• No results found

De modulerende rol van positief affect op aandacht bij seriële informatie verwerking

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De modulerende rol van positief affect op aandacht bij seriële informatie verwerking"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Modulerende Rol van Positief Affect op Aandacht bij Seriële Informatie Verwerking

Naam: Floris Jan Frederik Willem Roelofs Studentnummer: 10212535

Begeleiders: Hans Phaf, Lotte Mulder Datum: 27-05-2016

Bachelorthese Psychologie, Brein & Cognitie

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd geprobeerd een onderscheid te vinden tussen twee hypothesen over de modulerende rol van emotie op aandacht. De spatiële hypothese verondersteld dat de grootte van aandacht hierdoor beïnvloed wordt terwijl de temporele hypothese verondersteld dat de flexibiliteit van aandacht hierdoor beïnvloed wordt. Deelnemers doorliepen na een positieve en negatieve affectieve inductie een visuele zoektaak met verschillende setsizes waarbij reactietijden en hellingen werden vergeleken per affectieve inductie. Voor een derde hypothese, waarbij zowel spatiële verbreding als switchen tussen stimuli zou plaatsvinden door toedoen van positief affect, werd de afstand tussen de stimuli gemanipuleerd. Affectieve inductie was bewerkstelligd door geluidsfragmenten en het schrijven van een persoonlijk emotioneel verhaal. De resultaten waren niet overtuigend maar neigen naar ondersteuning voor een temporele benadering van seriële affectieve aandachtsverwerking.

(3)

De Modulerende Rol van Positief Affect op Aandacht bij Seriële Informatie Verwerking

We hebben allemaal ervaring hoe emoties de overhand op ons kunnen nemen.

Iedereen heeft wel eens een spreekwoordelijke roze bril opgehad, waardoor we in een roes van verliefdheid of blije gevoelens zijn geraakt en we instanties aantrekkelijker vinden dan dat ze in werkelijkheid zijn. Deze positieve, maar ook negatieve,

gemoedstoestanden beïnvloeden de inhoud en de stijl van ons denken. Hoewel er vaak wordt gedacht aan hoe emotiegeladen objecten uit de omgeving ons een prettig of onprettig gevoel kunnen geven, bestaat er ook een omgekeerde reactie. Een prettig of onprettig gevoel kan neutrale objecten toch een gevoelskleur attribueren. Naast het feit dat emoties ons evaluatieproces lijken te beïnvloeden (Clore & Huntsinger, 2007), spelen emoties ook een rol in andere cognitieve processen. Zo blijkt uit onderzoek van Damasio in 1998 dat emotie invloed heeft op besluitvorming, hetgeen duidelijk te zien is bij beslissingen die benaderend of vermijdend van aard zijn. Phelps (2004) toonde aan dat emoties ook een rol spelen bij het consolideren van geheugensporen. Omdat emoties bij al deze vormen van informatieverwerking een cruciale

modelerende rol lijken te spelen, is emotie een diffuus en geworteld systeem in ons brein dat niet onafhankelijk gezien kan worden van verschillende cognitieve systemen (Gazzaniga, 2008).

Voor dit onderzoek benaderen we het attentionele systeem en onderzoeken we welke modulerende rol emotie hierin speelt. Een relevante theorie hierover is de broaden-and-build theory of positive emotions van Barbara L. Fredrickson (2004). Zij suggereert met deze theorie dat positief affect (plezier/geluk/vreugde) aandacht en de

(4)

manier van denken verbreedt, in tegenstelling tot negatief affect, dat de aandacht zou versmallen. Aandacht zou hierbij gezien kunnen worden als een spotlight waarbij affect de diameter ervan moduleert. Bij deze spatiële hypothese van aandacht wordt het affect niet opgewekt vanuit het object waar de aandacht op gevestigd is, maar is er sprake van een intrinsiek affectieve invloed op de verwerking van een neutrale

stimulus. Dit fenomeen van aandacht is onderzocht door Gasper en Clore (2002). Uit dit onderzoek bleek dat onder positief affect, er meer aandacht is voor globale aspecten, in tegenstelling tot negatief affect, waarbij de aandacht gericht wordt op lokale aspecten. Verdere ondersteuning voor de spatiële hypothese werd aangedragen door Rowe, Hirsh en Anderson (2007), waarbij men onder positief affect meer

interferentie had van perifere distractoren in vergelijking met negatief affect bij het uitvoeren van de Eriksen flanker-task (Eriksen, 1995). Rowe et al. (2007) verklaarde dit door te veronderstellen dat de spotlight van aandacht vergroot wordt door positief affect, waardoor er meer interferentie van distractoren optreedt. Hoewel deze

resultaten veel aandacht trokken, konden de resultaten van Rowe et al. (2007) niet succesvol worden gerepliceerd door Bruyneel, van Steenbergen, Hommel, Band, De Raedt en Koster (2013). In navolging van de kritiek op de spatiële hypothese

veronderstelden Heerebout, Todorović, Smedinga en Phaf (2013) dat emotie niet zozeer een modulerend effect heeft op het verbreden van aandacht, maar op het verplaatsen van aandacht bij niet-emotionele stimuli. In hun onderzoek werden deelnemers suboptimaal geprimed voor een positief of negatief affect. Deelnemers met een positieve prime konden makkelijker schakelen binnen een automatized response routine dan negatief geprimede deelnemers. Hieruit werd verondersteld dat onder positief affect de flexibiliteit van aandacht wordt vergroot. Phaf (2015) zette

