• No results found

Een noodzakelijk schot? : Een onderzoek naar de strafrechtelijke afdoening van politieel vuurwapengeweld in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een noodzakelijk schot? : Een onderzoek naar de strafrechtelijke afdoening van politieel vuurwapengeweld in Nederland"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een noodzakelijk schot?

Een onderzoek naar de strafrechtelijke afdoening van politieel

vuurwapengeweld in Nederland.

‘Geen bevoegdheid zonder verantwoordelijkheid, geen verantwoordelijkheid zonder verantwoording’ 1

Student: Joline van der Pal Studentnummer: 10090681 Mastertrack: Strafrecht

Scriptiebegeleider: mevrouw mr. M. Steen Inleverdatum: 29 juli 2016

Omvang scriptie: 12 studiepunten (EC) 1 Van Traa 1996, p. 9.

(2)

2

Inhoudsopgave

Abstract 3 Inleiding 4 1. De geweldsbevoegdheid 7 1.1. Het geweldsmonopolie 7 1.2. De bevoegdheid 8 1.2.1. Het vuurwapengebruik 9 1.2.2. De meldingsplicht 11

1.3. Algemene beginselen van behoorlijk politieoptreden 12

1.4. Internationale regelgeving 12

2. Artikel 2 EVRM 14

2.1. Artikel 2 EVRM en politieel vuurwapengeweld 14

2.2. Artikel 2 EVRM en noodweer(exces) 16

3. De Nederlandse beoordeling van politieel vuurwapengeweld 21

3.1. Het onderzoek naar politieel vuurwapengeweld 21

3.2. De vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie 23

3.3. Nederlandse strafuitsluitingsgronden en politieel vuurwapengeweld 24

3.3.1. Noodweer en noodweerexces 24

3.3.2. De Garantenstellung 27

3.4. De beoordeling van politieel vuurwapengeweld door de Nederlandse rechter 28

2000-2015 3.4.1. Beoordeling van een beroep op noodweer(exces) 29

3.4.2. Algemene ontwikkelingen 32

4. De Nederlandse beoordeling van noodweerexces in het licht van de Europese rechtspraak 36 Conclusie 40 Literatuurlijst 43 Bijlage I 48 Bijlage II 51

(3)

3

Abstract

In deze masterscriptie is onderzoek gedaan naar de strafrechtelijke beoordeling van politieel vuurwapengeweld in Nederland. Hierbij is onderzocht in hoeverre deze beoordeling in lijn is met artikel 2 EVRM in geval een politiefunctionaris een beroep doet op de strafuitsluitingsgronden noodweer of noodweerexces.

Aanleiding voor dit onderzoek is een uitspraak uit 2013 waarbij het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM), in de zaak Aydan tegen Turkije, oordeelde dat politiefunctionarissen die in de uitoefening van hun beroep disproportioneel geweld toepassen geen beroep zou mogen toekomen op noodweerexces. Toekennen van deze mogelijkheid aan politiefunctionarissen levert volgens het EHRM een schending op van artikel 2 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens doordat het politiefunctionarissen een vrijbrief geeft om disproportioneel geweld toe te passen.

Aangezien politiefunctionarissen in Nederland onder bepaalde voorwaarden (nog) wel een beroep kunnen doen op noodweerexces is onderzocht of dit een schending zou kunnen opleveren voor Nederland van het EVRM.

Het onderzoek is gedaan door middel van literatuur- en jurisprudentieonderzoek. De Nederlandse jurisprudentie van de afgelopen 15 jaar (2000-2015) met betrekking tot politieel vuurwapengeweld, waarbij een beroep op noodweer of noodweerexces werd gedaan is in kaart gebracht. Vervolgens is onderzocht in hoeverre de uitspraak van het EHRM van toepassing is op de Nederlandse situatie en in hoeverre deze gevolgd zou moeten worden om een schending van artikel 2 EVRM te voorkomen.

Na afronding van het onderzoek kan vastgesteld worden dat Nederland de overwegingen van het EHRM met betrekking tot de afwijzing van een beroep op noodweerexces niet lijkt te volgen. De uitspraak van het EHRM is gedaan in algemene termen maar focust zich op de Turkse interpretatie van noodweerexces. Aangezien de Nederlandse beoordeling van noodweerexces in geval van politieel vuurwapengeweld met veel meer waarborgen is omkleed, onder andere eis van subsidiariteit, proportionaliteit en de Garantenstellung, dan de Turkse, lijkt de uitspraak niet van toepassing op de Nederlandse situatie. Geconcludeerd kan worden dat, ondanks het feit dat Nederland de uitspraak van het EHRM met betrekking tot noodweerexces niet volgt, de Nederlandse beoordeling van noodweer(exces) in geval van politieel vuurwapengeweld in lijn is met artikel 2 EVRM.

(4)

4

Inleiding

Het gebruik van vuurwapens door de politie krijgt veel media-aandacht. In maart 2016 was het weer raak met twee incidenten in De Kwakel en Oss waarbij twee mannen door politiekogels om het leven kwamen. In De Kwakel kwam de verdachte met een mes op de politie af, waarna een van de agenten het vuur opende. In Oss ging het om een melding van huiselijk geweld waarbij de verdachte zich hevig tegen de aanhouding verzette. Tevens zou hij een scherp voorwerp vast hebben gehad.2 Filmpjes van de aanhouding in Oss, waarbij te zien is dat de verdachte een van de agenten aanvalt, circuleren over het internet.3 Deze schietincidenten voeden de al eerder geuite kritiek op de politie dat die te snel naar het dienstwapen zou grijpen.4 Desondanks blijkt uit de cijfers van het Openbaar Ministerie dat het aantal (dodelijke) schietincidenten waar de politie bij betrokken is afneemt. Zo heeft de Rijksrecherche, de instantie die vuurwapengebruik door de politie onderzoekt, in 2015 30 schietincidenten onderzocht, waarbij in geen van de gevallen dodelijke slachtoffers vielen.5 In de twee jaren daarvoor vonden 60 schietincidenten plaats waarvan vier met dodelijke afloop.6 De politie mag bij de uitoefening van haar ambt geweld toepassen krachtens de Politiewet en de geweldsbepalingen in de Ambtsinstructie.7 Bij de inzet en beoordeling van dit geweld is telkens een belangenafweging vereist tussen de toepassing van geweld en de mogelijke inbreuk op fundamentele rechten van burgers, zoals onaantastbaarheid van het lichaam (artikel 11 Grondwet) het recht op leven (artikel 2 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM)) en het verbod van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling (artikel 3 EVRM). In geval van vuurwapengeweld is met name het recht op leven van belang.

Wanneer een politiefunctionaris met het gebruik van zijn wapen de grenzen van zijn bevoegdheid overtreedt en mogelijk een inbreuk heeft gemaakt op één van deze rechten, kan de politieambtenaar strafrechtelijk vervolgd worden. Voor strafrechtelijke vervolging moet vastgesteld worden of er sprake is van onrechtmatig geweldgebruik. Vaststelling dat het wapengebruik onrechtmatig was betekent echter niet dat de politieagent ook veroordeeld zal

2http://www.volkskrant.nl/binnenland/is-de-politie-te-schietgraag~a4265201/ (laatst bezocht op 25 maart 2016). 3http://nos.nl/artikel/2092477-politievakbond-neerschieten-van-eindhovenaar-was-noodweer.html (laatst bezocht op 22 maart 2016).

4 Zo waren er veel protesten in 2012 toen de 17-jarige Rishi Chandrikasing werd doodgeschoten door een agent op het station van Den Haag Hollands Spoor en in de zomer van 2015 toen Mitch Henriquez omkwam door politiegeweld.

5https://www.om.nl/actueel/nieuwsberichten/@93550/rijksrecherche/ (laatst bezocht op 27 maart 2016). 6 ten Voorde 2014, p 346.

(5)

5 worden. De agent kan een beroep doen op een strafuitsluitingsgrond indien hij gehandeld heeft krachtens een wettelijke voorschrift of ter verdediging van zichzelf of een ander. In geval van (zelf)verdediging kan de politieagent een beroep doen op noodweer. Wanneer de agent te ver is gegaan in zijn verdediging en kan aantonen dat hij bij de uitoefening van zijn ambt dusdanig onder druk is komen te staan of in zo’n hevige gemoedstoestand raakte dat hij hier geen weerstand aan kon bieden kan hij, krachtens Nederlands recht, een beroep doen op noodweerexces.8 Het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) lijkt hier met betrekking tot noodweerexces niet in mee te gaan.9 Het EHRM oordeelde in 2013, in de zaak Aydan tegen Turkije, dat indien een politiefunctionaris een beroep toekomt op noodweerexces dit de regels en beginselen, waar politiefunctionarissen bij de uitoefening van hun functie aan gebonden zijn, teniet zou doen.10 Het toekennen van een beroep op noodweerexces kan volgens het EHRM in bepaalde gevallen leiden tot een inbreuk op artikel 2 EVRM.

