• No results found

De invloed van competitie op de creatieve prestaties van volwassenen met ADHD

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van competitie op de creatieve prestaties van volwassenen met ADHD"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Competitie op de Creatieve Prestaties van

Volwassenen met ADHD

Yvonne van der Plas

Studentnummer: 10017518 Bachelorproject A&O Aantal woorden: 5213 Datum: 24 juni 2016 Begeleider: Nathalie Boot

(2)

1 Abstract

Eerder onderzoek heeft aangetoond dat volwassenen met Attention Deficit Hyperactivity

Disorder (ADHD) hoger scoren op erkende creatieve prestaties in het dagelijks leven dan

volwassenen zonder ADHD (White & Shah, 2011), maar niet beter scoren op creatieve laboratorium taken (Zabelina, Condon & Beeman, 2015). Om te onderzoeken of deze

tegenstrijdigheid verklaard kan worden door het competitieve element in de erkende creatieve prestaties, is in dit onderzoek gekeken naar de invloed van ADHD op de indicatoren:

vloeiendheid, flexibiliteit en originaliteit van creativiteit. Deze indicatoren zijn gemeten aan de hand van een divergent denken taak waarbij competitie werd gemanipuleerd. Tussen de 68 deelnemers in de steekproef is onderscheid gemaakt tussen de deelnemers met ADHD (N = 31) en zonder ADHD (N = 37). Uit de resultaten blijkt dat de deelnemers met ADHD niet significant beter scoren dan de deelnemers zonder ADHD op alle drie de indicatoren van creativiteit. Dit effect is ook niet aangetoond wanneer competitie is meegenomen als moderator.

(3)

2 Inleiding

Het Universitair Medisch Centrum Groningen start binnenkort met zestien andere onderzoeksinstituten uit acht verschillende landen een onderzoek naar de oorzaak en gevolgen van de neuropsychologische-stoornis Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) (UMCG, 2016; White & Shah, 2011). In dit onderzoek wordt gekeken naar de gehele levensloop van patiënten met ADHD en niet alleen naar de kindertijd zoals bij veel onderzoeken wordt gedaan. Onderzoek naar ADHD is belangrijk om betere inzichten tot stand te brengen betreffende de ontwikkeling van veel voorkomende problemen zoals angsten, depressies, middelenmisbruik en overgewicht samengaand met ADHD (UMCG, 2016). Aangezien 4-7% van de totale populatie wereldwijd deze concentratiestoornis heeft, is de stoornis een groot maatschappelijk probleem (Spencer, Biederman & Mick, 2007). Uit onderzoek van Kessler et al. (2005) blijkt onder andere dat werknemers met ADHD minder goed presteren dan werknemers zonder ADHD, wat zorgt voor een gemiddeld verlies van 120 miljoen arbeidsdagen van de Amerikaanse beroepsbevolking. ADHD heeft dus zowel

negatieve gevolgen voor de patiënten, als voor hun omgeving.

ADHD wordt vaak als een handicap gezien, maar deze stoornis heeft echter ook een aantal kwaliteiten (Barkley, 1997). Een voorbeeld hiervan is dat het idee heerst dat mensen met ADHD creatiever zijn dan mensen zonder ADHD. Onder creativiteit wordt verstaan: het kunnen produceren van originele en passende ideeën, het oplossen van problemen en het ontwikkelen van producten (Sternberg & Lubart, 1999). Uit onderzoek van White en Shah (2011) blijkt inderdaad dat volwassenen met ADHD op verschillende domeinen van

creativiteit meer creatieve prestaties in het dagelijks leven leveren dan mensen zonder ADHD. Uit laboratoriumonderzoek van Zabelina, Condon en Beeman (2015) blijkt echter dat

(4)

3 ADHD. Dit is een tegenstrijdig resultaat aangezien mensen met ADHD in het dagelijks leven wel beter presteren op het creatieve vlak dan mensen zonder ADHD, maar niet tijdens

creatieve laboratoriumtaken (White & Shah, 2011; Zabelina, Condon & Beeman, 2015) Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de erkende creatieve prestaties vaker in wedstrijdvorm tot uiting komen, waardoor mensen met ADHD hier hoger presteren door een gevoel van competitie (Carson, Peterson & Higgins, 2005). Uit onderzoek van Geurts, Luman en Van Meel, (2008) blijkt dat mensen met ADHD een hogere motivatie hebben wanneer zij een taak moeten doen met een competitief element in vergelijking tot een taak zonder competitief element. Doordat hun motivatie hoger is bij deze taak, scoren zij hier hoger dan de controlegroep die minder competitief is aangelegd. Het competitieve element is in de creatieve laboratoriumtaken nog niet meegenomen als moderator, waardoor deelnemers bij vorige laboratoriumonderzoeken mogelijk minder gemotiveerd waren om de taak goed te doen, in vergelijking tot de erkende creatieve taken in het dagelijks leven.

Omdat competitie een positief effect heeft op de prestaties van mensen met ADHD, kan dit mogelijk de relatie tussen ADHD en creativiteit versterken. Om deze reden wordt in dit onderzoek gekeken naar de relatie tussen ADHD en creativiteit, wanneer een competitief element aan de creativiteitstaak in het laboratorium wordt toegevoegd. Wanneer deze relatie wordt bevestigd, kunnen competitieve elementen in de creatieve werk- of schoolomgeving van mensen met ADHD worden toegepast, waardoor de creatieve prestaties verhoogd zullen worden.

