• No results found

De Relatie tussen counterfactuals, self-efficacy en seksueel risico gedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Relatie tussen counterfactuals, self-efficacy en seksueel risico gedrag"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 1

De Relatie tussen Counterfactuals, Self-efficacy

en Seksueel Risico Gedrag

Universiteit van Amsterdam

De Bruijn, A. N.

10348557

20-05-2015

Bachelorproject Sociale Psychologie

Kai Jonas

4536 Woorden

(2)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 2 Abstract

Om een passende interventie te ontwikkelen voor het onveilige seksuele gedrag in onze samenleving is er in het huidige onderzoek gekeken naar het mediërende- en het modererende effect van self-efficacy bij de invloed van counterfactuals op het nemen van seksuele risico’s. Verwacht wordt dat het hebben van een counterfactuals leidt tot lage self-efficacy, wat leidt tot meer seksueel risicogedrag. Deelnemers hebben een vragenlijst ingevuld waarbij er gevraagd werd naar ‘als.., dan’ herinneringen met betrekking tot daten. Ook is het seksueel risicogedrag gemeten en de mate van self-efficacy over het seksuele gedrag. Uit de resultaten blijkt dat de aanwezigheid van counterfactuals leidt tot meer seksueel risicogedrag. Een hogere mate van self-efficacy leidt tot minder seksueel risicogedrag. Er is geen mediërend- of modererend effect gevonden. Een interventie zal gericht moeten zijn op het verhogen van self-efficacy, door men te leren om controle te hebben over het eigen gedrag.

(3)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 3 Inleiding

Steeds vaker melden mensen zich bij de soa kliniek na het hebben van onveilige seks. Het aantal bezoeken bij de soa kliniek van de GGD in Amsterdam is in 2012 met 16% toegenomen ten opzichte van 2011 (Jaarcijfers 2012, soa-polikliniek GGD Amsterdam). Ondanks de vele voorlichtingen over veilig vrijen hebben mensen nog steeds onveilige seks. Het hebben van onveilige seks kan voor veel problemen zorgen, zoals het oplopen van een soa of een eventuele ongewenste zwangerschap. Veel jongeren blijken het lastig te vinden het hebben van veilige seks bespreekbaar te maken. Zo blijkt uit onderzoek van Traeen en

Kvalem (2006) dat jongeren sterke emoties ervaren bij het bespreekbaar maken van hun seksuele interactie. Gevoelens van schaamte en schuld worden ervaren bij het bespreken van voorbehoedsmiddelen of het aangeven van de seksuele grenzen. Door deze emoties zijn jongeren eerder geneigd onveilige seks te hebben, wat de kans op een soa vergroot. Het oplopen van een soa, zoals bijvoorbeeld HIV, kan voor gevoelens van spijt en voor

counterfactuals zorgen (Epstude & Jonas, 2015). Een counterfactual is een gedachte over een gebeurtenis in het verleden waarbij er nagedacht wordt over wat er anders gedaan had kunnen worden. Door hierover na te denken kunnen er gevoelens van spijt ontstaan, wat als gevolg heeft dat iemand zijn toekomstige gedrag zal gaan aanpassen (Epstude & Roese, 2008; 2011). Counterfactuals hebben dus een direct effect op gedragsveranderingen, en kunnen dit ook hebben op seksueel risicogedrag. Of deze counterfactual daadwerkelijk voor een verandering in gedrag zorgt, is afhankelijk van een aantal factoren. Zo speelt de mate waarin iemand zichzelf in staat acht gedrag uit te voeren een belangrijke rol. Als iemand het gevoel heeft geen controle over zijn eigen gedrag te hebben, zal er ook geen moeite gedaan worden om het gedrag te veranderen. Er wordt pas over gegaan tot actie als men in de veronderstelling is dat het ondernemen van actie zinvol is (Bandura, 1990). Deze mate van controle wordt ook wel self-efficacy genoemd (Cecil & Pinkerton, 2000). Bij een lage mate van self-efficacy heeft

(4)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 4

iemand het gevoel weinig controle over zijn gedrag te hebben. Een counterfactual zal hierbij niet voor een gedragsverandering zorgen. Bij een hoge mate van self-efficacy is wel een gevoel van controle aanwezig, waardoor een counterfactual wel voor een gedragsverandering zal zorgen (Sanna, 1997). Self-efficacy heeft hier een mediërende rol bij de beïnvloeding van counterfactuals op gedrag, omdat zonder self-efficacy een counterfactual niet voor

gedragsverandering zorgt. Daarnaast is self-efficacy ook bepalend voor of er counterfactuals gevormd worden. Mensen blijken voornamelijk counterfactuals te vormen over aspecten van gebeurtenissen waar ze het gevoel van controle over hebben (Markman, Gavanski, Sherman & McMullen, 1995). Self-efficacy heeft hierbij een modererende rol, omdat de self-efficacy invloed heeft op de relatie tussen counterfactuals en het gedrag. Om beter te begrijpen in welke mate self-efficacy invloed heeft op de relatie tussen counterfactuals en seksueel risicogedrag, wordt er in het huidige onderzoek gekeken naar zowel het mediërende- als het modererende effect van self-efficacy bij de invloed van counterfactuals op het nemen van seksuele risico’s. Door de oorzaak van seksueel risicogedrag in kaart te brengen, kan er een passende interventie ontworpen worden om dit risicogedrag tegen te gaan.