De jurisprudentie van het EHRM speelt een belangrijke rol als leidraad voor de Nederlandse rechter in de toepassing en uitleg van het EVRM. Aangezien een politiefunctionaris in Nederland een beroep kan doen op noodweerexces, roept de hierboven beschreven Europese uitspraak de vraag op hoe de Nederlandse rechter politieel vuurwapengeweld beoordeelt en in hoeverre deze beoordeling in overeenstemming is met de jurisprudentie van het EHRM. Hier is het met name interessant om te kijken naar soortgelijke zaken waarbij er sprake is van een beroep op noodweer(exces) en een (mogelijke) schending van artikel 2 EVRM. Wanneer er een duidelijk beeld is van de Nederlandse

vervolging van politieel vuurwapengeweld kan gekeken worden in hoeverre deze overeenkomt met de Europese rechtspraak en in hoeverre dit in lijn is met artikel 2 EVRM. De centrale vraag in dit onderzoek luidt dan ook:

In hoeverre is de beoordeling door de Nederlandse rechter van politieel vuurwapengeweld en een beroep op noodweer(exces), in de periode 2000-2015, in lijn met artikel 2 EVRM ?

Opbouw onderzoek en methode

Dit onderzoek zal voornamelijk bestaan uit literatuur- en jurisprudentieonderzoek. Het eerste deel van de scriptie zal overwegend descriptief zijn waarbij wordt ingegaan op de geweldsbevoegdheid en de normen die gebruikt worden om de grenzen van de bevoegdheid

8 Ten Voorde, Politieel vuurwapengeweld in rechte beoordeeld, 2014, p. 352 en Timmer, Geweldgebruik van en tegen de politie in Nederland, 2005, p. 2017-208.

9 EHRM 12-03-2013, Aydan v. Turkije. nr. 16281/10.

(6)

6 af te bakenen en te toetsen. Hier komen onder andere de relevante wet- en regelgeving en rechtsbeginselen met betrekking tot de geweldsbevoegdheid aan bod.

Na de beschrijving van de geweldsbevoegdheid zal gekeken worden welke eisen er volgen uit artikel 2 EVRM met betrekking tot politieel vuurwapengeweld en een beroep op noodweer(exces). Allereerst zal artikel 2 EVRM en de relevante rechtspraak van het EHRM met betrekking tot politieel vuurwapengeweld uiteengezet worden. Hier wordt ook gekeken wanneer volgens het EHRM een beroep op strafuitsluitingsgronden mogelijk is en wordt de kenmerkende uitspraak uit 201311 beschreven. Daarna wordt het onderzoek naar politieel vuurwapengeweld en de vervolgingsbeslissing van het OM uiteengezet. Ten slotte worden de Nederlandse strafuitsluitingsgronden, noodweer en noodweerexces, toegelicht. Dit is van belang om later in het onderzoek vast te kunnen stellen of de beoordeling van politieel vuurwapengeweld door de Nederlandse rechter in lijn is met de Europese rechtspraak.

Zowel het OM als de Nederlandse rechter nemen bij de beoordeling van het politiegeweld de mogelijkheid van een beroep op een strafuitsluitingsgrond in overweging. Alhoewel de strafuitsluitingsgronden van artikel 42 (wettelijk voorschrift) en 43 (ambtelijk bevel) Wetboek van Strafrecht (Sr.) ook een belangrijke rol spelen bij de beoordeling en vervolging van politiegeweld, zal met het oog de probleemstelling in dit onderzoek alleen worden ingegaan op noodweer en noodweerexces.12

Nadat het (normatieve) juridische kader is vastgesteld zal in het tweede deel van het onderzoek nader gekeken worden naar de beoordeling van politieel vuurwapengeweld door de Nederlandse rechter. De Nederlandse rechtspraak met betrekking tot politieel vuurwapengebruik van 2000 tot op heden zal beschreven worden. Verder wordt bekeken of er veranderingen zijn in het oordeel van de rechtspraak in soortgelijke gevallen door de jaren heen en wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn. Ten slotte zal de Nederlandse beoordeling van politieel vuurwapengeweld getoetst worden aan de Europese jurisprudentie en onderzocht worden of de huidige koers met betrekking tot een beroep op noodweer(exces) in lijn is met het recht op leven (artikel 2 EVRM).

11 EHRM 12-03-2013, Aydan v. Turkije. nr. 16281/10.

12 De strafuitsluitingsgronden wettelijke voorschrift (artikel 42 Sr.) en ambtelijk gegeven bevel (artikel 43 Sr.) worden met oog op de probleemstelling buiten beschouwing gelaten.

(7)

7

Hoofdstuk 1. De geweldsbevoegdheid

Om een beeld te kunnen vormen van de toetsing en beoordeling van politiegeweld moet allereerst duidelijk zijn wat de geweldsbevoegdheid in Nederland precies inhoudt. Aangezien politiegeweld vergaande en zelfs onomkeerbare gevolgen met zich mee kan brengen is het noodzakelijk om duidelijk en strikte voorschriften te hebben waar het toepassen van geweld aan moet voldoen. De bevoegdheid voor de politie om onder bepaalde omstandigheden geweld te gebruiken is neergelegd in de Politiewet en de Ambtsinstructie. Deze wetgeving wordt aangevuld door de algemene beginselen van behoorlijk politieoptreden en internationale regelingen. Dit hoofdstuk zal allereerst de grondslag van de geweldsbevoegdheid, het geweldsmonopolie, bespreken. Vervolgens zal worden in gegaan op de geweldsbevoegdheid, de wettelijke eisen aan de inzet van deze bevoegdheid en in het bijzonder de inzet van het vuurwapen. Hierna wordt gekeken welke rechtsbeginselen de toepassing van de geweldsbevoegdheid bewaken en welke internationale regelgeving van toepassing is.

1.1 Het geweldsmonopolie

In de Nederlandse rechtsstaat ligt het geweldsmonopolie in beginsel bij de overheid en wordt eigenrichting tussen burgers afgewezen. De overheid hanteert het geweldsmonopolie indirect via de politiemacht. De geweldsbevoegdheid van de politie vloeit dus tevens voort uit het geweldsmonopolie van de overheid. Dit monopolie moet worden gehandhaafd binnen de grenzen van de Grondwet. Deze grondwettelijke grens is specifiek neergelegd in artikel 11 van de Grondwet dat bepaalt dat eenieder, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht heeft op onaantastbaarheid van zijn lichaam.13 Aangezien overheidsgeweld jegens burgers een aantasting van de lichamelijke integriteit vormt mag dit geweld enkel worden toegepast indien het volgt uit een wettelijke bevoegdheid.14 Deze wetten en beginselen zijn van belang aangezien het overheidsgeweld enerzijds de waarden van de rechtsstaat moet beschermen maar anderzijds bij het aanwenden van geweld ook gebonden moet zijn aan “concrete en nabije, toetsbare doelen en regels.”15 Zo wordt de overheid tevens

13 Naeyé e.a., Hard en zacht. Geweld in de publiekscontacten van de politieregio Amsterdam-Amstelland 2006, p. 35.

14 Tweede Kamer 1978-1979, 15 463, nr 2., p.2 – recht op de bescherming van de lichamelijke integriteit wordt omgeschreven als het recht ‘op afweer van invloeden van buitenaf op het lichaam’ en het recht ‘te worden gevrijwaard van schendingen en inbreuken op het lichaam door anderen’.

(8)

8 aan de wet gebonden.16 De wettelijke grondslag die de Grondwet verlangt voor een inbreuk op grondrechten van burgers is neergelegd in artikel 7 Politiewet 2012 (Politiewet) en zal hierna besproken worden.

1.2 De bevoegdheid

De geweldsbevoegdheid voor de politie is neergelegd in artikel 7 lid 1 van de Politiewet.17 Dit artikel bepaalt dat politieambtenaren die zijn aangesteld voor uitvoering van de politietaak de bevoegdheid hebben om geweld te gebruiken.18 De politietaak volgt uit artikel 3 Politiewet en geeft politiefunctionarissen de taak om in overeenstemming met de geldende rechtsregels de rechtsorde te handhaven.19 De geweldsbevoegdheid is niet een op zichzelf staande bevoegdheid wat inhoudt dat deze gekoppeld moet zijn aan een bijzondere wettelijke bevoegdheid en worden toegepast binnen de rechtmatige uitoefening van de politietaak. Daarnaast bepaalt artikel 7 dat geweld enkel mag worden ingezet wanneer het doel dit rechtvaardigt (proportionaliteit) en niet op andere wijze bereikt kan worden (subsidiariteit).20 Het feit dat er sprake is van bevoegd geweldgebruik betekent dus niet dat het geweld daarmee gerechtvaardigd is. De Hoge Raad heeft in 1978 bepaalt dat, ook al is een politieambtenaar bevoegd om op te treden, hij er zorg voor moet dragen dat een eventuele inbreuk op de rechten van burgers door zijn optreden niet groter is dan wordt gerechtvaardigd door de omstandigheden van het geval. In deze zaak ging het om een opsporingsambtenaar die een ruit had ingeslagen om een woning te kunnen betreden en te doorzoeken. Volgens de verdediging was dit een inbreuk op het huisrecht (artikel 12 Gw) en het recht op privacy (artikel 8 EVRM).21 De Hoge Raad verwees in zijn uitspraak naar de rechtsbeginselen van proportionaliteit en subsidiariteit waar politieoptreden aan gebonden is. De geweldstoepassing moet dus niet enkel voortkomen uit een wettelijke bevoegdheid hij moet ook voldoen aan het proportionaliteit- en subsidiariteitsvereiste.

De Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Ambtsinstructie) vult de Politiewet aan en geeft de juridische definitie

16 Timmer 2005, p. 39.

17 Ten Voorde 2014, p. 347.

18 Ten Voorde 2014, p. 348. Naeyé 2009, p. 69. 19 Artikel 3 Politiewet.

20 Naeyé 2006, p. 39 en Timmer en Visser, Geweld in politiewerk: Paper over geweld van en tegen de politie 2014, p. 4.

(9)

9 van geweld.22 Volgens artikel 1 lid 3 sub b van de Ambtsinstructie is geweld “elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis, uitgeoefend op personen of zaken”.23 Dwangmatige kracht bestaat uit het gebruiken van een geweldmiddel dat de politie mag inzetten bijvoorbeeld; wapenstok, dienstpistool, hond, pepperspray en traangas.24 Ook kan dwangmatige kracht fysieke kracht inhouden, zoals het aanbrengen van een wurggreep of schoppen en slaan. Het aanwenden van geweld bestaat, volgens de Ambtsinstructie, niet enkel uit het gebruiken van geweld maar ook het dreigen met geweld. Hieronder valt ook het ter hand nemen van een vuurwapen.25 Daarnaast wordt in de Ambtsinstructie de regelgeving omtrent het vuurwapengebruik nader uitgewerkt. Deze regelgeving zal, voor zover relevant voor de beantwoording van de probleemstelling, hierna aan bod zal komen.

1.2.1 Het vuurwapengebruik

De regelgeving omtrent inzet van het dienstwapen door politiefunctionarissen is gedetailleerd geregeld in de Ambtsinstructie.26 Volgens de Ambtsinstructie valt onder vuurwapengebruik dreigend richten, het gericht houden en het daadwerkelijk gebruik van een vuurwapen door het geven van een waarschuwingsschot of een gericht schot valt. 27 Vuurwapengebruik is enkel toegestaan aan een ambtenaar die optreedt ter uitvoering van de politietaak. Daarnaast moet de politieagent geoefend zijn in het gebruik van het vuurwapen.28 De Ambtsinstructie koppelt hiermee de bevoegdheid tot inzetten van een geweldmiddel aan de training van de politieambtenaar. Hierdoor kan een politieambtenaar, in geval van strafrechtelijke of disciplinaire aansprakelijkheid, zich niet beroepen op gebrek aan opleiding.29 Doordat de politiefunctionaris toegang heeft tot een geweldmiddel kan immers aangenomen worden dat hij hiertoe getraind is.

Artikel 7 van de Ambtsinstructie bepaalt dat vuurwapengebruik slechts geoorloofd is om een persoon aan te houden in nader omschreven gevallen of om een oproerige beweging te beteugelen. In geval van een aanhouding moet het gaan om verdachten die zich verzetten,

22 Artikel 9 lid 1 Politiewet.

23 Ambtsinstructie artikel 1, derde lid, onder b. 24 Artikel 1 lid 3 sub d Ambtsinstructie.

25 Naeyé 2009, p. 68. Artikel 1 lid 3 sub c Ambtsinstructie. 26 Ten Voorde 2014, p. 348.

27 Ambtsinstructie artikel 1 lid 3 sub i. 28 Ambtsinstructie 1994, artikel 4.

(10)

10 proberen te vluchten of verdachten die vuurwapengevaarlijk zijn.30 Om het dienstwapen te mogen inzetten moet de persoon in kwestie zich niet alleen proberen te onttrekken aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming. De persoon moet daarnaast ook verdacht zijn of veroordeeld wegens het plegen van een ernstig misdrijf.31 Dat een verdachte een vuurwapen bij zich draagt betekent niet direct dat hij vuurwapengevaarlijk is, dit moet blijken uit het handelen van de verdachte en de bereidheid om het vuurwapen daadwerkelijk in te zetten tegen de politie of andere personen.32

Voorafgaand aan het afvuren van het dienstwapen moet er door de politieambtenaar met luide stem gewaarschuwd worden dat er geschoten zal worden.33 De mondelinge waarschuwing kan zo nodig vervangen worden door een waarschuwingsschot, of achterwege blijven wanneer de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.34 Deze waarschuwing heeft als doel de inzet van het dienstwapen zoveel mogelijk te voorkomen. Het ter hand nemen en het gebruik van het vuurwapen moet telkens achteraf gemeld worden door de politiefunctionaris bij zijn meerdere.35

1.2.2 De meldingsplicht

Indien een politieambtenaar geweld heeft aangewend moet de agent hiervan, krachtens artikel 17 Ambtsinstructie, melding maken bij zijn meerdere. Ook het ter hand nemen van het dienstpistool wordt, als meldingplichtige geweldsaanwending beschouwd.36 De ambtsinstructie geeft geen duidelijke instructie over de manier waarop de melding moet worden gedaan maar uit de Nota van Toelichting volgt dat de politieambtenaar het geweldgebruik mondeling meldt.37 De meldingsplicht heeft als functie dat er een bepaalde controle is over de geweldsaanwending en dat de meldingen landelijk worden vastgelegd.38 In geval van vuurwapengebruik waarbij één of meer schoten zijn gelost moet de politiechef de

30 Ambtsinstructie 1994, artikel 4 lid 1 sub a, b en c.

31 Het gaat dan om misdrijven waarop een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Daarnaast moet het misdrijf een ernstige aantasting vormen van de lichamelijke integriteit dan wel de persoonlijke levenssfeer of een misdrijf zijn dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.

32 Naeyé 2006, p. 50.

33 Artikel 10a Ambtsinstructie. Artikel 7 lid 1 Politiewet. 34 Naeyé 2006, p. 53. Timmer 2005, p. 51 – 52.

35 Artikel 17 Ambtsinstructie. 36 Naeyé 2006, p. 53.

37 Naeyé 2006, p. 61. 38 Idem.

(11)

11 geweldsaanwending binnen 48 uur melden bij de officier van justitie van het arrondissement waar het geweld is aangewend.39

1.3 Algemene beginselen van behoorlijk politieoptreden

Het geweld dat de politie mag aanwenden in de uitoefening van de politietaak moet, naast de wettelijke bevoegdheid, voldoen aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid.40 Deze algemene beginselen van behoorlijk politieoptreden (algemene beginselen) maken onderdeel uit van de fundamentele normen van de rechtsstaat.41 De algemene beginselen bewaken niet alleen de uitoefening en de beoordeling van het geweldgebruik. Ook bij het maken van beleid met betrekking tot de bevoegdheid zal telkens een redelijke en billijke afweging gemaakt moeten worden van alle betrokken belangen.42

De algemene beginselen zorgen ervoor dat een politieambtenaar bij de inzet van zijn bevoegdheid zich moet afvragen of de risico’s en de gevolgen van het geweldsgebruik evenredig zijn met het te bereiken doel. Hieruit volgt een dubbel subsidiariteitsvereiste; ten eerste moet het doel niet met een ander, minder ingrijpend, middel bereikt kunnen worden. Ten tweede moet dat middel steeds op de minst ingrijpende wijze worden ingezet.43 Het heeft dus de voorkeur om te dreigen met een vuurwapen in plaats van te schieten en gericht te schieten op een been in plaats van de borst.44 Artikel 7 lid 1 en 5 van de Politiewet bepaalt dat de uitoefening van de geweldsbevoegdheid in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigdheid moet zijn. Hieruit volgt een proportionaliteitsvereiste. Daarnaast moet de wijze waarop het geweld wordt toegepast ook redelijk en gematigdheid zijn.45 De politieambtenaar moet telkens een inschatting maken of de inzet van geweld aan deze vereisten voldoet.

1.4 Internationale regelgeving

Naast de algemene beginselen van behoorlijk politieoptreden hebben ook internationale regelingen invloed op het aanwenden van vuurwapens door politieambtenaren. Door de internationalisering van de rechtsorde is de geweldsbevoegdheid steeds meer onderworpen

39 Naeyé 2006, p. 61. Artikel 17 lid 3 Ambtsinstructie. 40 Dit volgt onder andere uit artikel 7 Politiewet. 41 Naeyé 2006, p. 35 en Naeyé 1989, p. 571. 42 Naeyé 2006, p. 35.

43 Naeyé, Nederlands politierecht tekst en commentaar 2009-2010 2009, p. 69. 44 Naeyé 2009, p. 69.

(12)

12 aan regulering door de Verenigde Naties .46 Hierdoor wordt de nationale wet- en regelgeving aangevuld door internationale regelingen ontwikkeld door de Verenigde Naties. De regelingen die van toepassing zijn op de geweldsbevoegdheid en in het bijzonder politieel vuurwapengebruik zijn onder andere de Code of Conduct for Law Enforcement Officials (Code of Conduct) en de UN Basic Principles on the Use of Force and Firearms by Law Enforcement Officials (Basic Principles).47 Deze regelingen hebben geen bindende werking krachtens artikel 93 en 94 Grondwet zoals bijvoorbeeld een verdrag, wat inhoudt dat de deelnemende landen niet juridisch gebonden zijn om de regelingen na te leven.

