• No results found

Agressie regulatie op maat ambulant in multicultureel perspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Agressie regulatie op maat ambulant in multicultureel perspectief"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Agressie Regulatie op Maat Ambulant in

multicultureel perspectief

Rosalie van der Meulen

Studentnummer: 0463809 Universiteit van Amsterdam

Departement Pedagogische Wetenschappen, afdeling: Forensische Orthopedagogiek Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Scriptiebegeleider UvA: Mw dr. I. B. Wissink Scriptiebegeleider De Waag: Mw dr. L. Hoogsteder 2e lezer: Dhr drs. M. Assink

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3 Voorwoord 4 Inleiding 6 Methode 12 Resultaten 18 Discussie 26 Literatuurlijst 31

Bijlage I. Samenvatting praktische handleiding culturele sensitiviteit 34

(3)

Responsive Agression Regulation Therapy (Re-Art) in a multicultural

perspective.

Abstract

The focus of this study was to assess whether the Outpatient Responsive Agression Regulation Therapy (Re-ART) is a culturally sensitive intervention. From 2011 to 2014, information was gathered of adolescents who received Re-ART (n = 69), this information was used to get an indication of the dropout of both native and non-native adolescents during Re-ART. Additionally, 3 non-native and 3 comparable native born adolescents were selected to compare any change while receiving the intervention using a Reliable Change Index (RCI) for each participant. Finally, clinicians (n = 5) were asked to share their experience with the intervention for participants from different ethnic origins. Results showed an

underrepresentation of non-native participants, as well as a higher dropout rate for this group. The adolescents of both groups had significantly added aggression skills and a lower risk of recidivism after the intervention. Clinicians were positive about the intervention. Conclusion: The drop out of non-native born adolescents needs to be addressed in order for the program to be called culturally sensitive, though the results showed that Outpatient Re-Art therapy is a promising intervention for both native and non-native participants.

(4)

Voorwoord

Reeds in 1997 werd in de Nota Criminaliteit in relatie tot integratie van etnische minderheden (CRIEM) gewezen op de bovenproportionele betrokkenheid van allochtonen bij criminaliteit. Nu, ruim 17 jaar later, is die situatie niet veranderd en is er nog steeds sprake van een

bovenmatige betrokkenheid van allochtonen in de criminaliteit. Er zijn de afgelopen jaren verschillende beleidsprogramma’s ontwikkeld waarin men de aandacht vraagt voor de etnische achtergrond van de daders teneinde meer maatwerk te realiseren bij preventie, opsporing en berechting. In 2004 is mijn interesse gewekt voor het onderwerp ‘passende zorg voor etnische minderheden’, omdat ik als medisch antropoloog zag dat medische interventies niet altijd goed aansluiten op de behoeftes en zorgvraag van allochtonen patiënten. Voor mijn tweede studie forensische orthopedagogiek ben ik in het kader van mijn stage terecht gekomen bij forensisch behandelcentrum De Waag. Hier worden mensen behandeld die een strafbaar delict hebben gepleegd of dreigen te plegen. Ruim 40% van de in Nederland woonachtige verdachten van een misdrijf zijn van allochtone afkomst (Centraal Bureau voor Statistiek [CBS], 2014). Een deel van deze populatie wordt behandeld door de Waag. Het leek mij interessant om te kijken of en hoe de interventies zijn aangepast op de verschillende behoeftes van de delinquent met allochtone achtergrond.

De interventie Agressie Regulatie op Maat Ambulant wordt ingezet bij mensen met agressieproblematiek. Het is een flexibele interventie die direct mijn aandacht trok vanwege de keuzevrijheid voor de behandelaar. Behandelaren hebben de keus om de interventie aan te passen aan de behoeftes en zorgvraag van hun cliënten. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt; is er bij de Waag sprake van een overrepresentatie van allochtone delinquenten? Hoe wordt er omgegaan met de verschillende behoeftes, verklaringsmodellen en zorgvragen van de cliënten, met al hun verschillende achtergronden? Is het mogelijk één passende interventie aan te bieden voor deze grote verscheidenheid aan mensen? Huidig onderzoek geeft antwoord op deze vragen. Ik heb zowel de dataverzameling als het onderzoeken, analyseren en beschrijven ervan als prettig en leerzaam ervaren. Ik hoop dat de bevindingen kunnen bijdragen aan het

verbeteren van de zorg voor cliënten met allochtone achtergrond en dat er meer mensen geïnteresseerd zullen raken in dit onderwerp, want het onderzoek naar de doeltreffendheid van interventies voor deze groep cliënten is nog steeds onderbelicht.

AR op Maat is ontwikkeld door Dr. Larissa Hoogsteder, zij is dit jaar gepromoveerd op haar onderzoek naar de doeltreffendheid van AR op Maat. Ik heb bewondering voor haar doelgerichtheid en doorzettingsvermogen. Haar nuttige en soms opbeurende adviezen waren

(5)

belangrijk tijdens het schrijven van dit onderzoek. Dr. Inge Wissink, mijn begeleidster aan de UvA, gaf mij richting en houvast aan de hoeveelheid informatie die ik het afgelopen half jaar heb verzameld. Haar inzichten en feedback zijn zeer leerzaam voor me geweest. Marloes Helmus, collega student en ook stagiair bij de Waag Leiden, is onmisbaar geweest door haar steun tijdens de dataverzameling.

Tijdens mijn stage, werk en scriptie werkzaamheden was mijn man Erik mijn steun en toeverlaat, ook mijn zus Elize wil ik bedanken voor haar steun en inzichten, vooral in de laatste loodjes van mijn scriptie. Tot slot wil ik mijn ouders bedanken, zonder hen was het financieren van de opleiding Forensische Orthopedagogiek niet mogelijk geweest. Daarvoor ben ik ze zeer dankbaar.

(6)

Inleiding

De jeugdhulpverlening bereikt kinderen en jongeren uit migrantengroepen vaak niet (Van den Berg, 2010). Keer op keer blijkt dat bestaande vormen van preventie, hulp en zorg niet goed aansluiten bij de wensen en behoeften van migranten (Boon, 2010; Mutsaers & Ince, 2010). Sinds een jaar of tien zijn allochtone jongeren oververtegenwoordigd in de zwaardere vormen van jeugdzorg (Teeuwen & Verhoeff, 2009). Mogelijk wordt er te laat een beroep gedaan op lichtere vormen van jeugdzorg, en weten ouders de weg hiernaartoe niet te vinden. Een andere mogelijkheid is volgens Teeuwen en Verhoeff (2009) dat de aangeboden zorg onvoldoende aansluit op de zorgvraag (zie ook Jennissen & Blom, 2007; Zwirs e.a., 2007). Verschillende onderzoeken wijzen op het belang van culturele sensitiviteit en culturele competenties in de praktijk van de GGZ, vooral wanneer er gekeken wordt naar de psychologische zorg voor allochtone patiënten (Griner & Smith, 2006; Kramer, 2012; Whaley & Davis, 2008). Ook voor zorg op maat is er de afgelopen jaren veel aandacht in de praktijk van de GGZ (Smeijsters, 2006; Tonkens, 2004). Onderzoek naar aansluiting van erkende ambulante interventies op de hulpvraag en zorgbehoefte van migranten en allochtone Nederlanders is in het kader van effectief zorg verlenen en zorg op maat van groot belang.

Hoe geeft men in de praktijk invulling aan cultureel sensitieve zorg? Het lijkt in de praktijk onmogelijk om voor elke aandoening voor iedere culturele, religieuze of etnische groep onderzoek te doen naar specifieke manieren waarop mensen betekenis geven aan hun aandoening en/of gedrag, zodat behandelaars daar rekening mee kunnen houden. Anderzijds kunnen nieuwe inzichten en informatie helpen om de communicatie met de cliënt te verbeteren (Devillé, 2010). Een goede communicatie heeft een positieve invloed op de therapeutische relatie en kan daardoor de therapietrouw positief beïnvloeden. Therapietrouw speelt weer een positieve rol in de doeltreffendheid van een interventie (Noorlander & De Niet, 2010).

Huidig onderzoek richt zich op de doeltreffendheid van de interventie AR op Maat Ambulant bij adolescenten met verschillende culturele achtergronden, met als doel te

onderzoeken of de interventie cultureel sensitief is. Daarnaast is er in dit onderzoek gekeken naar de ervaringen van behandelaars in het werken met de interventie AR op Maat bij

allochtone jongeren en is er aandacht voor de competenties van behandelaars op het gebied van culturele diversiteit, omdat de ervaringen en competenties van behandelaars ook bepalend zijn voor de culturele sensitiviteit van een interventie.

(7)

Agressieve gedragsproblemen zijn moeilijk te behandelen (AACAP, 2005). Het terugdringen van agressieve gedragsproblemen bij jongeren vraagt om een deskundige en intensieve behandeling. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van evidence based interventies. Een interventie kan evidence based genoemd worden wanneer valide, experimenteel,

wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat de interventie een positief effect heeft (Stams, 2011). Het toepassen van evidence based handelen en onderzoek stuit in de praktijk echter wel eens op begrenzingen van principiële en praktische aard1. Een aantal interventies in Nederland is door de Erkenningscommissie Interventies2 erkend. De interventies zijn

beschreven en onderbouwd met wetenschappelijke theorieën en kennis, waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat de interventie werkt. Eén van deze erkende interventies is AR op Maat Ambulant. De wetenschappelijke onderbouwing van deze interventie maakt het aannemelijk dat er een vermindering van agressieve gedragsproblemen wordt bereikt (Hoogsteder, 2009, 2014).