Attention Deficit/Hyperactivity Disorder

Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) is een neuropsychologische

(5)

4 (Castellanos, Sonuga-Barke, Milham & Tannock, 2006). Daarnaast zijn lage

frustratietolerantie, het wisselen tussen activiteiten, moeite met organiseren en dagdromen andere bijkomende symptomen (Spencer, Biederman & Mick, 2007). De DSM-V is de eerste DSM die rekening houdt met het feit dat deze stoornis niet alleen kinderen aangaat, maar ook adolescenten en volwassenen (American Psychiatric Association, 2013). Verder worden in de DSM-V verschillende subtypen onderscheiden binnen ADHD, waaronder: het predominantly

inattentive type (ADHD-IA), het predominantly hyperactive-impulsive type (ADHD-HI) en

het gecombineerde type (ADHD-C) (Bell, 2011). Mensen met ADHD-IA ervaren

voornamelijk concentratieproblematiek. Hierbij kan gedacht worden aan moeite hebben om aandacht bij taken te houden, niet luisteren tijdens een gesprek, moeite hebben met het organiseren van taken en vergeetachtigheid tijdens dagelijkse bezigheden. De symptomen die mensen met ADHD-HI ervaren zijn hyperactiviteit en impulsiviteit zonder concentratie problematiek. Voorbeelden hiervan zijn met handen en/of voeten tikken, antwoord geven op vragen voor dat de vraag helemaal is gesteld, problemen hebben met op de eigen beurt wachten, en ongepast reageren op bepaalde situaties (Steunpunt ADHD, 2012). Mensen met het gecombineerde type hebben symptomen van hyperactiviteit, impulsiviteit en

concentratieproblematiek (Carlson, Shin & Booth, 1999).

De symptomen van ADHD kunnen zoals eerder genoemd op persoonlijk gebied als probleem worden gezien, maar ook op maatschappelijk gebied. Naast negatief, kunnen sommige symptomen ook als positief worden beschouwd (Barkley, 1997). Omdat mensen met ADHD impulsiever, sneller afgeleid en ongeorganiseerder zijn dan mensen zonder ADHD - en deze eigenschappen samenhangen met creativiteit - wordt er gedacht dat mensen met ADHD creatiever zijn dan mensen zonder ADHD (Dreisbach & Goschke, 2004; Funk, Chessare, Weaver & Exley, 1993).

(6)

5 Creativiteit, Competitie en ADHD

Onder creativiteit wordt het kunnen produceren van originele en passende ideeën, het oplossen van problemen en het ontwikkelen van producten verstaan (Sternberg & Lubart, 1999). Dit kan op verschillende vlakken naar voren komen, zoals drama, humor, muziek, beeldende kunst, creatief schrijven, uitvindingen, wetenschappelijke ontdekkingen, culinaire kunst, architectuur en dans (White & Shah, 2011). Volgens het dual pathway to creativity

model (Nijstad, De Dreu, Rietzschel & Baas, 2010) kan creativiteit door middel van

cognitieve volharding of cognitieve flexibiliteit tot stand komen. Cognitieve volharding houdt in dat door middel van een goede focus verder geborduurd wordt op hetzelfde idee en

hierdoor nieuwe inzichten ontstaan. Hierbij wordt één perspectief in de diepte verder onderzocht. Aan de hand van cognitieve volharding zal alleen tot een creatief idee worden gekomen, wanneer andere voor de hand liggende ideeën worden verworpen (Nijstad, De Dreu, Rietzschel & Baas, 2010). Cognitieve flexibiliteit houdt in dat men snel tussen

verschillende perspectieven en benaderingen kan wisselen. Omdat hierbij niet vastgehouden wordt aan reguliere denkpatronen, maar verschillende connecties worden gelegd tussen niet samenhangende ideeën, ontstaan er nieuwe ideeën die mogelijk creatief zijn. Cognitieve flexibiliteit is een vorm van divergent denken. Divergent denken houdt in het in staat zijn om op verschillende manieren een probleem op te lossen. Dit is een belangrijke capaciteit van creativiteit (Vincent, Decker & Mumford, 2002).

Aan de hand van een divergent denken taak kan creativiteit worden getest. Er kunnen verschillende indicatoren van creativiteit worden onderzocht aan de hand van een divergent denken taak, waaronder: flexibiliteit, vloeiendheid en originaliteit. Flexibiliteit houdt hierbij in het aantal verschillende categorieën die aangehaald worden tijdens de divergent denken taak. Vloeiendheid houdt het aantal antwoorden per categorie in die tijdens de divergent

(7)

6 denken taak worden bedacht en originaliteit is de statistische frequentie van een idee.

Wanneer een idee weinig voorkomt, wordt dat als origineler beschouwd dan wanneer

meerdere deelnemers op de divergent denken taak hetzelfde idee hebben gegeven (Nijstad, De Dreu, Rietzschel & Baas, 2010). Omdat bij flexibiliteit tussen verschillende perspectieven en benaderingen wordt gewisseld, en mensen met ADHD dit ook doen door een gebrek aan lange concentratie, is het mogelijk dat mensen met ADHD hoger scoren op flexibiliteit (Castellanos, Sonuga-Barke, Milham & Tannock, 2006). Mede doordat mensen met ADHD zich niet lang kunnen concentreren op een perspectief, en de focus bij vloeiendheid langer op één categorie ligt, zal de score op vloeiendheid niet hoog zijn. De score op originaliteit zal door de verschillende connecties die tussen de perspectieven worden gelegd wel hoog zijn bij mensen met ADHD.