De Code of Conduct en de Basic Principles komen grotendeels overeen met de Nederlandse en Europese wet- en regelgeving met betrekking tot de geweldsbevoegdheid van de politie.48 Zowel uit de Code of Conduct als de Basic Principles volgt dat vuurwapengebruik door de politie in overeenstemming met het proportionaliteitsbeginsel moet worden toegepast. Daarnaast geven de regelingen een subsidiariteitsvereiste, vuurwapens mogen enkel worden ingezet voor aanhoudingen waarbij gewapend verzet wordt geboden en er geen minder ingrijpende middelen voor handen zijn om de verdachte aan te houden.49 De inzet van vuurwapens moet dus strikt noodzakelijk zijn en alleen worden ingezet in extreme gevallen. Ook is er een meldplicht bij de bevoegde autoriteit na het gebruik van een vuurwapen.50 Het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste die voortkomen uit de Code of Conduct en de Basic Principles zijn terug te vinden in het hierboven besproken artikel 7 lid 1 en 5 van de Politiewet en in de Ambtsinstructie.51

Conclusie

In dit hoofdstuk is de geweldsbevoegdheid van de politieambtenaar besproken en in het bijzonder de bevoegdheid om het dienstwapen te gebruiken. De oorsprong van de bevoegdheid ligt bij het geweldsmonopolie van de overheid en wordt nader uitgewerkt in de Politiewet en de Ambtsinstructie. Naast de wettelijke vereisten moet de inzet van geweld voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk politieoptreden en zijn er internationale afspraken gemaakt over de eisen aan politieel vuurwapengeweld. De inzet van geweld moet telkens voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

46 Timmer 2005, p. 510.

47 Ten Voorde 2014, p. 348

48 Op de Europese wet- en regelgeving zal verderop in het onderzoek nader worden ingegaan. 49 Basic Principles 1990, artikel 4 en 5 en Code of Conduct 1979 artikel 3.

50 Code of Conduct 1979, artikel 3 sub c. Basic Principles 1990, artikel 6.

51 Code of Conduct 1979, artikel 3 sub b. Crawsaw, International standards on the right to life and the use of

(13)

13 Indien er gebruikt wordt gemaakt van een geweldsmiddel heeft de politiefunctionaris een meldingsplicht zodat zijn meerdere de mogelijkheid heeft om de inzet van geweld te controleren en eventueel voor onderzoek door te zenden naar het Openbaar Ministerie. Nu we hebben vastgesteld wanneer een politiefunctionaris, volgens Nederlands recht, het dienstwapen mag inzetten zullen we kijken wat de eisen zijn die het EVRM, aan politieel vuurwapengebruik, stelt en in hoeverre deze met elkaar overeenkomen.

(14)

14

Hoofdstuk 2. Artikel 2 EVRM

Naast de nationale wet- en regelgeving speelt het EVRM een belangrijke rol bij de inzet en beoordeling van politiegeweld.52 Wanneer het gaat om vuurwapengeweld is met name artikel 2 EVRM van belang dat het recht op leven beschermt. Artikel 2 EVRM begrenst daarnaast de inzet van politieel vuurwapengeweld en geeft eisen aan de beoordeling hiervan door verdragsstaten.53

Dit hoofdstuk gaat eerst nader in op die eisen en verplichtingen die voortkomen uit artikel 2 EVRM met betrekking tot politieel vuurwapengeweld. Vervolgens zal onderzocht worden in welke gevallen er een inbreuk gemaakt mag worden op dit recht en aan welke voorwaarden zo’n inbreuk moet voldoen. Ten slotte zal bekeken worden hoe het EHRM oordeelt over gevallen van politieel vuurwapengeweld waar mogelijk sprake is van een inbreuk op artikel 2 EVRM en de agent in kwestie en beroep op noodweer of noodweerexces heeft gedaan. Hierdoor kan verderop in het onderzoek de beoordeling door de Nederlandse rechter van politieel vuurwapengeweld, waarbij een politiefunctionaris een beroep doet op noodweer of noodweerexces, getoetst worden aan de Europese rechtspraak.

2.1 Artikel 2 EVRM en politieel vuurwapengebruik

Artikel 2 EVRM bepaalt dat eenieder recht heeft op bescherming van het leven en dat niemand, op drie uitzonderingen na, opzettelijk van het leven beroofd mag worden. Dit recht wordt gezien als een van de meest fundamentele rechten van het verdrag. Het recht op leven is een absoluut recht dat niet beperkt kan worden door bijvoorbeeld een noodtoestand of ten tijde van oorlog.54

Het recht op leven omvat volgens het EHRM de verplichting voor verdragspartijen om een adequaat functionerend juridisch en administratief raamwerk op te zetten waardoor het voor politiefunctionarissen duidelijk is in welke gevallen zij welk geweld mogen gebruiken. Dit raamwerk moet misbruik van geweld voorkomen en zorgen dat politieambtenaren enkel na een zorgvuldige afweging hun vuurwapen inzetten.55

52 Ten Voorde 2014, p. 348.

53 Naeyé 2006, p. 36, Ten Voorde 2014, p. 348 en Naeyé 2009, p. 68, 54 Artikel 15 lid 2 EVRM.

55 EHRM 24-03-2011, Giuliani en Gaggio v. Italie, nr. 23458/02, paragraaf 208 en 249. Ten Voorde 2014, p. 349.

(15)

15 Daarnaast verwacht het EHRM van de overheid dat deze er op toe ziet dat het recht op leven van de bevolking zoveel mogelijk wordt gewaarborgd.56 Verdragspartijen moeten zich inzetten om politiefunctionarissen voldoende te trainen en de bevoegdheden omtrent politieel vuurwapengeweld duidelijk te regelen in de nationale wet- en regelgeving.57 Politiefunctionarissen moeten dusdanig opgeleid zijn dat ze kunnen inschatten of er een absolute noodzaak is om het vuurwapen in te zetten.58 Indien de opleiding ontbreekt, waardoor de agent een inschattingsfout maakt, kan dit een schending van artikel 2 EVRM opleveren voor de verdragspartij in kwestie.59

Verdragspartijen moeten er niet alleen op toezien dat een politiefunctionaris voldoende opgeleid is om zijn functie te kunnen vervullen het EHRM stelt ook zeer strenge eisen aan het onderzoek naar politiegeweld.60 In de zaak Ramsahai tegen Nederland concludeerde het EHRM dat alhoewel het dodelijke schot van de Nederlandse politieagent gerechtvaardigd was er sprake was van een schending van de procedurele eisen van artikel 2 EVRM wegens onvoldoende onafhankelijkheid van het onderzoek. Grote delen van het onderzoek waren namelijk uitgevoerd door politiefunctionarissen van hetzelfde korps als de schutter.61 Het EHRM heeft vastgesteld dat wanneer het gaat om dodelijk politiegeweld waarbij er sprake is van een mogelijke schending van artikel 2 EVRM, de verdragspartij in kwestie hier effectief onderzoek naar dient te doen.62 Dit houdt in dat het onderzoek ertoe moet leiden dat de verantwoordelijke politiefunctionaris wordt geïdentificeerd en zo nodig gestraft.63 Daarnaast moeten het slachtoffer of de nabestaanden van het slachtoffer de mogelijkheid hebben om zich voldoende te kunnen informeren over de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.64 Artikel 2 EVRM brengt dus positieve verplichtingen mee voor de verdragsstaten en het niet naleven van deze verplichtingen kan een schending van het verdrag opleveren. Een inbreuk op artikel 2 EVRM hoeft echter niet altijd in een schending van het verdrag te resulteren. De volgende paragraaf gaat in op deze uitzonderingen, in het bijzonder de uitzondering die overeenkomt met de Nederlandse strafuitsluitingsgronden noodweer en

56 EHRM 03-03-2005, Romijn tegen Nederland, nr. 62006/00. Lanotte en Haeck 2004, p. 83.

57 EHRM 19-04-2012, Saso Gorgiev v. de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië, nr. 49382/06 en EHRM 27-09-1995, McCann e.a. v. Verenigde Koninkrijk , nr. 18984/91 paragraaf 212

58 EHRM 6-07-2005, Nachova e.a. v. Bulgarije, nr. 43577/98 en 43579/98.

59 EHRM 22 -02-2011, Soare e.a. v. Roemenië, nr. 24329/02. Factsheet EHRM right to life, 13-06- 2013. EHRM 6-07-2005, Nachova e.a. v. Bulgarije, nr. 43577/98 en 43579/98. EHRM 22 februari 2011 en EHRM 19 april 2012, Saso Gorgiev v. de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië, nr. 49382/06

60 Naeyé 2005, p. 452.

61 Naeyé 2006, p. 68. EHRM 15 mei 2007, Ramsahai v. Nederland, nr. 52391/99. 62 Factsheet EHRM right to life, 13 juni 2013, p. 5.

63 Naeyé 2005, p. 452. 64 Naeyé 2006, p. 65.

(16)

16 noodweerexces, en bespreekt welke specifieke eisen het EHRM stelt aan de beoordeling van een beroep op noodweer of noodweerexces in geval van politieel vuurwapengeweld.