(5)

deze hypothese kracht bij door aan de Eriksen flanker-task tijdsintervallen toe te voegen tussen de flankers en de target. Uit het onderzoek bleek dat tijdens een

Eriksen flanker-task, waarbij de flankers gemaskeerd werden aangeboden, deelnemers onder positief affect een snellere omschakelingstijd hadden in vergelijking met

deelnemers onder negatief affect, mogelijk omdat onder positief affect de aandacht sneller verplaatst kon worden van de flanker naar de target. De omgekeerde affectieve modulatie van flanker interferentie met gelijktijdige presentatie van flankers en target waren zelfs tegenovergesteld aan wat op grond van de spatiële hypothese zou mogen worden verwacht.Deze onderzoeksresultaten staan in schril contrast met resultaten van Rowe et al. (2007), wat een interessant vraagstuk oproept over de modulerende rol van affect op aandacht. In dit onderzoek wordt daarom geprobeerd een duidelijk onderscheid te vinden tussen de temporele en spaitiële benadering van aandacht en welke modulerende rol emotie hierop heeft.

Omdat er geen duidelijke temporele conclusies getrokken kunnen worden uit een standaard Eriksen flanker-task, wordt de temporele en de spatiële hypothese van aandacht in het huidig onderzoek onderzocht doormiddel van de visuele zoektaak. Hiervoor is gekozen omdat de visuele zoektaak zowel een beroep doet op de

verplaatsing van aandacht (het zoeken naar de target), als op de grootte van aandacht (variërende setsizes van de visuele zoekreeks). Binnen het paradigma van de visuele zoektaak poneerde Treisman en Galade (1980) de feature-integration theory of attention. Deze stelt dat aandacht serieel verdeeld moet worden over stimuli wanneer er gezocht moet worden naar een unieke target die met minimaal twee kenmerken overeenkomt met de distractoren. Zodoende biedt dit ruimte om te onderzoeken hoe

(6)

en of er een verschil tussen zit.

Het onderzoek maakte gebruik van een opzet waarbij de deelnemer de visuele zoektaak in twee blokken uitvoerde, onder positief affect en onder negatief affect. De affectieve inductie werd bewerkstelligd door het schrijven van een emotionele

persoonlijke ervaring die congruent was aan de emotie inductie van het desbetreffende blok. Om de inductie in stand te houden werd tijdens het blok positieve muziek of negatieve geluiden afgespeeld.

Omdat in dit onderzoek twee contrasterende hypothesen tegenover elkaar worden gezet, worden ook twee contrasterende verwachtingen voorspeld. De spatiële hypothese voorspelt dat onder positief affect meer interferentie per distractor optreedt tijdens de visuele zoektaak, met als gevolg een lineair verband tussen reactietijd en setsize. De helling van dit lineaire verband beschrijft de interferentie per distractor. Volgens de spatiële hypothese wordt een steilere helling onder positief affect dan onder negatief affect verwacht (Figuur 1). Onder de temporele hypothese wordt ook een lineair verband verwacht, echter beschrijft de helling in dit geval de switching time per item. Volgens de temporele hypothese wordt een kleinere helling onder positief affect dan onder negatief affect verwacht (Figuur 2).

(7)

Figuur 1. Reactietijd (ms) per setsize (4,10,18,30) verondersteld onder de spatiële hypothese. De helling beschrijft de interferentie per distractor.

Figuur 2. Reactietijd (ms) per setsize (4,10,18,30) verondersteld onder de temporele hypothese. De helling beschrijft de switching time per item.

(8)

Omdat het niet uitgesloten is dat beide hypothesen op kunnen treden, werd hiermee in het experiment rekening gehouden door de afstanden tussen de stimuli in de visuele zoektaak te variëren. Een grote afstand tussen de stimuli kan de grootte van de spotlight overbruggen. Hierdoor heeft zowel positief affect als negatief affect geen effect en zou er alleen geswitched kunnen worden. Bij een grote afstand tussen de stimuli verwachten we dan een steilere helling onder negatief affect ten opzichte van positief affect. Omdat bij kleine afstanden geen sprake zal zijn van het overbruggen van de spotlight verwachten we een steilere helling voor positief affect ten opzichte van negatief affect bij kleine afstanden tussen de stimuli (Figuur 3).

Figuur 3. Reactietijd (ms) per setsize (4,10,18,30) per afstand tussen de stimuli (klein, groot) verondersteld onder de aanname van het gelijktijdig optreden van de spatiële en temporele hypothese.

(9)

Methode

Deelnemers

Zestig psychologie studenten van de Universiteit van Amsterdam en kennissen uit kringen van de onderzoekers namen deel aan het onderzoek. Voorafgaand werden de deelnemers gescreend op normaal of gecorrigeerd naar normaal zicht. Na het tekenen van het informed consent kregen de deelnemers voor het deelnemen aan het

onderzoek een compensatie van één proefpersoonpunt. Enkele deelnemers deden vrijwillig mee zonder een proefpersoonpunt te ontvangen. Deelnemers met een hogere error-marge van 10% werden uitgesloten van de analyses omdat dit een gebrek aan motivatie zou kunnen reflecteren.