Uit onderzoek van White & Shah (2011) blijkt dat volwassenen met ADHD hoger scoren op verbale creatieve taken en hoger scoren op erkende creatieve prestaties in het dagelijks leven dan volwassenen zonder ADHD. Bij erkende creatieve prestaties kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een prijs winnen voor een wetenschappelijke ontdekking, een toneel optreden of creatief schrijven (Carson, Peterson & Higgins, 2005). Verder blijkt uit onderzoek van Zabelina, Condon en Beeman (2015) ook dat mensen met ADHD hoger scoren op creatieve prestaties in het dagelijks leven. Echter, wanneer dezelfde mensen met ADHD een creatieve divergent denken taak in het laboratorium doen, is hun creatieve prestatie niet beter dan die van mensen zonder ADHD (Abraham, Windmann, Siefen, Daum, & Güntürkün, 2016). Er zijn ook laboratoriumonderzoeken die de relatie tussen ADHD en creativiteit wel aantonen (White & Shah, 2006).

Omdat de erkende creatieve prestaties in het dagelijks leven vaak in een competitieve setting plaats vinden – zoals wedstrijden – en creatieve laboratorium taken niet, is het

(8)

7 mogelijk dat mensen met ADHD door het competitieve element meer gemotiveerd zijn tijdens de creatieve taak, en hierdoor hoger scoren op erkende creatieve prestaties in het dagelijks leven dan mensen zonder ADHD.

Onder competitie wordt het verlangen om te winnen in een interpersoonlijke situatie verstaan (Smither & Houston, 1992). Uit onderzoek van Geurts, Luman en Van Meel, (2008) blijkt dat mensen met ADHD een hogere motivatie hebben wanneer zij een taak moeten doen met een competitief element in vergelijking tot een taak zonder competitief element.

Competitie is dus een manier om motivatie te bevorderen. Aan de hand van competitie kan men op drie verschillende manieren meer gemotiveerd raken, te weten: de behoefte om te willen winnen van een ander, de behoefte om de eigen prestaties te verbeteren of door meer moeite ergens in te stoppen (Franken & Brown, 1995). In het geval van dit onderzoek zal men meer gemotiveerd raken door het willen winnen van een ander.

Huidige studie

Uit voorgaande studies is gebleken dat mensen met ADHD hoger scoren op erkende creatieve prestaties in het dagelijks leven dan mensen zonder ADHD (White & Shah, 2011), maar niet hoger scoren op creativiteitstaken in het laboratorium (Zabelina, Condon & Beeman, 2015). Het is mogelijk dat erkende creatieve prestaties in het dagelijks leven vaker in competitieve vorm plaats vinden en dat mensen met ADHD hier gevoeliger voor zijn dan mensen zonder ADHD. Uit onderzoek van Carlson, Booth, Shin & Canu (2002) blijkt dat mensen met ADHD beter presteren wanneer een competitief element aan bepaalde taken wordt toegevoegd. Om deze reden is het interessant om te onderzoeken of mensen met ADHD wel beter presteren dan mensen zonder ADHD op een divergent denken taak in het laboratorium wanneer een competitief element aan de taak is toegevoegd.

(9)

8 In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed van ADHD op de drie indicatoren flexibiliteit, vloeiendheid en originaliteit van creativiteit, wanneer competitie wordt

meegenomen als moderator. Om dit te meten worden de scores van de ADHD-groep en de controlegroep op divergent denken taken met elkaar vergeleken. Competitie wordt tijdens de divergent denken taken binnen de twee groepen gemanipuleerd. Er wordt verwacht dat de deelnemers met ADHD hoger zullen scoren op de divergent denken taak op de

creativiteitsindicatoren flexibiliteit en originaliteit dan deelnemers zonder ADHD. Ook wordt verwacht dat de deelnemers met ADHD nog hoger zullen scoren op flexibiliteit en

originaliteit wanneer een competitief element aan de divergent denken taak wordt toegevoegd. Voorts wordt verwacht dat deelnemers met ADHD niet beter scoren op de

creativiteitsindicator vloeiendheid, Omdat door de concentratieproblematiek waarschijnlijk niet op één categorie de focus kan worden gehouden, zullen mensen met ADHD binnen de categorieën niet meer antwoorden gegeven dan mensen zonder ADHD, maar wel meer verschillende categorieën worden aangehaald. Tot slot wordt verwacht dat deze relatie niet sterker wordt door het competitief element, wat betekent dat deelnemers met ADHD niet hoger scoren op vloeiendheid wanneer een competitief element aan de divergent denken taak wordt toegevoegd.

Methode Deelnemers en Design

Aan het onderzoek namen 69 deelnemers deel, zowel met als zonder ADHD. De ADHD-groep (N = 31) telde 17 vrouwen (45.2%) en de controlegroep (N = 38) telde 28 vrouwen (27%). Binnen beide groepen werd competitie gemanipuleerd. De deelnemers in de ADHD-groep waren gediagnosticeerd met een van de subtypen van ADHD volgens de

(10)

9 IV of DSM-V. Zowel de ADHD-groep (M = 21.84, SD = 2.55) als de controlegroep (M = 24.48, SD = 3.92) hadden een leeftijd tussen de 18 en 36 jaar. De deelnemers zijn

voornamelijk via het eigen netwerk van de onderzoekers en via de website van de Universiteit van Amsterdam geworven, waardoor de deelnemers gemiddeld (72.1%) een hoog

opleidingsniveau hadden van HBO of WO. Er werd een beloning van vijf euro gegeven voor deelname aan het onderzoek of 0.5 proefpersoonpunt. De participanten die deelnamen aan het onderzoek (N = 69) zijn niet allemaal meegenomen in de analyse. Er is één deelnemer uit de controlegroep uitgesloten voor de analyse, omdat deze naar alcohol rook en dit van invloed zou kunnen zijn op de creatieve prestaties van de deelnemers.