Doelen

Ons gedrag wordt in sterke mate beïnvloed door het stellen van doelen. Austin en Vancouver (1996) definiëren een doel als een interne representatie van een gewenste staat. Hierbij kan de gewenste staat een uitkomst, gebeurtenis of proces zijn. Deze representatie van een gewenste eindstaat zorgt ervoor dat men hiernaar gaat streven, ook wel goal striving genoemd. Het stellen van doelen heeft hierbij dus een sterke invloed op gedrag en

gedragsveranderingen, omdat iemand ernaar streeft zijn doel te behalen. Er zijn verschillende soorten doelen die verschillende soorten van gedrag veroorzaken. Zo is er een onderscheid te maken in focal goals, waarbij men zich bewust is van het doel, en background goals waarbij de aanwezigheid van het doel niet duidelijk zichtbaar is. Door het bestaan van background

(5)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 5

goals, kunnen mensen onbewust doelen hebben. Dit heeft als gevolg dat zij gedrag uitvoeren zonder hier bewust over na te denken, wat meer risicogedrag kan veroorzaken (Kruglanski et al., 2002). Een ander soort doel is een relationeel doel. Relationele doelen kunnen seksueel gedrag beïnvloeden. Bij relationele doelen zijn er twee belangrijke soorten subdoelen die het meest aanwezig zijn. Zo hebben mensen intimiteitsdoelen die gericht zijn op het hebben van een relatie met open communicatie en wederzijdse afhankelijkheid. Bij identiteitsdoelen wordt er meer gefocust op het zelf en op zelfredzaamheid (Sanderson en Cantor, 1995). Deze doelen liggen ten grondslag aan de motivatie van gedrag. Deze motivatie verschilt sterk tussen individuen, waardoor het een hoge voorspellende waarde heeft voor iemands gedrag. Als iemands motivatie bekend is, kan er dus een betere voorspelling gedaan worden over het seksueel risicogedrag wat iemand vertoont (Cooper, Shapiro & Powers, 1998).

Bij het streven naar doelen worden er veel risico’s genomen. Zo blijkt uit een onderzoek van Larrick, Heath en Wu (2009) dat men in een onderhandelingsspel veel meer risico’s neemt als zij een gesteld doel hebben, dan als zij simpelweg de opdracht hebben ‘hun best te doen’. Uit een onderzoek van Schweitzer, Ordóñez en Douma (2004) blijkt dat

deelnemers bij het streven naar een doel, meer onethisch gedrag vertoonden. Deelnemers moesten hun eigen werk nakijken en overdreven hun goede aantallen vaker als zij een gesteld doel hadden, dan als zij dit niet hadden. Het opzoeken van risico’s bij het streven naar een doel is dusdanig sterk, dat zelfs als alle mogelijke uitkomsten boven het doel liggen, men alsnog de meest risicovolle optie kiest, zo blijkt uit onderzoek van Jeffrey, Onay en Larrick (2010). Hoe moeilijker een doel, hoe meer risicogedrag er plaatsvindt. Knight, Durham en Locke (2001) lieten dit zien in hun onderzoek waarbij deelnemers in groepsverband een computer schietspel speelden. Het bleek zo te zijn dat de deelnemers bij een moeilijker doel, meer risicovolle strategieën hadden om dit schietspel te winnen dan bij een makkelijker doel. Ook in situaties die gaan over dagelijks gedrag blijken doelen voor meer risicogedrag te

(6)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 6

zorgen. Zo kan risicovol seksueel gedrag voorspeld worden aan de hand van enhancement

motives en affirmation motives. Deze motieven gaan over het verbeteren van het seksleven.

De motieven komen voort uit power life goals, waarbij het streven naar sociale status centraal staat, en intimacy life goals, wat het streven naar intieme relaties is (Aspden, Ingledew & Parkinson, 2010)

Counterfactuals

Het gedrag wat mensen vertonen wordt, zoals hierboven beschreven, in sterke mate bepaald door de doelen die mensen hebben, en door de motieven achter deze doelen. Bij het niet behalen van een doel kunnen er negatieve gevoelens ervaren worden, zoals gevoelens van spijt. Het ervaren van spijt is erg onplezierig en wordt daarom ook zo veel mogelijk

vermeden. Het blijkt zelfs zo te zijn dat mensen in hun keuzes meer bezig zijn met het vermijden van spijt, dan het vermijden van risico’s (Zeelenberg, Beattie, van der Pligt & de Vries, 1996). Gevoelens van spijt worden ook wel counterfactuals genoemd. Counterfactuals zijn gedachtes over gebeurtenissen in het verleden met de focus op wat er anders had kunnen gaan. Er is een onderscheid te maken in upward counterfactuals waarbij er gedacht wordt aan wat er beter had kunnen gaan, en downward counterfactuals waarbij er gefocust wordt op wat er slechter had kunnen gaan (Epstude & Roese, 2008; 2011). Dit onderscheid zorgt ervoor dat de functie van counterfactuals tweeledig is. Zo zijn downward counterfactuals voornamelijk functioneel op affectief gebied, ze zorgen voor een positiever affect. Upward counterfactuals zijn daarentegen vooral functioneel op gedragsmatig gebied omdat ze voor verandering van toekomstig gedrag zorgen (Roese, 1994). Dit effect treedt sterker op als er sprake is van een gesteld doel wat nog niet behaald is. Of een counterfactual daadwerkelijk zinvol is voor het gestelde doel, hangt af van de structuur, de richting en de interpretatie van de counterfactual. Hoe concreter een counterfactual, hoe concreter de gedragsintentie kan worden geformuleerd en hoe groter de kans is dat het gestelde doel behaald wordt (Smallman, 2013).