2.2 Artikel 2 EVRM en noodweer(exces)

Een inbreuk op het recht op leven is toegelaten, in geval van (zelf)verdediging, om een rechtmatige arrestatie te kunnen verrichten of de ontsnapping van iemand te voorkomen, om een einde te maken aan een oproer of een opstand te onderdrukken.65 Politieel vuurwapengeweld dat een inbreuk op het recht op leven maakt kan enkel gelegitimeerd worden indien het een gevolg is van geweld, dat absoluut noodzakelijk was om een van de doelen, die limitatief opgesomd worden in het artikel, te bereiken.66 Het geweld moet dus een legitiem doel nastreven en de proportionaliteit- en subsidiariteittoets doorstaan.67 Deze toets brengt onder andere met zich mee dat telkens gekeken moet worden of het toegepaste politiegeweld in verhouding staat tot het gewenste doel dat het middel trachtte te bereiken en of er niet een minder ingrijpend middel ter beschikking stond.68 Bij de beoordeling hiervan moeten de relevante omstandigheden van het geval in overweging worden genomen. Bij het beoordelen van de absolute noodzakelijkheid van de inzet van het geweld heeft het EHRM bepaald dat niet enkel gekeken moet worden naar het geweld an sich maar ook naar de planning, voorbereiding en controle van de actie waarin het politiegeweld is uitgevoerd.69 Het Hof heeft het belang van een zorgvuldige voorbereiding van politieacties in latere uitspraken terug laten komen.70

Eén van de situaties waarbij een schending van artikel 2 EVRM door (dodelijk) politieel vuurwapengeweld gerechtvaardigd kan zijn is die waarbij een politiefunctionaris zichzelf of een derde heeft verdedigd (artikel 2 lid 2 sub a EVRM).71 Volgens het EHRM moet hiervoor worden aangetoond dat de geboden verdediging noodzakelijk was, dat de

65 Lanotte en Haeck, Handboek EVRM Artikelsgewijs commentaar Volume I, 2004 p. 81 en Bond, Shaping rights in the ECHR: the role of the European Court of Human Rights in determining the scope of human rights 2013.

66 Artikel 2 lid 2 EVRM en Crawsaw 1999, p. 70. 67 Naeyé 2005, p. 40 en Crawsaw 1999, p. 70.

68 Crawsaw 1999, p. 72. Deze uitspraak werd bevestigd door het EHRM op 27-9-1995.

69 EHRM 27-09-1995.McCann, Farrell en Savage v. Verenigd Koninkrijk, paragraaf 146. Crawsaw 1999, p. 74. In deze zaak heeft het EHRM voor het eerst geoordeeld over de reikwijdte van artikel 2 EVRM met betrekking tot overheidsgeweld. Lanotte en Haeck 2004, p. 83.

70 EHRM 09-10-1997, Andronicou en Constantinou v. Cyprus, nr. 25052/94.

71 EHRM 9-10-1997, Andronicou en Constatinou v. Cyprus nr. 25052/94 en EHRM 24-03-2011, Giuliani en Gaggio v. Italie, nr. 23458/02.

(17)

17 politiefunctionaris werd aangevallen en zich hiertegen verdedigde.72 De politiefunctionaris in kwestie moet er van overtuigd zijn dat hij of een ander in levensgevaar verkeert en er geen andere mogelijkheid is dan het inzetten van zijn vuurwapen.73 Het toegepaste geweld moet niet alleen absoluut noodzakelijk zijn het moet tevens proportioneel zijn. Zo stelt het EHRM, in de zaak Andronicou en Constatinou tegen Cyprus, dat in geval van een zeer gewelddadige aanval tegen een politieambtenaar inzet van een vuurwapen niet onbegrijpelijk is en gerechtvaardigd kan worden onder artikel 2 EVRM.74 In dit soort gevallen kan een politiefunctionaris dus aanspraak maken op noodweer als rechtvaardiging voor de inzet van zijn vuurwapen zelfs als dit een dodelijk gevolg heeft, en in beginsel een schending van het recht op leven oplevert.

Niet in alle gevallen kan een politiefunctionaris een beroep op (zelf)verdediging doen als rechtvaardiging voor dodelijk vuurwapengeweld. In geval van excessief noodweer heeft het EHRM in 2013 geoordeeld, in de zaak Aydan tegen Turkije, dat het Turkse Hof geen beroep op noodweerexces had mogen toekennen aan de politiefunctionaris in kwestie.75 In deze zaak ging het om een demonstratie, in de Turkse stad Eruh, waarbij een politiefunctionaris vanuit een auto een burger doodschiet.76 De politiefunctionaris zat in een jeep met twee andere leden van de militaire politie, die bekogeld werd met stenen en stokken door de demonstranten. De verklaringen met betrekking tot het aantal demonstranten, de dreiging van de demonstranten en in hoeverre zij gewapend waren lopen uiteen. Ook omtrent de waarschuwing die de agent zou hebben gegeven voordat hij zijn wapen gebruikte, bestaat onduidelijkheid. Vast komt te staan dat de agent zeven kogels heeft afgevuurd waarvan één kogel een burger (Aydan) in zijn hoofd raakt die hieraan overlijd. De politiefunctionaris wordt vervolgd op verdenking van dood door schuld. De Turkse rechtbank stelt vast dat er sprake was van een zeer gewelddadige aanval waartegen de politiefunctionaris zichzelf en zijn collega’s mocht verdedigen. De verdediging an sich wordt door de rechtbank als disproportioneel aangemerkt, aangezien de politiefunctionaris zeven keer achter elkaar geschoten heeft en Aydan meerdere keren in zijn hoofd is geraakt. De emotie en angst van de agent rechtvaardigde echter het disproportionele gebruik van zijn vuurwapen en volgens de Turkse rechtbank was er sprake van noodweerexces. In cassatie houdt de uitspraak stand en wordt door het Hof van Assisen onderschreven door het feit dat

72 EHRM 20-05-1999, Oŏur v. Turkije, nr. 21594/93, paragraaf 81. 73 EHRM 9-10-1997 Andronicou en Constantinou v. Cyprus, nr. 25052/94. paragraaf 183 en 185, 191 en 193.

74 EHRM 24-03-2011, Giuliani en Gaggio v. Italie, nr. 23458/02, paragraaf 176, 209, 87 en 188. 75 EHRM 12-03-2013, Aydan v. Turkije, nr. 16281/10.

(18)

18 de aanval plaats vond in een stad die bekendstaat vanwege terroristische activiteiten, terwijl de agent onder doodsbedreiging moest handelen. Deze omstandigheden droegen bij aan de psychische toestand van de agent waardoor hij de grenzen van zijn verdediging overschreed.77

De nabestaanden van Aydan dienen een klacht in bij het hof in Straatsburg. Deze komt, in een unanieme beslissing, tot een schending van artikel 2 EVRM en stelt dat het dodelijke geweld niet absoluut noodzakelijk was aangezien niet vastgesteld kon worden dat er sprake was van een extreem gewelddadige aanval doordat de verklaringen van de politiefunctionarissen en de getuigen omtrent de omvang en intensiteit van de aanval zeer uiteenliepen.78 Daarnaast stelt het EHRM dat het Turkse Hof, door noodweerexces te erkennen als strafuitsluitingsgrond voor politieambtenaren, een vrijbrief heeft gegeven voor het aanwenden van vuurwapens door deze functionarissen.79

Met betrekking tot het toekennen van het beroep op noodweerexces door de Turkse rechter verwijst het EHRM naar artikel 18 van de Basic Principles waarin vastgesteld wordt dat de overheid er op moet toezien dat deze functie van politiefunctionaris enkel word bekleed door personen die hiervoor zorgvuldig geselecteerd zijn op basis van hun mondelinge, psychische en fysieke kwaliteiten en voldoende getraind zijn om deze functie te kunnen uitvoeren.80 Volgens het EHRM gelden deze vereisten ook voor politiefunctionarissen die hun werk moeten uitvoeren in gebieden waar spanningen en ernstige ongeregeldheden te verwachten zijn. Hierdoor moet bij de beoordeling van de proportionaliteit en subsidiariteit van het politiegeweld er vanuit worden gegaan dat politiefunctionarissen getraind zijn om hun taken uit te voeren zelfs in gebieden waar spanningen zijn of ongeregeldheden verwacht kunnen worden.81 Disproportioneel politiegeweld kan volgens het EHRM niet gerechtvaardigd worden door te verwijzen naar de spanningen in het gebied van het schietincident en de mogelijke invloed hiervan op de emoties van de politiefunctionaris. Het EHRM vindt dat opgepast moet worden met het stellen van emoties van een politiefunctionaris boven de regels en beginselen waaraan politiefunctionarissen in de uitoefening van hun functie gebonden zijn. Indien emoties een rechtvaardiging opleveren voor

77 Idem.

78 EHRM 12-03-2013, Aydan v. Turkije, nr. 16281/10. paragraaf 79. 79 EHRM 12-03-2013, Aydan v. Turkije, nr. 16281/10. paragraaf 64. 80 EHRM 12-03-2013, Aydan v. Turkije, nr. 16281/10. paragraaf 99. 81 Idem.

(19)

19 disproportionele zelfverdediging wordt artikel 2 EVRM een “dode letter” en biedt het geen bescherming meer aan de personen die het artikel tracht te beschermen.82

Het EHRM verwijst tevens naar artikel 11 van de Basic Principles, dat betrekking heeft op de regels en voorschriften voor het gebruik van vuurwapens door politiefunctionarissen, en stelt dat hieruit volgt dat politiefunctionarissen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid hun vuurwapen moeten gebruiken en de overheid er zorg voor moeten dragen dat politiefunctionarissen niet onder invloed van stress of emotie de beschikking over hebben over een vuurwapen.83 Bij de inzet van vuurwapens is volgens het EHRM weinig tot geen ruimte voor emoties. Indien de staat toch een politiefunctionaris laat functioneren die onder invloed is van bijvoorbeeld stress is dit in strijd met artikel 11 en 18 van de Basic Principles.84

Het EHRM lijkt met deze uitspraak de mogelijkheid voor politiefunctionarissen om een beroep te doen op noodweerexces in bepaald gevallen af te keuren. Dit vermoeden wordt bevestigd doordat het EHRM zijn uitspraak in algemene termen heeft gedaan, en niet expliciet heeft verwezen naar de omstandigheden in Zuid-Oost Turkije, waardoor de uitspraak een algemenere betekenis lijkt te hebben en van belang is voor andere verdragstaten.85 Er zijn na de zaak Aydan tegen Turkije nog geen uitspraken te vinden van het EHRM waarbij geoordeeld is over de mogelijkheid van een beroep op noodweerexces.