Materialen

Alternative Uses Task (AUT), competitiemanipulatie.

In beide groepen moesten de deelnemers vier keer een divergent denken-taak, de

Alternative Uses Task (AUT; Guilford, 1967), uitvoeren. Voorafgaand aan de taak kregen de

deelnemers een instructie te lezen waarin werd vermeld dat voor vier objecten zo veel mogelijk nieuwe, originele gebruikswijzen moesten worden bedacht. De deelnemers kregen per object een minuut de tijd. Tijdens dit onderzoek werden de volgende woorden getoond: een blikje, een boek, een handdoek en een riem. Na elke AUT kregen de deelnemers drie vragen met betrekking tot hun motivatie tijdens de taak. Deze vragen zagen er als volgt uit: ‘Ik vond het leuk om nieuwe manieren te bedenken om dit voorwerp te gebruiken’, ‘Het was belangrijk voor me om goed te presteren tijdens deze taak’, ‘Ik heb erg mijn best gedaan om originele manieren te bedenken om dit voorwerp te gebruiken’ en konden beantwoord worden aan de hand van een Likertschaal die liep van 1: ‘Helemaal niet mee eens’ tot 5: ‘Helemaal

(11)

10 mee eens’. De vragen met betrekking tot motivatie werden echter niet meegenomen in dit onderzoek.

De antwoorden van de deelnemers op de AUT’s zijn door drie getrainde codeurs beoordeeld op drie indicatoren van creativiteit; vloeiendheid, flexibiliteit en originaliteit (Nijstad, De Dreu, Rietzschel & Baas, 2010). Vloeiendheid houdt het gemiddeld aantal antwoorden in dat tijdens de divergent denken taak per categorie wordt bedacht. De indicator flexibiliteit houdt het aantal verschillende categorieën in die aangehaald worden tijdens de divergent denken taak. De antwoorden van alle deelnemers zijn voor flexibiliteit door drie getrainde codeurs gecategoriseerd aan de hand van een categorieënlijst van ongeveer dertig categorieën. Zo werd het antwoord ‘slaan’ in de AUT met het object riem onder categorie 9: ‘agressie/vandalisme’ geschaard, maar het antwoord ‘als hondenriem gebruiken’ onder categorie 11: ‘attribuut huisdier’ geplaatst. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor

flexibiliteit is goed (alle Cohen’s kappa’s > .66). Tot slot houdt originaliteit de frequentie van een antwoord in. Wanneer een antwoord weinig voorkomt, wordt dat als origineler

beschouwd dan wanneer meerdere deelnemers op de divergent denken taak hetzelfde antwoord hebben bedacht. Voor originaliteit zijn de antwoorden van alle deelnemers door dezelfde getrainde codeurs gescoord op een schaal van 1: ‘Helemaal niet origineel’ tot 5: ‘Heel erg origineel’. Ook de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor originaliteit was goed (alle intraclass-correlaties > .78).

Competitiemanipulatie.

Voorafgaand aan de AUT werd in de instructie vermeld dat de deelnemers, door het bedenken van creatievere ideeën dan de aan hen willekeurig gekoppelde proefpersoon, een bonus van vijf euro konden winnen bovenop de vijf euro of 0.5 proefpersoonpunt voor

(12)

11 deelname aan het onderzoek. De ideeën bij twee van de vier AUT’s werden vergeleken met de ideeën van een willekeurig andere deelnemer uit de steekproef en de ideeën bij de overige twee AUT’s telden mee voor de individuele prestatie op de taak. Voorafgaand aan elke AUT werd aan de deelnemer duidelijk gemaakt of de AUT meetelde voor de bonus of voor de individuele prestatie. Wanneer de deelnemer had gewonnen werd de bonus van vijf euro op rekening overgemaakt nadat alle deelnemers hadden deelgenomen aan het onderzoek. Er werd echter niet voorafgaand aan de test verteld dat de extra beloning van vijf euro na een aantal weken werd uitbetaald. Hiervoor is gekozen omdat mensen met ADHD gevoeliger zijn voor een directe in plaats van voor een vertraagde bekrachtiger en hierdoor de manipulatie dan minder effect zou hebben op de deelnemers (Kohls, Herpertz-Dahlmann, Konrad, 2009). Om te controleren of de manipulatie effect had, werden na de vier AUT’s aan de deelnemers vragen gesteld met betrekking tot de ervaren competitie. De vraagstelling zag er als volgt uit: ‘Ik had het gevoel dat ik meedeed aan een wedstrijd met iemand anders’, ‘Ik had het gevoel dat ik iets kon winnen door creatiever te zijn dan de ander’, ‘Ik was me ervan bewust dat ik een bonus zou kunnen winnen’. De vragen werden beantwoord aan de hand van een

Likertschaal die liep van 1: ‘Helemaal niet’ tot 5: ‘Heel erg’.

ADHD-vragenlijst.