(7)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 7 Self-efficacy

Naast de structuur van een counterfactual, is de mate van controle die iemand ervaart een belangrijke factor in of een counterfactual voor een verandering in toekomstig gedrag zorgt. De mate van controle over een taak wordt ook wel self-efficacy genoemd. Als iemand lage self-efficacy heeft, heeft hij het gevoel geen controle over zijn gedrag te hebben. Het gebrek aan controle leidt tot een passieve houding tegenover het veranderen van gedrag. In dit geval zou het hebben van een counterfactual dus niet direct tot een gedragsverandering leiden omdat het gebrek aan controle dit tegenhoudt. Bij een hoge self-efficacy, is er wel een sterk gevoel van controle aanwezig. Hierdoor zal er eerder een gedragsverandering plaatsvinden en zal het hebben van counterfactuals dus invloed kunnen hebben op het gedrag (Sanna, 1997).

Self-efficacy over een bepaalde taak kan variëren op drie dimensies: magnitude,

strength en generality. De magnitude is de objectieve moeilijkheid van een taak, de strength

is in hoeverre iemand het gevoel heeft de taak uit te kunnen voeren (de subjectieve moeilijkheid), en de generality is in hoeverre het gevoel van controle generaliseerbaar is (Cecil & Pinkerton, 2000). Een objectief gezien makkelijke taak, bijvoorbeeld condooms gebruiken, blijkt subjectief gezien als moeilijke taak te fungeren. Hieruit blijkt hoe belangrijk het is te kijken naar de self-efficacy die iemand ervaart bij het uitvoeren van een taak,

aangezien het objectief gezien niet te voorspellen valt waar de eventuele problemen liggen. Dat self-efficacy een invloed kan hebben op condoomgebruik blijkt uit een onderzoek van Tung, Cook en Lu (2011) onder studenten in Taiwan. Er is onderzocht of self-efficacy een invloed had op het condoomgebruik van de studenten. Het bleek dat studenten die geen consistent condoomgebruik hanteerden minder self-efficacy hadden over het gebruiken van condooms. Self-efficacy blijkt ook bij studenten in Noorwegen een voorspellende waarde te hebben voor het seksueel risicogedrag. Studenten met meer self-efficacy hadden een sterkere intentie tot condoomgebruik en het onderbreken van ongewenste seksuele activiteiten dan

(8)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 8

mensen met minder self-efficacy (Traeen & Kvalem, 2006). In een onderzoek van Bakker, Buunk en Manstead (1997) wordt er een modererend effect gevonden van self-efficacy op de relatie van spijt en condoomgebruik. Het hebben van negatieve gevoelens over eerdere onveilige seks en het hebben van positieve gevoelens over eerdere veilige seks zorgt ervoor dat men in nieuwe seksuele relaties beter condoom gebruikt hanteert. Bij het hebben van een lage self-efficacy is dit effect niet aanwezig. Men ervaart negatieve gevoelens na de onveilige seks, maar voelt niet de controle om deze gevoelens te veranderen en beter condoom gebruik te hanteren. Bij een lage self-efficacy vindt er dus geen gedragsverandering plaats. Uit

onderzoek van Zuckermann, Knee, Knieffer en Gagne (2004) blijkt dat een foutief ingeschatte self-efficacy kan zorgen voor meer seksueel risico. Bij unrealistic control beliefs namen de deelnemers meer risico’s dan bij realistic control beliefs. Het geloof in controle zorgde ervoor dat men minder voorzichtig was. Dit geloof van controle was foutief, waardoor men meer risico liep.

Self-efficacy is in sterke mate bepalend voor iemands gedrag en in hoeverre iemand risico’s neemt. Self-efficacy blijkt ook een sterke invloed te hebben in hoe iemand het hebben van counterfactuals ervaart. Bij hoge self-efficacy worden er positieve emoties ervaren bij een counterfactual terwijl bij lage self-efficacy er negatieve emoties worden ervaren (Sanna, 1997). Als self-efficacy een dusdanig sterke invloed heeft op de emoties die voortkomen uit counterfactuals, zal het ook een invloed kunnen hebben op andere consequenties van

counterfactuals, zoals gedragsveranderingen.