In hoofdstuk 4 zal gekeken worden in hoeverre de uitspraak van toepassing is op de Nederlandse situaties en welke gevolgen de uitspraak heeft voor de Nederlandse beoordeling van politieel vuurwapengeweld.

Conclusie

Artikel 2 EVRM brengt bepaalde positieve verplichtingen met zich mee voor de verdragspartijen met betrekking tot de geweldsbevoegdheid van de politie. Politieel vuurwapengeweld vormt namelijk een mogelijke inbreuk op dit artikel, dat het recht op leven waarborgt. Artikel 2 EVRM bepaalt dat zo’n inbreuk niet in strijd is met het verdrag zolang zij het gevolg is van geweld dat absoluut noodzakelijk is en valt onder één van de uitzonderingen van datzelfde artikel. Een inbreuk op dit recht moet tevens voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

82 EHRM 12-03-2013, Aydan v. Turkije, nr. 16281/10, paragraaf 100-101, m. nt J. ten Voorde. 83 EHRM 12-03-2013, Aydan v. Turkije, nr. 16281/10, paragraaf 99.

84 EHRM 12-03-2013, Aydan v. Turkije, nr. 16281/10 en EHRM 17-06-2009, Abdullah Yilmaz v. Turkije, nr. 21899/02, paragraaf 56, 57.

(20)

20 Eén van de uitzonderingen die artikel 2 EVRM noemt is de verdediging tegen onrechtmatig geweld. Indien een politiefunctionaris zichzelf of een ander verdedigt moet dit geweld voldoen aan de eisen uit het artikel en daarnaast moet er sprake zijn van een directe aanval, waar de politieagent zich tegen verdedigde en de verdediging absoluut noodzakelijk zijn.86 Als er niet wordt voldaan aan deze voorwaarden kan dit een schending van artikel 2 EVRM opleveren.

Met betrekking tot een beroep op noodweerexces heeft het EHRM hier in 2013, in een uitspraak tegen Turkije, anders over geoordeeld. Het EHRM oordeelde dat de bij de beoordeling van een beroep op noodweerexces de omstandigheden van het geval en de emoties van de politiefunctionaris geen rol mogen spelen. Indien een verdragspartij een politieambtenaar toestaat zijn vuurwapen te gebruiken onder invloed van stress of emotie, kan dit de werking van de internationale wet- en regelgeving, die de schadelijke gevolgen van politieel vuurwapengeweld probeert in te perken, aantasten. Het EHRM spreekt de angst uit dat het toekennen van een beroep op noodweerexces een carte blanche geeft aan politiefunctionarissen die in de uitoefening van hun beroep disproportioneel geweld inzetten. In de volgende hoofdstukken zal onderzocht worden hoe de Nederlandse rechter oordeelt over een beroep op noodweer(exces) in geval van politieel vuurwapengeweld en in hoeverre dit aansluit bij de rechtspraak van het EHRM.

(21)

21

Hoofdstuk 3. De Nederlandse beoordeling van politieel vuurwapengeweld

Indien de politiefunctionaris in de uitoefening van zijn taak zijn dienstwapen inzet is het van belang dat effectief en grondig onderzocht wordt of de agent in kwestie zijn bevoegdheden rechtmatig heeft gebruikt, formeel gesproken pleegt hij immers een strafbaar feit.87 De aanleiding voor zo’n onderzoek is de melding van de politiefunctionaris die het geweld heeft toegepast, bij zijn meerdere.88 In geval van vuurwapengebruik en “lichamelijk letsel met meer dan geringe betekenis” moet de leidinggevende de geweldsmelding altijd naar de officier van justitie zenden.89 De officier van justitie neemt vervolgens de beslissing om wel of niet te vervolgen en wordt hierbij ondersteund door de Rijksrecherche en de Adviescommissie Politiële Vuurwapenincidenten (de Adviescommissie).

Dit hoofdstuk gaat nader in op het Nederlandse onderzoek naar politiegeweld, de vervolgbeslissing van het OM en de beoordeling van de Nederlandse rechter van politieel vuurwapengeweld. Allereerst zal gekeken worden naar het onderzoek naar politieel vuurwapengeweld en welke instanties hierbij betrokken zijn. Hier zal onder andere kort bekeken worden in hoeverre de Nederlandse wet- en regelgeving omtrent het onderzoek naar politieel vuurwapengeweld in lijn is met de procedurele eisen die artikel2 EVRM stelt aan zo’n onderzoek. Vervolgens zal nader in worden gegaan op de vervolgbeslissing door het OM en de rol die de strafuitsluitingsgronden hierbij spelen. Ten slotte zal de Nederlandse rechtspraak met betrekking tot politieel vuurwapengeweld, waarbij een beroep is gedaan op noodweer of noodweerexces, van de afgelopen 15 jaar in kaart worden gebracht. Het gaat hierbij om vuurwapenincidenten waarbij het OM besloten heeft dat deze tot vervolging door de strafrechter moesten leiden of zaken die via een artikel 12 Sv-procedure bij de strafrechter zijn gekomen.90 De wettelijke vereisten aan een beroep op noodweer of noodweerexces en de aandachtspunten bij de beoordeling van een beroep op noodweer(exces) in geval van politieel vuurwapengeweld voor de Nederlandse rechter, zullen hier tevens worden besproken.

3.1 Het onderzoek naar politieel vuurwapengeweld

Zoals we zagen in hoofdstuk 2 moeten verdragspartijen krachtens artikel 2 EVRM er op toezien dat, in geval van (dodelijk) vuurwapengeweld door politieagenten, hier effectief en

87 Naeyé, Niet zonder slag of stoot, de geweldsbevoegdheid en doorzettingskracht van de Nederlandse politie 2005, p. 451.

88 Zie de eerder besproken meldingsplicht in hoofdstuk 1 p. 12 en artikel 17 Ambtsinstructie.

89 Artikel 17 Ambtsinstructie. Dit betekent overigens niet dat er geen disciplinaire afdoening meer mogelijk is.

https://www.om.nl/vaste-onderdelen/zoeken/@27966/schietende-agenten/ (laatst bezocht op: 20-5-2016). 90 In bijlage II zijn alle onderzochte strafzaken kort uitgewerkt op chronologische volgorde, p. 51.

(22)

22 onafhankelijk onderzoek naar wordt gedaan. Een gebrek aan onpartijdigheid of onafhankelijkheid van de instelling die het onderzoek verricht kan een schending van artikel 2 EVRM, voor de verdragspartij in kwestie, opleveren.91 In Nederland doet de Rijksrecherche onderzoek naar politieel vuurwapengeweld. De Rijksrecherche moet bij zijn onderzoek rekening houden met de procedurele eisen van artikel 2 EVRM en het EHRM om een schending van het verdrag te voorkomen.

In geval van vuurwapengeweld met dood of letsel tot gevolg wordt het strafrechtelijk onderzoek naar het geweldsincident, krachtens de Aanwijzing handelswijze geweldsaanwending (politie) ambtenaar (de Aanwijzing) op verzoek van de hoofdofficier van justitie, geleid door de Rijksrecherche.92 De wettelijke grondslag voor het onderzoek door de Rijksrecherche is te vinden in hoofdstuk 4 van de Politiewet. Na afronding van het onderzoek maakt de Rijksrecherche een proces-verbaal op dat wordt beoordeeld door de hoofdofficier van justitie. Daarnaast wordt er bij een vuurwapenincident door het OM advies ingewonnen bij de Adviescommissie Politiële Vuurwapenincidenten (de Adviescommissie).93

De criteria en de procedure voor de inzet van Rijksrecherche zijn opgenomen in de Aanwijzing taken en inzet Rijksrecherche (Aanwijzing Rijksrecherche).94 Elke keer dat een politiefunctionaris zijn vuurwapen gebruikt kan dit aanleiding zijn voor een Rijksrecherche onderzoek, ongeacht het soort letsel dat het vuurwapen veroorzaakt.

De Aanwijzing stelt dat het onderzoek naar overheidsgeweld effectief, objectief en voortvarend moet zijn. Daarnaast moet elke schijn van partijdigheid voorkomen worden.95 De onpartijdigheid van het Rijksrecherche onderzoek wordt bewaakt doordat het wordt uitgevoerd door een onafhankelijke instelling.96 Dat de Rijksrecherche een voldoende onafhankelijk instelling is om onderzoek naar politieel vuurwapengeweld te verrichten, is door het EHRM bevestigd in de hiervoor besproken zaak Ramsahai tegen Nederland.97 De procedurele eisen die artikel 2 EVRM stelt aan het onderzoek naar politieel vuurwapengeweld lijken met betrekking tot de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de

91 Zie hoofdstuk 2 paragraaf 2.1, p. 15. 92 Naeyé 2006, p. 65.

93 Naeyé 2005, p. 423.

94 Aanwijzing taken en inzet Rijksrecherche (Staatscourant 13 december 2010), nr. 20477, onderdeel 3A. Overige gevallen waarbij Rijksrecherche onderzoek moet doen zijn incidenten waarbij: iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt of overlijd door tussenkomst van een politieambtenaar. Nalatigheid van een politieambtenaar met betrekking een verdachte of persoon die aan zijn zorg was toevertrouwd kan ook een reden zijn voor de Rijksrecherche om onderzoek in te stellen

95 Naeyé 2005, p. 423 en Aanwijzing handelwijze geweldsaanwending (politie)ambtenaar (Staatscourant 26 juli 2006, nr. 143), p. 1.