Beide groepen deelnemers moesten de Zelf-rapportage vragenlijst over

aandachtsproblemen en hyperactiviteit voor volwassenheid van Kooij en Buitelaar (1997) invullen, die bedoelt is om ADHD-klachten bij volwassenen vast te stellen. De vragenlijst kan onderverdeeld worden in twee subschalen, waarbij een subschaal aandachtstekort meet en de andere subschaal hyperactiviteit en impulsiviteit. De vragenlijst, bestaande uit 23 items, heeft vragen zoals: ‘Ik let onvoldoende op details bij mijn werk’, ‘Ik sta snel op van mijn stoel in

(13)

12 situaties waarin verwacht wordt dat ik netjes blijf zitten’, ‘Ik praat aan één stuk door’. De vragen werden beantwoord door een van de antwoordopties aan te vinken: 0 = nooit of zelden, 1 = soms, 2 = vaak, 3 = erg vaak, en moesten betrekking hebben op het gedrag van de deelnemer van de afgelopen zes maanden. Uit een betrouwbaarheidsanalyse blijkt dat de Zelf-rapportage vragenlijst over aandachtsproblemen en hyperactiviteit voor volwassenheid van Kooij en Buitelaar (1997) betrouwbaar is (α = .93). Ook zijn de subschalen voor

hyperactiviteit (α = .87) en aandachtstekort (α = .88) betrouwbaar.

Procedure

Voordat de deelnemers aan het onderzoek begonnen, moest door hen een informed consent worden ondertekend zodat de deelnemers ingelicht waren over het doel van het onderzoek, en wisten dat zij ten alle tijden konden stoppen tijdens de taak. Aan zowel de ADHD-groep als de controlegroep werd verteld dat ze een creativiteitstaak moesten uitvoeren met daarop aansluitend een aantal vragenlijsten. Beide groepen ondergingen viermaal de AUT met verschillende voorwerpen (blikje, boek, handdoek, riem). Na elke AUT moesten de deelnemers drie vragen beantwoorden met betrekking tot hun motivatie tijdens de AUT. Deze vragen zijn echter niet relevant voor dit onderzoek. Na afloop van de AUT moesten de

deelnemers de vragen met betrekking tot de manipulatiecheck voor competitie beantwoorden. Vervolgens werd de Zelf-rapportage vragenlijst over aandachtsproblemen en hyperactiviteit voor volwassenheid van Kooij en Buitelaar (1997) door de deelnemers ingevuld. Ook werden vragenlijsten afgenomen met betrekking tot creativiteit en prestatie, maar deze zijn niet opgenomen in deze studie. Na het afronden van de bovenstaande vragenlijsten werden een aantal demografische vragen gesteld, zoals leeftijd geslacht en opleidingsniveau. Verder werden, in het geval van een ADHD diagnose, vragen gesteld over deze diagnose,

(14)

13 medicatiegebruik en comorbiditeit. Omdat de data pas met een random ander persoon kon worden vergeleken na afloop van het gehele onderzoek, moesten deelnemers hun

rekeningnummer noteren zodat bij winst de vijf euro achteraf overgemaakt kon worden.

Resultaten Beschrijvende Statistieken

In de analyse is een standaardisatiecheck uitgevoerd op sekse en leeftijd. Sekse bleek gelijk verdeeld te zijn over de ADHD-groep en de controlegroep (χ2

(1) = 2.43, p = .12), leeftijd echter niet. De deelnemers in de ADHD-groep (M = 24.48, SD = 3.92) waren in vergelijking tot de controlegroep (M = 21.78, SD = 2.56) significant ouder t(66) = -3.41, p = .001. In Tabel 1 is te zien dat leeftijd negatief correleert met de manipulatiecheck voor

competitie (r = -.33, p = .005). Om deze reden is in de analyse gecorrigeerd op leeftijd. Ook is in de tabel te zien dat diagnose positief correleert met leeftijd, en negatief correleert met de manipulatiecheck voor competitie. Hieruit volgt logischerwijs dat de ADHD-groep minder competitie ervaart, omdat de manipulatiecheck voor competitie negatief is gecorreleerd met leeftijd en de ADHD-groep ouder is. Verder is in Tabel 1 te zien dat de manipulatiecheck voor competitie positief correleert met de gemiddelde score op de creativiteitsindicatoren vloeiendheid en flexibiliteit. Ook correleren deze twee indicatoren van creativiteit positief met elkaar. Dit is logisch aangezien vloeiendheid berekend wordt aan de hand van het aantal categorieën van flexibiliteit gedeeld door het aantal antwoorden.

(15)

14 Tabel 1

Correlaties tussen Diagnose, Leeftijd, Manipulatiecheck competitie en de drie indicatoren van creativiteit. M SD 1. 2. 3. 4. 5. 1. Diagnose 0.46 .50 2. Leeftijd 23.01 3.50 ,39** 3. Manipulatiecheck competitie 3.70 .90 -,28* -,33** 4. Gemiddelde vloeiendheid 5.33 2.49 ,07 ,10 ,31* 5. Gemiddelde flexibiliteit 4.24 1.50 ,10 ,10 ,30* ,81** 6. Gemiddelde originaliteit 1.70 .33 ,07 ,10 ,17 ,04 -,07 * p < .05, ** p < .001 Manipulatiechecks

Om te controleren of deelnemers competitie ervoeren tijdens de AUT’s, is een manipulatiecheck uitgevoerd. Uit de analyse bleek dat de competitie manipulatie (M = 3.69,

SD = .90) significant is t(67) = 33.70, p < .001, wat betekent dat de manipulatie succesvol was

en de deelnemers competitie ervoeren tijdens de AUT’s. Verder bleek dat de ADHD-groep (M = 3.42, SD = 0.95) significant lager scoorde dan de controlegroep (M = 3.93, SD = 0.8) op de manipulatiecheck met betrekking tot het ervaren van competitie t(66) = 2.4, p < .019. Dit komt mogelijk doordat de controlegroep jonger is dan de ADHD-groep, en leeftijd negatief gecorreleerd is met het ervaren van competitie.