Huidige onderzoek

Er is al veel bekend over de effecten van counterfactuals op gedrag, over de invloed van het stellen van doelen op risicogedrag en over self-efficacy. Er is echter nog weinig bekend over hoe deze drie aspecten samenhangen. Veel onderzoeken naar de invloed van self-efficacy op seksueel gedrag geven weer dat men meer veilige seks heeft bij het hebben van

(9)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 9

self-efficacy, en dat gevoelens van spijt hier ook een rol in spelen. In het huidige onderzoek wordt er gekeken naar de negatievere consequentie van self-efficacy. In het onderzoek wordt er vanuit gegaan dat men counterfactuals ervaart omdat bepaalde seksuele doelen niet behaald zijn, bijvoorbeeld het hebben van seks. Verwacht wordt dat het falen in deze doelen ervoor zorgt dat men meer seksuele risico’s op gaat zoeken om deze doelen te behalen. Als men een hogere mate van self-efficacy heeft, zal er minder risico opgezocht worden. Daarom wordt er verwacht dat het hebben van counterfactuals leidt tot het hebben van een lage self-efficacy. Het hebben van een lage self-efficacy leidt tot een hogere mate van seksueel risicogedrag. Bij de aanwezigheid van een mediatie- of moderatie effect wordt verwacht dat een lage mate van self-efficacy leidt tot een hogere mate van counterfactuals.

In het huidige onderzoek kregen de deelnemers de opdracht een vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst mat of deelnemers een counterfactual hadden. Vervolgens werden er verschillende variabelen gemeten, waaronder het seksuele risicogedrag en de mate van self-efficacy over het seksuele gedrag. Dit werd gemeten aan de hand van de Safe Sex Behavior

Questionnaire (Dorio, Parsons, Lehr, Adame & Carlone, 1992) en de HIV & Safer Sex: Self Efficacy Scale (Redding & Rossi, 2013).

De eerste hypothese is dat deelnemers die counterfactuals hebben, meer seksueel risicogedrag vertonen dan deelnemers die geen counterfactuals hebben. De tweede hypothese is dat self-efficacy een mediërend effect heeft op de relatie tussen counterfactuals en seksueel risicogedrag waarbij counterfactuals niet voor een verandering in het seksueel risicogedrag zorgen als er geen self-efficacy aanwezig is. De derde hypothese is dat self-efficacy een modererend effect heeft op de relatie tussen counterfactuals en seksueel risicogedrag, waarbij meer self-efficacy zorgt voor een sterkere relatie tussen counterfactuals en seksueel

risicogedrag.

(10)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 10 Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek deden 107 deelnemers mee, waarvan 47 mannen en 59 vrouwen, en 1 persoon waarvan het geslacht onbekend was. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 29 jaar, range 18 – 68. Van de deelnemers waren 58 deelnemers in een relatie, 32 deelnemers niet in een relatie, 3 deelnemers gaven aan dat het ‘moeilijk’ was en 13 deelnemers hadden losse partners. De deelnemers zijn geworven op verschillende locaties in de stad: Het Vondelpark, een terras in Amsterdam en de Reguliers Dwarsstraat. Er werd aan de

deelnemers gevraagd mee te doen aan een onderzoek tegen beloning van een snoepje. Vooraf hebben de deelnemers informatie van het onderzoek gelezen en de informed consent ingevuld.

Tabel 1

Gemiddelde, SD en range van leeftijd en seksuele oriëntatie.

M SD Range

Leeftijd 29.28 12.63 18 – 68

Seksuele oriëntatie 2.90 3.10 1 – 10

Materialen en procedure

Het onderzoek is op verschillende locaties in de stad Amsterdam uitgevoerd.

Deelnemers werden door de proefleider gevraagd om mee te werken aan een vragenlijst over seksueel risicogedrag. De deelnemers vulden de informed consent in waarna ze de vragenlijst kregen. De vragenlijst bevatte verschillende componenten die elk een onafhankelijke of een afhankelijk variabele mat. De gehele vragenlijst werd op papier afgenomen waarbij de privacy van de deelnemers gewaarborgd werd. Na afloop van het invullen van de vragenlijst konden de deelnemers de vragenlijst afgeven aan de proefleider en kregen zij een snoepje

(11)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 11

overhandigd. De vragenlijst begon met de variabelen counterfactuals, self-esteem, body-image, sexual risk taking en self-efficacy. Aan het einde van de vragenlijst werden enkele algemene vragen gesteld zoals geslacht, relatiestatus en geaardheid.

Counterfactuals. Counterfactuals werden gemeten met de Coding Scheme Counterfactual Thinking (Roese, 2000). De deelnemers kregen uitgelegd dat er bij

onverwachte gebeurtenissen vaak gedachtes plaatsvinden als ‘Had ik maar.., dan..’. Vervolgens werden de deelnemers gevraagd een situatie te beschrijven waar dit soort gedachtes aanwezig waren op het gebied van daten of het zoeken naar een partner. De

beschreven situatie werd gecodeerd op de aanwezigheid van counterfactuals door te kijken of er een ‘als.., dan’ bewering in zat. Als deze bewering een beter alternatief bevatte, werd het gecodeerd als upward counterfactual. Als de bewering een slechter alternatief bevatte, werd het gecodeerd als een downward counterfactual. Daarnaast werd er ook gecodeerd of de counterfactual een adaptive of een subtractive bevatte.