96 Staatscourant 2010, nr. 20477 onderdeel 3A toelichting.

(23)

23 instelling die het onderzoek verricht, grotendeels terug te komen in de Nederlandse wet- en regelgeving. 98 Het gaat de strekking van dit onderzoek te buiten om de volledige wetgeving, regelgeving en jurisprudentie met betrekking tot het onderzoek naar politieel vuurwapengeweld in Nederland te analyseren.

3.2 De vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie

Voordat de Nederlandse rechter een oordeel kan geven over politieel vuurwapengeweld moet er allereerst een vervolgingsbeslissing door het OM worden genomen. Het OM heeft sinds de invoering van het Wetboek van Strafrecht het vervolgingsmonopolie in Nederland. Dit wordt ook wel het opportuniteitsbeginsel genoemd.99 Dit betekent overigens niet dat het OM een vervolgingsplicht heeft, de officier van justitie mag ook afzien van vervolging. 100

Uit het onderzoek naar politieel vuurwapengebruik kan een strafrechtelijke verdenking van de politiefunctionaris die het geweld heeft toegepast, voortvloeien. Er kan gesproken worden van een strafbaar feit indien de gedraging van de agent een delictsomschrijving vervult. Het OM beoordeelt in hoeverre die verdenking gegrond is door te onderzoeken of de gedraging van de agent wederrechtelijk en verwijtbaar is.101 Het vaststellen van de wederrechtelijkheid doet het OM, krachtens de Aanwijzing, aan de hand van de Politiewet, de Ambtsinstructie en de relevante bepalingen in het Wetboek van Strafrecht.102 Het uitgangspunt bij de beoordeling van de geweldsaanwending is dat van strafvervolging wordt afgezien indien de strafrechter, als de zaak aan hem wordt voorgelegd, een beroep op rechtvaardiging- of schulduitsluitingsgronden zal toekennen en de politiefunctionaris zal ontslaan van alle rechtsvervolging.103 Hieronder vallen ook noodweer (rechtvaardigingsgrond) en noodweerexces (schulduitsluitingsgrond).104 Indien een politiefunctionaris zich succesvol zou kunnen beroepen op een strafuitsluitingsgrond besluit het OM om niet te vervolgen.105

98 Naeyé 2005, p. 453.

99 Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht 2014, p. 35.

100 Timmer, Onder schot het vuurwapengebruik van de politie in Nederland in de periode 1978-1995 1996, p. 79.

101 Timmer 2015, p. 58.

102 Staatscourant 2006 nr. 143 p. 3. Artikel 7Politiewet, artikel 41 (noodweer/-exces), 42 (wettelijke voorschrift) en 43 (ambtelijk bevel) Sr.

103 Idem.

104 Artikel 41 lid 1 en 2 Sr. De strafuitsluitingsgronden wettelijke voorschrift (artikel 42 Sr.) en ambtelijk gegeven bevel (artikel 43 Sr.) worden met oog op de probleemstelling buiten beschouwing gelaten. 105 Timmer 2015, p. 59.

(24)

24 Alhoewel het OM een inschatting kan maken van de kans op een succesvol beroep zijn er natuurlijk gevallen waarin er twijfel is wat het oordeel van de strafrechter zal zijn en in dit soort gevallen wordt de zaak alsnog voorgelegd aan de rechter.106 Wat de wettelijke vereisten zijn aan beroep op noodweer of noodweerexces en hoe de strafrechter dit beoordeeld, zal in de volgende paragraaf besproken worden.

3.3 De Nederlandse strafuitsluitingsgronden en politieel vuurwapengeweld

In de vorige paragraaf hebben we gezien dat het OM de instantie is die bepaalt of politieel vuurwapengeweld strafrechtelijk vervolgd dient te worden. Indien het OM beslist om de politieagent in kwestie strafrechtelijke te vervolgen wordt het geweldgebruik voorgelegd aan de strafrechter. De politieagent kan, indien hij het geweld heeft ingezet ter verdediging van zichzelf of een ander, een beroep doen op de strafuitsluitingsgronden noodweer en noodweerexces.

Dit onderzoek focust zich op de beoordeling door de Nederlandse rechter van politieel vuurwapengeweld waarbij een beroep wordt gedaan op één van deze strafuitsluitingsgronden. Om inzicht te krijgen in de beoordeling van de Nederlandse rechter is het van belang om vast te stellen wat de vereisten zijn aan een beroep op deze strafuitsluitingsgronden in geval van politiegeweld. Deze paragraaf gaat allereerst in op de wettelijke eisen aan een beroep op noodweer en noodweerexces. Vervolgens zal bekeken worden hoe zo’n beroep beoordeeld wordt in geval van politieel vuurwapengeweld en in hoeverre de functie van de politieambtenaar meeweegt bij deze beoordeling.

3.3.1 Noodweer en noodweerexces

Net als iedere burger kan een politieambtenaar een beroep doen op noodweer of noodweerexces.107 Artikel 41 lid 1 Sr. stelt dat iemand die een strafbaar feit begaat uit de noodzaak om zichzelf of een ander te beschermen tegen een onrechtmatige gedraging, niet strafbaar is. Artikel 41 lid 2 Sr. breidt dit uit en stelt dat iemand die de grenzen van noodweer overschrijd ten gevolg van een hevige gemoedsbeweging tevens straffeloos dient te blijven. Bij noodweer gaat het om verdedigend optreden, hierdoor kan een aanvallende gedraging niet

106 Naeyé 2005, p. 425. Hof Den Haag 20-01-2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:67. 107 Naeyéé 2009, p. 70.

(25)

25 als noodweer of noodweerexces worden beschouwd.108 De verdediging moet telkens gericht zijn tegen een “ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding”. Dit kan ook een dreiging van gevaar zijn.109 De mogelijkheid van een beroep op noodweer eindigt zodra de wederrechtelijke aanranding teneinde is gekomen.110

In geval van noodweerexces, artikel 41 lid 2 Sr, moet er sprake zijn van een disproportionele verdediging oftewel een “overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging”. Volgens de Hoge Raad kan er maar in twee gevallen sprake zijn van een beroep op noodweerexces.111 Daarnaast moet bewezen worden dat de hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, doorslaggevend is geweest voor de disproportionele verdediging, dit volgt uit de zinsnede “onmiddellijk gevolg” uit artikel 41 lid 2 Sr.112 Er kunnen wel andere factoren van invloed zijn geweest op het ontstaan van de gemoedstoetstand, zolang deze niet doorslaggevend zijn geweest. De rechter beoordeelt na het vaststellen van de hevige gemoedsbeweging of de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden in verhouding staat tot de ernst van de wederrechtelijke aanranding. Voor een beroep op noodweerexces maakt het niet uit of de wederrechtelijke aanranding al beëindigd is of dat deze nog gaande was ten tijde van de verdediging, zolang deze maar het effect was van de hevige gemoedstoestand waar de verdachte door de aanranding in terecht kwam.113

In de zinsnede “geboden [zijn] door de noodzakelijke verdediging” komt de subsidiariteits- en proportionaliteitseis naar voren die van belang is bij de beoordeling van het toegepaste politiegeweld. De subsidiariteitstoets ziet op de noodzaak van de verdediging. De proportionaliteittoets gaat om de redelijke verhouding tussen het gekozen verdedigingsmiddel en de wijze waarop dat middel is gebruikt enerzijds en de ernst van de aanranding anderzijds.114

Het subsidiariteitsvereiste brengt met zich mee dat indien de persoon die zich beroept

108 Verseveld, Noodweer: de Hoge Raad geeft een overzicht 2016, p. 358. 109 Hoge Raad 22-03-2016, ECLI:NL:HR:2015:1334, r.o. 3.4.

110 Hoge Raad 22-03-2016, ECLI:NL:HR:2015:1334, r.o. 3.4.

111 a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien,

b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.

112 Deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding wordt door de rechter ook wel de noodweersituatie genoemd.