Agressie Regulatie op Maat Ambulant

AR op Maat Ambulant is theoretisch onderbouwd op basis van het Risk-Need-Responsivity model (RNR model) van Andrews en Bonta (2007, 2010). Dit model is gebaseerd op drie principes; het risicoprincipe waarbij de risicofactoren de intensiteit van de interventie bepalen, het behoefteprincipe dat gericht is op de criminogene behoeften zoals bijvoorbeeld een

antisociale houding, deviante peers en de rol van familie, en het responsiviteitsprincipe waarbij het gaat om de leerstijl, motivatie en sterke kanten van de cliënt. De interventie moet aansluiten op de intrinsieke motivatie, interesses en capaciteiten van de cliënt. Deze principes behoren tot de ‘What Works’ beginselen en zijn opgesteld op basis van meta-analyses van effectmetingen van strafrechtelijke interventies en op basis van praktijkervaringen bij de behandeling van delinquenten (van der Laan & Slotboom, 2008). Van belang hierbij is dat de programma integriteit in orde is, dat wil zeggen dat de interventie wordt uitgevoerd zoals bedoeld. Daarnaast dient de interventie op maat te worden gemaakt aan de hand van bovengenoemde principes die voor elke cliënt verschillend kunnen zijn (Andrews & Bonta, 2007).

1

Zie voor een uitgebreid betoog over de mogelijkheden en moeilijkheden van evidence based werken: De Wree, E.,Devroe, E., Broer, W., Van der Laan, P, (2011). Evidence based policing. Cahiers politiestudies, 17 (4). Maklu.

2

Deze onafhankelijke commissie beoordeelt aan de hand van wetenschappelijk onderbouwde en internationaal aanvaarde kwaliteitscriteria of een gedragsinterventie daadwerkelijk leidt tot het voorkomen of verminderen van recidive (Zwikker, Van Dale, & Kuunders, 2009).

(8)

De interventie AR op Maat Ambulant is bedoeld voor adolescenten van 16 tot 24 jaar met forse agressieproblematiek, die één of meerdere keren in aanraking (dreigen te) komen met politie en/of kinderbescherming wegens het plegen van geweldsdelicten. Het hoofddoel van de interventie is het verkleinen van het risico op geweldsrecidive en gewelddadig gedrag. Dit wordt nagestreefd door het verbeteren van zelfregulatie, zodat de jongeren hun agressieve gevoelens kunnen reguleren en gewelddadig gedrag afneemt (Hoogsteder, 2009). De

interventie bestaat uit een aantal standaard en een aantal optionele modules3. De behandelaar bepaalt na de risicotaxatie hoe lang en hoe vaak de cliënt behandelingscontact nodig heeft en welke modules aansluiten bij de cliënt, daarbij rekening houdend met de motivatie, interesses en leerstijl van de cliënt. Vanwege het flexibele karakter kan de interventie op maat

aangeboden worden, wat de responsiviteit van deze interventie verhoogt.

AR op Maat maakt gebruik van een integratief verklaringsmodel waarin elementen van de transactionele theorie (Sameroff & Fiese, 2000) en de theorie over sociale

informatieverwerking (Dodge, 2006) zijn verwerkt. Agressie problematiek ontstaat volgens Granic en Patterson vanuit een transactioneel proces, waarin kindfactoren,

socialisatieprocessen (zoals houding, normen en waarden), en cognitieve vervormingen een rol spelen (2006). Ieder aspect draagt bij aan de vermindering van agressief gedrag en

geweldsrecidive. Recent onderzoek wijst uit dat voornamelijk individuele risicofactoren, die betrekking hebben op iemands houding en denkwijze, direct samenhangen met delinquent gedrag en recidive bij adolescenten vanaf 14 jaar (Van der Put, Stams, Hoeve, Dekovic, Spanjaard, Van der Laan, & Barnoski, 2012). Vanaf de adolescentie gaan ook andere

risicofactoren een grotere rol spelen. In de vroege adolescentie wint de verbondenheid met de vriendengroep aan belang. Pels (2003) stelt dat socialisatie een context- afhankelijke vorm van leren is. Zij doelt hiermee op het fenomeen dat sommige jongeren zich thuis volgens de regels gedragen, maar op straat tussen hun vrienden een andere houding aannemen. Dit geldt voor alle adolescenten, maar vormt voor adolescenten met een allochtone achtergrond een grotere

risicofactor om delinquent gedrag te gaan vertonen. Als belangrijkste factor noemt Pels het negatief ervaren van relaties met de directe en wijdere omgeving zoals spanningen thuis, gebrek aan steun en toezicht door ouders, intolerantie van omwonenden, discriminatie in winkels en uitgaansgelegenheden en stigmatisering in de media (Pels, 2003). Voor allochtone

3

De standaard modules zijn: Motiveren, Agressieketen, Beheersingsvaardigheden, Invloed van het denken, Assertiviteit en de Groepsmodule. De behandelaar bepaalt aan de hand van specifieke indicatiecriteria of er ook optionele modules worden ingezet, zoals Stressreductie, Impulscontrole, Interpreteren, Emotieregulatie, Conflicthantering en Gezin in beeld.

(9)

adolescenten spelen elementen van de Nederlandse omgevingscultuur, specifieke

migratiefactoren, evenals de maatschappelijke kansenstructuur en uitsluiting op etnische gronden een rol in de ontwikkeling en in de manier waarop zij omgaan met de buitenwereld4 (Pels, 2003). Dit kan van invloed zijn op de manier waarop allochtone adolescenten agressie reguleren. Zo kan vernedering en een gebrek aan respect leiden tot het ontstaan van

overgevoeligheid en een neiging andermans intenties als vijandig te interpreteren (Stegge, Meerum, & Koops, 2001).

Interventies bij allochtone cliënten

Eerder onderzoek naar de interventie AR op Maat in een justitiële jeugdinrichting suggereerde dat er geen significant verschil in resultaat bestond voor autochtone en allochtone jongeren (Hoogsteder, Hendriks, Horn, & Wissink, 2012). Op basis van 305 verschillende

overzichtsstudies concludeerden Wilson, Lipsey en Soydan (2003) dat generieke

interventieprogramma’s voor jeugdige delinquenten positieve effecten hebben op jeugdige delinquenten uit etnische minderheidsgroepen. Ook Huey en Polo (2008) toonden aan dat in de meeste studies de etniciteit van de jeugdige geen effect had op de behandeluitkomsten. Dit betekent dat de onderzochte interventies even effectief waren voor adolescenten met allochtone achtergrond als voor adolescenten met een autochtone achtergrond. Naar de effecten van cultuursensitieve interventies is veel minder onderzoek gedaan (Mutsaers & Ince, 2010). Kumpfer, Alvarado, Smith en Bellamy (2002) toonden aan dat cultuursensitieve interventies er beter in slaagden om adolescenten met allochtone achtergrond deel te laten nemen aan het programma en hen als deelnemer te behouden. Het bereik van generieke interventies is onder de allochtone bevolking kleiner dan onder de autochtone bevolking (Mutsaers & Ince, 2010). Het aanpassen van interventies aan verschillende groepen kan daarom bijdragen aan de

acceptatie, het bereik en behoud van deelnemers met allochtone achtergrond (Mutsaers & Ince, 2010).

Culturele sensitiviteit

Een interventie is cultureel sensitief wanneer in het aanbod en de inhoud van een interventie rekening is gehouden met verschillende behoeftes, gewoontes en overtuigingen van de cliënten die het aangeboden krijgen. Het vermogen om culturele verschillen waar te nemen, rekening

4

Dit is voor adolescenten de fase van hun leven waarin omgeving en peers juist datgene is waaraan zij een belangrijk deel van hun identiteit verlenen en een grote rol speelt in de vorming van hun gedrag. Zie ook Van der Put e.a. 2012).

(10)

houdend met wat aansluit bij de behoeftes van de cliënt, wordt ook wel culturele sensitiviteit genoemd (Kaya, 2013; Knipscheer & Kleber, 2004). Cultureel sensitief behandelen vraagt om voldoende kennis van diverse culturen en het beschikken over interculturele competenties in de hulpverlening (Knipscheer en Kleber, 2004).

Interculturele competenties

Op 6 juli 2000 schreef de Raad voor de Volksgezondheid in hun advies aan de Tweede Kamer

Interculturalisatie van de gezondheidszorg, dat het noodzakelijk was dat de overheid

maatregelen zou treffen om de kwaliteit en de toegankelijkheid van de gezondheidszorg aan allochtonen structureel te verbeteren. De afgelopen jaren is er meer aandacht gekomen voor de toegankelijkheid van specifieke kennis en expertise voor de zorgverlener. In de beleidsbrief

Diversiteit in jeugdbeleid uit 2008 van Rouvoet en Vogelaar, werd de ontwikkeling van kennis

en vakmanschap binnen de jeugdzorg en jeugd GGZ voorop gesteld. Meer kennis uit de wetenschap en uit de praktijk moest leiden tot interventies die migranten goed bereiken en effectief zijn.