Sexual risk. Het seksuele risicogedrag werd gemeten met de Safe Sex Behavior Questionnaire (Dorio, Parsons, Lehr, Adame & Carlone, 1992). Dit is een vragenlijst met 24

items waarbij de deelnemers aangaven in hoeverre ze het met de stelling eens waren op een schaal van 1 tot 4. De 1 stond voor ‘nooit’ en de 4 stond voor ‘altijd’. Op de vragenlijst kon een score van 24 tot 96 punten gescoord worden, waarbij een hogere score stond voor minder seksueel risicogedrag (α = .80). Voor een voorbeelditem, zie Figuur 1.

Nooit Soms Meestal Altijd 1. Ik sta erop een condoom te gebruiken wanneer ik

seks heb

1 2 3 4

Figuur 1.

Self-efficacy. De mate van self-efficacy over het seksuele gedrag werd gemeten met

de subschaal Temptation for Unprotected Sex (TUS) van de HIV & Safer Sex: Self Efficacy

Scale (Redding & Rossi, 2013). Deze vragenlijst bevat 15 items waarbij de deelnemers

(12)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 12

de verleiding tot hebben van onveilige seks te weerstaan op een schaal van 1 tot 5. De 1 stond voor ‘helemaal mee oneens’ en de 5 stond voor ‘helemaal mee eens’. Op de vragenlijst kon een score van 15 tot 75 punten gescoord worden, waarbij een hogere score stond voor een hogere mate van zelfverzekerdheid en dus een hogere mate van self-efficacy (α = .95). Voor een voorbeelditem, zie Figuur 2.

“Ik voel mij zelfverzekerd om de verleiding tot het hebben van onveilige seks te weerstaan....” Helemaal

mee oneens

Oneens Niet eens of oneens

Eens Helemaal mee eens

1. Als ik echt graag seks wil 1 2 3 4 5

Figuur 2. Analyseplan

Om de relatie tussen de variabelen counterfactuals, self-efficacy en sexual risk taking te bekijken is er een correlatie analyse gedaan. Om het mediatie effect van self-efficacy op de relatie van counterfactuals op seksueel risicogedrag te meten, is er een mediatie analyse gedaan door middel van de Andrew Hayes methode. Om het moderatie effect van self-efficacy op de relatie van counterfactuals op seksueel risicogedrag te meten, is er een

moderatie analyse gedaan door middel van de Andrew Hayes methode. Tot slot is er nog een regressie analyse gehouden over de variabelen counterfactuals, self-efficacy en sexual risk taking om de relatie te bekijken.

Resultaten

Van de 107 deelnemers die meededen aan het onderzoek, zijn de gegevens van 98 deelnemers gebruikt om de resultaten te analyseren. De overige 9 deelnemers die niet

meegenomen zijn in de analyse hadden één of meerdere vragenlijsten niet ingevuld. Allereerst is er een correlatie analyse uitgevoerd om te controleren of er een relatie is tussen seksueel risico gedrag en de variabelen counterfactuals en self-efficacy. Uit deze correlatie analyse bleek dat er een significante negatieve relatie is tussen het aantal counterfactuals dat iemand

(13)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 13

heeft en het seksueel risicogedrag, r = -.20, p = .043. Dit betekent dat het hebben van meer counterfactuals zorgt voor een lagere score op Safe Sex Behavior Questionnaire, wat meer seksueel risicogedrag betekent. Ook bleek er een significante positieve relatie te zijn tussen de mate van self-efficacy en het seksueel risicogedrag, r = .52, p < .001. Meer self-efficacy zorgt voor minder seksueel risicogedrag. Er is geen significante relatie gevonden tussen

counterfactuals en self-efficacy, r = -.16, p = .112.

Om te controleren of er een mediatie effect aanwezig is, is er een mediatie analyse uitgevoerd met als afhankelijke variabele sexual risk behavior, als onafhankelijke variabele het aantal counterfactuals en als mediator self-efficacy. Hieruit bleek dat er een significant positief effect gevonden is van self-efficacy op sexual risk behavior (b = .20, t = 5.61, p < .001), wat betekent dat een hogere mate van self-efficacy leidt tot minder seksueel

risicogedrag. Er bleek geen significant indirect effect te zijn van counterfactuals op sexual risk behavior met als mediator variabele self-efficacy, b = -.04, BCa CI [-0.098, 0.000]. Er is dus geen mediatie effect van self-efficacy op counterfactuals en sexual risk behavior

gevonden.

Om te controleren of er een modererend effect aanwezig is, is er een moderatie analyse uitgevoerd. Er is gerekend met de gestandaardiseerde waardes van de afhankelijke variabele sexual risk behavior, de onafhankelijke variabele counterfactuals en de moderator variabele self-efficacy. Uit de resultaten bleek dat er geen significant moderatie effect gevonden is (b = .04, t = .25, p = .801). Voor verdere waardes van deze moderatie analyse, zie Tabel 2.

