• No results found

Woonsituatie en motoriek bij kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Woonsituatie en motoriek bij kinderen"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Woonsituatie & Motoriek

bij kinderen

Naam: Jeroen Fiselier Studentennummer: 545718 Klas: 5e jaars

Domein Bewegen, Sport & Voeding Datum: 24-06-2013

Gelegenheid 2

(2)

2 Inhoudsopgave Samenvatting Blz. 3 Inleiding Blz. 4 - 6 1. Methode Blz. 7 - 10 2. Resultaten Blz. 11 - 14 3. Discussie Blz. 15 - 16

4. Conclusie & aanbevelingen Blz. 17 - 18 5. Literatuurlijst Blz. 19 - 20

Bijlagen Blz. 21 - 31

* 1. Het ecologisch model van Bronfenbrenner

* 2. Scoreformulier Movement-ABC 2 test leeftijdsband 7-10 jaar * 3. Tabel Totale Test Score + stoplichtmethode Movement-ABC 2 test * 4. Originele SPSS outputs

* 5. Fotocompilatie testdagen * 6. Ephorus check

(3)

3 Samenvatting

Buitenspelen is erg belangrijk voor de sociale, cognitieve en motorische ontwikkeling van kinderen. De mate van buitenspelen is afhankelijk van verschillende (omgevings)factoren, zoals opvoeding, de grootte van het gezin en woonsituatie. Onderzoek heeft aangetoond dat kinderen die woonachtig zijn in een flat relatief minder actief zijn en minder buitenspelen in vergelijking met kinderen die woonachtig zijn in overige woningen, bijvoorbeeld

eengezinswoningen. Onderzoek heeft tevens uitgewezen dat de mate van beweging een sterke invloed heeft op de motorische ontwikkeling van een kind. Hoe meer er bewogen wordt, des te sneller en kwalitatief beter verloopt de motorische ontwikkeling.

Het doel van dit onderzoek is om een relatie te leggen tussen woonsituatie en motorische ontwikkeling van kinderen. Middels een inventarisatie binnen de scholen OBS De Touwladder en OBS De Torenuil te IJsselstein zijn twee testgroepen samengesteld. De testgroep bevat twintig testpersonen die woonachtig zijn in een flat. De controlegroep bevat twintig testpersonen die woonachtig zijn in een eengezinswoning. Beide groepen zijn niet verbonden zijn aan een sportvereniging en zijn eenmalig getest middels de Movement-ABC 2 test.

Van beide testgroepen zijn de gemiddelde Totale Test Scores en de drie Component Scores (handvaardigheid, mikken & vangen, evenwicht) vergeleken en geanalyseerd middels de Independent Samples T-test in het programma SPSS 20.0. De gemiddelde Totale Test Score van de testgroep is 71,35 (standaarddeviatie = 13,32) en van de controlegroep 68,48

(standaarddeviatie = 16,52), dit is geen significant verschil (t = 0,606, p<0,548). Tevens is er geen significant verschil waarneembaar in (één van) de Component Scores van de drie verschillende vaardigheden: handvaardigheid (t = -,762, p<0,451), mikken & vangen (t = 1,438, p<0,159), evenwicht (t = 0,835, p<0,409).

Op basis van deze uitkomst wordt de nulhypothese behouden en is er geen significant motorisch verschil gemeten tussen kinderen die woonachtig zijn in een flat en kinderen die woonachtig zijn in een eengezinswoning. Wellicht was er een andere uitkomst indien er meer proefpersonen aan het onderzoek hadden deelgenomen, als er naar daadwerkelijke

buitenspeeluren was gekeken en als er meer invloeden bij waren betrokken die betrekking hebben op de motorische ontwikkeling.

(4)

4 Inleiding

Voldoende bewegen is belangrijk, zeker voor kinderen. Kinderen kunnen op verschillende locaties bewegen. Onder andere de sportvereniging, spelen tijdens de pauze(s) op school en buitenspelen in de woonwijk.

Buitenspelen is van alle tijden. Het heeft een grote invloed op de sociale, cognitieve en motorische ontwikkeling van kinderen (Bakker et al., 2008). Bovendien speelt buitenspelen een belangrijke preventieve rol voor het tegengaan van overgewicht (Bakker et al., 2008; Vreke et al., geciteerd in Verkenning kinderen en speelnatuur, 2008).