Dit betekende voor de praktijk dat beroepskrachten over interculturele competenties moesten beschikken om hun werk goed te doen. Verschillende auteurs wezen op het belang van interculturele competenties bij hulpverleners (Haterd et. al., 2012; Knipscheer, 2005; Kramer, 2007). Interculturele competenties betreffen een geïntegreerd geheel van kennis, houding en vaardigheden die een hulpverlener nodig heeft om op een adequate manier te kunnen communiceren en effectief te kunnen werken met cliënten met een andere culturele achtergrond dan zijzelf (Haterd et. al., 2012). De hulpverlener dient te beschikken over goede communicatievaardigheden en voldoende kennis over verschillende culturen en

interculturalisatie (Kaya, 2013; Noorlander & De Niet, 2010). Met behulp van deze

vaardigheden kan de hulpverlener zorg bieden die aansluit bij de zorgvragen van de cliënt. Op maat werken en krachtgerichte technieken zijn hierbij aan de orde. Dit vraagt om innovatieve hulpverlening die ruimte laat voor reflecteren, experimenteren en de nodige ‘scharrelruimte’ (L. van Doorn, persoonlijke communicatie, 8 juni 2008, Utrecht).

Onderzoeksvragen

Het doel van huidig onderzoek is om te onderzoeken of de interventie AR op Maat Ambulant cultureel sensitief is. Het is ten eerste van belang om te onderzoeken hoe groot het aandeel

(11)

allochtone jongeren is dat start met deze behandeling en de behandeling afrondt door middel van de volgende onderzoeksvraag:

Hoe groot is het aandeel allochtone jongeren dat start met AR op Maat Ambulant en hoe verhoudt het deel dat de complete behandeling afmaakt zich tot het deel dat uitvalt?

Het aandeel allochtone jongeren in eerder onderzoek naar de interventie AR op Maat Intramuraal bleek aanzienlijk groter dan het aandeel autochtone jongeren. In dit onderzoek bleek het aandeel drie keer zo groot als op grond van hun aandeel in de bevolking mag worden verwacht5, 70% was allochtoon en 30% autochtoon. De ambulante versie van AR op Maat is een lichtere vorm van zorg dan de intramurale setting, maar kan wel in een verplicht kader worden aangeboden. Verwacht werd dat het aandeel allochtone jongeren vanwege de lichtere vorm van zorg iets lager zou liggen dan bij de intramurale versie, maar vanwege het verplichte kader nog wel hoger zou zijn dan op grond van hun aandeel in de bevolking mag worden verwacht. AR op Maat wordt aangepast aan de behoeftes van de jongeren en daarmee op de verschillende behoeftes die voort zouden kunnen komen uit hun achtergrond. Eerder onderzoek wees uit dat het aanpassen van een interventie aan specifieke (culturele) behoeftes bijdraagt aan acceptatie, bereik en behoud van de deelnemers (Mutsaers & Ince, 2010). De verwachting was dat het uitvalpercentage bij allochtone en autochtone jongeren ongeveer gelijk zou zijn, omdat de interventie AR op Maat in theorie aangepast kan worden aan specifieke behoeftes van de jongeren.

Ten tweede wordt de culturele sensitiviteit van de interventie onderzocht door de doeltreffendheid van de interventie te meten bij jongeren met zowel een allochtone als autochtone achtergrond. De tweede onderzoeksvraag luidt:

Is er sprake van een verschil in de mate van verandering in denkwijze, agressievaardigheden

en in recidiverisico tussen autochtone en allochtone jongeren na AR op Maat Ambulant?

De interventie is doeltreffend wanneer de veranderingen positief zijn. De

veranderingen zijn positief als de irrationele gedachten die een rol spelen bij gedragsproblemen significant zijn afgenomen, de agressievaardigheden significant zijn toegenomen en het

recidiverisico tot een acceptabel niveau is gedaald (Hoogdsteder e. a., 2012; Hoogsteder, 2014). Er werd geen significant verschil verwacht in de mate van verandering in denkwijze en in agressievaardigheden tussen de jongeren met allochtone en autochtone achtergrond.

Verschillende studies hebben immers aangetoond dat generieke interventies positieve effecten laten zien bij zowel allochtone als autochtone jongeren (Wilson e. a., 2003; Huey & Polo,

5 Bron: Centraal Bureau van Statistiek [CBS]. Uit de gegevens gepubliceerd door het CBS in mei 2014 was het

aandeel allochtonen in Nederland 21%.

(12)

2008). Bovendien liet een studie naar de interventie AR op Maat Intramuraal zien dat er geen significant verschil in resultaat was tussen allochtone en autochtone jongeren in de

veranderingen gedurende de interventie (Hoogsteder e. a., 2012).

Tot slot zal de culturele sensitiviteit van de interventie worden onderzocht vanuit het perspectief van de behandelaars met de onderzoeksvraag:

Wat zijn de ervaringen van behandelaars met betrekking tot het uitvoeren van de interventie AR op Maat Ambulant bij allochtone jongeren en beschikken zij over genoeg kennis en vaardigheden om op een adequate manier te kunnen communiceren en effectief te kunnen werken met jongeren die een andere culturele achtergrond hebben dan zijzelf?

De instellingen waarvan de behandelaars zijn geïnterviewd bevonden zich in steden waar het aandeel allochtone inwoners tussen de 8% en 20% ligt (Bron: Centraal Bureau voor Statistiek [CBS])6. Er werd daarom verwacht dat de behandelaars ervaring en kennis zouden hebben met het werken en omgaan met mensen met een andere culturele achtergrond dan zijzelf. Er werd ook verwacht dat de behandelaars tegen verschillende zaken zouden aanlopen wanneer zij cliënten met allochtone achtergrond behandelden. Dit zou mogelijk zeer divers zijn, dus hierover waren bij het opstellen van huidig onderzoek geen hypothesen opgesteld. Het kwalitatieve gedeelte van huidig onderzoek had dan ook een exploratief karakter.

Methode

Voor huidig scriptieonderzoek is gebruik gemaakt van kwantitatieve gegevens verkregen over de laatste 3 jaar bij ambulante behandelcentra van De Waag in Haarlem en Amsterdam, en van het afgelopen jaar in Den Haag en Leiden. Daarnaast is er gekeken naar de ervaringen met de interventie van behandelaren door middel van kwalitatief onderzoek.

Onderzoeksgroep

Aandeel en uitval

De onderzoeksgroep bestond uit 69 adolescenten (N = 69) tussen de 16-24 jaar oud die vrijwillig of in verplicht kader waren aangemeld bij De Waag in Amsterdam, Den Haag, Leiden of Haarlem. De jongeren kwamen uit deze steden of waren woonachtig in de buurt van deze steden. De jongeren die zijn meegenomen in het onderzoek waren geïndiceerd voor de interventie AR op Maat vanwege de volgende indicatie criteria: er was sprake van ernstige

6

Aandeel allochtonen in steden van onderzochte locaties: Amsterdam <20%, Den Haag< 20%, Leiden 12-20%, Haarlem, 8-12 %. Bron: CBS, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/allochtonen/cijfers/extra/aandeel-allochtonen.htm geraadpleegd op 22-05-2014.

(13)

gedragsproblematiek, IQ < 70, (dreiging van) justitieel of civielrechtelijk ingrijpen, schooluitval wegens gedrag, het plegen van een geweldsdelict, score matig tot hoog op de RAF-GGZ op het domein ‘hanteren van boosheid’ en het beheersen van de Nederlandse taal. Het aantal jongeren uit het databestand dat is meegenomen om het aandeel en de uitval te berekenen zijn alleen de jongeren geweest van wie duidelijk was dat ze de behandeling al hadden afgerond of voortijdig waren gestopt. De jongeren die nog bezig waren met de behandeling ten tijde van huidig onderzoek zijn buiten beschouwing gelaten.

Veranderingen

Alleen de data van de jongeren bij wie de programma integriteit [PI] in orde was, zijn

meegenomen in het veranderingsonderzoek. Meten van de PI is een standaard onderdeel van de interventie AR op Maat en inzicht in het niveau hiervan is nodig om valide uitspraken te

kunnen doen aan de hand van onderzoeksresultaten. Er kan alleen iets positiefs gezegd worden over de doeltreffendheid van de interventie als deze ook daadwerkelijk is uitgevoerd zoals voorgeschreven staat. Om een mogelijk etnisch verschil in de mate van verandering te

achterhalen is er op individueel niveau gekeken bij zes jongeren uit het complete databestand (n = 6; nautochtoon = 3; nallochtoon = 3). Bij deze zes jongeren is het verschil tussen voor- en

nameting uitgerekend. Alleen jongeren van wie een voor- en een nameting aanwezig was konden worden meegenomen in dit deel van het onderzoek. Om de vergelijking zo

betrouwbaar mogelijk te maken is er gematcht op de kenmerken van de jongeren, zie Tabel 1. en 2. Er is per allochtone cliënt een autochtone cliënt gezocht met zoveel mogelijk dezelfde achtergrondvariabelen.