Design

De visuele zoektaak heeft een 2 x 2 x 4 within-subject design. De eerste onafhankelijk variabele is de gemoedstoestand (positief en negatief) de tweede onafhankelijk variabele is de afstand tussen de stimuli (groot, klein) en de derde afhankelijke variabele is de setsize met aantallen van 4, 10, 18 en 30. De volgorde van afstand tussen de stimuli en de setsize werden willekeurig gegenereerd door de

computer en kwamen ieder even vaak voor, verdeeld over 320 trials. De volgorde van affectieve inductie werd per deelnemer omgewisseld en de trialvolgorde werd per deelnemer gerandomiseerd. De afhankelijke variabele is de gemeten reactietijd op de trials waar de target aanwezig is. Foutieve trials en trials zonder target werden niet meegenomen in de analyse.

(10)

Meetinstrumenten

Visuele zoektaak - De visuele zoektaak werd afgenomen op een 24-Inch Dell P24112 computermonitor met een resolutie van 1920 x 1080 op 60Hz. De

proefpersonen zaten gemiddeld met een afstand van 60 centimeter van het scherm dat op ooghoogte was gepositioneerd. Er zijn twee responsknoppen gebruikt, voor elke hand één knop. Bij aanwezigheid van de target moest er met de dominante hand gedrukt worden, bij afwezigheid van de target moest er met de niet-dominante hand gedrukt worden. De visuele zoektaak maakte gebruik van stimuli die in vorm (cirkel, vierkant) en grijstint (licht (rgb = (60,60,60), donker (rgb = (195,195,195) van elkaar verschilden. De stimuli werden getoond op een grijze achtergrond waarvan de tint precies tussen de stimuli tinten inzat (rgb = (127.5, 127.5, 127.5) om het pop-out effect te minimaliseren (De Vries, Hooge, Wertheim, & Verstraten, 2013). De target werd voor iedere deelnemer willekeurig bepaald door het programma en gelijk verdeeld over alle proefpersonen. De target bleef gedurende alle trials van een deelnemer hetzelfde en verschilde enkel in vorm en grijstint van de distractoren.

De stimuli werden gepresenteerd in een cirkelvormige formatie waarbij alle stimuli gelijk werden verdeeld over concentrische cirkels (Figuur 4). Waarbij een kleine afstand tussen de stimuli zat, had de binnenste ring een radius van 40 pixels (0.89 visuele graden) en de buitenste ring een radius van 220 pixels (4.86 visuele graden). Bij een grote afstand tussen de stimuli had de binnenste ring een radius van 80 pixels (1.77 visuele graden) en de buitenste ring een radius van 440 pixels (9.71 visuele graden). Voorafgaand aan een trial was het fixatiekruis 1000 milliseconden gecentreerd in beeld. De aanbiedingsduur van een trial was 2650 milliseconden of totdat een respons werd gegeven.

(11)

Iedere deelnemer doorliep twee blokken van de visuele zoektaak. Per blok zijn er 320 trials, 160 met en 160 zonder target. Van de 320 trials hadden er 160 een grote afstand tussen de stimuli en 160 hadden een kleine afstand tussen de stimuli.

Vervolgens zijn al deze trials onderverdeeld in de 4 setsizes (4, 10, 18, 30) die even vaak voorkwamen per blok.

Figuur 4.Tijdlijn van de visuele zoektaak met grote en kleine afstand tussen de stimuli en setsize 30.

Stemming Manipulatie - De affectieve inductie werd bewerkstelligd door de deelnemer een persoonlijk emotioneel verhaal op te laten schrijven op een kladblok. Om dit te vergemakkelijken kregen de deelnemers een voorbeeldverhaal (Appendix A) waarbij werd benadrukt dat het om een persoonlijke emotionele ervaring moest gaan die niet gedeeld werd met de proefleider. Het opgeschreven verhaal moest uit het kladblok worden gescheurd zodat de deelnemer het bij zich kon houden en de proefleider het verhaal niet te lezen kreeg. Om vervolgens de inductie tijdens het blok

(12)

in stand te houden moest de deelnemer kiezen uit drie positieve muzieknummers die hij of zij te horen kreeg tijdens het positieve blok en 2 vervelende geluiden tijdens het negatieve blok (Appendix B). Het geluid werd afgespeeld via een Samsung Galaxy S4 Mini met een IMG Stageline MD-5000DR koptelefoon.

Self-Assessment Maniken (SAM) - Voor het bepalen van de gemoedstoestand en de mate van opwinding werd gebruik gemaakt van de SAM (Irtel, 2007), hier konden deelnemers aangeven op een 5-punts Likertschaal wat hun gemoedstoestand (1 is zeer positieve gemoedstoestand, 5 is zeer negatieve gemoedstoestand) en opwinding (1 is niet opgewonden, 5 is zeer opgewonden) was.

