• No results found

De rol van de rechter binnen de ontwikkeling van het euthanasierecht vanaf 1973

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van de rechter binnen de ontwikkeling van het euthanasierecht vanaf 1973"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De rol van de rechter binnen de ontwikkeling

van het euthanasierecht vanaf 1973

Naam: Stef van Heugten Master: Staats- en bestuursrecht Inleverdatum: 15 oktober 2016 Naam begeleider: Dhr. prof. dr. L.F.M. Besselink

(2)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. Inleiding ... 3 1.1 Voorwoord ... 3 1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen ... 4 1.3 Methodologische verantwoording ... 4 Hoofdstuk 2. De rol van de rechter in de democratische rechtsstaat ... 6 2.3 De democratische rechtsstaat ... 8 2.3.1 Legaliteitsbeginsel ... 9 2.3.2 Machtsverdeling ... 9 2.3.3 Grondrechten ... 10 2.4 De rol van de rechter ... 11 2.4.1 Interpretatie ... 11 2.5 Rol van de wetgever ... 13 2.6 Verhouding tussen de rechter en de wetgever ... 14 2.7 Conclusie ... 15 Hoofdstuk 3. Hoe heeft de euthanasierechtspraak zich ontwikkeld in de afgelopen 43 jaar? ... 16 3.1 Inleiding ... 16 3.2 De zaak Postma 1973 ... 17 3.3 Zaak Wertheim (1981) ... 18 3.4 Ontwikkelingen rond 1984 ... 19 3.4.1 Zaak Schoonheim ... 19 3.4.2 Wetsvoorstel ... 20 3.4.3 Standpunt uit beroepsgroep ... 20 3.5 Zaak Chabot 1994 ... 20 3.9 Heden ... 24 3.10 Conclusie ... 24 Hoofdstuk 4 Rechtvaardiging activistische houding van de rechter in Euthanasierechtspraak ... 25 4.1 Inleiding ... 25 4.2 Argumenten voor en tegen activisme rechterlijke macht ... 26 4.2.1 Argumenten voor een actieve rechter ... 26 4.2.2 Bezwaren tegen een actieve rechter ... 27 4.3 Rechterlijk activisme in de strafrechtelijke context ... 28 4.4 Periode voorafgaande aan de Euthanasiewet ... 29 4.5 Periode na inwerkingtreding euthanasiewet ... 32 4.6 Conclusie ... 34 Hoofdstuk 5. Conclusie ... 35 Literatuurlijst: ... 36 Bijlagen ... 39

(3)

Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1 Voorwoord ‘Huppakee weg ermee!’ Waren de laatste woorden van de demente vrouw die in de documentaire Levenseindekliniek via euthanasie om het leven werd gebracht. De mevrouw in kwestie had een aantal jaren voor de euthanasie-uitvoering een wilsverklaring ingediend waarin zij stelde niet meer verder te willen leven, indien de dementie in een dusdanig stadium zou zijn dat zij niet meer wist wie zij was en niet meer haar dagelijkse leven kon leiden. Tijdens de opnames van deze documentaire bleek dat mevrouw nog een aantal dingen kon die tot haar dagelijkse leven behoorde, zoals autorijden en een drankje doen in haar stamkroeg. Haar leven werd echter, met grote steun van haar echtgenoot, toch beëindigd door middel van een levensbeëindiging die volgens de regels uit de Euthanasiewet werd uitgevoerd. De woorden ‘Hupsakee weg ermee’ waren voor de arts en de echtgenoot van de mevrouw een bevestiging dat dit het moment was waarop de wilsverklaring van de mevrouw eerder doelde.1

Deze documentaire heeft gezorgd voor grote ophef wat betreft de euthanasiepraktijk in Nederland. In de afgelopen 40 jaar heeft het euthanasierecht zich enorm ontwikkeld in Nederland, maar velen waren van mening dat de ruimte voor Euthanasie in een situatie als deze te groot is.

Tijdens de gehele ontwikkeling van het euthanasierecht heeft de rechter een actieve, rechtsvormende rol ingenomen. In de periode voorafgaand aan de euthanasiewet had de rechter weinig handvatten om uitspraak te doen in deze problematiek. Namelijk, artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht werd, door middel van het verweer van ‘het conflict van plichten’, als rechtvaardigingsgrond gehonoreerd door de rechters ten aanzien van het verbod van respectievelijk artikel 293 en 294 van het Wetboek van Strafrecht. In 2002 werd een Euthanasiewet opgesteld, maar nog steeds bleek er enige ruimte voor de rechter om deze wet te interpreteren en recht te vinden.2

De sterk verschillende opvattingen over het onderwerp Euthanasie binnen de samenleving en de actieve rol die de rechter binnen de rechtspraak over euthanasiezaken heeft gespeeld, zijn aanleiding voor deze thesis. In deze thesis zal uiteengezet worden wat de rol van de rechter is binnen de democratische rechtsstaat. Vervolgens wordt omschreven hoe de opinie over de rol van de rechter zich door de eeuwen heen heeft ontwikkeld. Daarna wordt een overzicht gegeven over de ontwikkeling van de euthanasierechtspraak sinds 1973. Daarbij zal de rol van de rechter in een aantal belangrijke uitspraken worden onderzocht.

1 Ouddeken, Kema & van Huystee 2016. 2 Leenen e.a. 2014, p. 390.

(4)

Aangezien de rol die de rechter heeft gespeeld niet altijd strookt met de meningen van onder anderen Montesquieu over de manier waarop een rechter zou moeten rechtspreken, zal vervolgens op zoek worden gegaan naar rechtvaardigingen voor de rol die de rechter heeft gespeeld in Euthanasierechtspraak. 1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen De vraag die centraal staat binnen deze thesis is: ‘Wat is de rol van de rechter binnen de ontwikkeling van het euthanasierecht in Nederland?’ Op deze onderzoeksvraag zal in de conclusie antwoord worden gegeven, met behulp van de antwoorden op de deelvragen. De deelvragen, die in het tweede, derde en vierde hoofdstuk van deze thesis worden behandeld, zullen het kader aangeven waarbinnen onderzoek is gedaan. De deelvragen van deze thesis zijn: - “Wat is de rol van de rechter in de democratische rechtsstaat?” - “Welke ontwikkeling heeft de euthanasierechtspraak sinds 1973 doorgemaakt?” - “Door welke omstandigheden kan de rol van de rechter binnen de euthanasierechtspraak worden gerechtvaardigd?” 1.3 Methodologische verantwoording Om een beeld te krijgen van de problematiek die kan ontstaan bij een actieve rol door de rechter, wordt gebruik gemaakt van jurisprudentie uit andere landen. Deze jurisprudentie, betreffende de abortus- en euthanasiepraktijk in andere landen, geeft een beeld van de verhouding tussen de rechter en de wetgever in verschillende rechtsstaten. Aan de hand van rechtsvergelijkend onderzoek en literatuuronderzoek wordt een normatieve opvatting geformuleerd, die als start van de thesis zal dienen. Deze normatieve opvatting wordt getoetst aan de uitspraken door de rechters in Nederland binnen de ontwikkeling van het euthanasierecht in het vierde hoofdstuk. In het tweede hoofdstuk zal na de uiteenzetting met daarin de normatieve opvatting, met gebruik van literatuur, een beeld worden geschetst van de klassieke idealen van de rechtsstaat. Voor de beschrijving van de ontwikkeling van het euthanasierecht in Nederland, wordt gebruik gemaakt van jurisprudentie vanaf het jaar 1973. Deze beschrijving zal bestaan uit een aantal belangrijke uitspraken, waarin baanbrekende ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Daarnaast wordt literatuur geraadpleegd, om de opinie van deskundigen te onderzoeken. Voorts zijn krantenartikelen bijgevoegd, om een beeld te schetsen van de actualiteiten betreffende de euthanasierechtspraak in Nederland.

(5)

Bij de behandeling van een eventuele rechtvaardiging van de rol van de rechter binnen de euthanasierechtspraak in Nederland, wordt gebruik gemaakt van literatuur. Hierbij zal eerst een beeld worden geschetst van de algemene argumenten voor en tegen een actieve rol door de rechterlijke macht. Vervolgens wordt aan de hand van literatuuronderzoek en rechtsvergelijkend onderzoek omschreven of deze algemene argumenten opgaan in de strafrechtelijke context.

(6)

Hoofdstuk 2. De rol van de rechter in de democratische

rechtsstaat

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal de rol van de rechter in de democratische rechtsstaat aan bod komen. Voorafgaand aan het onderzoek naar de rol van de rechter heb ik een normatieve opvatting ontwikkeld over de verhouding tussen de rechter en de wetgever. Deze normatieve opvatting zal later in dit onderzoek worden getoetst aan de uitspraken door de rechters binnen het euthanasierecht. Na het omschrijven van die normatieve opvatting zullen een aantal kernbegrippen worden omschreven die samenhangen met de rol van de rechter en rechtsvinding. Hierdoor zal een beeld worden geschetst over de rol die de rechter zou moeten hebben, in het licht van de theorieën van een aantal ter zake deskundige schrijvers. Daarbij zal in dit hoofdstuk een beknopt overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van de rol van de rechter, ten opzichte van de rol van de wetgever, in de afgelopen eeuwen. Resumerend zal in dit hoofdstuk antwoord worden gegeven op de vraag: “Wat is de rol van de rechter in de democratische rechtsstaat?”