Tabel 1

Achtergrondvariabelen Allochtone Jongeren

P1 P2 P3

Geslacht Man Man Vrouw

Culturele Achtergrond

Marokkaans Irakees Marokkaans

Leeftijd aanvang interventie

16 21 21

Opleidingsniveau Praktijkschool Overig VMBO niveau 2

IQ 75 87 90 Diagnose Stoornis in de impulsbeheersing NAO CD, PTSS Antisociale persoonlijkheid, middelenmisbruik

Behandellocatie Amsterdam Haarlem Den Haag

Delict Geweld, vermogen Geweld Geweld, vermogen

(14)

aanvang Duur/intensiteit interventie 60weken/1xper week 39weken/1xper week 40weken/1x per week Opmerking: P = participant. Tabel 2

Achtergrondvariabelen Autochtone Jongeren

P4 P5 P6

Geslacht Man Man Vrouw

Culturele Achtergrond

Nederlands Nederlands Nederlands

Leeftijd aanvang interventie

18 17 19

Opleidingsniveau Praktijkschool Havo VMBO niveau 2

IQ 73 96 85 Diagnose Stoornis in de impulsbeheersing NAO ADHD, PTSS Oppositionele gedragsstoornis, ADHD

Behandellocatie Amsterdam Haarlem Haarlem

Delict Geweld, huiselijk

geweld Geweld, huiselijk geweld Geweld Recidiverisico bij aanvang

Matig/hoog Hoog Matig/hoog

Duur/intensiteit interventie 40weken/1xper week 36weken/1.5xper week 25weken/1.5x per week Opmerking: P = participant. Interviews

Het doel van het kwalitatieve gedeelte van huidig onderzoek was om te begrijpen en te beschrijven wat zich afspeelt tussen de behandelaren en hun cliënten. Door middel van de afname van een semigestructureerd interview werd gevraagd naar de ervaringen en

competenties van behandelaren met het geven van de behandeling AR op Maat Ambulant bij allochtone cliënten7. De behandelaars die participeerden in het kwalitatieve gedeelte van huidig onderzoek waren getraind om AR op maat te geven en werkten allemaal bij de Waag in Den Haag, Haarlem, Leiden of Amsterdam (N = 5). Eén behandelaar had een allochtone

achtergrond, hij was geboren in Marokko, de andere vier behandelaren hadden een autochtone achtergrond.

Procedure

Aandeel en uitval

7 De interviewleidraad is op te vragen bij de onderzoeker R. Van der Meulen.

(15)

Er is in de eerste plaats gekeken hoeveel jongeren met allochtone en autochtone achtergrond de afgelopen 3 jaar waren begonnen met de interventie AR op Maat Ambulant. Vervolgens is er gekeken hoeveel jongeren er waren uitgevallen en naar de reden voor beëindiging van de behandeling.

Verandering

Zodra een jongere AR op Maat geïndiceerd kreeg werd er een testbatterij afgenomen (t = 1; voormeting). Ook aan de behandelaar van de jongere werd gevraagd een korte vragenlijst in te vullen. De jongere had op het moment van de voormeting nog geen AR behandeling gehad. Wanneer een jongere uitbehandeld was, werd weer eenzelfde testbatterij afgenomen als bij de voormeting. Uit de beschikbare data zijn drie allochtone participanten en drie autochtone participanten waarbij de PI in orde was geselecteerd. Voor elke participant is een Reliable Change Index (RCI) uitgerekend voor iedere afhankelijke variabele die houding, denkwijze en de aanwezigheid van agressie vaardigheden beoogde te meten. De RCI geeft de verandering weer op de afhankelijke variabelen, waarbij er gecontroleerd is voor de standaardmeetfout van het verschil tussen de scores op de meetinstrumenten bij de voor- en nameting. Op deze manier kan er bepaald worden in hoeverre het gemeten verschil tussen de voor- en nameting al dan niet berust op toeval en betekenisvol is (Hafkenscheid, Kuipers, & Marinkelle, 1998). Een RCI van 0 betekent dat er geen verschil is tussen de score op de voor- en nameting. Een negatieve RCI betekent een toename van de variabele, een positieve RCI wijst op een afname. De RCI is normaal verdeeld met M = 0 en SD = 1. Er is sprake van een significante verandering in de score van een individu voor- en na de interventie wanneer RCI ≥ 1,96 of RCI ≤ -1,96. Omdat het mogelijk was dat de uitkomsten tegengesteld waren aan de verwachtingen, werd er tweezijdig getoetst.

Meetinstrumenten

Specifieke aandacht zal worden besteed aan het verschil in aanwezigheid van cognitieve vertekeningen, agressievaardigheden en risicofactoren voor en na de interventie tussen autochtone en allochtone jongeren. De vragenlijsten die hiervoor zijn gebruikt zijn

respectievelijk: De Verkorte Lijst Irrationele Gedachten, de AR vaardigheden lijst, en door het risicotaxatie-instrument RAF-GGZ. Zie voor de betrouwbaarheidscoëfficiënten (de Cronbach’s alfa’s) van deze instrumenten Tabel 3.

(16)

Cognitieve vertekeningen

De V-LIG, Verkorte Lijst Irrationele Gedachten (Hoogsteder, 2012b) is een korte

zelfrapportage vragenlijst en inventariseert welk type irrationele gedachten ten aanzien van agressief (externaliserend), subassertief (internaliserend) en wantrouwend gedrag een rol spelen bij gedragsproblemen van jeugdigen tussen de 12 en 24 jaar. De interne consistentie en convergente validiteit van de vragenlijst zijn volgens recent onderzoek voldoende tot goed (Hoogsteder, 2014). Ook de constructvaliditeit bleek in het onderzoek van Hoogsteder voldoende; het meetmodel bleek (metrisch) meetinvariant voor etnische afkomst (2014). Eventuele verschillen in uitkomsten tussen allochtonen en autochtonen lijken niet te worden veroorzaakt door het instrument. De mate van het voorkomen van irrationele gedachten wordt gemeten met de schalen Agressie en Rechtvaardiging, Subassertiviteit en Wantrouwen door middel van een een zes punts likertschaal8. Hoe hoger de score op de schalen hoe hoger de aanwezigheid van irrationele gedachtes die kunnen leiden tot probleemgedrag9.

Agressie vaardigheden

De AR vaardigheden lijst inventariseert cognitieve en sociale capaciteiten op het gebied van agressie met een zelfrapportage vragenlijst en een vragenlijst voor de behandelaar gebaseerd op het theoretische model van Agressie Regulatie op Maat (Hoogsteder, 2012a). Deze lijsten meten vaardigheden van jongeren om met agressie om te gaan met de schalen Assertiviteit en Zelfcontrole door middel van een vijf punts likertschaal10. De vragenlijsten zijn ingevuld door de jongeren zelf (ARJ) en door de behandelaars van de jongeren (ARB). De behandelaars vulden dezelfde vragenlijst in als de jongeren, en schatten dan in hoeverre de opmerking past bij de jongere. De antwoordschalen van de vragenlijsten zijn hetzelfde, maar de antwoorden kunnen niet één op één met elkaar vergeleken worden. Jongeren beoordelen zichzelf over het algemeen beter dan de behandelaren, omdat zij in eerste instantie de neiging hebben sociaal wenselijk te antwoorden. Jongeren in een forensische behandelsetting kunnen terughoudend zijn in het geven van informatie, omdat ze bang zijn om veroordeeld te worden op de

informatie die zij geven over zichzelf (Bailey, Doreleijers & Tarbuck, 2006). Een hoge score op de antwoordschalen wijst op de aanwezigheid van voldoende agressievaardigheden. Een

8 1 = helemaal mee oneens, 2 = mee oneens, 3 = een beetje mee oneens, 4 = een beetje mee eens, 5 = mee eens,

6 = helemaal mee eens.

9 Er wordt gesproken over een klinisch relevante score wanneer op de schaal agressie en rechtvaardiging hoger

dan 31 wordt gescoord, op de schaal subassertiviteit moet de score hoger dan 18 zijn en voor de schaal wantrouwen dient de score hoger dan 12 te zijn om klinische relevantie te hebben.

10 1 = = klopt helemaal niet, 2 = klopt niet, 3 = neutraal, 4 = dit klopt, 5 = dit klopt helemaal.

(17)

lage score wijst op de aanwezigheid van (zeer) weinig vaardigheden11. Er is nog geen

grootschalig onderzoek gedaan naar de validiteit van deze vragenlijst, maar bij een steekproef uit eerder onderzoek bleek zowel de betrouwbaarheid als de constructvaliditeit in orde

(Hoogsteder e.a., 2012).

Recidive risico

De RAF-GGZ, Risicotaxatie-instrument voor Ambulante Forensische zorg in de GGZ is een gestructureerd risicotaxatie-instrument dat wordt ingevuld door de behandelaar. Het instrument beschrijft per domein het niveau van risico om weer terug te vallen in delict gedrag. Bij een score van matig/hoog (4) of hoog (5) is het risico zorgwekkend en wordt de behandeling gericht op de geïndiceerde risicodomeinen. Er is een versie zowel voor jongeren als voor volwassenen (Horn, Wilpert, Bos, Eisenberg, & Mulder, 2009; Horn, Wilpert, Eisenberg, Scholing, & Mulder, 2012). Evaluatie van de predictieve validiteit van het algemene

gewelddadige recidive risico liet een jaar na de behandeling betrouwbare resultaten zien (Van Horn, Wilpert, Bos, Eisenberg, & Mulder, 2009). Met betrekking tot het Recidiverisico kon geen RCI worden berekend, aangezien de RAF-GGZ, in tegenstelling tot gestandaardiseerde psychologische tests, niet bestaat uit schalen met items die de schalen representeren. Hierdoor was het niet mogelijk om een betrouwbaarheidscoëfficiënt uit te rekenen die nodig is voor het berekenen van de RCI. De gegevens van de RAF-GGZ zijn om die reden beschrijvend

geanalyseerd.

Tabel 3

Cronbach’s Alfa en Standaarddeviaties van de Instrumenten

Cronbach’s alfa Standaarddeviatie

ARJ assertiviteit .657 3.924

ARJ zelfcontrole .901 11.722

ARB assertiviteit .784 4.056

ARB zelfcontrole .885 6.614

V-LIG agressie en rechtvaardiging .812 8.597

V-LIG subassertiviteit .733 5.065

V-LIG wantrouwen .749 4.314

Opmerking1: De Cronbach’s alfa’s en standaarddeviaties van de instrumenten zijn gebaseerd op data van de voormetingen, afgenomen in de periode 2011-2014 in het kader van onderzoek naar de interventie AR op Maat bij De Waag.

