijdens de demonstratie werd bijvoorbeeld het volgende geschreven:
‘Het IKV heeft het voortouw genomen t.a.v. de moderniseringsactiviteiten. Zij heeft de analyse en de filosofie geleverd en daardoor de eisen bepaald, evenals de inhoud van de oproep. Achter de schermen en in het overleg, ook internationaal, heeft het IKV tot nu toe een bepalende rol gespeeld’.61
De auteur van dit stuk ging echter nog een stap verder en stelde dat het IKV-vignet tijdens de demonstratie in grote getale zichbaar aanwezig moest zijn, want ‘het is tenslotte de beste vlag om de lading te dekken’.62 De schrijver zag het IKV dus niet alleen als leidende groep tijdens
het organiseren van de demonstratie maar vond bovendien dat de IKV-campagne ook tijdens de demonstratie centraal moest staan, meer dan andere groepen of zelfs dan de centraal gestelde leuzen. Uiteindelijk ging Mient Jan Faber hier niet mee akkoord en bleef het door Opland ontworpen logo centraal staan binnen de demonstratie, maar dat deze ideeën naar
59 IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 136: ‘Verslag van de beraadsvergadering’ 4-11-1981. 60 IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 142: ‘Werkoverleg van 21-9-1981’.
61 IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 142: ‘Vlaggen, spreekkoren en ander fraais’. 62 Ibidem.
voren werden gebracht gaf wel aan dat binnen het IKV het gevoel van leiderschap binnen, en zelfs eigendom van, de demonstratie sterk leefde.
Het is opvallend dat deze kritiek op het IKV weinig invloed heeft gehad tijdens de organisatie van de demonstratie en tijdens het protest zelf. Pas na afloop werd duidelijk dat veel delen van de organisatie vonden dat het IKV zichzelf te veel centraal stelde in de media. Zo stelde Maarten van Traa namens het PvdA op zeven januari 1982 weer dat het IKV de demonstratie had geclaimd, waarbij Mient Jan Faber weer naar de media als hoofdschuldige wees.63 Ook kwam uit de evaluatie van het werkcomité van het organiserende
samenwerkingsverband, het 21 november comité, naar voren dat het IKV ‘in de kontakten met de pers te weinig [had] gedaan om het brede karakter van de demonstratie te benadrukken’.64 Gelijksoortige geluiden waren te horen uit het kamp van het SNB, waar men
stelde dat ‘De Pers’ zich erg had gefocussed op het triomfalisme van het IKV. Hoewel zij de schuld dus niet volledig bij het IKV neerlegden stelden zij wel dat het zaak was zich af te vragen ‘hoe we een hypomane koetsier met de benen op de grond houden’, waarbij geduid werd op het IKV dat zichzelf onterecht teveel als de leider van de vredesbeweging was gaan beschouwen.65 In het evaluatiegesprek van het IKV zelf kwam ook naar voren dat de media
de demonstratie sterk aan het IKV toeschreven, maar volgens Faber was dit ‘niet zo’n punt’. Het gaf het IKV namelijk een ‘zeker gewicht’.66 Hoewel het IKV de demonstratie dus niet
bewust probeerde te claimen volgens Faber, waarbij zij wel een actief persbeleid voerden om het IKV duidelijk zichtbaar te houden, was het uiteindelijk niet zo erg dat het alsnog gebeurde. Zoals duidelijk zal worden in het volgende hoofdstuk is dit conflict over de leidende rol van het IKV tijdens de demonstratie een van de redenen dat kleinere groepen zich veel sterker lieten gelden tijdens de organisatie van de grote demonstratie in 1983.
De vredesbeweging zag de demonstratie uiteindelijk, ook al was er sprake van een groot aantal mensen dat protesteerde, niet als een doorslaand succes. Dit had voornamelijk te maken met het politieke vacuuüm waarin de demonstratie was gevallen: er werden geen grote beslissingen over de kernwapens genomen in november of december, waardoor het momentum grotendeels was weggeëbt op het moment dat de kruisraketten weer op de politieke agenda stonden. De invloed van de demonstratie op de daadwerkelijke besluitvorming van Den Haag bleef dus sterk beperkt.
63 IISG, Archief 21 November 1: ‘Verslag vergadering 7-1-1982’.
64 IISG, Archief 21 November 1: ‘Evaluatie van het werkcomité’, 16-12-1981. 65 IISG, Archief SNB 3: ‘Verslag – besluiten landelijke werkgroep’, 27-11-1981. 66 IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 142: ‘Werkoverleg 23-11-1981’.