2.2 De rol van de rechter; een normatieve opvatting

De rechter dient een neutraal, gezaghebbend orgaan te zijn. Een rechter biedt oplossingen in geschillen, problemen die niet op andere manieren kunnen worden opgelost. Een rechter waarborgt de rechten van burgers. Bij het oplossen van deze problemen mag de rechter zich echter niet in het vaarwater begeven van de wetgever.3

De vraag naar de rol van de rechter versus die van de wetgever, betreft de vraag of, en zo ja, hoe actief deze rol kan zijn. Met een actieve rechter wordt in dit licht bedoeld, het gebruik maken door de rechter van haar onderzoeksbevoegdheden, om onderzoek te doen naar de feiten van een bepaalde zaak. Daarbij zal een actieve rechter ook recht vormen waar de hij de wet niet volledig acht. De wet moet toepasbaar zijn op verschillende situaties, waardoor de wet niet altijd specifiek kan zijn. Daardoor zal rechtsvorming soms onvermijdelijk zijn.4

De wetgever is democratisch gekozen, de rechter is dit niet. Binnen een democratie, zoals wij in Nederland hebben, zou logischerwijs mogen worden verwacht, dat degene die recht vormt democratisch gelegitimeerd is. Daarom is het belangrijk dat de rechter zich in beginsel terughoudend opstelt en niet op de stoel van de wetgever gaat zitten.5 3 Burkens e.a. 2012, p. 48. 4 Wiarda 1999, p. 98. 5 Rozemond 2011, p. 25.

(7)

Uit jurisprudentie blijkt dat de rechter rechtsvormend heeft opgetreden in zaken over ‘het levenseinde op verzoek’ en de wetgever heeft dit vervolgens bijna letterlijk overgenomen.6 Is deze jurisprudentie een terechte uitzondering op de

terughoudendheid van de rechter? Een rechter kan alleen recht vormen, indien dit bijdraagt aan het doel van haar functie, het beschermen van individuele fundamentele rechten. Het zelfbeschikkingsrecht, het recht op privacy en het recht op leven zijn de fundamentele rechten die hier in het geding kunnen zijn.

Het kan als positief worden gezien, dat de rechter een actievere rol inneemt bij de behandeling van dit soort kwesties, maar er moet nog steeds een bepaalde terughoudendheid betracht worden bij de uitspraken.

In dit verband is het interessant om ook te kijken naar vergelijkbare kwesties in andere democratische landen. De zaken Roe vs. Wade (VS) en Nicklinson (VK) laten een verschillende houding van de rechter zien in ethische kwesties. In Roe vs Wade heeft de rechter in Texas, waar abortus verboden was, op grond van het recht van privacy abortus toegestaan. De rechter heeft hier gesteld in welke periodes en onder welke voorwaarden dit zou mogen.7 Hier heeft de rechter

weinig ruimte voor de wetgever overgelaten. In de Nicklinson zaak gaat het om de eventuele straffeloosheid van hulp bij zelfdoding. Hier geeft de High Court duidelijk aan dat het parlement zich over deze kwestie moest buigen en dat de High Court hier dus geen beslissing over gaat nemen. “To do as Tony wants, the court would be making a major change in the law. To do as Martin wants, the court would be compelling the DPP to go beyond his established legal role. These are not things which the court should do. It is not for the court to decide whether the law about assisted dying should be changed and, if so, what safeguards should be put in place. Under our system of government these are matters for Parliament to decide, representing society as a whole, after Parliamentary scrutiny, and not for the court on the facts of an individual case or cases..8”, aldus de High Court. Er wordt geen ‘declaration of incompability’ gegeven, waardoor de wetgever geen volledige heroverweging hoeft uit te voeren. Het Supreme Court concludeert vervolgens unaniem dat een verbod op hulp bij zelfdoding in strijd kan zijn met artikel 8 EVRM en dan een ‘declaration of incompability’ kan opleveren. De meerderheid van de rechters concludeert echter dat het aan de wetgever is om hierover te beslissen.9 Deze zaak is vervolgens behandeld door het Hof in Straatsburg. In paragraaf 84 geeft het Hof in Straatsburg een ‘margin of appreciation’ aan de nationale overheden om over euthanasie en hulp bij zelfdoding eventuele verbodsbepalingen op te nemen. De wetgever had in het Verenigd Koninkrijk zelf al uitgebreid onderzoek gedaan en had besloten de verbodsbepalingen in stand te laten.10 6 Weyers 2004, p. 248. 7 410 U.S. 113, 22-01-1973, (Zaak Roe vs. Wade), p. 4. 8 EWHC 2381 (Admin), 22-08-2012, (Zaak Nicklinson) p. 39. 9 UKSC 38, 25-06-2014, (Zaak Nicklinson), p. 4. 10 EHRM, 16-07-2015, ECLI:CE:ECHR:2015:0623DEC000247815, p. 20.

(8)

Ook al zijn hier rechtsstatelijke belangen in het geding, zoals het recht op menselijke waardigheid, toch moet aan de democratische legitimatie van de wetgever hier meer gewicht worden toegekend. De uitspraken betreffende de Nicklinson zaak, onderstrepen het belang dat aan de wetgever de leidende rol moet worden gelaten in het opstellen van algemene normen binnen het euthanasierecht. Doordat in de rechtspraak een koppeling wordt gemaakt tussen het ‘levenseinde op verzoek’ en de bescherming van individuele grondrechten, heeft het activisme door de rechter in beginsel een rechtvaardiging. Dit is gelegen in de rechtsstatelijke rol van de rechter. De rechter moet hierbij wel zoveel mogelijk terughoudendheid betrachten. De rechter is immers niet democratisch gelegitimeerd. Waar de grens ligt, is moeilijk te omschrijven. Bij Roe vs. Wade is de rechter echter wel erg ver gegaan, door niet alleen abortus toe te staan, maar ook regels op te stellen wanneer het wel en wanneer het niet mag.11 Nog verder ging de rechter in de Abortus I-zaak in Duitsland. In Duitsland was bij wet toentertijd Abortus toegestaan in de eerste 12 weken van de zwangerschap. In deze abortuszaak werd aan het recht op leven van het ongeboren kind in beginsel meer gewicht gegeven dan aan het recht op zelfbeschikking van de moeder.12 De rechten van de moeder kregen alleen voorrang in bepaalde

uitzonderlijke gevallen. De wet die abortus in de beginfase van de zwangerschap toestond is in deze uitspraak ongrondwettelijk verklaard. Daarbij heeft de rechterlijke macht in Duitsland gesteld dat de wetgever de uitoefening van abortus strafrechtelijk strafbaar moest gaan stellen. Hiermee geeft de rechter dus direct een mening over de manier van behandeling van het recht op leven van het ongeboren kind. Hiermee begeeft de rechter zich nadrukkelijk in het vaarwater van de wetgever.

2.3 De democratische rechtsstaat

In de vorige paragraaf werd geschreven over de democratische rechtsstaat. Nederland is een democratische rechtsstaat. Een democratische rechtsstaat is een staat waarin de burgers in een land zelf hun volksvertegenwoordigers kiezen. De overheid is aan het recht gebonden en draagt eraan bij dat het recht wordt gerespecteerd tussen burgers onderling.13 Deze begripsbepaling begrenst

de macht van de overheid, zij heeft namelijk slechts bevoegdheden voor zover deze aan haar bij wet zijn toebedeeld. Daarbij biedt de democratische rechtsstaat aan de burger een toegang tot de rechter.14 Doordat burgers toegang hebben tot

een onafhankelijke rechter, kunnen de handelingen door de overheid worden gecontroleerd, waardoor hun macht begrensd blijft. 11 410 U.S. 113, 22-01-1973, (Zaak Roe vs. Wade), p. 4. 12 BVerfGE 39, 25-02-1975, (Zaak Abortus 1), p. 5. 13 Corstens 2015, p. 12. 14 Corstens 2015, p. 14.

(9)

Het beschermen van fundamentele rechten van burgers is een belangrijk onderdeel van de rechtsstaat. Deze fundamentele regelingen zijn vastgelegd in verdragen en grondwetten die niet eenvoudig te wijzigen zijn, waardoor de rechtszekerheid op deze rechten gewaarborgd is.15

De begripsbepaling democratische rechtsstaat valt op te splitsen in de begrippen democratie en rechtsstaat. Democratie, de heerschappij van het volk, kan niet volledig bereikt worden. Er zijn teveel mensen, waardoor een gekozen volksvertegenwoordiging noodzakelijk is.

Binnen een democratie zal de meerderheidsstem overheersen waardoor niet alle individuele belangen kunnen worden gewaarborgd.16 De wetgevende macht

wordt namelijk door middel van verkiezingen gekozen, waardoor bij het opstellen van wetten de belangen van minderheidsgroeperingen op de achtergrond kunnen raken. Een belangrijk uitgangspunt van een rechtsstaat is de waarborg van individuele fundamentele rechten.