Opmerking 2: ARJ = agressievaardigheden lijst ingevuld door de jongere, ARB = agressievaardighedenlijst

ingevuld door de behandelaar, V-LIG = de verkorte vragenlijst irrationele gedachten.

11 De normering van de antwoordschalen verschilt voor de jongeren en de behandelaars. Voor de behandelaars

geldt dat een score lager dan 21wijst op zeer weinig zelfcontrole vaardigheden. Een score van onder de 14 wijst op zeer weinig vaardigheden met betrekking tot assertiviteit. Bij de jongeren ligt de score die wijst op een gering aantal vaardigheden hoger. Een score lager dan 40 wijst al op zeer weinig zelfcontrole vaardigheden en een score lager dan 18 wijst op zeer weinig vaardigheden met betrekking tot assertiviteit.

(18)

Kwalitatieve data – Interviews

De kwalitatieve data zijn verkregen door van vier verschillende locaties van De Waag twee AR op Maat behandelaars te vragen mee te werken aan een semigestructureerd interview.

Uiteindelijk hebben vijf behandelaars meegewerkt aan het onderzoek. De interculturele competenties van de hulpverleners zijn aan de hand van het kwalitatieve interview gecodeerd door middel van een checklist, gebaseerd op de praktische handleiding Culturele sensitiviteit

op de werkvloer van Kaya (2013)12. De interviews zijn persoonlijk afgenomen, opgenomen en na afloop getranscribeerd. De uitgeschreven interviews zijn eerst open gecodeerd om het terrein in beeld te krijgen. Daarna zijn de interviews axiaal gecodeerd om bepaalde zaken meer onder de loep te leggen. Tot slot is het document selectief gecodeerd om een structuur aan te brengen in de veelheid aan informatie (Boeije, 2005).

Resultaten

Resultaten kwantitatieve analyse

Aandeel en uitval

Het eerste doel van dit onderzoek was om te onderzoeken hoeveel allochtone jongeren startten met de interventie AR op Maat in vergelijking met het aantal autochtone jongeren dat in die periode startte, zie Tabel 4. Over de gehele onderzoeksperiode zijn in totaal 69 cliënten gestart met de interventie AR op Maat Ambulant. Van die 69 cliënten was 30% allochtoon en 70% autochtoon, zie Tabel 4. Het uitvalpercentage was in totaal 44.9%. Van de groep autochtonen die waren gestart met de interventie is ruim een derde uitgevallen. Van de groep allochtonen die waren gestart met de interventie is meer dan de helft uitgevallen13. De voornaamste opgegeven redenen voor uitval waren zowel bij de autochtonen als bij de allochtonen een gebrek aan motivatie. Bij beide groepen kwam het twee maal voor dat een jongere was

uitgevallen door terugval in detentie. Voor het grootste deel van de respondenten was de reden voor uitval onbekend.

12 Zie bijlage I 13

Internationaal onderzoek van de World Health Organization laat zien dat bijna een derde (31%) van de GGZ-cliënten voortijdig stopt met de behandeling (Zaat, 2013). Zie voor specifieke gegevens in Nederland het openbare databestand GGZ op www.zorginstituutnederland.nl .

(19)

Tabel 4

Start en Uitval Interventie AR op Maat Ambulant

N = 69 Start Uitval Percentage uitval per groep

Allochtoon Autochtoon 30.3% (n = 21) 69.6% (n = 48) 12 19 57.1% 39.6% Verandering

Het tweede doel van huidig onderzoek was om te onderzoeken of er een verschil werd gerapporteerd in de mate van verandering in denkwijze, recidiverisico en in de aanwezigheid van agressievaardigheden bij de jongeren na de interventie AR op Maat Ambulant. De

deelnemers zijn op basis van hun culturele achtergrond verdeeld in twee groepen. Steekproef 1 betrof de allochtone jongeren en steekproef 2 de autochtone jongeren. Voor elke jongere is een RCI uitgerekend per variabele na het afronden van de behandeling. zie Tabel 5 en 6.

Tabel 5

Resultaten RCI’s Allochtone Jongeren

Opmerking: P = participant, t =1 = voormeting, t = 2 = nameting, - = lijst niet ingevuld.

***= betrouwbare verandering, RCI significant; ≥1,96 of ≤ -1,96.

ARJ = agressievaardigheden lijst ingevuld door de jongere, ARB = agressievaardighedenlijst ingevuld door de behandelaar, V-LIG = de verkorte vragenlijst irrationele gedachten.

Schalen P1 P2 P3 ARJassertiviteit ARJzelfcontrole ARBassertiviteit ARBzelfcontrole V-LIG agressie rechtvaardigheid V-LIG subassertiviteit V-LIG wantrouwen t = 1 t = 2 RCI t = 1 t = 2 RCI t = 1 t = 2 RCI t = 1 t = 2 RCI t = 1 t = 2 RCI t = 1 t = 2 RCI t = 1 t = 2 RCI 22 30 -2.48*** 55 77 -4.23*** 15 22 -2.63*** 29 42 -4.10*** 19 22 -0.57 7 7 0.00 9 6 0.98 20 22 -0.62 45 59 -2.69*** 16 19 -1.13 26 35 -2.84*** 29 22 1.33 21 15 1.62 8 7 0.33 26 26 0.00 66 73 -1.34 20 20 0.00 26 36 -3.15*** 10 -5 -7

(20)

-Tabel 6

Resultaten RCI’s Autochtone Jongeren

Opmerking: P = participant, t =1 = voormeting, t = 2 = nameting, - = lijst niet ingevuld.

***= betrouwbare verandering, RCI significant; ≥1,96 of ≤ -1,96.

ARJ = agressievaardigheden lijst ingevuld door de jongere, ARB = agressievaardighedenlijst ingevuld door de behandelaar, V-LIG = de verkorte vragenlijst irrationele gedachten.

Vervolgens is er voor elke groep gekeken naar het totaal aantal veranderingen op de

variabelen, zodat duidelijk werd voor hoeveel jongeren in beide steekproeven er sprake was van een significant positieve verandering, zie Tabel 7.

Tabel 7

Significante Veranderingen per Steekproef

Significante toename of afname Autochtone jongeren (n = 3) Allochtone jongeren (n = 3)

AR-lijst jongere: Assertiviteit Toename 0 33.3% (n = 1) Gelijk 100% (n =3) 66.7% (n = 2)

Afname 0 0

AR-lijst jongere: Zelfcontrole Toename 33.3% (n = 1) 67.7% (n = 2) Gelijk 67.7% (n = 2) 33.3% (n = 1)

Afname 0 0

AR-lijst Behandelaar: Assertiviteit Toename 100% (n = 3) 33.3% (n = 1)

Schalen P4 P5 P6 ARJassertiviteit ARJzelfcontrole ARBassertiviteit ARBzelfcontrole V-LIG agressie rechtvaardigheid V-LIG subassertiviteit V-LIG wantrouwen t = 1 t = 2 RCI t = 1 t = 2 RCI t = 1 t = 2 RCI t = 1 t = 2 RCI t = 1 t = 2 RCI t = 1 t = 2 RCI t = 1 t = 2 RCI 15 20 -1.55 27 55 -5.38*** 14 20 -2.25*** 30 38 -2.52*** 42 32 1.90 25 18 1.89 9 9 0.00 17 22 -1.55 53 67 -0.96 14 22 -3.00*** 30 39 -2.84*** 30 22 1.52 10 10 0.00 11 9 0.65 25 26 -0.31 45 62 -0.19 14 24 -3.75*** 30 43 -4.10*** 30 20 1.90 7 6 0.27 6 5 0.33

(21)

Gelijk 0 67.7% (n = 2)

Afname 0 0

AR-lijst Behandelaar: Zelfcontrole Toename 100% (n = 3) 100% (n = 3)

Gelijk 0 0

Afname 0 0

V-LIG: Agressie en rechtvaardiging Toename 0 0

Gelijk 100% (n = 3) 100% (n = 3)

Afname 0 0

V-LIG: Subassertiviteit Toename 0 0

Gelijk 100% (n = 3) 100% (n = 3)

Afname 0 0

V-LIG: Wantrouwen Toename 0 0

Gelijk 100% (n = 3) 100% (n = 3)

Afname 0 0

Opmerking: Voor de AR-Lijst is een significante toename op de variabelen een positieve verbetering, voor de

V-LIG is een significante afname op de variabelen een positieve verbetering.

In beide steekproeven zijn er zeven positieve significante veranderingen te zien na de behandeling. Voor de variabelen op de AR vragenlijst gold dat behandelaren meer positieve veranderingen rapporteerden met betrekking tot agressie vaardigheden na de behandeling dan de jongeren zelf. Bij de allochtone jongeren rapporteerden zij vier en bij de autochtone jongeren zes significante verbeteringen. De allochtone jongeren rapporteerden zelf drie significante verbeteringen op agressie vaardigheden terwijl uit de groep autochtone jongeren maar één jongere een significante verbetering rapporteerde. Voor de variabelen op de V-LIG gold dat de jongeren in de autochtone groep opmerkelijk, maar net niet significant gezakt waren in de mate van irrationele gedachtes met betrekking tot agressie en rechtvaardigheid. Voor de allochtone jongeren uit de steekproef was deze verandering minder groot. In de steekproef met allochtone jongeren rapporteerde één participant een toename van irrationele gedachtes na de behandeling, maar ook deze verandering was niet significant. Opvallend is dat de jongeren in de autochtone groep bij de nulmeting op cognitieve vervormingen gerelateerd aan agressief gedrag en de rechtvaardiging daarvan allemaal klinisch relevant scoorden, terwijl er maar één jongere uit de allochtone groep een klinisch relevante score op deze variabele had bij de nulmeting. Op de overige schalen van de V-LIG werden door zowel de autochtone als de allochtone jongeren geen significante verschillen in de mate van irrationele gedachtes gerapporteerd.