Samenvattend kan ten slotte gesteld worden dat de grote conflicten rondom de demonstratie voortkwamen uit een intellectueel verschil tussen het IKV en het SNB, de twee belangrijkste sociale bewegingen binnen het organisatiecomité, uit de dubbele situatie waar politieke partijen die actief meededen in de vredesbeweging in verzeild raakten op het moment dat zij een deel van de regering uitmaakten en uit de plek die het IKV voor zichzelf claimde als leider van de vredesbeweging. Hoewel deze conflicten niet leidden tot grote scheuren of problemen binnen de vredesbeweging op dit moment in de geschiedenis hebben zij toch hun sporen achtergelaten en is de lange adem van deze conflicten tot aan het ‘einde’ van de vredesbeweging in 1985 zichtbaar. Voornamelijk in de plek van de kleine groepen in de vredesbeweging, die uit onvrede met de rol van het IKV steeds mondiger werden en zo met enige regelmaat hun wil konden opleggen aan de grotere groepen, kan duidelijk worden gezien dat deze conflicten bepalend zijn geweest voor het verdere functioneren van de vredesbeweging.
Demonstraties en petities
In februari 1983 kondigde Mient Jan Faber bij monde van het Landelijk Overlegorgaan Vredesorganisaties (LOVO) aan dat de Nederlandse vredesbeweging op 29 oktober 1983 een nieuwe demonstratie op poten zou zetten, ditmaal gericht tegen de plaatsing van Amerikaanse kruisraketten in Nederland.67 Het LOVO had zich al sinds het plaatsingsbesluit beraden over
een demonstratie tegen de plaatsing, en nu was het moment daar voor Faber om aan de buitenwereld duidelijk te maken dat de vredesbeweging weer serieus van zich zou laten horen na de vorige grote demonstratie in 1981. De organisatie van deze demonstratie werd toegewezen aan het op 29 maart van dat jaar opgerichte Komitee Kruisraketten Nee (KKN). Dit nieuwe verbond was een uitloper van het al langer bestaande Breed Organisatie Comité Kruisraketten (BOCK), dat zich in de jaren daarvoor, samen met het LOVO, als overkoepelende organisatie voor de vredesbewegingen profileerde. Een belangrijk verschil tussen het LOVO en het BOCK / KKN was dat de tweede een veel breder lidmaatschap had; niet alleen waren vredesorganisaties in ruime getalen vertegenwoordigd, ook politieke partijen zoals de PvdA, D’66, CPN en de Evangelische Volkspartij (EVP) hadden zitting in het Komitee.
Het eerste probleem van dit nieuwe samenwerkingsverband diende zich direct aan bij de vorming van het nieuwe bestuur. Om te voorkomen dat het IKV net zoals tijdens de demonstratie in 1981 een te grote rol zou spelen, wilden veel groepen de invloed van het IKV, en dan met name van voorzitter Mient Jan Faber, sterk inperken. Op het moment dat er een nieuw bestuur gekozen werd stonden er dan ook twee voorstellen tegenover elkaar: een hernieuwde periode voorzitterschap van Boeker namens de Politieke Partij Radicalen (PPR), die ook al de dagelijkse leiding over het BOCK had, en een voorzitterschap van Sienie Strikwerda van Vrouwen tegen Kernwapens, waarbij Mient Jan Faber als secretaris zou optreden.68 Dit tweede voorstel kwam uit de koker van het LOVO en de belangrijkste reden
hiervoor was dat de secretaris een administratieve functie vervulde. Dit zou ervoor zorgen dat Mient Jan Faber een administratieve functie te vervullen kreeg, waardoor hij niet direct bij de organisatie van de demonstratie betrokken zou zijn, zodat het IKV minder invloed zou hebben op de uiteindelijke demonstratie. Willem van de Ven, lid van het KKN namens het IKV, schreef later dat jaar in zijn jaaroverzicht dat het KKN door deze “o zo subtiele constructie” een a-politiek vehikel was geworden om andere groepen de kans te geven zich te profileren.69
Het IKV had nog steeds vertegenwoordigers in het organisatiecommittee, maar die hadden veel minder de impact die Mient Jan Faber, in Nederland toch veelal gezien als gezicht van de gehele vredesbeweging, op de beeldvorming buiten de vredesbeweging had. Vrijwel alle deelnemende groepen gingen direct akkoord met dit voorstel, met uitzondering van de PvdA, die zelf in de persoon van Maarten van Traa ook een secretaris wilden leveren.70 Dat was geen onoverkomelijk obstakel, want nog in dezelfde vergadering werd het
nieuwe bestuur afgehamerd.