Procedure

Deelnemers werden gerekruteerd via het lab onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en via vriendenkringen van de onderzoekers en werden van te voren geïnformeerd dat in dit experiment onderzoek werd gedaan naar de invloed van gemoedstemming op aandacht. Hiervoor zou een emotionele inductie plaatsvinden en een computertaak. Bij binnenkomst werd de deelnemer gevraagd om de

informatiebrochure door te lezen en vervolgens, indien alles duidelijk is, het informed consent in tweevoud te ondertekenen. Het programma werd gestart wanneer de deelnemer vertelde welke hand dominant is. Op deze manier kregen de twee knoppen hun correcte functie. Het programma startte met een baselinemeeting van de

gemoedstoestand van de deelnemer via de SAM. Hierna startte 40 oefentrials, waarbij de deelnemer werd verteld dat de target gedurende het hele experiment hetzelfde zou blijven. Na het oefenblok begon het eerste experimentele blok. Dit begon met de affectieve inductie. De deelnemer werd gevraagd om een muziek of geluidsfragment

(13)

uit te kiezen dat correspondeerde met de affectieve inductie van het eerste blok. Voor het positieve blok moest worden gekozen voor een nummer dat de deelnemer het prettigst vond, voor het negatieve blok het geluidsfragment dat het vervelendst werd gevonden. Vervolgens moest er een verhaal geschreven worden over een persoonlijke positieve of negatieve ervaring (de volgorde van affectieve inductie wisselde om per deelnemer). Vanaf dit moment werd het gekozen geluid afgespeeld tot en met het einde van het eerste blok. Na het schrijven van het autobiografisch verhaal werd opnieuw gevraagd naar de gemoedstoestand en de mate van opwinding middels de SAM om een verandering met de baseline te meten. Hierna begon de visuele zoektaak met 320 trials. Na de laatste trial vond wederom een SAM meeting plaats om de instandhouding van de inductie te meten. Hiermee was het einde van blok 1 bereikt en volgde er een pauze van 5 minuten om te neutraliseren. Blok 2 begon wederom met de inductie, ditmaal betrof deze het tegenovergestelde affect van blok 1. Deelnemers kozen nogmaals een corresponderend geluid of muzieknummer uit en schreven wederom een verhaal over een persoonlijke emotionele ervaring, ook ditmaal met het tegenovergestelde affect van blok 1. Blok 2 eindigde na 320trials waarop de laatste SAM meeting plaatsvond. Hierna vond er een semigestructureerd exit-interview plaats, beginnend met open vragen en daarna gerichter op het onderzoek. Deelnemers werden gevraagd of ze gebruik maakten van strategieën en of er bijzonderheden waren opgemerkt tijdens de visuele zoektaak. In geval van negatief geïnduceerd affect bij het laatste blok werd de deelnemer op zijn gemak gesteld indien nodig.

(14)

Analyseplan

De analyse werd uiteindelijk uitgevoerd over alle trials waarin de target aanwezig was en waarbij geen fouten werden gemaakt. Voorafgaand aan de analyse werden alle trials die een outlier bevatte verwijderd middels de 1.5 interquartile range methode (IQR), daarnaast werden ook alle proefpersonen geëxcludeerd indien hun gemiddelde reactietijd meer dan twee standaarddeviaties van het groepsgemiddelde afweek. Per deelnemer werden de gemiddelde reactietijd per inductie, per setsize en per afstand (tussen de stimuli) berekend. Hiermee werd, met behulp van de kleinste kwadraten methode, de helling bepaald tussen de gemiddelden. Uiteindelijk werden de

verschillen in hellingen tussen de positieve en negatieve blokken op setsize eerst geplot en geïnterpreteerd en vervolgens met een paired-wise t-test geanalyseerd. Vervolgens werd de variabele afstand meegenomen middels een repeated measure ANOVA om het verschil in hellingen te analyseren. Uit exploratieve analyses konden relaties worden ontdekt tussen blokvolgorde en reactietijd en tussen stimulus

eigenschappen en reactietijd.

Resultaten

In totaal zijn er 14 deelnemers uitgesloten. Zes deelnemers hadden meer dan 10% fout tijdens de visuele zoektaak en bij 8 deelnemers was er geen geslaagde emotionele inductie, waardoor 46 proefpersonen overbleven voor verdere analyse. (11 mannen, 35 vrouwen, gemiddelde leeftijd 20.9 jaar, sd = 2.40 met een minimum van 18 jaar en een maximum van 28 jaar) Voorafgaand aan de analyses zijn alle trials verwijderd waar geen target aanwezig was en waar fouten werden gemaakt. Ook zijn uit alle trials de outliers verwijderd volgens de 1.5 interquartile range methode.

(15)

Inductie

Voor het positieve blok verschilde de baseline voor gemoedstoestand (M = 2.07 ± 0.71) met de gemoedstoestand na de inductie (M = 1.39 ± 0.54, t(45) = 7.205, p < 0.001, d = 1.09). Ook voor het negatieve blok verschilde de baseline voor

gemoedstoestand (M = 2.13 ± .86) met de gemoedstoestand na de inductie (M = 3.39 ± 0.77, t(45) = -10.006, p < 0.001, d = -1.56). Hieruit bleek dat er een geslaagde affectieve inductie had plaatsgevonden. De instandhouding van de affectieve inductie is gemeten door het verschil te analyseren tussen de baseline SAM-scores en de SAM-scores na afloop van de visuele zoektaak (Figuur 5). Het gemiddelde verschil was 0.13 ± 0.86 voor positief affect (t(45) = 1.03 , p = 0.30, d = 0.20) en -1.57 ± 1.01 voor negatief affect (t(45) = -10.58 , p < 0.001, d = -1.89), hoewel de instandhouding voor positief affect minder succesvol was, was er wel een kleine effectgrootte

(Cohens d = -0.20). Tussen de tweede en derde SAM meeting is voor beide blokken een toename gevonden in score wat duid op een verschuiving naar negatief affect tijdens de visuele zoektaak. Dit kan zijn veroorzaakt doordat de taak repetitief was en daardoor verveling kan opwekken. Voor opwinding rapporteerden de deelnemers gemiddeld geen verschil in het positieve blok (M = 3.60 ± 0.95) en in het negatieve blok (M = 3.27 ± 0.87) tijdens de visuele zoektaak.