De onafhankelijke rechter waarborgt deze individuele fundamentele rechten, door zowel conflicten tussen burgers te beslechten, als het overheidshandelen te controleren met behulp van rechtmatigheidsnormen.17 In literatuur worden de

vier belangrijkste vereisten van de rechtsstaat onderscheiden, namelijk het legaliteitsbeginsel, machtsverdeling, grondrechten en rechterlijke controle.18

2.3.1 Legaliteitsbeginsel

De betekenis van het legaliteitsbeginsel binnen de rechtsstaat, is dat overheidsoptreden moet berusten op een wettelijke grondslag.19 De overheid

mag dus alleen macht uitoefenen op grond van een wet en binnen de grenzen van het recht. Het is aan de rechter om te controleren of de overheid binnen deze grenzen is gebleven. De bevoegdheden worden aan de overheid via attributie of delegatie toebedeeld.20 2.3.2 Machtsverdeling Hierbij is het uitgangspunt dat de macht niet in de handen van één individu of orgaan moet worden gelegd. 21 Verdeling van de macht biedt een waarborg om willekeurige en ongebonden uitoefening van overheidsmacht tegen te gaan. In de zeventiende en achttiende eeuw kwam er een tegenbeweging tegen de absolutistische machtsuitoefening van die tijd. De belangrijkste persoon die in die tijd een model heeft ontwikkeld over machtsverdeling is Montesquieu.22

Locke heeft eerder dan Montesquieu over de machtsverdeling geschreven, als oplossing voor rechtszekerheid op bepaalde rechten voor burgers. Locke ging echter in tegenstelling tot Montesquieu uit van een natuurtoestand als uitgangspunt van denken. 15 Corstens 2015, p. 24. 16 Burkens e.a. 2012, p. 27. 17 Burkens e.a. 2012, p. 48. 18 Burkens e.a. 2012, p. 49. 19 Burkens e.a. 2012, p. 51. 20 Bovend’Eert 2015, p. 3. 21 Burkens e.a 2012, p. 105. 22 Burkens e.a. 2012, p. 109.

(10)

De macht van de overheid wordt binnen het model van Montesquieu, onderverdeeld in de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht.23

Deze machtsverdeling zorgt voor onderlinge controle van de machten en voorkomt machtsconcentratie. Deze machten zouden volgens Montesquieu uit verschillende groeperingen van de samenleving moeten komen. Het is de rechter binnen het model van Montesquieu uitdrukkelijk verboden zich te bemoeien met het wetgevingsproces.24

Binnen het Nederlandse systeem bestaat geen strikte scheiding van de machten, er is wel sprake van verdeling van verschillende bevoegdheden binnen de overheid.25 In de hedendaagse situatie zijn aan de Staten-Generaal, regering en

de rechterlijke macht bepaalde taken toebedeeld, die zij gedeeltelijk door middel van samenwerking en gedeeltelijk autonoom uitvoeren.26

Volgens een systeem van zogenaamde ‘checks and balances’ wordt controle uitgeoefend op de machten onderling. Voorbeelden van deze controle uit de Nederlandse Grondwet wat betreft de rechterlijke macht, zijn de voordracht van leden van de Hoge Raad door de Tweede Kamer (artikel 118 Gw) en de mogelijkheden van gratie en amnestie, volgend uit artikel 122 Gw.27

2.3.3 Grondrechten

Grondrechten zijn een waarborg van de functie van de rechtsstaat en bieden een beperking van de overheidsbevoegdheden.28Grondrechten bakenen een terrein

af dat niet aan overheidsmacht is onderworpen. Grondrechten zijn fundamentele rechten die aan alle burgers toekomen. Volgens Locke verliest een staatsverband zijn bestaansgrond als zij grondrechten niet waarborgen. Grondrechten zijn volgens hem namelijk rechten die de mens van nature toekomen.29 Het recht op

leven, vrijheid en eigendom komt de mens volgens Locke van nature toe. Met deze gedachte werd Locke een beroemde denker binnen de bestaande theorieën over de waarde van grondrechten.30 Vervolgens, met de opkomst van de Franse

revolutie, heeft in de 18de eeuw op grote schaal erkenning van grondrechten

plaatsgevonden. Deze ontwikkelingen werden geïnspireerd door de Verklaring van de rechten van de mens en van de burger, die in Parijs is opgesteld.31 Op

grond van de destijds opgestelde constitutie, in samenhang met het legaliteitsbeginsel, kan de overheid alleen een inbreuk maken op de grondrechten indien daar in een specifieke formele wetsbepaling toestemming voor is verleend. Deze wetsbepaling moet specifiek en ondubbelzinnig zijn, zodat de overheidsmacht op de gebieden die de grondwet bestrijkt zoveel mogelijk wordt beperkt.32 23 Stout 2015, p. 32. 24 Stout 2015, p. 34. 25 Bos 1993, p. 71. 26 Burkens e.a. 2006, p. 113. 27 Kortmann 2012, p. 289. 28 Burkens e.a. 2006, p. 127. 29 Locke 1978, p. 43. 30 Stout 2015, p. 27. 31 Stout 2015, p. 35. 32 Burkens 2012, p. 127.

(11)

2.4 De rol van de rechter

De leden van de rechterlijke macht worden door de regering benoemd (artikel 117 eerste lid, Gw). Desondanks is de rechterlijke macht onafhankelijk van andere organen. Daarbij moet een rechter te allen tijde onafhankelijk zijn van de partijen in het geschil dat door de rechter wordt behandeld. Uit hoofdstuk 6 van de Grondwet en de Wet algemene bepalingen (artikel 11 en 12) volgt dat rechtspraak in Nederland toeziet op concrete beslissingen die betrekking hebben op een aan een overheidsinstantie voorgelegd geschil of strafbaar feit.33

De Nederlandse rechter is bevoegd om lagere wetgeving aan hogere regels te toetsen en bij eventuele strijdigheid, de lagere regeling onverbindend te verklaren of buiten toepassing te laten.

Volgens artikel 120 Gw mag de rechter de wet niet aan de grondwet toetsen, de rechter mag de wet echter wel toetsen aan verdragsrecht (artikel 94 Gw).34

Over de mate waarin de rechterlijke macht uitspraken moet baseren op de wettekst, zijn uiteenlopende meningen. Volgens Montesquieu zou een rechter slechts een spreekbuis der wet moeten zijn. Alle uitspraken zouden volgens hem gebaseerd moeten zijn op de wet.35 Deze gedachte werd later achterhaald, door

de stelling van Portalis. Portalis stelde namelijk dat de wet altijd onvolledig zal moeten zijn, de wetgever kan namelijk nooit alle mogelijke gevallen voorzien. Interpretatie van de wet is dus noodzakelijk. Deze interpretatie moet volgens hem door de rechters worden uitgevoerd.36 De wetgever biedt volgens Portalis

algemene regels en de rechterlijke macht past de tekst toe op de precieze casuïstiek van een zaak.37

De rol van de rechter en de mate waarin ruimte is voor rechtsvorming is afhankelijk van de situatie. Bepaalde wetsartikelen zullen geen ruimte opleveren voor interpretatie, andere wetten zijn echter erg algemeen geformuleerd. Bij sommige onderwerpen kan dan een leemte bestaan, waardoor de rechter weinig aanknopingspunten heeft binnen het beding.38 De wetgever heeft binnen het

gezondheidsrecht bewust ruimte overgelaten aan de rechter. Voor de wetgever, bij wie de praktijkervaring ontbreekt, is het onmogelijk om een duidelijk en precies kader te creëren. De rechter kan dan, met behulp van adviezen van deskundigen, invulling geven aan die bepalingen.39

2.4.1 Interpretatie

Er zijn verschillende interpretatiemethoden, die afhankelijk van de casuïstiek door de rechter kunnen worden gebruikt. Rechters kunnen een wettekst grammaticaal, systematisch, historisch, of teleologisch interpreteren.40 33 Bovend’Eert 2014, p. 2. 34 Kortmann 2012, p. 350. 35 Wiarda 1999, p. 16. 36 Wiarda 1999, p. 17. 37 Wiarda 1999, p. 18. 38 Wiarda 1999, p. 21. 39 Maris 2011, p. 105. 40 Pitlo 1972, p. 123.

(12)

Interpretatie door de rechter is het invulling geven aan wetsartikelen, om deze toepasbaar te maken op het geschil wat aan de rechter is voorgelegd. Interpretatie kan zeer oppervlakkig zijn, maar ook zeer diep ingrijpend. Bij interpretatie zal een rechter altijd zoeken naar een zo bevredigend mogelijke beslissing bij het geschil. Daarbij zal de rechter bij interpretatie zoeken naar een manier om de ontwikkeling van het recht zo veel mogelijk te bevorderen.41

Vanuit de gedachte van het legaliteitsbeginsel moet de rechter hierbij niet te ver van de wettekst verwijderd raken in de toepassing. Een voorbeeld is de delictsomschrijving van diefstal: ‘Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen’. Stel, er wordt via hacking een wachtwoord ontdekt van een persoon, waardoor de dader online de bankrekening van deze persoon kan leegroven. In de tijd dat de wettekst werd opgesteld bestond nog geen internet, daarbij kan afgevraagd worden van wie welke goederen worden afgenomen.42 De rechter zal

in zo’n situatie de wettekst moeten vertalen naar de huidige tijd. Interpretatie wordt niet alleen door rechters gedaan, ook andere juristen zullen wetsbepalingen moeten interpreteren in specifieke situaties.43

2.4.2 Rechtsvinding

In de afgelopen eeuwen heeft een verschuiving plaatsgevonden naar een meer autonome vorm van rechtstoepassing door de rechter. Binnen de begripsomschrijving van rechtsvinding kan onderscheid worden gemaakt tussen heteronome en autonome vormen van rechtsvinding.