Deze kleine schermutselingen geven een duidelijk beeld van de veranderende verhoudingen binnen de Nederlandse vredesbeweging. Waar het IKV in eerdere jaren als grootste en meest invloedrijke beweging de overige partijen vrij makkelijk naar de hand kon zetten begon dat na de mislukte demonstratie in 1981 meer wrevel op te roepen. Bovendien werden, door de toename van de plek van kruisraketten en kernwapens in het publieke debat, andere bewegingen steeds groter en invloedrijker, en konden zij het zich permitteren om andere keuzes te maken ten opzichte van het IKV. Bovendien konden de partijen zich, nu er
68 IISG, Archief Komitee Kruisraketten Nee 1: “verslag vergadering Breed Organisatie Comité Kruisraketten 18-4-1983”.
69 IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 294: IKV 83/86.
70 IISG, Archief Komitee Kruisraketten Nee 1: “verslag vergadering Breed Organisatie Comité Kruisraketten 18-4-1983”.
overkoepelende organen als het LOVO en KKN bestonden, makkelijker verenigen om zich te verweren tegen het IKV. Ten slotte besteedden verschillende groepen meer aandacht aan de eigen intellectuele ontwikkeling, waardoor het voor hen ook mogelijk werd om het IKV binnen het debat op hoog niveau tegenwicht te bieden.
Een tweede voorbeeld van deze grotere invloed van de kleine bewegingen is te vinden in het debat over de datum van de grote demonstratie. Zoals eerder gezegd gaf Mient Jan Faber al in februari aan dat de grote demonstratie op 29 oktober plaats zou gaan vinden. Hier sprak hij echter voor zijn beurt, want zowel binnen het KKN als binnen zijn eigen IKV waren de meningen hierover verdeeld. Hoewel Faber op de eerste vergadering van het KKN nog aangaf dat 29 oktober doorgang moest vinden, want “die betrokken datum is nu genoemd en [Fabers] inziens moeten we die ook aanhouden” kwam er al snel daarna een discussie over de datum op gang.71 Willem van de Ven van het IKV stuurde een brief naar het KKN waarin hij
pleitte voor een zogeheten zwevende demonstratie, waarbij de datum van de demonstratie niet vaststond in de tijd maar waarbij er op een politiek oppertuun moment een soort van ad-hoc demonstratie zou worden gehouden.72
Het belangrijkste voordeel van deze demonstratievorm was dat de demonstratie niet meer, zoals in 1981 was gebeurd, in een politiek vacuüm zou kunnen vallen, waarbij alle politieke besluiten al voor of ruim na de demonstratie genomen werden en zo alle politieke relevantie zou vervallen. Voor een groep die zwaar inzette op beïnvloeding van de politiek om de doelen te behalen als het IKV was dit een sterk argument om de eerder genoemde vaste datum los te laten. De nadelen waren echter ook duidelijk: met een ad-hoc demonstratie was het onmogelijk om soortgelijke aantallen mensen te mobiliseren als met een vooraf geplande demonstratie, simpelweg omdat de demonstranten in dat geval minder tijd hadden om zich voor te bereiden op de demonstratie door bijvoorbeeld een vrije dag te nemen. Bovendien zou de zwevende demonstratie hoogstwaarschijnlijk plaatsvinden op een doordeweekse dag, omdat in Den Haag de beslissingen niet in het weekend werden genomen. Ook dat zou een grote invloed hebben op het aantal demonstranten, en dus op het effect van de demonstratie. Binnen het IKV werd uiteindelijk, met name omdat de groep een sterk politiek karakter had, besloten om voor een zwevende demonstratie te kiezen, waardoor Faber binnen het KKN vervolgens terug moest komen op zijn eerdere uitlatingen.73
De overige groepen hadden echter hun eigen ideeën over de demonstratie, waardoor er nog een maand lang discussie ontstond over de precieze vorm en inhoud van het protest.