(16)

Figuur 5. Sam-scores per meeting per blok.

Visuele zoektaak

Om een onderscheid te vinden tussen de spatiële en de temporele hypothese is eerst gekeken naar de gemiddelden per blok en setsize zonder een onderscheid te maken tussen de afstand tussen de stimuli. Hieruit bleek dat alle gemiddelde reactietijden per setsize in het positieve blok lager waren dan in het negatieve blok (Figuur 6). Hoewel de effectgrootte zeer klein is (Cohen’s d = -0.11), zou dit

ondersteuning kunnen bieden aan de temporele hypothese (Figuur 2) Uit een paired t-test bleek het verschil in reactietijd tussen de blokken echter niet te verschillen (t(45) = -1.17, p = 0.25). Middels de least squared methode zijn de hellingen bepaald voor het positieve en negatieve blok (Tabel 1) waarbij een positief lineair verband werd verwacht tussen reactietijd en setsize. Hieruit bleek dat positief affect een kleinere helling had in vergelijking met negatief affect, wat ondersteuning leek te bieden aan de temporele hypothese. Middels een paired t-test bleek het verschil tussen de helling van het positieve blok (M = 7.87 ms/item ± 3.49) en het negatieve blok (M = 8.22 ms/item ± 4.08) echter niet te verschillen (t(45) = -0.56, p = 0.58, d = -0.09).

0 1 2 3 4 1 2 3 S am -s co re Sam meeting Negatief Blok 0 1 2 3 4 1 2 3 S am -s co re Sam meeting Positief Blok

(17)

Figuur 6. Gemiddelde reactietijd (ms) per blok (positief, negatief) per setsize (4,10,18,30).

Tabel 1. Gemiddelde helling en standaarddeviatie (tussen haakjes) per blok (positief, negatief).

Blok Gemiddelde helling (SD)

Helling Positief 7.9 (3.5)

Negatief 8.2 (4.1)

Om de hypothese te testen of er sprake is van een spatiële en een temporele hypothese is de afstand tussen de stimuli meegenomen in een repeated measure ANOVA. De gemiddelde reactietijden per setsize en afstand, afgebeeld in Figuur 7 (kleine afstanden) en Figuur 8 (grote afstanden), lieten een snellere reactietijd in het

(18)

laat het verschil tussen de hellingen zien. Waar de afstand tussen de stimuli klein was, bleek dat zowel de gemiddelde reactietijd (M = 660.25 ms ± 82.8) en de helling (M = 6.10 ms/item, ± 3.0) van het positieve blok lager was in vergelijking met de

gemiddelde reactietijd (M = 680.06 ms ± 91.2) en de helling (M = 6.74 ms/item, ± 3.5) van het negatieve blok. Hoewel dit tegenstrijdig is met de verwachting dat zowel de spatiële en de temporele hypothesen zouden gelden (Figuur 3), biedt het evidentie voor alleen een temporele hypothese. Voor het verschil in reactietijd bleek dit een klein effect (Cohens d = -0,23). Een repeated measure ANOVA toonde hierin

bovendien een significant verschil (F(45) = -2.11, p = 0.04) aan. Echter, dit bleek niet het geval te zijn voor het verschil in helling.

Bij een grote afstand tussen de stimuli was er nauwelijks verschil in

gemiddelde reactietijd (M = 0.80 ms) en helling (M = 0.20 ms/item) per blok. Deze resultaten bieden derhalve geen ondersteuning aan een spatiële of temporele

hypothese. In Tabel 3 staat een overzicht van alle gemiddelde reactietijden per blok, setsize en afstand en de gemiddelde hellingen.

(19)

Figuur 7. Gemiddelde Reactietijd (ms) per blok (positief, negatief) per setsize (4,10,18,30) bij een kleine afstand.

Figuur 8. Gemiddelde Reactietijd (ms) per blok (positief, negatief) per setsize (4,10,18,30) bij een grote afstand.

(20)

Tabel 2. Gemiddelde helling en standaarddeviatie (tussen haakjes) per afstand (groot,klein) per blok (positief,negatief).

Afstand Blok Gemiddelde helling

Klein Positief 6.1 (3.0)

Negatief 6.7 (3.5)

Groot Positief 9.8 (5.8)

Negatief 9.6 (6.7)

Tabel 3. Gemiddelden en standaarddeviaties (tussen haakjes) van reactietijden (ms) per blokken, per setsizes en per afstand. Ook is de gemiddelde helling per blok per afstand weergegeven.

Afstand Setsize Blok 1

(positieve inductie)

Helling blok 1 Blok 2 (negatieve inductie) Helling blok 2 Klein 4 566 (71.72) 6.1 (3.0) 576 (82.83) 6.7 (3.5) 10 640 (87.81) 657 (107.70) 18 703 (100.88) 727 (108.57) 30 730 (108.45) 757 (121.43) Groot 4 692 (81.85) 9.8 (5.8) 693 (104.26) 9.6 (6.7) 10 830 (110.71) 826 (126.45) 18 958 (142.86) 965 (164.52) 30 955 (189.73) 948 (192.86) Exploratieve analyses

Uit exploratieve analyses bleken de reactietijden significant te verschillen per type target (Figuur 9). Deelnemers reageerden gemiddeld sneller met lichte targets dan met donkere targets voor zowel de positieve blokken (F (3, 38) = 6.92, p = 0.01, partial η2 = 0.35) als de negatieve blokken (F (3, 38) = 4.33, p = 0.10, partial η2 = 0.26). Er was geen verschil in reactietijd tussen ronde en vierkante targets waaruit bleek dat deelnemers gemiddeld niet sneller op de verschillende vormen reageerden.