Bij heteronome rechtsvinding zal de rechter zich meer op de wettekst baseren, zoals Montesquieu ooit voor de rechterlijke macht had bedacht. Autonome rechtsvinding houdt in dat de rechter de wet ingrijpender zal interpreteren en een activistische houding zal innemen.44 De ontwikkeling van rechtsvinding in

het privaatrecht is door Pitlo omschreven. Deze ontwikkeling kan voor het geheel van uitspraken van de rechterlijke macht naar een steeds meer autonome manier van rechtsvinding, worden erkend. Pitlo stelt dat taal ontoereikend is en dat een wettekst daardoor te allen tijde gebrekkig zal zijn.45

Een interpretator maakt de wettekst toepasbaar op een geschil.

Door de ontwikkeling binnen de rechtstoepassing werd in plaats van interpretatie van wetsbepalingen steeds meer gesproken over rechtsvinding. Van rechtsvinding werd gesproken vanaf het moment dat men bewust verouderde teksten los ging laten. Voor deze tijd (de tijd van interpretatie) werd meer vastgehouden aan de wet.46 De grenzen van de leer van Montesquieu

vervagen steeds meer, door de gecompliceerde moderne samenleving.47 41 Wiarda 1999, p. 22. 42 Corstens 2015, p. 61. 43 Pitlo 1972, p. 122. 44 Wiarda 1999, p. 34. 45 Pitlo 1972, p. 120. 46 Pitlo 1972, p. 125. 47 Pitlo 1972, p. 126.

(13)

Waar interpretatie zich van rechtsvinding is gaan onderscheiden, is het moment waarop niet alleen het waarneembare een bron van kennis was, maar ook het niet-waarneembare. De werkelijkheid van een wet ligt verscholen achter de tekst, door op zoek te gaan naar die werkelijkheid ontstaat een open systeem, dat volgens Pitlo tot de ommezwaai van interpretatie naar rechtsvinding heeft geleid.48

Daarbij heeft de toename van ‘vage normen’ in wetten eraan bijgedragen dat de rechter meer ruimte heeft om recht te vinden. Volgens zowel Esser als Schoordijk zijn wij als burgers niet aan normen onderworpen, maar zijn de normen aan de maatschappij onderworpen.

Binnen deze maatschappij is er een grote verscheidenheid aan waardeoordelen.49 Bij rechtsvinding moet de rechter volgens hen dus rekening

houden met de maatschappelijke opvattingen.

Dit geldt niet voor alle gevallen, in sommige gevallen moet namelijk vooruitgelopen worden op voorziene ontwikkelingen.50

2.5 Rol van de wetgever

Volgens Montesquieu was de wetgevende macht, de macht om wetten op te stellen. Deze wetten konden dan door een samenwerking tussen de volksvertegenwoordiging en de Koning worden opgesteld en bekrachtigd.51 De

wetgevende macht moest in handen zijn van het volk.52 De vaststelling van

wetten geschiedt in Nederland door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk. Wetten worden opgesteld volgens een in de Grondwet omschreven procedure (art. 82-88 Gw). Met inachtneming van het legaliteitsbeginsel moet de wetgever te allen tijde streven naar een zo specifiek mogelijke bepaling.53 De

wetgevende macht bepaalt de hoofdlijnen van de inrichting van de staat en samenleving.54

Alleen de wet kan bepaalde beperkingen opleggen aan de vrijheid van mensen en alleen op grond van de wet kunnen straffen worden opgelegd. Omdat wetten beperkingen kunnen opleggen aan de vrijheid van burgers, is de democratische

legitimatie van deze macht erg belangrijk. 55

In de verandering van de samenleving van een klassieke rechtsstaat naar een meer sociale rechtsstaat is de heerschappij van de wet steeds meer uit het oog verloren. Een belangrijk element van die ontwikkeling zijn de wetten waarin aan het bestuur bevoegdheden zijn toebedeeld.56 48 Pitlo 1972, p. 141. 49 Schoordijk 1972, p. 41. 50 Schoordijk 1972, p. 45. 51 Burkens e.a. 2012, p. 109. 52 Stout 2015, p. 33. 53 Burkens e.a. 2012, p. 101. 54 Corstens 2015, p. 55. 55 Stout 2015, p. 42. 56 Stout 2015, p. 68.

(14)

In gebieden waar de wetgever zelf minder voorstellingsvermogen had, werden aan het bestuur bevoegdheden gegeven, zodat het bestuur in die individuele gevallen een oplossing kon vinden.57 Daarbij zorgde de opkomst van de sociale

verzorgingsstaat voor een exponentiële toename van taken aan de overheid, waardoor een terugtred van de wetgever noodzakelijk leek.58

2.6 Verhouding tussen de rechter en de wetgever

De rechter en de wetgever maken beiden aanpassingen in het normenstelsel dat bij onze samenleving hoort. De terugtred van de wetgever heeft namelijk tot gevolg dat er steeds meer vage normen in de wet zijn te vinden. Deze vage normen kunnen de ruimte voor de rechterlijke macht om recht te vinden vergroten.

Door deze vage normen kan de rechter bijdragen aan de ontwikkeling van het recht door rechtsregels in een concrete situatie toe te passen.59 Daarbij zijn aan

het bestuur discretionaire bevoegdheden op grote schaal toebedeeld. Hoever kan de rechter gaan in die rechtsvormende rol?

De wetgever is het democratisch verkozen orgaan, de rechter zal zich dus in beginsel zo min mogelijk moeten bemoeien met de zaken die politici aangaan. Indien de rechter niet anders kan dan een beslissing nemen in zo’n zaak, dan zal de rechter zoveel mogelijk rekening moeten houden met de wil van de wetgever.60 De rechter moet nadenken over het maatschappelijk doel dat met

een wet wordt nagestreefd en zich afvragen wat de makers van de wet hebben beoogd.61 Een rechter kan ook uitspreken dat een bepaalde zaak buiten de

rechtsprekende macht valt. Op deze manier wordt de bal wat betreft die casuïstiek bij de wetgever gelegd en kan de rechter toch een route naar een oplossing bieden (namelijk aanpassing van wetgeving).62 Het spanningsveld

tussen open normen en de verhouding tussen de wetgever en de rechter wordt verder uitgewerkt in het vierde hoofdstuk van deze thesis. 57 Wiarda 1999, p. 98. 58 Wiarda 1999, p. 99. 59 Schouten 2013, p. 48. 60 Corstens 2015, p. 55. 61 Corstens 2015, p. 56. 62 Corstens 2015, p. 58.

(15)

2.7 Conclusie

De rol van de rechter binnen de democratische rechtsstaat is enorm veranderd in de afgelopen eeuwen. In de tijd van Montesquieu werd een staat met een machtenscheiding, waarbij de rechter de spreekbuis van de wet was, als de ideale rechtsstaat gezien. Deze opvatting is door de eeuwen heen enorm veranderd. Uit buitenlandse jurisprudentie blijkt dat de rechter zich op verschillende manieren heeft opgesteld bij de behandeling van abortus- en euthanasiezaken. Bij deze zaken zijn fundamentele rechten van de mens in het geding. Deze belangen worden beschermd door de rechter als waarborg van de rechten van burgers binnen de rechtsstaat. De rechter is, in tegenstelling tot de wetgever, echter niet democratisch gelegitimeerd. Hierdoor begeeft de rechter

(16)

Hoofdstuk 3. Hoe heeft de euthanasierechtspraak zich

ontwikkeld in de afgelopen 43 jaar?

3.1 Inleiding

Euthanasie is de opzettelijke (hulp bij) levensbeëindiging door iemand anders dan de betrokkene.63 Euthanasie is verboden op grond van artikel 293 en 294

Wetboek van Strafrecht. Daarbij roept een eventuele uitzondering op deze verbodsbepaling de vraag op of dit een strijdigheid oplevert met artikel 2 EVRM.64 In artikel 2 EVRM is het recht op leven gewaarborgd. Gesteld kan

worden dat deze artikelen nooit kunnen werken als belemmering van de vrijheid van burgers. Tegenhanger daarvan is de stelling dat 2 EVRM expliciet de opzettelijke levensbeëindiging verbiedt (dus een beperking van vrijheden), tenzij er sprake is van iemand die de doodstraf opgelegd heeft gekregen.65 Artikel 2

EVRM kan dus op verschillende manieren worden uitgelegd.

Een uitzondering op het wettelijke verbod van actieve levensbeëindiging is in de rechtspraktijk gemaakt op grond van een conflict van plichten (artikel 40 Wetboek van Strafrecht).66 Hierbij wordt dan aangevoerd dat er door dit conflict van plichten sprake is van overmacht in de zin van noodtoestand. Het wel of niet (onder bepaalde voorwaarden) legaliseren van euthanasie is een kwestie die veel discussie heeft opgeleverd. Het euthanasierecht is tot vandaag de dag nog steeds in ontwikkeling. Door vele verschillende morele opvattingen rond dit onderwerp bevindt de rechter zich altijd in een spanningsveld.