71 Ibidem.
72 IISG, Archief Komitee Kruisraketten Nee 1: CR 83/12.
Het Samenwerkingsverband Stop de Neutronenbom – Stop de Kruisraketten (SNB) pleitte bijvoorbeeld voor een gedecentraliseerde demonstratie, waarbij op een vaste datum op verschillende plekken in het land demonstraties werden gehouden, om zo duidelijk te maken dat er in heel Nederland weerstand bestond tegen de plaatsing van de kruisraketten.74 Deze
keuze stond dus lijnrecht tegenover het IKV, die een centrale plek wilden met een wisselende datum. Hoewel binnen het IKV de mening rondging dat het SNB dit soort voorstellen alleen deed om hen in de wielen te rijden had het SNB zelf enkele heldere argumenten, die enige verschillen in opvattingen tussen de beide partijen duidelijk maken.75 Zo wilde zowel het
SNB als het IKV met de gedecentraliseerde demonstratie een herhaling van 1981 voorkomen, maar de oorzaken die beide partijen aandroegen voor het falen van de demonstratie liepen sterk uiteen.
Het IKV pleitte als oplossing voor een ‘zwevende demonstratie’, om zo op een politiek relevant moment te kunnen inspringen, daarbij dus impliciet argumenterend dat het gebrek aan politieke relevantie de vorige demonstratie de das heeft omgedaan. Het SNB, duidelijk minder politiek geörienteerd dan het IKV, zocht de oorzaak van de mislukte demonstratie meer in de vorm die deze had. Een centrale demonstratie bracht onvoldoende over dat het hele land tegen de kruisraketten was en kon het ten onrechte doen lijken alsof het maar een kleine groep mensen was die samenkwamen om te demonstreren tegen iets waar de rest van de bevolking zich niet mee bezig hield.76
De standpunten van het SNB en IKV vertegenwoordigden de mogelijke posities in het debat, waarbij de overige partijen tussen hen in gingen zitten. Zo was Pax Christi tegen een centrale demonstratie in Den Haag, maar willen zij de datum wel zwevend houden.77 PSP was
op zijn beurt weer tegen een centrale locatie, maar wel voor een vaste datum, “omdat de datum nu eenmaal vastligt”.78 Ook de PvdA hield vast aan de datum, al is dat net als de PSP
overtuiging maar uit het feit dat de datum nu genoemd was en dus vastlag. De PvdA liet bovendien nog weten dat zij “altijd gewaarschuwd hadden voor het noemen van een datum”.79 Verder waren zij, samen met EVP, FNV en D’66, voor een centrale demonstratie.
Ook over de inhoud van de demonstratie was onenigheid. Het IKV wilde de demonstratie toegespitst hebben op het plaatsingsbesluit, om op die manier een zo specifiek
74 IISG, Archief Komitee Kruisraketten Nee 1: “verslag vergadering Breed Organisatie Comité Kruisraketten 18-4-1983”.
75 IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 294: IKV 83/86; IISG, Archief IKV (’s Gravenhage) 294: IKV 83/5. 76 IISG, Archief Komitee Kruisraketten Nee 1: “Brief SNB over de demonstratie”.
77 IISG, Archief Komitee Kruisraketten Nee 1: “Brief Pax Christi over de demonstratie”. 78 IISG, Archief Komitee Kruisraketten Nee 1: “Brief PSP over de demonstratie”. 79 IISG, Archief Komitee Kruisraketten Nee 1: “Verslag vergadering KKN 29-4-1983”.
mogelijke reactie te kunnen geven op de politieke ontwikkelingen van dat moment.80 De EVP
was echter voor een bredere opzet van de demonstratie, die het hoogtepunt van de protesten op de 29e zou behouden maar waarbij gedurende het hele jaar allerlei verschillende acties
rondom kernwapens en bewapening zouden plaatsvinden.81 De PSP was tevens voor een
algemene demonstratie, en daarbij is het aannemelijk dat zij daarvoor dezelfde reden hadden als de EVP: politieke partijen hebben een minder specifieke achterban dan de vredesgroepen, die zich specifiek richten op de strijd tegen kernwapens.82 Door de demonstratie breed op te
zetten liepen zij niet het risico kiezers van zich te vervreemden die zich wel in de strijd tegen kernwapens in het algemeen maar niet in de strijd tegen de plaatsing van de kernwapens konden vinden. Het gevaar bestond om op zo’n specifieke demonstratie tot een one-issue partij te verworden, iets wat voor de vredesgroepen van minder belang was.