(21)

Figuur 9. Reactietijd (ms) per target type.

Ook is gebleken dat de reactietijd niet beïnvloed werd door de volgorde van inductie. Het verschil in reactietijden was niet significant voor de volgorde van

inductie (F (1, 45) = 0.45, p = 0.51). Zodoende lijken er geen volgorde effecten te zijn opgetreden tussen de blokken.

Discussie

De geslaagde affectieve manipulatie zorgde niet voor een evident effect in de visuele zoektaak. Waar we zochten of affect een modulerende rol speelt in de grootte of flexibiliteit van aandacht, hebben we hier geen duidelijk onderscheid in kunnen vinden. Door het verschil te analyseren in de afstand tussen de stimuli, bleek bij een kleine afstand dat onder positief affect de reactietijden gemiddeld sneller waren dan onder negatief affect. Hoewel we bij een kleine afstand tussen de stimuli een

(22)

component in affectieve modulatie, hetgeen ook werd verondersteld uit het onderzoek van Phaf (2015). Bij een kleine afstand werd verwacht dat er meer distractoren binnen het aandachtsveld zouden vallen. Als positief affect het aandachtsveld zou vergroten, zou er nog meer interferentie zijn van distractoren. Dit zou moeten resulteren in een langzamere reactietijd bij het vinden van de target ten opzichte van negatief affect. Echter, dit bleek niet het geval. Volgens de temporele hypothese werd de verplaatsing van het aandachtsveld bevorderd onder positief affect. Hierbij blijven distractoren korter in het aandachtsveld wat resulteert in het eerder vinden van de target en een snellere reactietijd ten opzichte van negatief affect. Dit bleek wel het geval wat suggestief is voor de aanwezigheid van temporele flexibiliteit van aandacht door affect.

Een opvallend kenmerk uit de resultaten was dat tussen een setsize van 18 en 30 de helling van de reactietijden gemiddeld daalde voor alle condities. Dit zou verklaard kunnen worden doordat men bij een relatief grote setsize zijn zoekstrategie verandert en geen gebruik meer maakt van conjuction-search maar van sub-selective search (Kaptein, Theeuwes, & Van der Heijden, 1995). Omdat elke deelnemer

gedurende het hele onderzoek dezelfde target krijgt, kan bij een grote setsize cognitief vermogen gespaard worden door enkel tussen de stimuli te zoeken die met een enkele feature overeenkomt met de target, zoals de kleur. Volgens Treissman & Gelade (1980) heeft bij serieel zoeken contrast-search een lagere orde van verwerking dan conjuction-search. Zodoende wordt het serieel zoeken op voorhand al gelimiteerd door alleen nog naar stimuli te kijken die overeenkomen met de tint van de target. Om dit in de toekomst te vermijden zou in het vervolg bij conjuction-search de features van de stimuli niet moeten worden onderscheiden door vorm en kleur maar door vorm

(23)

en oriëntatie (Figuur 10). Hiermee wordt contrast-search geëlimineerd waardoor de orde van stimuli verwerking tijdens de visuele zoektaak op gelijk niveau plaatsvindt.

Figuur 10. Conjunction-search voor vorm en oriëntatie.

Een tweede tekortkoming in dit onderzoek was dat bij sommige targets in de visuele zoektaak verschillen zijn gevonden in gemiddelde reactietijden. Licht grijze targets werden sneller geïdentificeerd dan donker grijze targets. Hoewel het contrast tussen de achtergrond van de visuele zoektaak en de licht/donkergrijze stimuli gelijk is, reflecteert dit een neiging om licht gekleurde stimuli sneller te identificeren dan donker gekleurde stimuli. Deze bias is eerder gevonden waarbij licht gekleurde stimuli zoals geel gepaard gaan met snellere reactietijden dan blauwe en groene stimuli. Blauw en groen hebben op hun beurt weer een snellere reactietijd dan rood (Haines, Gross, Nylen, & Dawson,1974). Wederom speelt hier de samenstelling van features een rol. Door de kleur van de features te vervangen met oriëntatie van de features kan ook deze bias worden geëlimineerd.

Concluderend waren er verschillen tussen positief en negatief affect die wezen in de richting van de temporele hypothese van aandacht. Echter, deze bleken alleen

(24)

aanwezig wanneer relatief veel distractoren binnen het aandachtsveld vielen.

Daarnaast bleek bij alle gevonden hellingen dat er geen verschil was tussen positief of negatief affect. Hoewel we hierdoor geen duidelijk onderscheid hebben kunnen aanbrengen tussen de spatiële en de temporele hypothese van aandacht, blijkt er toch een temporele component een rol te spelen bij de modulatie van aandacht. Hiermee kunnen vraagtekens gezet worden bij de heersende spatiële benadering van aandacht en wat tevens aangrijpingspunten biedt om in de toekomst meer onderzoek te

verrichten naar de huidige tweestrijd tussen de spatiële en de temporele hypothese van aandacht.