In beginsel pleegt iedere persoon die actief iemands leven beëindigt juridisch gezien moord. In 1984 werd door de Hoge Raad een arts ontslagen van alle rechtsgevolgen, die in was gegaan op een verzoek tot levensbeëindiging. Dit is de eerste uitspraak waarin dit is gebeurd.67 Er bestaat een spanningsveld tussen de

morele opvattingen van velen in de samenleving en de wet.68

Het startpunt van mijn uiteenzetting is de uitspraak in de zaak Postma op 21 februari 1973. Het vonnis van de zaak Postma was namelijk het eerste vonnis waarin eisen werden benoemd voor een eventuele rechtvaardiging van levensbeëindiging op verzoek.69 Sinds de zaak Postma is er veel veranderd op

het gebied van euthanasierecht. 63 Leenen e.a. 2014, p. 390. 64 Leenen e.a. 2014, p. 391. 65 Leenen e.a. 2014, p. 392. 66 Legemaate 2006, p. 2. 67 den Hartog, NJB 2015/1000, p. 2217. 68 Leenen e.a. 2000, p. 305. 69 Weyers 2004, p. 97.

(17)

In dit hoofdstuk zal ik de ontwikkeling van het euthanasierecht vanaf 1973 tot de huidige situatie toelichten. Daarbij zal ik, aan de hand van een aantal belangrijke uitspraken van de afgelopen 43 jaar, onderzoeken in hoeverre de rechter rechtsvormend heeft opgetreden. Hierdoor zal antwoord worden gegeven op de vraag: “Welke ontwikkeling heeft de euthanasierechtspraak sinds 1973 doorgemaakt?”

3.2 De zaak Postma 1973

Deze zaak gaat over een huisarts, mevrouw Postma. De huisarts in kwestie heeft actief een einde gemaakt aan het leven van haar moeder.70 Mevrouw Postma

heeft deze levensbeëindiging, samen met haar echtgenoot die tevens huisarts was, uitgevoerd door middel van een toediening van 200 mg morfine.71

Voorafgaande aan deze injectie heeft de moeder meerdere malen uitdrukkelijk blijk gegeven van haar ernstige verlangen om te sterven.72 Door een tip van de

zorginstelling waarin de moeder van mevrouw Postma woonde is deze zaak aan het licht gekomen.73

In de jaren ’70 werd de regelgeving rond euthanasie voortdurend besproken in de literatuur.74 Of het verbod op euthanasie uit artikel 293 Wetboek van

Strafrecht volgde, was toentertijd nog punt van discussie. Er was behoefte aan een normatief kader omtrent het euthanasierecht.75

In deze zaak heeft een getuige-deskundige het volgende verklaard:

“…dat de gemiddelde medicus in Nederland het niet meer als juist aanvaardt, het leven van een patiënt te rekken tot het bittere eind en dat, indien:

A. het gaat om een patiënt, die door ziekte of ongeval ongeneeslijk is — al dan

niet gepaard aan korte of lange periode(n) van op- of neergang — of die medisch als ongeneeslijk valt aan te merken,

B. zijn lichamelijk of geestelijk lijden subjectief voor de patiënt ondragelijk of

ernstig is,

C. de patiënt eventueel voorafgaand schriftelijk, te kennen heeft gegeven het leven

te willen beëindigen, in elk geval uit zijn lijden verlost te willen worden,

D. de stervensperiode van de patiënt naar medisch oordeel is ingegaan of zich

heeft aangekondigd,

E. door een arts, t.w. de behandelende arts of medisch specialist, dan wel in

overleg met die geneesheer, wordt ingegrepen,...”76

De rechtbank verenigt zich in deze uitspraak met de elementen A, B, C en E. Dit is de eerste zaak waarbij de rechtbank zich uitlaat over eventuele zorgvuldigheidseisen waaraan een euthanasie moet voldoen.77 70 Rechtbank Leeuwarden, 21-02-1973, ECLI:NL:RBLEE:1973:AB5464, p. 2. 71 Rechtbank Leeuwarden, 21-02-1973, ECLI:NL:RBLEE:1973:AB5464, p. 3. 72 Rechtbank Leeuwarden, 21-02-1973, ECLI:NL:RBLEE:1973:AB5464, p. 3. 73 Weyers 2004, p. 94. 74 Kater 1994, p. 119. 75 Ekelmans, Ned Tijdschr Geneeskd. 1972;116:1096:102, p. 1096. 76 Rechtbank Leeuwarden, 21-02-1973, ECLI:NL:RBLEE:1973:AB5464, p. 3. 77 Weyers 2004, 97.

(18)

De rechtbank heeft het handelen door Postma in strijd geacht met artikel 293 Wetboek van Strafrecht en heeft een week voorwaardelijke gevangenisstraf aan haar opgelegd.78 Door de snelheid waarin de middelen zijn toegediend viel dit

niet onder de noemer normaal medisch handelen.

De rechter spreekt hier recht op grond van de wet. De rechter acht de handelingen namelijk verboden. Toch treedt de rechter in zekere mate buiten haar rechtsstatelijke rol als rechter door zich uit te laten over zorgvuldigheidseisen om actieve levensbeëindiging te rechtvaardigen door een arts. Deze zorgvuldigheidseisen blijken in die tijd namelijk geenszins uit een wettelijke bepaling.

3.3 Zaak Wertheim (1981)

Deze uitspraak, gedaan door de Rechtbank Rotterdam, gaat over een vrouw die voor een andere vrouw een dodelijk medicijn heeft gehaald. Vervolgens heeft zij dit medicijn bij de vrouw toegediend, met de dood tot gevolg.79 Hulp bij

zelfdoding is verboden op grond van artikel 294 Wetboek van Strafrecht, de advocaat van de vrouw in kwestie voert echter aan dat er sprake is van overmacht in de zin van noodtoestand.80 In deze zaak haalt de Rechtbank

Rotterdam de eisen, genoemd in de zaak Postma, nog eens aan. Gezien de vrouw die de middelen heeft toegediend geen arts was, kon er volgens de rechtbank geen sprake zijn van een rechtmatig beroep op artikel 40 Wetboek van Strafrecht. Daarbij is er niet voldaan aan de ongeneeslijkheid en het duurzaam lijden.81

Interessant aan deze uitspraak voor dit onderzoek is dat de rechtbank de genoemde zorgvuldigheidseisen uit Zaak Postma aanhaalt en er expliciet aan toevoegt dat er sprake moet zijn van betrokkenheid van een arts. Ook stelt de Rechtbank Rotterdam dat er sprake moet zijn van meer dan één persoon, die betrokken is bij de besluitvorming wat betreft het uitvoeren van de hulp bij zelfdoding.82 78 Rechtbank Leeuwarden, 21-02-1973, ECLI:NL:RBLEE:1973:AB5464, p. 5. 79 Rechtbank Rotterdam, 01-12-1981, ECLI:NL:RBROT:1981:AB7817, p. 2. 80 Rechtbank Rotterdam, 01-12-1981, ECLI:NL:RBROT:1981:AB7817, p. 2. 81 Rechtbank Rotterdam, 01-12-1981, ECLI:NL:RBROT:1981:AB7817, p. 3., Weyers 2004, p. 162. 82 Rechtbank Rotterdam, 01-12-1981, ECLI:NL:RBROT:1981:AB7817, p. 3.

(19)

3.4 Ontwikkelingen rond 1984 3.4.1 Zaak Schoonheim

In de Zaak Schoonheim werd een beroep gedaan op artikel 40 Wetboek van Strafrecht, omdat er sprake zou zijn van een conflict van plichten.83 Deze zaak

was de eerste uitspraak door de Hoge Raad op het gebied van euthanasie, waarbij aan de uitvoerende arts geen strafrechtelijke sanctie werd opgelegd.84

De arts, die in deze zaak actieve levensbeëindiging heeft uitgevoerd, zou een keuze moeten hebben gemaakt tussen twee belangen. Uit deze keuzes heeft de arts volgens de Hoge Raad, objectief beschouwd en gelet op de omstandigheden, de juiste keuze gemaakt.85

Of er sprake was van overmacht door een noodtoestand, werd bepaald aan de hand van de opvattingen in de medische ethiek.86 Hier wordt in rechtspraak dus

bepaald dat een levensbeëindiging die in beginsel verboden is op grond van artikel 293 Wetboek van Strafrecht, kan worden gerechtvaardigd door een conflict van plichten. Van een dergelijk conflict van plichten kan alleen sprake zijn indien wordt gehandeld volgens de regels van de beroepsgroep.87

‘Dit beroep op een conflict van plichten, hetwelk moet worden onderscheiden van het daarnaast nog door de verdachte gedane beroep op overmacht in de zin van gewetensdrang, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een beroep op noodtoestand, hierop neerkomende dat de verdachte de plichten en belangen welke in het onderhavige geval tegenover elkaar stonden zorgvuldig — in het bijzonder volgens normen van medische ethiek en met de kennis van zaken waarover hij uit hoofde van zijn beroep als medicus geacht moet worden te beschikken — tegen elkaar heeft afgewogen en daarbij een keuze heeft gemaakt welke — objectief beschouwd en gelet op de zich te dezen voordoende bijzondere omstandigheden — gerechtvaardigd was.”88, aldus de Hoge Raad.