Er bleek dus weinig steun voor de posities van het SNB en IKV, waarop uiteindelijk, in een soort compromis, werd besloten om de demonstratie centraal in Den Haag te houden, met de 29e als datum, zonder daarbij de inhoud van de demonstratie vast te leggen. Zowel het
IKV als het SNB deden nog een poging om de beslissing te veranderen, eerstgenoemde door voor te stellen de datum te vervroegen, de tweede door voor te stellen dat er allerlei landelijke acties tijdens en voorafgaand aan de demonstratie plaats konden vinden, maar beide hadden daarmee weinig succes. De 29e bleef staan en hoewel acties voorafgaand aan de demonstratie
geen probleem waren dienden deze wel in het teken van de centrale demonstratie te staan om zo te fungeren als “horzel”, zij moesten geen demonstratie op zich worden.83
Deze discussie rondom de datum, inhoud en plaats van de demonstratie maakt een paar dingen duidelijk binnen de vredesbeweging. Ten eerste was het IKV in 1983 duidelijk niet meer de leider die het in 1981 was. Veel kleine bewegingen stemden tegen het voorstel van het IKV, en door de democratische structuur van de beweging hadden deze kleine groepen samen genoeg inspraak om de koers mede te kunnen bepalen. Ten tweede bleken ook de relaties die veel groepen samen hadden geen garantie voor een gezamelijke aanpak. Het IKV en de PvdA hadden elkaar na de problemen rondom de demonstratie van 1981 en de periode in het parlement van de PvdA weer gevonden, maar alsnog konden beide groepen een verschillende strategische visie naar voren brengen. Een dergelijk verschil komt nog sterker naar voren tussen de verschillen in opvattingen tussen het SNB en CPN. Hoewel het SNB
80 Ibidem.
81 IISG, Archief Komitee Kruisraketten Nee 1: “Brief EVP over de demonstratie”. 82 IISG, Archief Komitee Kruisraketten Nee 1: “Brief PSP over de demonstratie”. 83 IISG, Archief Komitee Kruisraketten Nee 1: “Verslag vergadering KKN 29-4-1983”.
voort is gekomen uit het CPN waren de banden niet van zo’n niveau dat het SNB zich verplicht voelde om de CPN te volgen, of vica versa.
Deze strategische onafhankelijkheid van ideologische partners, of ideologische onafhankelijkheid van strategische partners, is al bestudeerd door Leslie King in haar onderzoek naar conflict binnen de Amerikaanse milieubeweging. Ook daar bleek dat ideologie en strategie niet noodzakelijk samenhingen, maar dat partijen die eenzelfde wereldvisie aanhingen toch tot verschillende strategische keuzes konden komen.84 In de
vredesbeweging lijkt hetzelfde te gebeuren bij het CPN en SNB, die allebei voortkwamen uit de communistische wereldvisie, waarbij deze ideologische eensgezindheid geen reden is om elkaar strategisch naar de mond te praten.
De tweede vraag die beantwoord moet worden is of deze conflicten invloed hadden op het uiteindelijke effect van de demonstratie. Sherry Cable en Thomas E. Schriver beargumenteren dat conflicten binnen een sociale beweging de politieke relevantie teniet doen, omdat een gebrek aan eensgezindheid zorgt voor een minder optimale besluitvorming.85
Bij een analyse van de invloed van conflict in de vredesbeweging is voor deze visie wel iets te zeggen, omdat duidelijk is dat er geen leidende groep binnen de beweging meer bestond die knopen kon doorhakken en een coherente koers kon uitzetten. Doordat elke groep een gelijke mate van inspaak had ontstond er een vorm van ‘design by comittee’, wat in het bedrijfsleven niet ten onrechte een negatieve connotatie heeft. Aangezien de vredesbeweging zelf na afloop van de demonstratie van 1983 ontevreden was over het daadwerkelijke effect dat het protest gesorteerd had, voornamelijk omdat het in een politiek vacuüm was gekomen, is het verleidelijk om te denken dat de vredesbeweging baat had gehad bij een leidende partij om conflict in de kiem te smoren.86
Hier zijn echter twee punten tegenin te brengen. Ten eerste was de demonstratie in 1981, onder leiding van het IKV, in de perceptie van de vredesbeweging een groter debacle dan de demonstratie in 1983. Niet alleen was het uiteindelijke aantal demonstranten in 1983 hoger, met 550.000 demonstranten nog steeds de grootste demonstratie in de Nederlandse geschiedenis, ook was het vacuüm waarin de demonstratie plaats had gevonden in 1981 niet kleiner dan twee jaar later. Er werden in de periode rondom de demonstratie immers geen politieke besluiten genomen, pas in juni 1984 zou de regering zich weer uitspreken over de kernwapens. Ten tweede was de zwevende demonstratie, zoals voorgesteld door het IKV, een
84 L. King, ‘Ideology, strategy and conflict’, 56-57.
85 S. Cable en T.E. Schriver, ‘Wounded by friendly fire. Policy palliatives and internal conflict in the Gulf War Ilness movement’, Current Sociology 58 (2010) 61-63.