(14)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 14 Tabel 2

Lineair model van de voorspellers van sexual risk behavior in een moderatie analyse

b SE B t p Constant 0.01 [-0.14, -0.17] 0.08 0.16 p = .871 Self-Efficacy 0.44 [0.24, 0.65] 0.10 4.27 p < .001 Counterfactuals -0.11 [-0.25, 0.04] 0.07 -1.47 p = .144 Self-efficacy x Counterfactuals 0.04 [-0.24, 0.32] 0.14 0.25 p = .801

Tot slot is er een stepwise regressie analyse uitgevoerd om de relatie tussen counterfactuals, self-efficacy en sexual risk behavior te bekijken. In deze analyse is er wederom gebruik gemaakt van de gestandaardiseerde scores van deze variabelen. Er bleek een significante negatieve relatie te zijn tussen counterfactuals en sexual risk (β = .20, t = -2.02, p = .046). Dit betekent dat hoe meer counterfactuals, hoe meer seksueel risicogedrag. Als self-efficacy als variabele wordt toegevoegd, vindt er een significante toename plaats in de verklaarde variantie (R2= .24; F(1,95) = 31.52, p < .001). In dit geval wordt 28% van de variantie in sexual risk behavior verklaard door counterfactuals en self-efficacy. Bij het toevoegen van de variabele self-efficacy, verdwijnt het significante effect van counterfactuals op sexual risk behavior (β = -.12, t = -1.38, p = .171). Self-efficacy heeft hierbij wel een significante positieve relatie met sexual risk behavior (β = .50, t = 5.61, p < .001), wat betekent dat een hogere mate van self-efficacy leidt tot minder seksueel risicogedrag, zie Tabel 3.

(15)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 15 Tabel 3

Lineair model van de voorspellers van sexual risk behavior in een regressie analyse

b SE B β p Model 1 Constant Counterfactuals 0.01 -0.18 0.09 0.09 -0.20 p = .940 p = .046 Model 2 Constant Counterfactuals Self-efficacy 0.01 -0.11 0.44 0.08 0.08 0.08 -0.12 0.50 p = .930 p = .171 p < .001 Discussie

In het huidige onderzoek is er gekeken naar het mediërende- en het modererende effect van self-efficacy bij de invloed van counterfactuals op het nemen van seksuele risico’s. De resultaten geven weer dat er een relatie is tussen counterfactuals, self-efficacy en het seksuele risico wat mensen lopen. Uit de correlatie analyse bleek dat deelnemers met meer

counterfactuals, meer seksueel risicogedrag hadden, wat een bevestiging is voor de eerste hypothese. Roese (1994) beschreef dat voornamelijk upward counterfactuals voor verandering in toekomstig gedrag kunnen zorgen. In het huidige onderzoek zijn voornamelijk upward counterfactuals gemeten. Deze upward counterfactuals blijken, in overeenstemming met wat Roese beschreef, een invloed te hebben op het seksueel risicogedrag. De counterfactuals die in het huidige onderzoek gevonden zijn, hebben te maken met de power life goals en de

intimacy life goals zoals beschreven door Aspden, Ingledew en Parkinson (2010). Doordat

(16)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 16 motives en de affirmation motives, nog steeds aanwezig. Het seksueel risicogedrag komt voort

uit deze motieven. De aanwezigheid van deze motieven verklaart het gevonden effect. Mensen met meer self-efficacy hadden minder seksueel risicogedrag. Dit is in overeenstemming met de theorie van Bandura en Locke (2003). Deze vonden in hun meta-analyse bewijs dat er een significante relatie is tussen self-efficacy en de mate van motivatie en prestatie. Hoe meer self-efficacy aanwezig is, hoe meer motivatie er is om bepaald gedrag uit te voeren. Het resultaat van het huidige onderzoek kan worden onderbouwd vanuit deze theorie. Door de hogere mate van self-efficacy, is er meer motivatie om het seksuele risicogedrag te verminderen.

Uit de mediatie analyse bleek dat self-efficacy geen mediërend effect heeft op de relatie tussen counterfactuals en self-efficacy. Hierdoor kan de tweede hypothese niet aangenomen worden. Uit de moderatie analyse bleek dat self-efficacy ook geen modererend effect heeft op de relatie tussen counterfactuals en self-efficacy. Hierdoor kan de derde hypothese ook niet aangenomen worden. Om de relatie tussen de variabelen toch beter te bekijken is er tot slot een regressie analyse uitgevoerd. Hieruit bleek dat counterfactuals een voorspellende waarde hebben op seksueel risicogedrag. Echter als self-efficacy als variabele wordt toegevoegd, verdwijnt het effect van counterfactuals. Self-efficacy is dus een sterke voorspeller voor seksueel risicogedrag waarbij meer self-efficacy zorgt voor minder seksueel risicogedrag. Dit is volgens verwachting van de Theory of Planned Behavior (Ajzen, 1991). Volgens deze theorie is het naast de motivatie om bepaald gedrag uit te voeren, belangrijk dat er ook ability aanwezig is. Iemand moet het gevoel hebben controle te hebben over het eigen gedrag. Als mensen self-efficacy hebben, en dus een hoge mate van controle, zullen ze dus meer in staat zijn om seksueel risicogedrag te vermijden, mits ze de motivatie hebben om dit te doen.