Hier heeft de rechterlijke macht rechtsvormend opgetreden door de term “conflict van plichten” als norm te creëren voor het rechtmatige handelen van een arts. 83 Hoge Raad (Strafkamer), 27-11-1984, ECLI:HR:1984:AC8615, p. 3. 84 Weyers 2004, p. 209. 85 Hoge Raad (Strafkamer), 27-11-1984, ECLI:HR:1984:AC8615, p. 3. 86 Hoge Raad (Strafkamer), 27-11-1984, ECLI:HR:1984:AC8615, p. 4. 87 Weyers 2004, p. 209. 88 Hoge Raad (Strafkamer), 27-11-1984, ECLI:HR:1984:AC8615, p. 4.

(20)

3.4.2 Wetsvoorstel

D66 heeft in 1984, in reactie op de ontwikkelingen in rechtspraak, een wetsvoorstel ingediend.89 Volgens dit wetsvoorstel zou levensbeëindiging door

een arts moeten worden gelegaliseerd indien aan de zorgvuldigheidseisen wordt voldaan. Hierbij werd de strafbaarheid van artikel 293 en 294 van het Wetboek van Strafrecht echter, net als in rechtspraak, gehandhaafd.90 D66, PvdA en VVD

stemden in de Tweede Kamer voor en hadden daarmee de meerderheid van de stemmen. Aangezien deze drie partijen nooit gezamenlijk zonder het CDA de regering vormden in die tijd, kon politiek gezien geen papieren meerderheid worden gecreëerd.91 3.4.3 Standpunt uit beroepsgroep Behalve de politieke reactie die er ontstond op deze rechtsontwikkeling, kwam er ook een reactie vanuit de beroepsgroep. De artsenfederatie KNMG publiceerde in 1984 namelijk ook een standpunt. Het Hoofdbestuur van de KNMG stelde dat euthanasie of hulp bij zelfdoding onder bepaalde voorwaarden aanvaardbaar was.92 Daarbij heeft de KNMG bepaalde zorgvuldigheidseisen geformuleerd waar

aan moet worden voldaan.93 De beroepsgroep stelde onder andere dat er een

plicht moest zijn aan de arts om de situatie te bespreken met een collega. Hiermee was een duidelijk normatief standpunt gegeven door de beroepsgroep. 3.5 Zaak Chabot 1994

In deze zaak gaat het om een mevrouw die last had van depressieve gevoelens. De vrouw in kwestie wilde hiervoor niet meer in therapie gaan. De depressieve vrouw is door een psychiater geholpen bij zelfdoding. Zonder hulp bij levensbeëindiging ontstond het risico dat de vrouw zichzelf zou doden op voor haar ontluisterende en voor anderen mogelijk belastende wijze.94 Het hof

aanvaardde deze argumentatie en in cassatie werd het oordeel door het Hof gevolgd. Het gaat hier om een zaak waarin psychisch lijden de reden was voor de actieve levensbeëindiging, er was geenszins sprake van een fysieke ziekte. In Nederland was dit de eerste zaak waarin psychisch lijden werd geaccepteerd als reden om te helpen bij zelfdoding.95 89 Legemaate 2003, p. 2. 90 Hamburg 2005, p. 27. 91 Legemaate 2003, p. 2. 92 KNMG 2003, p. 3. 93 KNMG 2003, p. 4. 94 Hoge Raad (Strafkamer), 21-06-1994, ECLI:NL:HR:1994:AD2122, r.o. 9.13. 95 Leenen e.a. 2014, p. 414.

(21)

In r.o. 5.2 stelt de Hoge Raad dat: “Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval het lijden van een persoon als zo ondraaglijk en uitzichtloos moet worden aangemerkt, dat een handelen in strijd met het in art. 294 Sr vervatte verbod gerechtvaardigd moet worden geacht omdat er sprake is van noodtoestand, moet dit lijden in zoverre worden geabstraheerd van de oorzaak daarvan dat de oorzaak van het lijden niet afdoet aan de mate waarin het lijden wordt ervaren.96 Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen ernst van het lijden en de oorzaak van het lijden, waardoor psychisch lijden een aanleiding kan zijn voor een gerechtvaardigd beroep op de noodtoestand. Bij psychisch lijden moet een grotere mate van terughoudendheid worden aangehouden.97 Deze uitspraak

heeft veel losgemaakt in de beroepsgroep. Juist omdat er nog geen Euthanasiewet was, werd over uitspraken als deze veelvoudig gediscussieerd. In een artikel uit 1995 in Trouw werd door verschillende psychiaters besproken of zij vonden dat deze depressie te behandelen was. Deze psychiaters hadden hier geen eenduidig antwoord op. Grote onrust binnen de beroepsgroep was daarvan het gevolg.98 Feit blijft dat de rechter zich, ook met deze uitspraak, op een

activistische wijze profileert, aangezien er nog geen Euthanasiewet bestond.

3.6 Inwerkingtreding Wet toetsing levensbeëindiging (2002)

In 2002 is de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: de Euthanasiewet) in werking getreden. Deze wet heeft voor artsen ter zake van de strafrechtelijke verboden in artikel 293 en 294 Sr een bijzondere strafuitsluitingsgrond gecreëerd.99

In de twintig jaren daarvoor is het wetgevingsproces steeds gestaakt en opgehouden door politieke onenigheden. Tussen de wet, de praktijk en de opvattingen van mensen in de samenleving was nog een grote discrepantie in die tijd aanwezig.100 De Euthanasiewet biedt in het tweede artikel een aantal

zorgvuldigheidseisen waaraan moet worden voldaan. Daarbij wordt in deze wet een toetsingscommissie ingesteld. Deze toetsingscommissie beoordeelt de rechtmatigheid van de levensbeëindiging.

Deze commissie bestaat uit een jurist, tevens voorzitter, een arts en een deskundige in ethische- of zingevingsvraagstukken. 101 Deze wet heeft

bijgedragen aan het aantal meldingen van euthanasie. Voordat deze wet bestond kwamen artsen namelijk in een strafrechtelijke procedure terecht.102 96 Hoge Raad (Strafkamer), 21-06-1994, ECLI:NL:HR:1994:AD2122, r.o. 5.2. 97 Hamburg 2005, p. 33. 98 Trouw januari 1995, par. 3. 99 Leenen e.a. 2014, p. 396. 100 Leenen e.a. 2014, p. 396. 101 T&C Duijst-Heesters, actueel tot 01-07-2015, p. 2. 102 Leenen e.a. 2014, p. 397.

(22)

Namelijk, artikel 40 Sr was niet geschreven voor het juridisch funderen van een gangbare praktijk, maar voor uitzonderlijke noodgevallen die zich onverwachts voordeden. Met de inwerkingtreding van de Euthanasiewet hoefde de rechtvaardiging niet langer gevonden te worden in artikel 40 Sr.103

De zorgvuldigheidseisen die geformuleerd zijn in het tweede artikel van de Euthanasiewet, komen overeen met de voorwaarden die in de rechtspraak al eerder zijn ontwikkeld.104 De rechter heeft op deze wijze dus een kader

gecreëerd met de activistische houding ten opzichte van de euthanasierechtspraak. Dit kader is door de wetgever vervolgens overgenomen. 3.7 Zaak Brongersma (2002) In de zaak Brongersma ging het om een situatie waarbij de arts in kwestie aan Brongersma medicijnen heeft verstrekt, zonder dat er sprake was van een ernstige lichamelijke of psychische diagnose. Brongersma lijdt naar eigen zeggen aan het leven, in de praktijk ook wel ‘levensmoe’-zijn genoemd.105 In de zorgvuldigheidseisen, waar de toetsingscommissie aan toetst, is genoemd dat er sprake moet zijn van uitzichtloos en ondragelijk lijden. Het Hof heeft in deze casus gesteld dat, aangezien door de beroepsgroep werd gesteld dat deze vorm van lijden buiten het medische domein ligt. Hier kan daarom geen uitzondering worden gemaakt op de verbodsbepalingen. Het hof stelt in haar uitspraak namelijk het volgende: “De door een huisarts te verlenen integrale zorg aan patiënten (kennelijk te verstaan als degenen die zich om hulp tot een huisarts wenden) kan meebrengen dat hij zich voor de taak gesteld ziet om het lijden van een patiënt te verlichten dat niet of niet in overwegende mate zijn oorzaak vindt in een somatische of psychische aandoening, maar het gevolg is van het ontbreken van levensperspectief.

Omdat die arts zich dan evenwel begeeft op een terrein dat buiten zijn professionele competentie ligt, zal hij zich niet als medicus een oordeel mogen vormen over de ondraaglijkheid, de uitzichtloosheid en onbehandelbaarheid van dat lijden.”

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie vervolgens ongegrond verklaard en zich aangesloten bij de uitspraak van het Hof.106 Uit deze uitspraak blijkt

opnieuw dat de rechter aan de hand van kennis van de beroepsgroep moet beoordelen of er sprake is van de situaties die onder de Euthanasiewet vallen. 103 Leenen e.a. 2014, p. 397. 104 Leenen e.a. 2014, p. 397. 105 Hoge Raad (Strafkamer), 24-12-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8772, r.o. 4.4.1. 106 Hoge Raad (Strafkamer), 24-12-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8772, r.o. 8.4.