Wat zijn de beweegredenen voor het buitenspelen van kinderen eigenlijk? Het ecologisch model van Bronfenbrenner (1979) schept hier een mooi en duidelijk beeld van. Het

ecologisch model geeft de relatie weer tussen het mens als individu, en zijn/haar omgeving. Het model stelt dat de interactie die continue plaatsvindt tussen mens en omgeving een grote invloed heeft op het leven en gedrag van een mens (Van der Ploeg, 1998). Bronfenbrenner (1979) heeft in zijn visie de ecologische omgeving opgebouwd uit 4 systemen, te weten het microsysteem, het mesosysteem, het exosysteem en het macrosysteem. Het microsysteem kan gezien worden als de directe omgeving van het kind. Het mesosysteem geeft het geheel weer van de verschillende directe omgevingen plus de relatie hiertussen. Het exosysteem geeft de externe omgevingsfactoren weer die alleen een indirecte invloed op de ontwikkeling kunnen hebben. En tot slot geeft het macrosysteem de ruimere culturele context weer.

Er zijn verschillende factoren die invloed kunnen uitoefenen op het buitenspelen van

kinderen, waaronder de ouders en de woonomgeving. Wanneer het kind geplaatst wordt in het midden van het ecologisch model, vallen de ouders onder het microsysteem, en de

woonomgeving onder het exosysteem (Eldering, 2006). Het transactionele

ontwikkelingsmodel van Sameroff (2009) geeft het dynamische proces weer tussen het kind, de ouders en de woonomgeving. Het model laat zien dat het kind, de ouders en de

woonomgeving continue met elkaar in verbinding staan en elkaar beïnvloeden (Wijntjens, 2011). De keus van ouders om hun kind(eren) alleen buiten te laten spelen is bijvoorbeeld afhankelijk van de opvattingen van ouders over de sociale context in de buurt (Valentine, 1997).

(5)

5 Uit onderzoek (Alleman, Storm & Penris, 2005; TNO 2008; Jeurissen, 2009; Lester & Russel, 2010) is gebleken dat de mensen die woonachtig zijn in een flat relatief minder actief zijn , in vergelijking met mensen in overige woningen. En tevens spelen kinderen die woonachtig zijn in een flat minder vaak buiten dan kinderen in overige woningen (Jeurissen, 2009). De

voornaamste reden hiervoor is dat ouders over het algemeen vanuit de flat geen/minder goed zicht hebben op de speelplek van de kinderen wat volgens de ouders tot onveilige situaties kan leiden (Alleman et al., 2005; Jeurissen, 2009).

De motorische ontwikkeling van een kind is sterk afhankelijk van de hoeveelheid beweging (Netelenbos, 2005). Hoe meer er bewogen wordt, des te sneller en kwalitatief beter verloopt de motorische ontwikkeling. De leeftijdsperiode vier tot zes jaar is cruciaal voor de

motorische ontwikkeling van een kind (Both, 2005; Netelenbos, 2005). De basale motorische competenties zijn rond het zesde levensjaar bij de meeste kinderen ontwikkeld. Deze

competenties zijn te onderscheiden in zichtbare motorische vaardigheden zoals lopen, rennen, springen en klimmen. En in metamotorische bekwaamheden zoals evenwicht, ritme,

wendbaarheid, kracht, uithoudingsvermogen en snelheid. Onderzoek van Stichting Consument en Veiligheid (in Laat ze buitenspelen, 2011) wijst uit dat de motorische

vaardigheden van hedendaagse kinderen verslechteren, mede doordat kinderen tegenwoordig minder buitenspelen.

Een stoornis in de motorische ontwikkeling wordt een Developmental Coordination Disorder genoemd (Niemeijers, Schoemaker & Smits-Engelsman, 2003). In de vierde editie van

Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, kortweg DSM-IV (APA, 2000), wordt DCD beschreven als een stoornis die gekenmerkt wordt door een duidelijke aantasting van de motorische coördinatie, wat tot belemmeringen kan leiden tijdens dagelijkse activiteiten. Door deze aandoening zitten kinderen op een lager motorisch niveau wat passend is bij hun leeftijd en IQ.

Er is nog geen onderzoek gedaan naar eventuele motorische verschillen tussen kinderen die woonachtig zijn in een flat en kinderen die woonachtig zijn in een eengezinswoning. Hierop volgend ontstaat de volgende onderzoeksvraag:

Zijn er aan de hand van de Movement-ABC 2 test scoreverschillen waar te nemen tussen kinderen van zeven tot en met tien jaar die in een flat wonen en niet op een sportvereniging

(6)

6 zitten en kinderen van zeven tot en met tien jaar die in een eengezinswoning wonen en niet op een sportvereniging zitten?