(17)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 17

De relatie tussen counterfactuals en het seksuele risico is in het huidige onderzoek erg zwak. Dit kan komen doordat de aanwezigheid van counterfactuals niet volledig genoeg is gemeten. De variabele is enkel met één open vraag gemeten die niet door alle deelnemers goed begrepen bleek te zijn. Dit kan een belangrijke rol spelen in het zwakke effect wat er gevonden is. Of een counterfactual voor verandering in gedrag zorgt, heeft te maken met of de counterfactual een connectie heeft met een seksueel doel. De counterfactuals hebben ook een sterkere invloed op gedrag als ze gevormd zijn terwijl er gefocust wordt op het onderwerp (Epstude & Roese, 2008). In het huidige onderzoek is het onderwerp seks en de doelen die daarbij horen niet genoeg geïntroduceerd waardoor er niet genoeg counterfactuals actief worden. Door het onderwerp seks in vervolgonderzoek saillant te maken voordat er naar counterfactuals gevraagd wordt, is de kans groter dat er meer concrete counterfactuals naar voren komen. Ook het gebruik van meer items om de variabele te meten kan voor een betere meting van het effect zorgen.

Een ander punt van discussie is de vraagstelling in de Safe Sex Behavior

Questionnaire. Uit de geluiden van de deelnemers bleek dat veel deelnemers in een relatie erg

veel moeite hadden met het invullen van de vragenlijst. Items als “Ik sta erop een condoom te

gebruiken wanneer ik seks heb” of “Ik onderbreek voorspel lang genoeg zodat ik een condoom om kan doen” zijn voor deelnemers in een relatie lastig te beantwoorden. Deze

deelnemers gaven na afloop van het invullen aan dat zij het altijd zonder condoom doen omdat zij in een lange relatie zitten. Dit wijst niet op onveilige seksueel gedrag, terwijl de vragenlijst dit wel op deze manier scoort. Deze scores kunnen voor een bias zorgen in de resultaten. Om dit te voorkomen zouden de resultaten van de deelnemers zonder relatie los geïnterpreteerd moeten worden. Ook kunnen er in het vervolg enkele items anders

(18)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 18

In vervolg onderzoek zou ervoor gekozen kunnen worden om de vragenlijsten digitaal af te nemen. Dit omdat er hierdoor meer sprake van anonimiteit is. In het huidige onderzoek waren deelnemers vaak met hun vrienden of zelfs partner bij het invullen van de vragenlijst. De vragenlijst bevat veel persoonlijke vragen waarbij men geneigd kan zijn om de

antwoorden sociaal wenselijk in te vullen. Dit is met name het geval als deelnemers het gevoel kunnen hebben dat hun antwoorden niet anoniem zijn. In het huidige onderzoek was er geen optimale anonimiteit, doordat de proefleiders de vragenlijsten direct overnamen van de deelnemers. De proefleiders hadden hierbij de mogelijkheid tot het direct inzien van de antwoorden. Door in vervolgonderzoek de vragenlijsten digitaal af te nemen zal deze anonimiteit verbeterd worden. De proefleiders weten geen gezicht bij de deelnemers, en de vragenlijsten kunnen niet gekoppeld worden aan wie hem heeft ingevuld. Daarbij zorgt het digitaal afnemen van de vragenlijst er ook voor dat deelnemers geen angst voor het oordeel van hun vrienden of partner hoeven te hebben, aangezien deze niet aanwezig zijn tijdens het invullen.

In het huidige onderzoek is er een relatie gevonden tussen counterfactuals, self-efficacy en seksueel risicogedrag. Self-self-efficacy komt als sterke voorspeller naar voren bij het seksueel risicogedrag. Dit is dan ook een variabele die meegenomen kan worden in het vormgeven van voorlichtingscampagnes over veilig seksueel gedrag. Een

voorlichtingscampagne die zou inspelen op het effect van self-efficacy, zal de nadruk moeten leggen op de controle die mensen zelf hebben over hun seksuele gedrag. Door jongeren duidelijk te maken dat ze veel controle hebben, of door ze te leren hoe ze controle kunnen hebben, kan het seksuele risicogedrag verminderd worden. Daarnaast is het interessant om meer onderzoek te doen naar de oorzaken van seksueel risicogedrag. Als er meer duidelijke voorspellers voor het risicogedrag gevonden kunnen worden, kan het seksuele risicogedrag in onze samenleving verminderd worden.

(19)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 19 Referenties

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human

Decision Processes, 50, 179 – 211.

Aspden T., Ingledew, D. K., & Parkinson, J. A. (2010). Motives and health-related behaviors. An investigation of equipotentiality and equifinality. Journal of Health Psychology,

15, 467 – 479.

Bakker, A. B., Buunk, B. P., & Manstead, A. S. R. (1997). The moderating role of self-efficacy beliefs in the relationship between anticipated feelings of regret and condom use. Journal of Applied Social Psychology, 27, 2001 – 2014.

Bandura, A. (1990). Perceived self-efficacy in the exercise of control over aids infection.

Evaluation and Program Planning, 13, 9 – 17.

Bandura, A., & Locke, E. A. (2003). Negative self-efficacy and goal effects revisited. Journal

of Applied Psychology, 88, 87 – 99.

Cecil, H., & Pinkerton, S. D. (2000). Magnitude: An important dimension of self-efficacy.

Journal of Applied Social Psychology, 30, 1243 – 1267.

Cooper, M. L., Shapiro, C. M., & Powers, A. M. (1998). Motivations for sex and risky sexual behavior among adolescents and young adults: A functional perspective. Journal of

Personality and Social Psychology, 75, 1528 – 1558.