(25)

Literatuur

Bruyneel, L., van Steenbergen, H., Hommel, B., Band, G. P., De Raedt, R., & Koster, E. H. (2013). Happy but still focused: Failures to find evidence for a mood-induced widening of visual attention. Psychological Research, 77, 320-332.

Clore, G. L., & Huntsinger, J. R. (2007). How emotions inform judgment and regulate thought. Trends in cognitive sciences, 11, 393-399.

Damasio, A. R., Everitt, B. J., & Bishop, D. (1996). The somatic marker hypothesis and the possible functions of the prefrontal cortex [and

discussion].Philosophical Transactions of the Royal Society of London B: Biological Sciences, 351, 1413-1420.

Eriksen, C. W. (1995). The flankers task and response competition: A useful tool for investigating a variety of cognitive problems. Visual Cognition, 2, 101-118.

Fehr, B., & Russell, J. A. (1984). Concept of emotion viewed from a prototype perspective. Journal of experimental psychology: General, 113, 464.

Fredrickson, B. L. (2004). The broaden-and-build theory of positive emotions. Philosophical transactions of the Royal Society B: biological sciences, 359, 1367-1378.

Gasper, K., & Clore, G. L. (2002). Attending to the big picture: Mood and global versus local processing of visual information. Psychological science, 13, 34-40.

(26)

Haines, R. F., Gross, M. M., Nylen, D., & Dawsnon, L. M. (1974, June 1). Peripheral visual response time to colored stimuli imaged on the horizontal meridian. NASA. Opgehaald van

http://ntrs.nasa.gov/archive/nasa/casi.ntrs.nasa.gov/19740019444.pdf Heerebout, B. T., Todorović, A., Smedinga, H. E., & Phaf, R. H. (2013). Affective

modulation of attentional switching. The American journal of psychology,126, 197-211.

Huntsinger, J. R. (2012). Does positive affect broaden and negative affect narrow attentional scope? A new answer to an old question. Journal of Experimental Psychology: General, 141, 595.

Irtel, H. (2007). PXLab: The Psychological Experiments Laboratory [online]. Version 2.1.11. Mannheim (Germany): University of Mannheim. [cited 19 June 2007]. Available from <http://www.pxlab.de>.

Kaptein, N. A., Theeuwes, J., & Van der Heijden, A. H. C. (1995). Search for a conjunctively defined target can be selectively limited to a color-defined subset of elements. Journal of Experimental Psychology: Human Perception and Performance, 21, 1053.

Phaf, R. H. (2015). Attention and positive affect: Temporal switching or spatial broadening?. Attention, Perception, & Psychophysics, 77, 713-719.

Phelps, E. A. (2004). Human emotion and memory: interactions of the amygdala and hippocampal complex. Current opinion in neurobiology, 14, 198-202.

(27)

Rowe, G., Hirsh, J. B., & Anderson, A. K. (2007). Positive affect increases the breadth of attentional selection. Proceedings of the National Academy of Sciences, 104, 383-388.

Treisman, A. M., & Gelade, G. (1980). A feature-integration theory of attention. Cognitive psychology, 12, 97-136.

De Vries, J. P., Hooge, I. T., Wertheim, A. H., & Verstraten, F. A. (2013).

Background, an important factor in visual search. Vision research, 86, 128-138.

(28)

Appendix

A. Voorbeeldverhalen

Voorbeeldverhaal positieve inductie:

Na mijn laatste tentamen, zaten mijn vrienden al op het terras met een biertje. De zon scheen en de zomervakantie was eindelijk daar! Op een gegeven moment hoorden wij geschreeuw vanuit een bootje op de gracht; het bleken 2 goede vrienden van ons te zijn die een boot hadden gehuurd met een barbecue! Een beter begin van de vakantie kon ik me niet wensen, we hebben de hele middag rondgevaren en heel lekker gegeten. Ik was zelfs een beetje bruin geworden en genoot echt van de zon in mijn gezicht. We hebben nog tot in de late uurtjes gechilled en het maakte niets uit, want ik kon voor het eerst die maand lekker uitslapen! Toen een week later de cijfers bekend werden, bleek dat ik een 8 had. etc.

Voorbeeldverhaal negatieve inductie:

2 weken geleden had ik mijn laatste tentamen van mijn bachelor om 9 uur ‘s

ochtends. Ik had al een aantal dagen erg hard geleerd en was goed voorbereid. Op de dag zelf bleek dat mijn wekker niet afgegaan was en ik om half 9 pas wakker werd. Ik rende snel naar de bus en zwaaide nog naar de buschauffeur, maar hij reed voor mijn neus weg. Ik kon die man wel wat aandoen. Uit wanhoop belde ik een taxi, maar door het verkeer kwam ik 5 minuten te laat. 20 euro armer rende ik nog snel naar het lokaal, maar van de docent mocht ik echt niet meer naar binnen. Later bleek dat het tentamen pas 10 minuten te laat was begonnen, dus ik had nog wel naar binnen

(29)

gemogen. Hierdoor moest ik dit tentamen herkansen in augustus, waardoor ik mijn vakantie naar Italië moest afzeggen. Ik ben nog nooit zo boos geweest!