Hypothese

Literatuuronderzoek heeft uitgewezen dat kinderen die woonachtig zijn in een flat, minder vaak buitenspelen in vergelijking met kinderen die woonachtig zijn in een eengezinswoning (Alleman et al., 2005; Jeurissen, 2009). Tevens is uit literatuuronderzoek gebleken dat de motorische ontwikkeling sterk afhankelijk is van de hoeveelheid beweging (Netelenbos, 2000). Daarom wordt ervoor gekozen om proefpersonen te selecteren die niet op een

sportvereniging zitten, omdat dit een positieve invloed heeft op de motorische ontwikkeling. Op basis van de literatuuronderzoeken is de hypothese dat kinderen die woonachtig zijn in een flat minder goed scoren op de Movement-ABC 2 test, in vergelijking met kinderen die woonachtig zijn in een eengezinswoning.

(7)

7 1. Methode

Soort onderzoek:

Interventie onderzoek, er worden twee onafhankelijke groepen met elkaar vergeleken na een eenmalige interventie.

Procedure onderzoek:

Middels een inventarisatie binnen de scholen OBS De Touwladder en OBS De Torenuil te IJsselstein zijn twee testgroepen samengesteld. De testgroep bevat twintig testpersonen die woonachtig zijn in een flat. De controlegroep bevat twintig testpersonen die woonachtig zijn in een eengezinswoning. Beide groepen zijn niet verbonden zijn aan een sportvereniging en zullen eenmalig getest worden middels de Movement-ABC 2 test.

De proefpersonen zijn individueel eenmalig getest middels de Movement Assessment Battery for Children - 2 test. De Movement-ABC test is in Nederland en wereldwijd de meest

gebruikte test voor het vroegtijdig vaststellen van motorische beperkingen bij kinderen. De test bestaat uit drie leeftijdsbanden: drie tot zes jaar, zeven tot tien jaar en elf tot zestien jaar. In dit onderzoek wordt de leeftijdsband zeven tot tien jaar gehanteerd. De test meet drie vaardigheden, verdeeld over acht oefeningen; handvaardigheid, mikken en vangen,

evenwicht. Er wordt geen verschil gemaakt in geslacht omdat de verdeling jongens/meisjes nagenoeg gelijk is binnen de onderzoeksgroepen.

De testdagen waren op 13, 14, 16, 21 en 23 mei 2013 in de gymzalen van OBS De Touwladder en OBS De torenuil te IJsselstein.

Elke proefpersoon had zijn/haar eigen scoreformulier en bij elk testitem werd als eerst de ruwe score (tijd/punten per oefening) opgeschreven. Vervolgens werden alle ruwe scores via de leeftijd-normtabel omgezet in ‘Item Standaardscores’. Daarna werden de item

standaardscores per vaardigheid bij elkaar opgeteld tot drie (handvaardigheid, mikken en vangen, evenwicht) ‘Component Scores’. Als laatste kon de ‘Totale Test Score’ berekend worden door alle component scores bij elkaar op te tellen.

Allereerst zijn de individuele Totale Test Scores per proefpersoon ingevoerd en vervolgens de drie Component Scores. De scores zijn geanalyseerd middels een Independent Samples T-test.

(8)

8 Er is gekozen voor de Independent Samples T-test is omdat er een eenmalige interventie is geweest en er vervolgens een vergelijking gemaakt werd tussen twee groepen, te weten kinderen die woonachtig zijn in een flat en kinderen die woonachtig zijn in een

eengezinswoning.

De maximaal te behalen Component Scores van de 3 verschillende vaardigheden en de maximaal te behalen Totale Test Score zijn als volgt:

- Component score Handvaardigheid: ≥42 (42 of meer) - Component score Mikken en vangen: ≥31 (31 of meer) - Component score Evenwicht: ≥45 (45 of meer) - Totale test score: ≥104 (104 of meer)

Kenmerken proefpersonen:

Er wordt gebruik gemaakt van een test- en een controlegroep.

Testgroep: de testgroep bestaat uit twintig kinderen tussen de zeven en tien jaar, die niet op

een sportvereniging zitten en woonachtig zijn in een flat. De kinderen zijn leerlingen van OBS De Torenuil en OBS De Touwladder te IJsselstein.