113 Hoge Raad 18-10-1988, NJ 1989, 511, m. nt. G.E. Mulder. 114 Verseveld 2016, p. 364.

(26)

26 op noodweer zich kon onttrekken aan de situatie er geen noodzaak tot verdediging bestond. Naast de mogelijkheid tot onttrekking beoordeelt de rechter ook of de verdachte zich had moeten onttrekken aan de aanranding.115 Volgens de Hoge Raad kan er van een beroep op noodweer geen sprake zijn indien de verdedigingshandeling, op grond van iemands bedoeling of de uiterlijke verschijningsvormen, als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelname aan een gevecht.116 Uit de jurisprudentie komt naar voren dat indien de rechter heeft vastgesteld dat de gedraging van de verdachte aanvallend was, hij zich niet meer te buigt over de overige vereisten van een geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces, en het beroep hierop niet kan slagen.117 Of de verdachte wel de intentie had om zich te verdedigen, oftewel een “verdedigingswil” had, komt dan niet meer aan de orde. 118

Bij de beoordeling van de subsidiariteit in geval van politieel vuurwapengeweld moet er rekening mee worden gehouden dat de mogelijkheid tot onttrekking aan een wederrechtelijke aanval, niet altijd te rijmen is met de politietaak zoals neergelegd in de Politiewet.119 Hieruit volgt namelijk dat van de politie verwacht wordt dat zij bij gevaarlijke situaties juist optreedt. Met oog op de functie van de politiefunctionaris en in het kader van de Garantenstellung, heeft de Hoge Raad in 2013 echter bepaald dat in bepaalde gevallen, waarbij er sprake is van gevaar voor geweld, de politie daadkrachtig moet optreden zelfs indien dat optreden leidt tot geweld. Dit betekent dat de vaststelling van de rechter dat er sprake was van een aanvallende handeling door de agent niet per definitie hoeft te betekenen dat de agent geen beroep op noodweer(exces) kan toekomen.120 De keuze van verdedigingsmiddel en de wijze van verdediging vallen onder de proportionaliteitstoets. Het proportionaliteitsvereiste zorgt ervoor dat een beroep op noodweer niet kan slagen indien het verdedigingsmiddel niet in verhouding staat tot de aanranding waartegen de verdachte zich verdedigde. Zo is, in geval van politiegeweld, het inzetten van het dienstwapen tegen een verdachte die dreigend op een politiefunctionaris afloopt disproportioneel.121 Bij de beoordeling van de proportionaliteit speelt de functie van de verdachte ook een rol. Van een

115 Idem.

116 Hoge Raad 22-03-2016, ECLI:NL:HR:2015:1334, r.o. 3.2. en 3.5.2. 117 Verseveld 2016, p. 362

118 Idem en Hoge Raad 22-03-2016, ECLI:NL:HR:2015:1334, r.o. 3.5. 119 Artikel 3 Politiewet.

120 De Swart 2015, Ontwikkelingen in het strafrechtelijke politierecht, p. 22, Hoge Raad 12-11-2013,

ECLI:NL:HR:2013:773 en Hoge Raad 22-03-2016, ECLI:NL:HR:2015:1334, r.o. 3.5.2. Zie paragraaf 3.3.2 met betrekking tot de Garantenstellung, p. 28.

121 Hoge Raad 22-03-2016,ECLI:NL:HR:2013:773, r.o. 3.5.3. Hof ‘s Hertogenbosch-12-2015, ECLI:NL:GHSE:2015:5174.

(27)

27 politiefunctionaris mag verwacht worden dat hij kan inschatten welk geweldsmiddel gepast is in welke situatie. Naast de functie van de verdachte zijn bij de beoordeling van de proportionaliteit van de geweldshandeling van de agent onder andere de locatie, de aanwezigheid van collega’s en de mate van dreiging door omstanders van belang.122 In het verleden speelde tevens de mate van opleiding en training van de politiefunctionaris een rol.123 Tegenwoordig zijn de opleidingseisen dusdanig streng dat een politiefunctionaris zich niet meer kan verschuilen achter gebrekkige opleiding en training indien hij disproportioneel heeft gehandeld in zijn verdediging.124 Het belang van de functie van de verdachte bij de beoordeling van een beroep op noodweer(exces) wordt ook wel de Garantenstellung genoemd en zal in de volgende paragraaf nader worden toegelicht.

3.3.2 De Garantenstellung

Zoals we hiervoor zagen speelt bij de beoordeling van een beroep op noodweer of noodweerexces door een politiefunctionaris de Garantenstellung een belangrijke rol.125 Volgens de Hoge Raad heeft de rechter zelfs de plicht om de functie van de verdachte te betrekken in zijn oordeel over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte.126 Op personen die bij de uitoefening van hun functie een strafbaar feit plegen rust een bijzondere verantwoordelijkheid aangezien zij vanuit hun rol al aan specifieke normen gebonden zijn.127 Van een politieambtenaar wordt vanuit zijn functie verwacht dat hij betere zelfbeheersing heeft en is er minder ruimte dan bij normale burgers voor een beroep op noodweer en noodweerexces. De Garantenstellug kan gezien worden als een extra hobbel die genomen moet worden om de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een verdachte politiefunctionaris te bepalen.128 De Nederlandse rechter kan de hoedanigheid van de verdachte dus gebruiken als aanvullend argument om een beroep op noodweer(exces) niet toe te kennen.129

De toepassing van de Garantenstellung verschilt per strafuitsluitingsgrond. Indien een beroep wordt gedaan op de rechtvaardigingsgrond noodweer moet bij de beoordeling van de Garantenstellung gekeken worden of ten tijde van de gedraging er sprake was van een

122 Ten Voorde 2014, p. 352.

123 HR 1-03-1983, NJ1983/486, waarbij de Hoge Raad het gebrek aan opleiding van de politiefunctionaris meewoog in de beslissing om het beroep op noodweer toe te kennen.

124 Ten Voorde 2014, p. 352.

125 Ten Voorde, De Garantenstellung van politieambtenaren bij vuurwapengebruik en de aanname van noodweer 2008, p. 8.

126 Hoge Raad 17-11-1992, NJ 1993/276. 127 Ten Voorde 2008, p. 7.

128 Ten Voorde 2008, p. 8. 129 Ten Voorde 2008, p. 8.

(28)

28 proportionele en subsidiaire reactie op het onmiddellijk dreigende gevaar.130 Indien het gaat om een beroep op noodweerexces wordt in geval van een politiefunctionaris gekeken naar de eisen die aan een persoon in deze functie gesteld kunnen worden. Een politiefunctionaris zou minder snel overmand moeten worden door zijn emoties dan een normale gewone burger indien hij geconfronteerd wordt met geweld.131 Indien een politiefunctionaris een beroep doet op een strafuitsluitingsgrond levert dit, vanwege zijn functie, een strengere beoordeling op van dit beroep en is er een kleinere kans van slagen dan bij een burger.132

3.4 De beoordeling van politieel vuurwapengeweld door de Nederlandse

rechter 2000-2015

De criteria die volgen uit de Nederlandse wet en jurisprudentie voor de beoordeling van een beroep op noodweer(exces), zijn in de vorige paragraaf uitgebreid aan de orde gekomen. Deze paragraaf bespreekt de Nederlandse rechtspraak van de afgelopen 15 jaar en onderzoekt of de beoordeling door de Nederlandse strafrechter van politieel vuurwapengeweld de afgelopen jaren veranderd is. Door inzicht te krijgen in de Nederlandse rechtspraak kan vervolgens onderzocht worden in hoeverre deze beoordeling in lijn is met artikel 2 EVRM.

De rechter gebruikt bij de beoordeling van politieel vuurwapengeweld het, hiervoor beschreven, wettelijk kader en beoordeelt allereerst of het politiegeweld rechtmatig is door dit te toetsen aan de geweldsbevoegdheid.133 Indien het geweld als onrechtmatig wordt aangemerkt onderzoekt de rechter de strafbaarheid van de verdachte.134 De strafbaarheid kan wegvallen indien de politiefunctionaris een succesvol beroep op een strafuitsluitingsgrond, noodweer of noodweerexces, toekomt. Dit leidt tot een toetsingskader dat hierna wordt weergegeven.135 De onderzochte strafzaken zijn afkomstig uit een bestaand overzicht gemaakt door advocaat M. van der Steeg die gespecialiseerd is in het bijstaan van politiefunctionarissen die vervolgd worden voor inzet van (vuurwapen)geweld.136

130 Idem.

131 Idem.

132 Cleiren e.a. 2014, p. 483.

133 Zie Hoofdstuk 1 en 3 met betrekking tot de geweldsbevoegdheid en de strafuitsluitingsgronden. 134 De strafbaarheid kan wegvallen indien de politiefunctionaris een succesvol beroep op noodweer of noodweerexces toekomt.

135 Pagina 30. Dit is geen uitputtende opsomming van de eisen van noodweer of noodweerexces, deze zijn te vinden in Hoofdstuk 2. Het kader geeft een overzicht van de aandachtspunten waarmee de uitspraken bekeken zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

De laagste gemiddelde leeftijd (37 jaar) hebben degene met een af- wijkend bedrijfstype (speciale bedrijven)? voor dit soort bedrijven is kennelijk meer animo bij de jongere

In de eerste plaats moet het vaccin ervoor zorgen dat de dieren niet meer ziek worden, legt Bianchi uit, maar ook moet duidelijk worden of het virus zich via de ge

Bovendien kan een toevertrouwd belang volgens de memorie van toelichting niet alleen zijn gelegen in rechtstreeks uit de wet verkregen taken, maar even- eens in

1 tracht door een analyse van de centrale categorie van de sociologie, namelijk het positionele handelen, vast te stellen wat de oorzaken ' van het conflict zijn en in welke

Uit eerdere inventarisaties/enquêtes Meerburg et al., 2008 is gebleken dat in de Hoeksche Waard de aandacht bij het waterschap Hollandse Delta voor ecologisch beheer van dijken

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

The model construction data set consists of initial rate kinetics for each of the enzymes, which is very different from the steady state characteristics of the complete pathway in