(22)

De resultaten in Tabel 8 geven aan dat het recidiverisico op geweldpleging bij de start van de behandeling bij alle jongeren matig/hoog tot hoog was. Bij elke jongere over wie een risicotaxatie is gedaan na afronding van de behandeling, was het recidiverisico gezakt naar laag tot laag/matig. Dit lijkt erop te wijzen dat het risico op gewelddadig gedrag tot een acceptabel niveau was gedaald.

Tabel 7

Algemeen Recidiverisico en Geweld

P1 P2 P3 P4 P5 P6

Voormeting 5 4 4 4 5 4

Eindmeting - 2 2 3 3 2

Opmerking: P = participant, 1 = laag, 2 = laag-matig, 3 = matig, 4 = matig-hoog, 5 = hoog

Resultaten kwalitatieve analyse – interviews

De resultaten van de kwalitatieve analyse duidden op verschillende thema’s die naar voren kwamen tijdens de interviews met de behandelaars. Deze thema’s waren: het Aandeel

allochtone jongeren in hun cliëntenbestand, Kennis over culturen, Interculturele competenties, en de Ruimte binnen AR op Maat om met verschillende culturele achtergronden te werken. De meeste behandelaars gaven ook tips en adviezen hoe de interventie en hun aandeel daarin beter aan zou kunnen sluiten bij de zorgbehoeftes van jongeren met verschillende culturele

achtergronden. Een aantal verschillen in de manier van werken tussen de behandelaars viel op. De resultaten worden hieronder per thema besproken.

Aandeel allochtone jongeren

Vier behandelaars waren verbaasd over het kleine aandeel allochtonen in hun huidige

cliëntenbestand. Eén behandelaar was aandachtsfunctionaris cultuur binnen zijn locatie en hij behandelde ook twee migrantengroepen. Dergelijke groepen waren alleen op de locatie Den Haag. De andere locaties hadden geen migrantengroepen, maar de behandelaren gaven wel aan dat het aandeel allochtonen doorgaans schommelde tussen de 10 en 30% 14. De meeste cliënten die werden genoemd waren cliënten van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse, Antilliaanse en Ghanese afkomst. Vier behandelaren begonnen over subculturen. Zij hielden niet alleen rekening met cultureel etnische achtergrond, maar ook met cultureel religieuze achtergrond of subgroepen op straat. Zo benoemde een behandelaar uit Leiden bijvoorbeeld de “Katwijkers” verwijzend naar een groep mensen uit Katwijk die orthodox gelovig waren. Een andere

behandelaar sprak over verschillende groepen “straatjongeren” die er ook hun eigen gewoonten

14 Het aantal cliënten verschilt per behandelaar.

(23)

en gebruik op nahielden. Het behouden van jongeren met een andere culturele achtergrond kon volgens de geïnterviewden soms lastig zijn, omdat de jongeren zelf, of hun ouders, er andere gewoontes op na hielden. Zo sprak één behandelaar over het fenomeen dat sommige ouders niet wilden dat hun kind in behandeling ging, omdat ze dan dachten dat de normen van de westerse maatschappij ze werden opgelegd en dat de problemen thuis alleen maar zouden verergeren. De behandelaar die zelf uit Marokko kwam herkende dit, en gaf aan dat deze manier van in de behandeling staan voornamelijk voorkwam bij migranten uit de eerste generatie. Het vergde volgens hem specifieke vaardigheden van de behandelaar om adequaat met deze situaties om te gaan, zoals kennis over de situatie, de gebruiken en de gewoontes in het land van herkomst. Meer specifieke vaardigheden die volgens de behandelaars nodig zijn voor het behouden en de behandeling van cliënten die er andere gewoontes en gebruiken op nahouden worden beschreven in het thema interculturele competenties.

Kennis over culturen

In alle gesprekken met de behandelaars kwam naar voren dat zij beschikten over basiskennis van verschillende culturen en achtergronden. Dit werd duidelijk doordat zij spraken over ervaringen op eerder en huidig werk, de eigen achtergrond en verschillende culturele achtergronden bij vrienden of familie. Twee behandelaars noemden hun opleiding tot GZ psycholoog als aanvulling op hun kennis over culturen. Alle behandelaars beaamden dat culturele opvattingen of ervaringen van invloed konden zijn op de problematiek van cliënten die bij de Waag kwamen. Drie behandelaars benoemden dat de situatie thuis, zoals huiselijk geweld, hiërarchische verdeling en verwachtingen van grote invloed kon zijn op hoe iemand zich gedroeg en dacht. Hieronder een fragment van een behandelaar die vertelde hoe huiselijk geweld bij kon dragen aan agressieve oplossingsvaardigheden en de normalisering van geweld.

Fragment 1

“Veel Surinaamse jongens in mijn cliëntenbestand hebben huiselijk geweld gezien en meegemaakt, en hun vaders hebben vaak meerdere vrouwen, zijn vaak de eerste jaren van het leven van de jongens wel aanwezig, regelmatig gepaard gaand met geweld, en verdwijnen daarna uit het leven van die jongens. Die dingen, die spelen wel een hele grote rol in de problematiek omdat er sprake is van vroege traumatisering, onder meer omdat ze zien dat je problemen oplost met geweld...” (B5)

(24)

De interculturele competenties die duidelijk naar voren kwamen in de gesprekken waren volgens alle behandelaren het hebben van interesse in je cliënt. Daarnaast werd er door drie behandelaren benadrukt dat je de tijd moest nemen om de cliënt te leren kennen. Een behandelaar zou volgens de geïnterviewden nieuwsgierig moeten zijn naar het leven en de belevingen van de jongere. Hierbij werd door een behandelaar ook aangegeven dat het soms moeilijk was om waardevrij te zijn. Waardevrij zijn werd tweemaal genoemd als iets dat belangrijk is in een behandeling. Verder benoemden drie behandelaren dat het inzichtelijk kon zijn om ouders of andere belangrijke personen in het leven van de jongere te betrekken bij een behandeling. Ouders konden een belangrijke factor zijn in het behoud van de jongeren in de behandeling en in het effect dat de behandeling had op de jongere. Zo beschreef een

behandelaar dat ouders de aangeleerde vaardigheden van een behandeling konden maken of breken door hier thuis met de jongere over te praten. Één behandelaar vertelde dat hij ouders wel eens inzette bij het oefenen met het oplossen van conflicten (zie Fragment 2).

Fragment 2

“Jongeren, zeker pubers, hebben vaak concrete voorbeelden van conflicten die zij met hun ouders hebben. Zo kunnen jongeren thuis oefenen met de vaardigheden die ze tijdens de training geleerd hebben. Jongeren uit de tweede generatie hebben vaak generatie-, en cultuurconflicten met hun ouders, omdat zij met de ene voet in de cultuur van hun ouders, en de andere voet in de cultuur van Nederland staan. Door met de jongeren te praten over de conflicten thuis kom je achter wat er speelt. (...) Soms moet je de ouders uitnodigen tijdens de behandeling voor een verhelderend gesprek, dat zie ik dan meteen als een oefening voor de jongere.” (B1)

Competenties die niet op de checklist van Kaya voorkwamen (zie Bijlage I) maar wel aan bod kwamen tijdens de interviews waren Onderzoekend en outreachend werken. Drie behandelaren benoemden als voorbeeld dat ze advies vroegen aan collega’s of informatie hadden opgezocht over een cultuur op internet. Twee behandelaren stelden dat je de behandelkamer uit moest ten behoeve van een beter contact met de cliënt en beter zicht op diens problematiek (zie Fragment 3 en 4).

Fragment 3

“Nou ik denk dus ook dat je binnen de behandeling, als het nodig is, je bijvoorbeeld ook naar de moskee gaat om met de imam te praten. Als jongeren vragen hebben aan de imam kan hij deel zijn van de oplossing”(B5)

(25)

Fragment 4

“Je bent gewoon eerst 20 x thee aan het drinken, en aan het luisteren en aan het invoegen en aan het praten met de familie. En pas daarna is er een kans, dat zo’n gezinssysteem je een inkijkje gaat geven in de dingen die ze lastig vinden..(...) wij Nederlanders verwachten “To the point”, zakelijk he, maar dan sla je de plank dus mis.” (B5)

In fragment 4 wordt ook de Nederlandse cultuur uitgelicht. De behandelaar gaf aan dat wanneer de behandelaar zich niet bewust was van zijn eigen gewoontes, normen en waarden, de communicatie en het contact niet goed zouden lopen.