Vervolgens is gekeken of de ADHD-groep hoger scoort op de Zelf-rapportage vragenlijst over aandachtsproblemen en hyperactiviteit voor volwassenheid van Kooij en Buitelaar (1997). De deelnemers in de ADHD-groep (M = 3.55, SD = 0.42) scoorden

significant hoger dan de controlegroep (M = 2.38, SD = 0.55) op deze vragenlijst t(65.55) = -9.98, p < .001.

(16)

15 Hypothesetoetsingen

Bij de hypothesetoetsing is gekeken naar de hoofdeffecten en interactie-effecten van ADHD op de verschillende indicatoren van creativiteit, met competitie als within-subject

factor en leeftijd al covariaat. Hierbij werden de drie indicatoren van creativiteit bij elke

analyse apart gemeten.

Op de eerste plaats is gekeken naar de invloed van diagnose op de

creativiteitsindicator vloeiendheid met en zonder competitie als moderator. Het hoofdeffect van diagnose op vloeiendheid was niet significant F(1, 65) = 1.02, p = .32. Dit betekent dat de ADHD-groep (M = 5.52, SD = 2.12) niet significant hoger scoorde op vloeiendheid dan de controlegroep (M = 5.18, SD = 2.79). Hiermee is de hypothese dat mensen met ADHD niet hoger scoren op vloeiendheid bevestigd. Verder bleek er ook geen hoofdeffect van competitie op vloeiendheid te zijn F(1, 65) = 2.13, p = .150. Dit betekent dat er niet significant hoger werd gescoord op de AUT’s met competitie (M = 5.45, SD = 2.33) in vergelijking tot de AUT’s zonder competitie (M = 5.33, SD = 2.49). Als laatste werd ook geen significant

interactie effect gevonden tussen diagnose en competitie op vloeiendheid F(1, 65) = 3.51, p = .066. Dit betekent dat de ADHD-groep (M = 5.97, SD = 2.21) niet significant hoger scoorde dan de controlegroep (M = 5.01, SD = 2.38) op vloeiendheid in de competitieconditie in vergelijking tot de controleconditie. Hiermee is de hypothese dat mensen met ADHD niet beter scoren dan mensen zonder ADHD op vloeiendheid, wanneer competitie wordt meegenomen als moderator, bevestigd.

Op de tweede plaats is gekeken naar de invloed van diagnose op de

creativiteitsindicator flexibiliteit met en zonder competitie als moderator. Het hoofdeffect van diagnose op flexibiliteit was niet significant F(1, 65) = 1.94, p = .168. Dit betekent dat de ADHD-groep (M = 4.39, SD = 1.26) niet significant hoger scoorde op flexibiliteit dan de

(17)

16 controlegroep (M = 4.10, SD = 1.69). Hiermee is de hypothese dat mensen met ADHD hoger scoren op flexibiliteit niet bevestigd. Verder bleek er ook geen hoofdeffect van competitie op flexibiliteit te zijn F(1, 65) = 1.57, p = .214. Dit betekent dat er niet significant hoger werd gescoord op de AUT’s met competitie (M = 4.33, SD = 1.62) in vergelijking tot de AUT’s zonder competitie (M = 4.23, SD = 1.50). Als laatste werd er ook geen significant interactie effect gevonden tussen diagnose en competitie op flexibiliteit F(1, 65) = 2.53, p = .117. Dit betekent dat de ADHD-groep (M = 4.73, SD = 1.60) niet significant hoger scoorde dan de controlegroep (M = 4.00, SD = 1.62) op vloeiendheid in de competitieconditie in vergelijking tot de controleconditie. Hiermee is de hypothese dat mensen met ADHD beter scoren dan mensen zonder ADHD op flexibiliteit wanneer competitie wordt meegenomen als moderator niet bevestigd.

Tot slot is gekeken naar de invloed van diagnose op de creativiteitsindicator originaliteit met en zonder competitie als moderator. Het hoofdeffect van diagnose op originaliteit was niet significant F(1, 65) = 0.65, p = .423. Dit betekent dat de ADHD-groep (M = 1.73, SD = .38) niet significant hoger scoorde op originaliteit dan de controlegroep (M = 1.68, SD = .27). Hiermee is de hypothese dat mensen met ADHD hoger scoren op originaliteit niet bevestigd. Verder bleek er wel een hoofdeffect van competitie op originaliteit te zijn F(1, 65) = 5.34, p = .024. Dit betekent dat er significant hoger werd gescoord op de AUT’s met competitie (M = 1.81, SD = .54) in vergelijking tot de AUT’s zonder competitie (M = 1.70,

SD = .33). Als laatste werd er geen significant interactie effect gevonden tussen diagnose en

competitie op originaliteit F(1, 65) = 0.67, p = .417. Dit betekent dat de ADHD-groep (M = 1.84, SD = .50) niet significant hoger scoorde dan de controlegroep (M = 1.79, SD = .58) op originaliteit bij de competitieconditie in vergelijking tot de controleconditie. Hiermee is de

(18)

17 hypothese dat mensen met ADHD beter scoren dan mensen zonder ADHD op originaliteit wanneer competitie wordt meegenomen als moderator niet bevestigd.

Discussie

In deze studie werd de invloed van ADHD op drie indicatoren: vloeiendheid,

flexibiliteit en originaliteit van creativiteit onderzocht, met competitie als moderator. Er werd verwacht dat de deelnemers met ADHD hoger zouden scoren op de creativiteitsindicatoren flexibiliteit en originaliteit dan deelnemers zonder ADHD. Deze verwachting werd echter niet bevestigd. Daarnaast werd verwacht dat de deelnemers met ADHD nog hoger zouden scoren op flexibiliteit en originaliteit wanneer een competitief element aan de divergent denken taak werd toegevoegd. Ook deze verwachting werd niet bevestigd. Verder werd verwacht dat deelnemers met ADHD niet beter zouden scoren op de creativiteitsindicator vloeiendheid en dat deze relatie ook niet zou worden aangetoond met competitie als moderator. Hierbij werden beide verwachtingen bevestigd. Een ander opvallend resultaat is dat de controlegroep significant meer competitie ervoer dan de ADHD-groep.