Controlegroep: de controlegroep bestaat uit twintig kinderen tussen de zeven en tien jaar, die

niet op een sportvereniging zitten en woonachtig zijn in een eengezinswoning. De kinderen zijn tevens leerlingen van OBS De Torenuil en OBS De Touwladder te IJsselstein.

Beide scholen en de ouders van de desbetreffende kinderen worden middels een brief op de hoogte gesteld van het onderzoek, en zodra er toestemming is van alle betrokkenen wordt er gestart met het onderzoek.

Werkwijze:

Alle testpersonen in het onderzoek doen eenmalig een fysieke meting door middel van de Movement-ABC 2 test. De test zal uitgevoerd worden in de gymzalen van OBS de Torenuil en OBS de Touwladder.

(9)

9 Meetinstrumenten:

Om de doelgroepen samen te stellen wordt er binnen de klassen en via de groepsleerkrachten geïnventariseerd naar de woon- en sportsituatie van de kinderen. Binnen de groep kinderen die niet actief zijn binnen een sportvereniging wordt vervolgens gekeken naar welke kinderen er woonachtig zijn in een flat, en welke kinderen er woonachtig zijn in een eengezinswoning. In dit onderzoek wordt de test ‘Movement Assessment Battery for Children 2’ (Henderson & Sugden 1992) gebruikt. De Movement-ABC test is in Nederland en Wereldwijd de meest gebruikte test voor het vroegtijdig vaststellen van motorische beperkingen bij kinderen. De Movement-ABC 2 test is een herziene versie van het Movement-ABC 1 test. Dit is een betrouwbare en gevalideerde test om een motorische achterstand bij kinderen aan te tonen (Smits-Engelsman & Niemeijer, 2010). De test bestaat uit drie leeftijdsbanden. Drie tot zes jaar, zeven tot tien jaar en elf tot zestien jaar. In dit onderzoek wordt de leeftijdsband zeven tot tien jaar gehanteerd. De test meet drie vaardigheden, verdeeld over acht oefeningen; handvaardigheid, mikken en vangen, evenwicht. De test duurt 20 tot 40 minuten, afhankelijk van de leeftijd en de ernst van de problemen (Pearson Assessment and Information B.V., 2010). De test zal afgenomen worden door twee ervaren testleiders.

Meetprocedure / dataverzameling:

De test wordt individueel bij de kinderen afgenomen. Voorafgaand aan de test wordt aan de kinderen klassikaal uitgelegd wat de test inhoudt en hoe de test afgenomen gaat worden. Vervolgens wordt voorafgaand aan de testonderdelen het onderdeel nogmaals individueel uitgelegd. De exacte handleiding en instructies van de Movement-ABC 2 test worden

aangehouden om de validiteit te waarborgen. Tijdens de test worden de scores ingevuld op het scoreformulier.

Statistische analyse:

De resultaten die worden verkregen vanuit de Movement-ABC test worden verwerkt in het programma SPSS 20.0 (Statistical Package for the Social Sciences). De hypothese wordt onderzocht door middel van de Independent Samples T-test (Thomas, Nelson & Silverman 2005). Hiervoor wordt gekozen omdat er een vergelijking wordt gemaakt tussen twee

groepen. In SPSS zullen de gemiddelde Movement-ABC Component Scores en de Totale Test Scores berekend worden. Zowel de gemiddelde totaal scores als de gemiddelde component scores over de 3 verschillende vaardigheden zullen tussen de 2 groepen worden vergeleken. Wanneer de kans (p) dat er geen niveauverschil is tussen beide groepen kleiner is dan 5%

(10)

10 (p<0,05), spreken we van een significant verschil. Indien de kans (p) groter is dan 5%

(p>0,05) wordt de nulhypothese behouden en is er geen significant verschil aanwezig tussen de beide groepen.

(11)

11 2. Resultaten

Descriptieve informatie proefpersonen:

In totaal namen er veertig proefpersonen deel aan het onderzoek. De proefpersonen zijn tussen de zeven en tien jaar oud en zijn allen woonachtig te IJsselstein, provincie Utrecht. vijfentwintig proefpersonen zijn leerlingen van OBS De Touwladder en vijftien

proefpersonen zijn leerlingen van OBS De Torenuil.

De testgroep bestond uit tien jongens en tien meisjes, allen woonachtig in een flat en geen lid van een sportvereniging. Vijftien proefpersonen zijn leerlingen van OBS De Touwladder en vijf proefpersonen zijn leerlingen van OBS De Torenuil .