(23)

De zorgvuldigheidseisen in de Euthanasiewet bestaan gedeeltelijk uit open normen, waardoor een rechtsvormend karakter van toekomstige uitspraken nog steeds mogelijk is. Volgens de Hoge Raad heeft de wetgever met de Euthanasiewet niet de bedoeling gehad, dat hulp bij zelfdoding door een arts bij een patiënt die levensmoe is binnen de bepalingen van de wet valt.107 3.8 Zaak Heringa (2013) De zaak Heringa is een veelbesproken zaak in de media. Albert Heringa (geen arts) heeft zijn 99-jarige moeder geholpen bij zelfdoding. De mevrouw in kwestie had een uitdrukkelijk verzoek gedaan tot zelfdoding, haar huisarts weigerde echter om de actieve levensbeëindiging uit te voeren. De rechtbank geeft in eerste aanleg duidelijk aan dat de wetgever hier ruimte kan maken, maar dat de manoeuvreerruimte van de rechter klein is.108

Volgens de wet kan alleen een gegrond beroep worden gedaan op de strafuitsluitingsgrond door een arts, waardoor Heringa (als niet-arts zijnde) niet vrijgesproken kan worden.109 De rechtbank verklaard Heringa schuldig zonder

oplegging van een straf of maatregel. Doordat de rechtbank geen straf oplegt laat zij zien deze bijzondere omstandigheden te begrijpen.

Het Hof oordeelt in Hoger Beroep dat er sprake is van zulke bijzondere omstandigheden, dat door Heringa een geslaagd beroep kan worden gedaan op grond van zijn conflict van plichten.110 In het licht van de euthanasiepraktijk in

2008 was volgens het Hof verdedigbaar dat het moeilijk was om een arts te vinden die euthanasie wilde uitvoeren.111 Hier vindt niet alleen verruiming

plaats van het geldende recht door de rechterlijke macht. Ook wordt het gesloten systeem van de wet doorbroken, de Euthanasiewet was namelijk alleen bedoeld voor artsen. De Euthanasiewet biedt volgens de wettekst geen uitzondering op de verbodsbepalingen van het Wetboek van Strafrecht voor handelingen door iemand die geen arts is. Daarbij kan afgevraagd worden of er sprake kan zijn van een conflict van plichten indien je geen arts bent, want de plicht die een arts heeft ontbrak bij Heringa. Tegen de uitspraak van het Hof is cassatie ingesteld. 107 Weyers 2004, p. 398. 108 Rechtbank Gelderland, 22-10-2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976, p. 3. 109 Rechtbank Gelderland, 22-10-2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976, p. 4. 110 Hof Arnhem 13-05-2015, ECLI:GHARL:2015:NL:3444. 111 Hof Arnhem 13-05-2015, ECLI:GHARL:2015:NL:3444.

(24)

3.9 Heden

Het euthanasierecht is tot vandaag de dag anno 2016 nog steeds regelmatig in opspraak. In bijlage 1. wordt omschreven hoe voorstanders van ruimere mogelijkheden tot euthanasie, streven naar steeds meer mogelijkheden voor euthanasie. Zo stelt deze beweging dat de eis van het vrijwillige verzoek van een patiënt een barrière opwerpt voor mensen die zich niet in een fysieke toestand bevinden, waarin ze een verzoek kunnen doen. Bijvoorbeeld wanneer iemand bijna volledig verlamd is.

De Commissie Schnabel heeft in februari van 2016 een rapport gepubliceerd over het ‘Voltooid leven’. In dit rapport wordt door de commissie gesteld dat de Euthanasiewet goed functioneert.112 Het aantal meldingen van zelfdoding is

enorm gestegen, wat dat betreft wordt het doel van deze wet dus bereikt. De aanmerkingen van de Commissie betreffen ten eerste de relatie tussen de arts en de patiënt, waar weinig over is geregeld. Hierdoor ontbreekt een duurzame behandelrelatie, die wel belangrijk is bij een medische procedure als deze113. Ten

tweede laat de Euthanasiewet veel ruimte over voor interpretatiemogelijkheden, waardoor de zorgvuldigheidseisen steeds op andere wijze kunnen worden uitgelegd. De mogelijkheid voor de rechtspraktijk tot rechtsvorming binnen dit rechtsgebied is dus nog steeds niet verdwenen.114

In 2016 is grote opspraak geweest over mevrouw Goudriaan, de demente vrouw waarbij weinig lijden te zien was op film, waarbij het leven door een arts werd beëindigd. Grote maatschappelijke onrust volgde op deze film, waarin de vrouw ogenschijnlijk niet leed onder haar dementie, maar door een verklaring voorafgaand aan haar dementie toch via actieve levensbeëindiging door een arts om het leven is gebracht.

De eventuele verbreding van de mogelijkheden om een patiënt die aan Alzheimer, dementie of depressies lijdt levert grote discussie op (bijlage 5. En 6.). Concluderend kan gesteld worden dat tot de Wet Toetsing Levensbeëindiging een wettelijk kader heeft geboden voor de euthanasiepraktijk, maar dat deze wet nog steeds ruimte laat voor discussie en eventuele rechtsvorming.

3.10 Conclusie

In 1973 waren ‘actieve levensbeëindiging’ en ‘hulp bij zelfdoding’ verboden volgens het Wetboek van Strafrecht. De rechterlijke macht heeft in haar uitspraken, in de daarop volgende jaren, uitzonderingen geformuleerd op deze verbodsbepalingen. Volgens deze uitzonderingen moest aan bepaalde zorgvuldigheidseisen worden voldaan. Deze zorgvuldigheidseisen zijn vervolgens in de Euthanasiewet (2002) opgenomen. Na het opstellen van de Euthanasiewet bestond er nog steeds een bepaalde ruimte voor interpretatie van de wetten en heeft de rechterlijke macht meerdere malen opnieuw een actieve rol ingenomen. Deze rol wordt, in het licht van de democratische rechtsstaat, in het volgende hoofdstuk behandeld. 112 Rapport Commissie Schnabel 2016, p. 210. 113 Rapport Commissie Schnabel 2016, p. 215. 114 Rapport Commissie Schnabel 2016, p. 215.

(25)

Hoofdstuk 4 Rechtvaardiging activistische houding van de

rechter in Euthanasierechtspraak

4.1 Inleiding

Artikel 11 van de Wet AB luidt: ‘De regter moet volgens de wet regtspreken: hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid der wet beoordelen.’ Volgens dit artikel kan de rechter in geen geval op grond van eigen opinie beslissingen nemen en daarbij afwijken van de wet.115

Artikel 107 Gw en artikel 12 Wet AB kunnen opgevat worden als regelingen die de precedentwerking van rechterlijke uitspraken uitsluit. Ook vanuit de gedachte van de eerdergenoemde machtenscheiding is de functie van het geven van algemene regels alleen aan de wetgevende macht toebedeeld.116

Uit artikel 12 en 13 van de Wet AB volgt dat de rechter vervolgd kan worden indien zij weigert recht te spreken. Deze uitspraak moet volgens art. 6 EVRM binnen redelijke termijn geschieden. Door deze bepalingen kan de rechter in een lastig pakket komen te verkeren, indien een bepaald probleem veelvuldig aan de rechterlijke macht wordt voorgelegd, maar over dit probleem nog geen wettelijke bepaling bestaat.117

In de euthanasierechtspraak zijn meerdere situaties bekend waarbij de rechter een actieve rol heeft gespeeld bij de normontwikkeling in deze problematiek. Vanuit de gedachte van machtsverdeling in de zin van de Trias Politica van Montesquieu, is dit niet geoorloofd. De samenleving is echter enorm veranderd in de afgelopen eeuwen. Biedt de terugtred van de wetgever en de daardoor veranderde verhouding tussen de wetgever en de rechter, een rechtvaardiging voor deze activistische rol door de rechter? Of is de rechtvaardiging voor deze houding te vinden in de trage wetgeving door de wetgever in een rechtsgebied wat al velen jaren geschillen tot gevolg had? Of is euthanasierechtspraak een gebied dat dusdanig met de inrichting van staat en samenleving samenhangt, dat hierbij geen rechtvaardiging voor een activistische houding mogelijk is? In dit hoofdstuk zal antwoord worden gegeven op de vraag: “Door welke omstandigheden kan de rol van de rechter binnen de euthanasierechtspraak worden gerechtvaardigd?” 115 Kortmann 2011, p. 342. 116 Kortmann 2011, p. 343. 117 Corstens 2015, p. 63.

(26)

4.2 Argumenten voor en tegen activisme rechterlijke macht 4.2.1 Argumenten voor een actieve rechter

De rechter doet steeds meer aan autonome rechtsvinding. Er zijn verschillende factoren binnen de huidige samenleving die het neigen naar een autonomere vorm van rechtsvinding door de rechter in de hand werken.118De functie van de

wetgever is steeds meer veranderd en een steeds actievere houding van de rechter kan als een logisch gevolg daarvan worden gezien. De wetgever kan in een aantal situaties niet anders dan vage normen scheppen, omdat een bepaalde deskundigheid ontbreekt en niet alle mogelijke situaties kunnen worden voorzien.119 Als de rechter een actieve rol inneemt, kan dit bijdragen aan de

bescherming van grondrechten van minderheden. De rechter kan bepalingen namelijk toepassen met inachtneming van de onderliggende kernwaarden die in bepalingen besloten liggen.120 De rechter heeft, in zijn rol als beschermer van de

grondrechten, meermaals oordelen geveld over de handelingen door het bestuur of de wetgever. Deze oordelen kunnen worden gezien als een bijdrage aan de ontwikkeling van de constitutionele orde.121 De rechter kan burgers met deze

uitspraken beschermen tegen onrechtvaardig overheidshandelen.