Zoals verwacht is er geen effect van ADHD op de indicator vloeiendheid van

creativiteit gevonden, zowel met als zonder competitie als moderator. Aangezien mensen met ADHD als symptomen onder andere een verkorte spanningsboog, het wisselen tussen

activiteiten en moeite met organiseren hebben en deze symptomen niet overeen lijken te komen met het focussen op één idee, werd verwacht dat adolescenten met ADHD niet beter zouden scoren op vloeiendheid dan adolescenten zonder ADHD (Castellanos, Sonuga-Barke, Milham & Tannock, 2006; Spencer, Biederman & Mick, 2007).

De verwachting betreffende de invloed van ADHD op de indicator flexibiliteit van creativiteit is niet bevestigd. Ook wanneer competitie werd meegenomen als moderator werd

(19)

18 deze relatie niet aangetoond. Flexibiliteit kijkt naar het aantal verschillende categorieën dat is aangehaald in de divergent denken taak. Omdat bij flexibiliteit tussen verschillende

perspectieven en benaderingen wordt gewisseld, en mensen met ADHD dit ook doen door een gebrek aan lange concentratie, werd verwacht dat mensen met ADHD hoger zouden scoren op flexibiliteit (Castellanos, Sonuga-Barke, Milham & Tannock, 2006). In een onderzoek van White en Shah (2006) kwamen op alle drie de indicatoren van creativiteit wel significante verschillen naar voren tussen mensen met ADHD en mensen zonder ADHD. In dit onderzoek nam het overgrote deel van de steekproef echter geen medicatie. In de huidige studie hadden negen participanten dezelfde dag nog medicatie genomen. Hier is in deze studie niet op gecontroleerd. Uit onderzoek van González-Carpio Hernández en Serrano Selva (2016) blijkt dat wanneer mensen met ADHD medicatie nemen, zij even creatief of minder creatief zijn dan mensen zonder medicatie. Bij verder onderzoek is het daarom goed om te kijken of er verschil zit in de ADHD-groep met en zonder medicatie.

Tot slot is de verwachting betreffende de invloed van ADHD op de indicator

originaliteit van creativiteit niet bevestigd. Ook wanneer competitie wordt meegenomen als moderator wordt deze relatie niet aangetoond. Veel mensen met ADHD gaven aan tijdsdruk te voelen door de korte tijd die men kreeg voor de taak. Een verschil tussen de studie van White en Shah (2006) en de huidige studie is de tijd die de deelnemers kregen voor de AUT’s. In de huidige studie hadden de deelnemers één minuut per voorwerp, maar in het onderzoek van White en Shah (2006) kregen de deelnemers twee minuten. Het is mogelijk dat mensen met ADHD wel meer originele ideeën hadden, maar deze niet binnen de korte tijdspanne wisten te benoemen. Ondanks dat er verwacht zou worden dat deelnemers met ADHD door hun korte spanningsboog in een korter tijdsbestek meer creativiteit laten zien, blijken deze resultaten niet in lijn met het onderzoek van White en Shah (2006) (Castellanos, Sonuga-Barke, Milham

(20)

19 & Tannock, 2006). Een mogelijke verklaring zou zijn dat de tijdsdruk te overheersend is in het proces van creativiteit. Om deze reden is aan te raden dat om in vervolgonderzoek te controleren op tijdsdruk, bijvoorbeeld door een groep deelnemers met ADHD op de AUT één minuut te geven en de andere groep twee minuten.

Een verklaring voor het feit dat mensen met ADHD in deze studie niet hoger scoren op de drie indicatoren van creativiteit, wanneer competitie wordt meegenomen als moderator, is dat de controlegroep meer competitie heeft ervaren dan de ADHD-groep. Het is mogelijk dat de ADHD-groep minder competitie ervoer dan de controlegroep, doordat de verschillende subtypen van ADHD anders reageren op competitie. Uit onderzoek van Carlson, Booth, Shin, & Canu (2002) blijkt dat mensen met het ADHD-IA minder competitief zijn dan mensen met het gecombineerde type ADHD-C. Doordat in dit onderzoek de verschillende subtypen van ADHD bij elkaar zijn genomen, is het mogelijk dat wanneer deze subtypen apart worden geanalyseerd, mensen met ADHD-HI en het gecombineerde type ADHD-C meer competitie ervaren dan de controlegroep, maar mensen met ADHD-IA niet. Ook is het mogelijk dat door onderscheid te maken tussen de subtypen van ADHD sowieso al een verschil in creativiteit kan worden gevonden, onafhankelijk van competitie. Omdat de steekproef bij dit onderzoek niet groot genoeg was om de deelnemers met ADHD op te delen in de verschillende

subcategorieën zou hier in een vervolgonderzoek naar kunnen worden gekeken.

Naar aanleiding van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat mensen met ADHD niet creatiever zijn dan mensen zonder ADHD. Het positieve aspect van ADHD wordt

hiermee dus niet bevestigd, al is het feit dat mensen met ADHD niet lager scoren op creativiteit dan mensen zonder ADHD ook positief te noemen.