B. Inductieve geluidsfragmenten

Muziek positieve inductie: Bonobo – Kong

Imagine Dragons - On Top Of The World (Instrumental) Todd Terje - Inspector Norse

Muziek negatieve inductie: Crying Baby Sound

(30)

Zelfreflectie

a) De feedback was vaak duidelijk en kon goed verwerkt worden. Als er

onduidelijkheden waren over de feedback konden die besproken worden tijdens de een-op-een gesprekken met de begeleider. Feedback die ik moeilijk te verwerken vond was om de nadruk op de onderzoeksresultaten leggen in plaatst van op de testresultaten in de methode. Dit heb ik geprobeerd door aan de hand van de gemiddelden en hellingen aan te geven of het in lijn is met onze hypothesen. Vervolgens pas de testresultaten te rapporteren en te vergelijken met onze

verwachtingen. Een ander punt was om af te sluiten met iets wat terugkoppelt aan mijn openingsverhaal. Dit heb ik achterwege gelaten omdat ik het belangrijker vind om af te sluiten met een positieve boodschap over toekomstperspectieven ten aanzien van de twee huidige hypothesen die we onderzocht hebben. Ik vond het terugkomen op een roze bril of dat emotie invloed heeft op verschillende cognitieve vaardigheden afdoet aan deze boodschap, daarnaast paste het ook niet in de context van mijn slotalinea.

b) Het project is in het begin goed verlopen bij het schrijven van het verslag. Door

puntsgewijs de feedback te volgen kwam ik steeds beter in de richting van het schrijven van een duidelijk en coherent verhaal. Eenmaal bij de resultaten ging het wat minder vlot. Enkele analyses moesten opnieuw worden uitgevoerd en het

converteer proces van de ruwe data naar de schone data was een tijdrovend en secure bezigheid.

c) De zwakkere punten in dit onderzoeksverslag zijn voor mijn gevoel enkele

(31)

beslissingen gemaakt die niet meer teruggedraaid konden worden. Bij muziek keuze bijvoorbeeld konden mensen in het negatieve blok ook het nummer kiezen die ze het minst vervelend vonden, dit omdat ze wisten dat ze het tijdens de visuele zoektaak de hele tijd te horen kregen. Bij het schrijven had ik de meeste moeite met de resultaten, zoals al aangegeven in a). Ook heb ik enkele problemen gehad met het afbeelden van sommige figuren. Hierbij kreeg ik niet overal het gewenste lettertypegrootte omdat deze gekoppeld waren aan de grootte van de afbeelding. De sterke punten vind ik dat er toch een temporele component is gevonden waardoor de temporele hypothese overeind blijft staan wat toekomst hiervoor bied. Ook heb ik in mijn inleiding duidelijk een onderscheid gemaakt tussen de twee hypothesen met ieder

ondersteunende onderzoeksresultaten waardoor het des te belangrijker is om een theoretisch onderscheid te vinden tussen de twee hypothesen. Daarnaast is bij de exploratieve analyse gevonden dat de kleur van de stimulus invloed heeft gehad op onze onderzoeksresultaten. Door in de toekomst een nieuwe variant van de visuele zoektaak toe te passen (conjuction van vorm en oriëntatie i.p.v. vorm en kleur) kan dit verholpen worden.

d) Wat ethische zaken betreft hebben we alle deelnemers van te voren geïnformeerd

dat het een vrijblijvend onderzoek is en zou gaan over emotie en aandacht en dat er een affectieve inductie zou plaatst vinden. Deelnemers hebben een

informatiebrochure gelezen en het informed consent in tweevoud getekend. Naast leeftijd en handdominantie zijn er geen persoonsgegevens verzameld. De

persoonsgegevens die verzameld zijn, zijn niet gekoppeld aan de persoon maar aan zijn proefpersoonnummer zodat het anoniem blijft. Bij het onderdeel waar de

(32)

het verhaal zelf mee naar huis mogen nemen zodat de proefleider het niet te lezen krijgt. Ook is er in het exit interview rekening gehouden met deelnemers die in het laatste blok een negatieve inductie hadden gekregen. Indien het nodig was werd de deelnemer op zijn gemak gesteld. Het is echter niet voorgekomen dat een deelnemer met een vervelend gevoel (vanwege de inductie) het onderzoek verliet.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This is the information about the topology of the task graph, the task-to-processor assignment, the applied task scheduling policy for each processor including the scheduling

Despite the difficult situation in the country, the committee conducted from 25-27 November the International Workshop on the Role of Land Professionals and SDI in Disaster

Met statistische technieken, die ook worden gebruikt voor het analyseren van beurskoers- en, werd gekeken naar de associatie tussen positief affect, negatief affect en acht

Novel biobased recyclable polymers “going green”is not enough, M.Beljaars, A.A.Broekhuis, H.J.Heeres, F.Picchioni, Biobased Performance Materials symposium 2014, Wageningen,

Study success is high on the nation HE policy agenda in Norway, and Norway is monitoring student completion and dropout rates through register data, both at

When looking in more detail at the HPO characteristics, several characteristics can be noticed that have a direct relation with performance management: “The organisation is

Uit de resultaten kwam naar voren dat opgelost conflict in de congruente conditie tot een kleine mate van positief affect leidde in vergelijking met de geen conflict conditie.. Dit is

Voor het bepalen van bloedgroep en Rhesus factor neemt de AutoVue helemaal onder in de buis een mon- ster, terwijl met de handmethode juist bovenin de buis wordt gesampled.. Om