Bij het interpreteren van de wet kan worden gesproken van een afgeleide democratische legitimatie. Deze afgeleide democratische legitimatie kan bestaan bij het interpreteren van de wet naar doel en strekking van de wet. Met deze uitspraken kan de rechter een signaal afgeven aan de wetgever dat er bepaalde wettelijke aanpassingen moeten worden gemaakt. Bij rechtsvorming, waarbij de wettekst wordt losgelaten, kan niet worden gesproken van een afgeleide democratische legitimatie.122

Daarbij kan de gewenste houding van een rechter ook worden beïnvloed door bepaalde specifieke deskundigheden die meespelen. Een andere bron van recht kan namelijk gevonden worden in zelfregulering. Binnen de gezondheidszorg bestaat een systeem van richtlijnen, protocollen, adviezen etc. die artsen als leidraad moeten gebruiken bij de uitoefening van hun beroep.123 De wetgever

kan, door de complexe inhoud van de werkzaamheden binnen dit werkgebied, niet anders dan ruimte overlaten aan de beroepsgroep. De rechter zal binnen rechtszaken over gezondheidskwesties dus vaak aan niet-wettelijke normen moeten toetsen.124

De rechter kan zich in een nog lastiger pakket komen te bevinden, indien de politiek nalaat wetgeving te maken over een kwestie die al langere tijd voor geschillen zorgt. 118 Schouten 2013, p. 76. 119 Schouten 2013, p. 77. 120 Peters 2011, p. 96. 121 Peters 2011, p. 148. 122 Engels 1989, p. 288. 123 Engberts 2006, p. 175. 124 Peters 2011, p. 98.

(27)

Soms worden bepaalde kwesties dan veelvuldig aan de rechterlijke macht voorgelegd. De rechter zal dan een weg moeten vinden in het beantwoorden van de rechtsvraag, zonder teveel op de stoel van de wetgever te gaan zitten.125 In

het licht van rechtszekerheid van de burger kan het dan wenselijk zijn dat de rechter toch een oplossing biedt voor de kwestie.

4.2.2 Bezwaren tegen een actieve rechter

In de deelvraag is geformuleerd dat in dit onderzoek wordt gezocht naar een rechtvaardiging voor de rol van de rechter binnen euthanasierechtspraak. De vrijheid die de rechter heeft bij het interpreteren van feiten, is namelijk een gebonden vrijheid. De rechter dient te allen tijde binnen het systeem van het recht te blijven en op zoek te gaan naar een evidente uitkomst.126 In deze thesis

wordt op zoek gegaan naar een rechtvaardiging voor die rol, omdat een actieve rol door de rechter een aantal bezwaren kent. Een bezwaar tegen een actieve rechter, die meer doet dan slechts spreekbuis der wet zijn, is dat dit de rechtsonzekerheid kan vergroten. Een belangrijk vereiste voor rechtszekerheid is dat het handelen door de overheid op de wet berust.127 Van oudsher is het idee

ontstaan dat het aan de wetgevende macht is om een bepaald omlijnd kader te geven, zodat burgers wisten waarop ze zich moesten oriënteren.128

Met rechtszekerheid wordt namelijk vaak bedoeld dat er een bepaalde voorspelbaarheid is binnen het recht. De ruimte voor de rechter om eigen invulling te geven aan normen en eventuele leemtes in de wet, kunnen grotere onzekerheid betekenen voor burgers die zich op een bepaalde wet beroepen of zich aan een bepaalde wet moeten houden. Grote meningsverschillen binnen de maatschappij over de doelen van de wet en over wat rechtvaardig is, bieden hierbij ook geen houvast. 129 Indien over een bepaald onderwerp

meningsverschillen binnen de maatschappij bestaan, kan het voor de wetgever moeilijk zijn om wetten op te stellen. In zo’n geval moet de rechter zich terughoudend opstellen. Door de verschillende meningen binnen de maatschappij over zo’n onderwerp, is de democratische legitimatie van de wetgever zeer belangrijk.130 Een rechtsvormende rol door de rechter kan

volgens Kortmann in strijd zijn met het legaliteitsbeginsel. Volgens hem heeft de Hoge Raad namelijk zichzelf een rechtsvormende taak toegemeten, waarvoor geen wettelijke regel bestaat.131

Een ander bezwaar tegen een rechtsvormende rol door de rechter is de ontbrekende democratische legitimatie van de rechter. De wetgever is binnen de democratische rechtsstaat namelijk het door het volk gekozen orgaan, deze directe democratische legitimatie ontbreekt bij de rechter.132 125 Corstens 2015, p. 63. 126 Smith 2007, p. 179. 127 Engels 1989, p. 16. 128 Jacobs 2011, p. 5. 129 Jacobs 2011, p. 5. 130 Jacobs 2011, p. 9. 131 Kortmann 2008, p. 32. 132 Engels 1989, p. 288.

(28)

Een van de kenmerken van het democratiebeginsel is dat bepaalde overheidstaken alleen door de vertegenwoordigende lichamen mogen worden uitgevoerd.133

Bij de beoordeling van de staatsrechtelijke bezwaren bij een uitspraak, moet onderscheid worden gemaakt tussen rechtsvorming en rechtsontwikkeling. Onder rechtsontwikkeling wordt verstaan ‘het uitbreiden, verfijnen, verklaren of bijsturen van iets, te weten recht, dat al bestaat.’ Onder rechtsvorming wordt het ‘creëren van iets wat nog niet bestond’ verstaan.134 Rechtsvorming wordt in

grotere mate dan rechtsontwikkeling gezien als een taak van de wetgever. De ruimte die de rechter heeft is ook afhankelijk van het rechtsgebied van de desbetreffende zaak, waarbij in het strafrecht en in het bestuursrecht minder rechtsvormende ruimte voor de rechter bestaat dan in het civiele recht. De verticale verhouding tussen overheid en burger in het strafrecht en het bestuursrecht is de reden voor dit onderscheid.135

4.3 Rechterlijk activisme in de strafrechtelijke context

Volgens artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 16 van de Grondwet is geen feit strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. Binnen het strafrecht wordt het primaat van de wet in formele zin als uitgangspunt genomen.136 Het legaliteitsbeginsel binnen het strafrecht kent

grote betekenis voor de rechtszekerheid voor burgers. Strafbepalingen moeten volgens het legaliteitsbeginsel namelijk niet alleen geschreven, maar ook duidelijk zijn.137 Het gecodificeerde strafrecht kan een bescherming bieden aan

burgers tegen de machtige staat en zijn instrumenten. Vage bepalingen kunnen zorgen voor onvoorziene strafbaarheid van burgers. Hierdoor kan de beschermende functie van het legaliteitsbeginsel in het geding raken. 138 Net als

in andere rechtsgebieden, kan de wetgever binnen het strafrecht niet alle mogelijke situaties voorzien en is de wetgever genoodzaakt voor een bepaalde ruimte in de formulering van bepalingen te kiezen. Hiermee wordt ongewenste straffeloosheid van bepaalde handelingen voorkomen.139 De duidelijkheid van

bepalingen is binnen het strafrecht echter nog belangrijker, aangezien bij strafrechtelijke zaken andere gevolgen voor de burger aan een rechtszaak kunnen kleven. Burgers kunnen in een strafrechtelijke zaak immers tot een (levenslange) gevangenisstraf worden veroordeeld.

Daarbij kunnen, bij verdenkingen van bepaalde delicten, andere vrijheidsbenemende maatregelen worden getroffen.140 Deze sancties maken het

belang van een strikt omlijnd wettelijk kader voor de rechtszekerheid van burgers nog groter dan in andere rechtsgebieden. 133 Engels 1989, p. 20. 134 Peters 2011, p. 237. 135 Peters 2011, p. 238. 136 Corstens 2011, p. 23. 137 Nan 2011, p. 15. 138 Nan 2011, p. 17. 139 Nan 2011, p. 27. 140 Nan 2011, p. 15.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

3.4.2 Competenties op niveau van de organisatie waarbinnen de gezinscoach werkt Sommige onderzoekers (Op de Camp, 2009, in Juchtmans, 2018) geven aan dat de

15. Brenninkmeijer, Kernenergie, rechtsstaat en democratie, Zwolle 1983. Gjidara, La fonction administrative contentieuse, Panjs 19/2, p. Donner7~Nederlands bestuursrecht,

Corporate governance codes kunnen een effect hebben op zowel het governance regime als het interne beheersings- systeem van een organisatie. Het interne beheersingssy- steem is

Voorts kan onderscheid worden gemaakt tussen de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht “an sich”, die van de verschillende soorten rechter lijke colleges (zoals bijvoorbeeld

Een voorstudie voor het ontwerpen van een dynamometer ter bepaling van het statisch en dynamisch gedrag van spiraalboren met een diameter van 0,1-1,0 mm..

percentile for age and gender after adjusting for weight and height) identified the children which were at risk. These references proved to be good indicators

H oew el geen boeke of tydskrifte uitgeleen word nie is studente en ander lede van die publiek welkom om enige w erke te kora raadpleeg. Fotostatiese afdrukke

Het tweede type kenmerkt zieh door de aanwezigheid van belangrijke, maar voor het ogenblik niet of nauwelijks betwiste waardeoordelen, die overigens wel een verdere uitwerking