Culturele achtergrond en AR op Maat

Alle behandelaars vonden dat er genoeg ruimte binnen de interventie AR op Maat Ambulant is om te werken met jongeren met verschillende culturele achtergronden. Ze waren het erover eens dat een goed werkrelatie opbouwen met een jongere die andere culturele normen en waarden had dan zijzelf tijd en flexibiliteit vergt van de behandelaar. Een aantal behandelaren merkte op dat meer kennis over verschillende culturen tijdsbesparend zou kunnen werken en vonden dat dit werd onderbelicht in de interventie. Enkele voorbeelden van welke informatie volgens de behandelaars tijdsbesparend zou kunnen werken was informatie over welke modules er kunnen worden ingezet bij jongeren uit een bepaalde (sub)groep, of waar

informatie makkelijk te vinden is over verschillende culturen. Aanvullende tips en advies zijn opgenomen in Bijlage I.

Overeenkomsten en verschillen

De behandelaren vertoonden een groot aantal overeenkomstige competenties. Verschillen waren echter op te merken in de antwoorden van de behandelaren die regelmatiger te maken hadden gehad met cliënten uit verschillende culturen, behandelaren uit Amsterdam en Den Haag, en van de behandelaren die hier minder mee te maken hadden gehad, de behandelaren uit Leiden. Eerstgenoemde behandelaren gaven aan op onderzoek uit te gaan op internet of bij collega’s, wanneer ze te maken kregen met een situatie waarvan ze niet wisten hoe ze dat moesten aanpakken. Zie voor voorbeelden de fragmenten 5 en 6. De behandelaren die zich geen extreme cultuurverschillen konden herinneren tijdens een behandeling wekten de indruk niet anders te werk te gaan bij cliënten met een andere culturele achtergrond dan bij elke andere cliënt, zij benadrukten dat elke cliënt individueel werd benaderd.

(26)

“Ik wist alleen dat er oorlog was in dat land, verder wist ik helemaal niks over de cultuur daar. Ik heb globaal wat opgezocht op internet, en besproken met hem wat ik had ontdekt en gevraagd of hij hier meer over kon vertellen. Toen was het ijs gebroken. De afstand die er daarvoor was, was weg, hij vond het fijn om te vertellen over zijn cultuur en wilde ook dingen weten over de Nederlandse cultuur.” (B4)

Fragment 6

“Ik heb zelf ook zoiets meegemaakt met een Marokkaanse cliënt, hij was echt.. nou hij kan er niks aan doen maar hij was echt homo. Hij praktiseert het niet, maar je kan het aan hem zien. Hoe bespreek je dat met hem en nog moeilijker...met zijn ouders? (...) Ik ben zelf Marokkaan, maar ik heb kennis moeten vergaren van een collega die zelf homo is en heb gezegd van: voed mij op met informatie, hoe kan ik dit gesprek aangaan met mijn cliënt?” (B3)

Deze observatie maakt duidelijk dat wanneer de culturele verschillen tussen behandelaar en cliënt groter werden, met name wanneer ze ethische aspecten raakten zoals in geval van eerwraak, seksuele voorkeur, hiërarchie binnen de familie en het ontbreken van een nucleair familiepatroon, de behandelaren buiten de kaders van de behandelkamer leken te denken. Ze gingen in gesprek met collega’s, imams, betrokkenen of zochten naar informatie op het internet. De behandelaar met Marokkaanse achtergrond was het sterkst overtuigd van het belang en nut van culturele kennis. Hij gaf aan dat hij zijn kennis over de Marokkaanse taal en cultuur regelmatig en met succes inzette tijdens een behandeling.

Discussie

In huidig onderzoek werd de culturele sensitiviteit van de interventie Agressie Regulatie op Maat Ambulant nader bekeken. De resultaten laten in de eerste plaats zien dat Agressie Regulatie op Maat Ambulant een doeltreffende interventie is voor zowel autochtone als allochtone cliënten. Wel dient er meer aandacht te zijn voor het aandeel en het

uitvalpercentage van allochtone jongeren in de ambulante versie van de interventie. Het aandeel allochtone jongeren was ruim 50% lager dan in de intramurale versie van AR op Maat. Dit is in lijn met eerdere observaties van Van den Berg, (2010); Jenissen en Blom, 2007 en Teeuwen en Verhoeff, 2009. Deze auteurs wezen op een oververtegenwoordiging van allochtone jongeren in de zwaardere vormen van jeugdzorg. Huidig onderzoek laat zien dat allochtonen jongeren in de lichtere vorm van de interventie AR op Maat

ondervertegenwoordigd zijn ten opzichte van het aandeel autochtonen, al is het percentage ten opzichte van hun aandeel in de Nederlandse bevolking iets verhoogd. Deze lichte verhoging

(27)

kan verklaard worden doordat huidig onderzoek heeft plaatsgevonden in de randstad, waar het percentage allochtonen hoger ligt dan in de rest van Nederland (CBS, 2014). Een verschil in de indicering en strafmaattoewijzing van allochtone en autochtone jongeren kan verklaren waarom het aandeel allochtonen hoger is in de intramurale versie dan in de ambulante versie van AR op Maat. Uit onderzoek van Vinkers et. al. (2011) naar etnische verschillen tussen verdachten waarbij een pro justitia rapportage werd opgesteld bleek dat ambulante

behandeling minder vaak wordt geadviseerd bij allochtonen dan bij autochtonen. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat allochtone verdachten minder bekend zijn met de reguliere GGZ waardoor de kans van slagen van een gedwongen intramurale behandeling waarschijnlijker wordt geacht. Komen en Van Schooten (2006) concludeerden dat bewuste of onbewuste selectiviteit in het optreden van de politie en andere functionarissen in de

strafrechtketen en verwachtingspatronen van overheidsfunctionarissen tot strengere straffen voor allochtonen kunnen leiden. De auteurs verklaren de zwaardere berechting van

delictgedrag bij allochtone jongeren toe aan interactiemoeilijkheden die ontstaan tussen allochtone jongeren en gedragswetenschappers die rapporteren voor jusitie15.

De hypothese dat het uitvalpercentage gelijk zou zijn onder allochtonen en autochtonen kan op basis van de gegevens worden verworpen. Meer dan de helft van de allochtone

jongeren die afgelopen drie jaar waren gestart met AR op Maat Ambulant viel uit. Bij de autochtonen jongeren viel iets meer dan een derde uit. Het aantal allochtonen in de totale steekproef lag lager dan het aantal autochtonen, waardoor dit resultaat met voorzichtigheid dient te worden geïnterpreteerd. Over de oorzaak voor het verschil in uitvalpercentage kan op basis van huidige resultaten alleen worden gespeculeerd. De ingrediënten om allochtone jongeren te betrekken en te behouden bij deze interventie lijken aanwezig. Het zou interessant zijn om specifiek te onderzoeken wat de motivatie van de jongere is om te stoppen met de behandeling. De behandeling kan dan nog beter worden aangepast op het motivatieniveau en de ontvankelijkheid van de jongere voor de interventie zodat dit de responsiviteit van de behandeling uiteindelijk zal verhogen (Andrews & Bonta, 2010).

Zoals verwacht is er weinig verschil gevonden in de mate van verandering na de behandeling AR op Maat Ambulant in denkwijze en in agressievaardigheden tussen allochtone en autochtone jongeren. Het recidiverisico was na behandeling bij alle jongeren gezakt. Er zijn in beide groepen evenveel significante verbeteringen na afronding van de behandeling

gerapporteerd. Voor beide groepen lijkt de interventie doeltreffend en veelbelovend te zijn. Er

15 Zie voor meer overzichtsstudies naar de selectiviteit in het strafrecht Rovers (1999), en Bovenkerk ( 2003).

(28)

wordt een klein verschil opgemerkt in de rapportage van behandelaren; zij zagen bij de autochtone jongeren uit huidig onderzoek meer stijging in assertiviteit na de behandeling dan bij de allochtone jongeren hetgeen een plaffondeffect suggereert. Dit betekent dat er rekening mee moet worden gehouden dat er onder allochtone jongeren mogelijk minder winst te behalen viel op de toename van agressie vaardigheden omdat zij op de nulmeting al meer vaardigheden leken te hebben dan de autochtone jongeren.

Er is in de manier van zelfrapporteren één opvallend verschil tussen de allochtone en autochtone jongeren gevonden. De autochtone jongeren leken meer cognitieve vervormingen te hebben op het gebied van agressieve gedachtes en de rechtvaardiging daarvan. Dit is tegen de verwachting in aangezien in onderzoek van Pels (2003) naar voren komt dat juist allochtone jongeren een hoger risico hebben irrationele gedachtes te ontwikkelen door de negatieve ervaringen vanuit hun relaties met de directere en wijdere omgeving. Behandelaars beschreven in lijn met de onderzoeksbevindingen van Pels (2003) dat spanningen thuis, discriminatie en stigmatisering in de media van invloed zouden zijn op de problematiek die ze bij veel

allochtone jongeren zagen. Bovengenoemde verschillen nemen niet weg dat uit de resultaten van huidig onderzoek duidelijk wordt dat de doeltreffendheid van AR op Maat Ambulant niet afhankelijk lijkt te zijn van culturele achtergrond op de onderzochte behandeluitkomsten.

Ook de behandelaars ervaren weinig hinder in een behandeling tijdens AR op Maat Ambulant bij cliënten met een andere culturele achtergrond dan zijzelf. De interviews lijken erop te wijzen dat de behandelaars cultureel sensitief werkten en over voldoende interculturele competenties beschikten om een behandeling op maat te bieden en daarmee de kans te

vergroten dat de behandeling zal slagen. De behandelaars bleken zoals verwacht ervaring te hebben met en kennis over het werken met mensen uit verschillende culturen. Hierbij leken de behandelaars die het meest frequent te maken hadden met cliënten met een andere culturele achtergrond dan zijzelf over de meeste kennis en competenties te beschikken. Kennis over de cultuur van een cliënt kan interactiemoeilijkheden tussen de cliënt en de familie van cliënt voorkomen (Knipscheer & Kleber, 2004). De kwaliteit van interculturele competenties van de behandelaars lijkt medebepalend voor de culturele sensitiviteit van de interventie (Knipscheer & Kleber, 2004; Borra et. al., 2012), en de culturele achtergrond van de cliënten lijkt van invloed op de kwaliteit van de interculturele competenties van de behandelaars; hoe meer ervaring met verschillende culturen in de behandelkamer, hoe meer interculturele

competenties een behandelaar lijkt te hebben.