Dorio, C., Parsons, M., Lehr, S., Adam, D., & Carlone, J. (1992). Measurement of safe sex behavior in adolescents and young adults. Nursing Research, 41, 203 – 209.

Epstude, K., & Jonas, K. J. (2015). Regret and counterfactual thinking in the face of inevitability: The case of HIV-positive men. Social Psychological and Personality

(20)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 20

Epstude, K., & Roese, N. J. (2008). The functional theory of counterfactual thinking.

Personality and Social Psychology Review, 12, 168 – 192.

Epstude, K., & Roese, N. J. (2011). When goal pursuit fails: The functions of counterfactual thought in intention formation. Social Psychology, 42, 19 – 27.

Jeffrey, S. A., Onay, S., & Larrick, R. P. (2010). Goal attainment as a resource: The cushion effect in risky choice above a goal. Journal of Behavioral Decision Making, 23, 191 – 202.

Knight, D., Durham, C. C., & Locke, E. A. (2001). The relationship of team goals, incentives, and efficacy to strategic risk, tactical implementation, and performance. Academy of

Management Journal, 44, 326 – 338.

Kruglanski, A. W., Shah, J. Y., Fishback, A., Friedman, R., Chun, W. Y., & Sleeth-Keppler, D. (2002). A theory of goal systems. Advances in Experimental Social Psychology, 34, 331 – 378.

Larrick, R. P., Heath, C., & Wu, G. (2009). Goal-induced risk taking in negotiation and decision making. Social Cognition, 27, 342 – 364.

Markman, K. D., Gavanski, I., Sherman, S. J., & McMullen, M. N. (1995). The impact of perceived control on the imagination of better and worse possible worlds. Personality

and Social Psychology Bulletin, 21, 588 – 595.

Mendelson, B. K., Mendelson, M. J., & White, D. R. (2001). Body-esteem scale for adolescents and adults. Journal of Personality Assessment, 76, 90 – 106.

Redding, C.A. & Rossi, J.S. (1999). Testing a model of situational self-efficacy for safer sex among college students: Stage of change and gender-based differences. Psychology

and Health, 14, 467 – 486.

Roese, N. J. (1994). The functional basis of counterfactual thinking. Journal of Personality

(21)

Bachelorthese – Alexandra de Bruijn 21

Sanderson, C. A., & Cantor, N. (1995). Social dating goals in late adolescence: Implications for safer sexual activity. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 1121 – 1134.

Sanna, L. J. (1997). Self-efficacy and counterfactual thinking: Up a Greek with and without a paddle. Personality and Social Psychology Bulletin, 23, 654 – 666.

Schweitzer, M. E., Ordónez, L., & Douma, B. (2004). Goal setting as a motivator of unethical behavior. Academy of Management Journal, 47, 422 – 432.

Smallman, R. (2013). It’s what’s inside that counts: The role of counterfactual content in intention formation. Journal of Experimental Social Psychology, 49, 842 – 851.

Traeen, B., & Kvalem, I. L. (2007). Investigating the relationship between past contraceptive behaviour, self-efficacy, and anticipated shame and guilt in sexual contexts among Norwegian adolescents. Journal of Community & Applied Social Psychology, 17, 19 – 34.

Tung, W., Cook, D. M., & Lu, M. (2011). Sexual behavior, stages of condom use, and self-efficacy among college students in Taiwan. Aids Care: Psychological and

Socio-medical Aspects of AIDS/HIV, 23, 113 – 120.

Zeelenberg, M., Beattie, J., van der Pligt, J., & de Vries, N. K. (1996). Consequences of regret aversion: Effects of expected feedback on risky decision making. Organizational

Behavior and Human Decision Processes, 65, 148 – 158.

Zukerman, M., Knee, C. R., Kieffer, S. C., & Gagne, M. (2004). What individuals believe they can and cannot do: Explorations of realistic and unrealistic control beliefs.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verder blijkt uit de literatuur dat mensen op positieve feedback reageren met positief affect en op negatieve feedback met negatief affect, en dat dit effect versterkt wordt door

In het huidige onderzoek werd onderzocht of het directe effect van self-efficacy op angst door de mate aan eustress en distress kan worden verklaard omdat in de literatuur

De associatie tussen zelfwaardering en distress en eustress kan dus niet verklaart worden door veerkracht wat de vraag oproept of verder onderzoek naar veerkracht binnen het

In dit onderzoek wordt de volgende vraag kwalitatief onderzocht: Op welke manier spelen bevlogenheid en self-efficacy een rol bij de professionele ontwikkeling

In dit onderzoek zal worden nagegaan in hoeverre de door de werknemers waargenomen effectiviteit van hun afdeling invloed heeft op de relatie tussen het door

Naast de verwachte directe relatie tussen leerdoeloriëntatie en innovatief gedrag wordt in deze studie ook een mediërend effect van leerdoeloriëntatie, tussen self-efficacy

In dit onderzoek wil ik dan ook onderzoek doen naar de verschillen in leiderschapsstijlen tussen mannen en vrouwen, de verschillende verwachtingen die men heeft van leiders op

(Het gaat hier om sex-related alcohol expectancies.) Aangezien in andere onderzoeken is gevonden dat mensen met hoge verwachtingen meer seksueel risicogedrag