(21)

20 Literatuurlijst

American Psychiatric Association (2013). Attention Deficit/Hyperactivity Disorder. Geraadpleegd op 18 april 2016, van

http://www.dsm5.org/documents/adhd%20fact%20sheet.pdf

Abraham, A., Windmann, S., Siefen, R., Daum, I., & Güntürkün, O. (2006). Creative thinking in adolescents with attention deficit hyperactivity disorder (ADHD). Child

Neuropsychology, 12(2), 111-123.

Barkley, R. A. (1997). ADHD and the nature of self-control. Guilford Press.

Bell, A. S. (2011). A critical review of ADHD diagnostic criteria: what to address in the DSM-V. Journal of Attention Disorders, 15(1), 3-10.

Carlson, C. L., Shin, M., & Booth, J. (1999). The case for DSM-IV subtypes in ADHD.

Mental retardation and developmental disabilities research reviews,5(3), 199-206.

Carlson, C. L., Booth, J. E., Shin, M., & Canu, W. H. (2002). Parent-, teacher-, and self-rated motivational styles in ADHD subtypes. Journal of learning disabilities, 35(2), 104-113.

Carson, S. H., Peterson, J. B., & Higgins, D. M. (2005). Reliability, validity, and factor structure of the creative achievement questionnaire. Creativity Research Journal,

17(1), 37-50.

Castellanos, F. X., Sonuga-Barke, E. J., Milham, M. P., & Tannock, R. (2006). Characterizing cognition in ADHD: beyond executive dysfunction. Trends in cognitive sciences,

10(3), 117-123.

Dreisbach, G., & Goschke, T. (2004). How positive affect modulates cognitive control: reduced perseveration at the cost of increased distractibility. Journal of Experimental

(22)

21 Franken, R. E., & Brown, D. J. (1995). Why do people like competition? The motivation for

winning, putting forth effort, improving one's performance, performing well, being instrumental, and expressing forceful/aggressive behavior. Personality and Individual

Differences, 19(2), 175-184.

Funk, J. B., Chessare, J. B., Weaver, M. T., & Exley, A. R. (1993). Attention deficit

hyperactivity disorder, creativity, and the effects of methylphenidate.Pediatrics, 91(4), 816-819.

Geurts, H. M., Luman, M., & Van Meel, C. S. (2008). What’s in a game: the effect of social motivation on interference control in boys with ADHD and autism spectrum disorders.

Journal of Child Psychology and Psychiatry,49(8), 848-857.

González-Carpio Hernández, G., & Serrano Selva, J. P. (2016). Medication and creativity in attention deficit hyperactivity disorder (ADHD). Psicothema,28(1).

Guilford, J. P. (1967). The nature of human intelligence . New York: McGraw- Hill.

Kessler, R. C., Adler, L., Ames, M., Barkley, R. A., Birnbaum, H., Greenberg, P., ... & Üstün, T. B. (2005). The prevalence and effects of adult attention deficit/hyperactivity

disorder on work performance in a nationally representative sample of workers.

Journal of Occupational and Environmental Medicine, 47(6), 565-572.

Smither, R. D., & Houston, J. M. (1992). The nature of competitiveness: The development and validation of the competitiveness index. Educational and Psychological

Measurement, 52(2), 407-418.

Spencer, T. J., Biederman, J., & Mick, E. (2007). Attention-deficit/hyperactivity disorder: diagnosis, lifespan, comorbidities, and neurobiology. Journal of pediatric psychology,

(23)

22 Sternberg, R. J., & Lubart, T. I. (1999). The concept of creativity: Prospects and paradigms.

Handbook of creativity, 1, 3-15.

Steunpunt ADHD (2012). DSM-IV Criteria. Geraadpleegd op 24 mei 2016,

vanhttp://www.steunpuntadhd.nl/is-het-adhd/ad(h)d-vaststellen/dsm-iv-criteria/ UMCG (2016). Groot Europees Onderzoek Naar ADHD van Start. Geraadpleegd op 1 mei

2016, van https://www.umcg.nl/NL/UMCG/overhetumcg/Paginas/default.aspx Vincent, A. S., Decker, B. P., & Mumford, M. D. (2002). Divergent thinking, intelligence,

and expertise: A test of alternative models. Creativity research journal, 14(2), 163-178.

White, H. A., & Shah, P. (2006). Uninhibited imaginations: creativity in adults with attention-deficit/hyperactivity disorder. Personality and Individual Differences, 40(6), 1121-1131.

White, H. A., & Shah, P. (2011). Creative style and achievement in adults with attention-deficit/hyperactivity disorder. Personality and Individual Differences,50(5), 673-677. Zabelina, D. L., Condon, D., & Beeman, M. (2015). Do dimensional psychopathology

measures relate to creative achievement or divergent thinking?. Madness and

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

For roboticists hoping to program a care robot with sophisticated ethical reasoning capabilities it was revealed that such a robot may be considered a moral

Panel (c) shows the continuous and uninterrupted flow observed for D/d = 4: even at the largest particle volume fraction (φ ≈ 60%), no clog is observed (i.e., after ∼10 8

[r]

In the case of attack where the number of non-first packets is greater than the number of first packets, if the verified result of a Tree rule is 'ACCEPT' (i.e., the path

officials outside the school with a mandate from a national/local authority, by: (1) coordinating visits to all schools and stakeholders in the network; (2) examining the quality

The proposed kCF and kSF can be considered as grapheme-based representations and have several attractive properties: (1) kCF and kSF cover short contour and stroke fragments of

In this section, we evaluate the feature performance for writer identification based on single- script and the results on five data sets are given in Table 7.1, from which we can

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.. Downloaded