Enkele kanttekeningen kunnen worden gemaakt bij huidig onderzoek. Ten eerste was de steekproef klein, waardoor het niet mogelijk is om te generaliseren naar een grotere groep.

(29)

Om de bevindingen meer gewicht te geven zou er verder onderzoek moeten worden gedaan wanneer er meer gegevens beschikbaar zijn. Met een grotere steekproef zouden er meer en verschillende analyses, zoals een ANCOVA of een t-toets kunnen worden gedaan die huidige bevindingen kunnen staven, dan wel weerleggen.

Ten tweede dient de risicotaxatie in huidig onderzoek met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Risicotaxatie bij jongeren verschilt op een aantal punten van risicotaxatie bij volwassenen. Een van de belangrijkste verschillen is dat jongeren in vergelijking met

volwassenen nog sterk in ontwikkeling zijn op sociaal, emotioneel en cognitief gebied, en er dus meer aandacht moet zijn voor de dynamische factoren. (Horn, Scholing & Mulder, 2005). Ook de aard en frequentie van het delictgedrag kan sneller veranderen. Het heeft dan ook de aanbeveling om de uitkomst van de risicotaxatie te zien als een schatting van het recidiverisico op korte termijn (Horn et. al. 2005).

Ten derde is het effect van de behandelaar niet meegenomen in huidig onderzoek. Er zijn in huidig onderzoek alleen participanten meegenomen bij wie de Programma Integriteit van de behandelaar in orde was. In die zin is het effect van de behandelaar zoveel mogelijk beperkt gebleven. De invloed van een behandelaar op zijn of haar cliënten is echter altijd aanwezig (Lambert, 1992; Lambert & Barley, 2001, Van Yperen e.a., 2010).

Tot slot zijn de kwalitatieve gegevens van de behandelaren gebaseerd op de behandelaren die bereid waren mee te werken aan huidig onderzoek. Mogelijk kwam hun bereidheid voort uit een toch al aanwezige interesse voor huidig onderwerp. Om de kwalitatieve bevindingen meer kracht bij te zetten zou het interessant zijn om een korte gestandaardiseerde vragenlijst rond te sturen en alle AR op Maat behandelaren deze te laten invullen tijdens een verplichte terugkomdag, zodat er een completer beeld ontstaat van de ervaringen en competenties van de AR op Maat behandelaren.

De resultaten van huidig onderzoek dragen bij aan het grootschaliger onderzoek naar de doeltreffendheid van AR op Maat Ambulant. De resultaten zijn veelbelovend en wijzen op doeltreffendheid voor cliënten van verschillende culturele achtergronden. Verder komt er naar voren dat er meer onderzoek gedaan moet worden naar de reden van uitval en het voorkomen daarvan, dit zal de responsiviteit van de interventie, in het bijzonder voor cliënten met een allochtone achtergrond, vergroten. Tot slot zijn er aanwijzingen dat de behandelaren die getraind zijn om AR op Maat Ambulant te geven beschikken over interculturele competenties, wat bijdraagt aan de culturele sensitiviteit van de interventie, immers kunnen zij de interventie door middel van hun kennis en ervaring met verschillende culturen beter aan laten sluiten bij de behoeftes van cliënten van verschillende culturele achtergronden. Uit de resultaten werd

(30)

duidelijk dat de behandelaren al doende leren op het gebied van culturele kennisvergaring. De meeste gaven echter aan dat het tijdsbesparend kon zijn om meer kennis paraat te hebben over verschillende culturen. Uit de verschillende adviezen komt naar voren dat meer voorlichting over de culturele achtergrond van het cliëntenbestand bij de Waag van pas zou komen. Een duidelijkere rol voor de aandachtsfunctionaris cultuur wordt aangeraden door de onderzoeker. De aandachtsfunctionaris kan een centrale rol spelen in voorlichting maar ook als vraagbaken dienen bij vragen over culturele problematiek.

AR op Maat Ambulant lijkt een cultuursensitieve interventie te zijn. Verder onderzoek naar onder andere motivatie en uitval is nodig om ervoor te zorgen dat de interventie alle jongeren even goed bereikt. Dit is goed mogelijk omdat het onderzoek naar AR op Maat Ambulant nog altijd actief is en het databestand verder zal worden uitgebreid.

(31)

Literatuur

Action, A. O. (2005). Practice parameter for the assessment and treatment of youth in juvenile detention and correctional facilities. Journal of American Academy of Children and

Adolescent Psychiatry, 44 (10), 1085.

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2007). Risk-need-responsivity model for offender assessment and

rehabilitation. Ottawa, Ontario: Public Safety Canada.

Andrews, D.A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice.

Psychology, Public Policy, and Law, 16, 39-55. Ottawa: American Psychological

Association.

Bailey, S., Doreleijers, T., & Tarbuck, P. (2006). Recent developments in mental health screening and assessment in juvenile justice systems. Child and Adolescent Psychiatric

Clinics of North America, 15, 391-406.

Berg, G van den. (2010). Interventies houden geen rekening met culturele verschillen. Jeugd en

Co Kennis, 4(2), 8-17.

Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Boom onderwijs.

Boendemaker, L., & Ince, D. (2008). Effectieve interventies tegen jeugddelinquentie. Jeugd en

Co Kennis, 2(4), 26-38.

Borra, R., van Dijk, R., & Verboom, R. (2013). Cultuurbewuste psychodiagnostiek: een methodische aanpak. In R. Borra, R. Van Dijk & R. Verboom (Red.), Cultuur en

psychodiagnostiek: professioneel werken met psychodiagnostische instrumenten.

Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Bovenkerk, F., Koomen, M., & Yesilgöz, Y. (2003). Multiculturaliteit in de strafrechtspleging. Den Haag: Boom juridische uitgevers.

De Wree, E., Devroe, E., Broer, W., & van der Laan, P. (2011). Evidence based policing.

Cahiers politiestudies, 17(4). Maklu.

Devillé, W. (2010). Proefschrift over cultureel zorgaanbod. Phaxx, 17(3), 18.

Dodge, K. A. (2006). Translational science in action: Hostile attributional style and the development of aggressive behavior problems. Development & Psychopathology, 18, 791-814.

Eldering, L van den. (2011). Cultuur en opvoeding. Rotterdam: Lemniscaat Publishers. Granic, I., & Patterson, G. R. (2006). Toward a comprehensive model of antisocial development: A dynamic systems approach. Psychological Review, 113(1), 101. Griner, D., & Smith, T. B. (2006). Culturally adapted mental health intervention: A analytic review. Psychotherapy: Theory, Research, Practice, Training, 43(4), 531. Hafkenscheid, A., Kuipers, A., & Marinkelle, A. (1998). De vragenlijst als effectmaat bij N = 1: hoe bruikbaar zijn statistische definities van ‘klinisch significante’ en betrouwbare verandering? Gedragstherapie, 31, 221-240.

Haterd, J., Poll, A., Felten, H., Vos, R., & Bellaart, H. (2010). Naar interculturele

competentieprofielen in het preventieve en ontwikkelingsgericht jeugdbeleid. Utrecht:

Nederlands Jeugdinstituut.

Hoogsteder, L. (2007). Theoretische handleiding Agressie Regulatie op Maat. Den Helder: R.I.J. De Doggershoek.

Hoogsteder, L. (2012a). Handleiding Agressie Regulatie lijst. Castricum: Tingkah. Hoogsteder, L. (2012b). Handleiding Lijst Irrationele gedachtes. Castricum: Tingkah. Hoogsteder, L. (2014). Coming on strong. Is responsive agression regulation therapy

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Jan Schellekens (2013) waarschuwt dat jongerenwerkers moeten oppassen dat zij zich niet laten verleiden zichzelf te verkopen aan jongeren (om de goede wil te tonen) en beloftes

Kussens Omschrijving voor Wombat Artikelnr... Accessoires Omschrijving voor

Na het aansluiten van alle elektroden en sensoren kunt u zich thuis niet meer omkleden of douchen. Daarnaast bent u ꞌs middags en ’s avonds beperkt in uw dagelijkse bezigheden,

Ik sta onder beschermingsbewind, maar wil graag zelf leren om te gaan met mijn financiën.. Budgetondersteuning op Maat

Omdat het leren leven met een beperking ook gevolgen heeft voor uw omgeving is een actieve rol in de revalidatie van partner en/of andere direct betrokke- nen heel

Ook voor vragen in verband met uw medische conditie kunt u via de kinesitherapeut bij de arts terecht.. 2.2

3.4 Als de Jeugdhulpaanbieder voor het uitvoeren van de Individuele voorziening een of meer overeenkomsten sluit met Jeugdige en/of Ouder, dan kan de Jeugdhulpaanbieder

Een aanbieder schetst dat de aanbieders niet bepalen wie er naar hen wordt toegeschoven en hoeveel er naar de GGZ-aanbieders toekomt, hij wijst op de sociale context en vraagt of