De controlegroep bestond uit elf meisjes en negen jongens, allen woonachtig in een eengezinswoning en tevens geen lid van een sportvereniging. Tien proefpersonen zijn leerlingen van OBS De Touwladder en tien proefpersonen zijn leerlingen van OBS De Torenuil

Resultaten:

Alle scores zijn ingevoerd in SPSS 20.0. De uitkomst van de analyse wijst aan dat de testgroep een gemiddelde Totale Test Score heeft behaald van 71,35 met een

standaarddeviatie van 13,32. De controlegroep heeft een gemiddelde Totale Test score behaald van 68,48 met een standaarddeviatie van 16,52. Beide scores vallen binnen de 68,26% van de normaalverdeling in de Movement-ABC 2 test.

De uitkomst van de analyse wat betreft de drie Component Scores zijn als volgt:

- Handvaardigheid: de testgroep heeft een gemiddelde score behaald van 27,40 met een standaarddeviatie van 6,30. De controlegroep heeft een gemiddelde score behaald van 29,05 met een standaarddeviatie van 7,34.

- Mikken & Vangen: de testgroep heeft een gemiddelde score behaald van 19,50 met een standaarddeviatie van 4,78. De controlegroep heeft een gemiddelde score behaald van 17,25 met een standaarddeviatie van 5,11.

- Evenwicht: de testgroep heeft een gemiddelde score behaald van 24,45 met een

standaarddeviatie van 7,39. De controlegroep heeft een gemiddelde score behaald van 22,20 met een standaarddeviatie van 9,51.

(12)

12 Tabel 1: Gemiddelde testresultaten + standaarddeviatie van beide testgroepen. Ter

verduidelijking zijn de groepen tevens omschreven als ‘flatkinderen’ en ‘huiskinderen’. Handvaardigheid Mikken &

Vangen

Evenwicht Totale Test

Score G-CS SD G-CS SD G-CS SD S SD Testgroep N=20 Flatkinderen 27,40 6,30 19,50 4,78 24,45 7,39 71,35 13,32 Controlegroep N=20 Huiskinderen 29,05 7,34 17,25 5,11 22,20 9,51 68,48 16,52 Legenda tabel:

G-CS = Gemiddelde Component score SD = Standaarddeviatie

S= Score

Resultaten statistische analyse

Middels de Independent Samples T-test zijn de testresultaten geanalyseerd. Als eerst zijn de varianties tussen beide testgroepen gemeten door middel van de Levene’s test. De uitkomst van de Levene’s test geeft aan dat er tussen beide testgroepen geen significant verschil aanwezig is in variantie (p<0,149). Dit houdt in dat het twee homogene groepen zijn. De analyse van de Totale Test Scores wijst uit dat er geen significant verschil aanwezig is tussen de testgroep en de controlegroep (t = 0,606, p<0,548). Tevens zijn de Component Scores van de drie verschillende vaardigheden onafhankelijk van elkaar geanalyseerd en evenals bij de Totale Test Scores geeft de uitkomst van de Levene’s test aan dat er geen significant verschil aanwezig is in variantie tussen beide testgroepen: handvaardigheid (p<0,400), mikken & vangen (p = 1,000), evenwicht (p<0,344). Eveneens zijn er geen significante verschillen aanwezig tussen de Component Scores van de drie verschillende vaardigheden:

handvaardigheid (t = -,762, p<0,451), mikken & vangen (t = 1,438, p<0,159), evenwicht (t = 0,835, p<0,409).

(13)

13 Grafiek 1: Overzichtelijke weergave van de gemiddelde testresultaten van beide groepen.

Één van de scores in de Movement-ABC 2 test is de percentielscore. Een percentielscore geeft het percentage kinderen aan dat ten tijde van het verzamelen van de normgegevens een score op de test heeft gekregen die minder of gelijk is aan de verkregen score. Bijvoorbeeld: voor een kind van zeven jaar vullen we bij de Totale Test Score een percentielscore van 16 in. Dat betekent dat in de bevolking 16% van de kinderen van dezelfde leeftijd een score krijgt die gelijk is aan deze score of lager. Omgekeerd geldt dat 84% van zijn/haar leeftijdsgenoten een hogere/betere score haalt. Met andere woorden, de score van het zevenjarig kind hoort bij de laagste 16% van de populatie. Binnen de Movement-ABC 2 test is de percentielscore

verbonden aan de zogenaamde ‘stoplichtmethode’. Percentielscores van 5 of minder vallen in de rode groep en dit houdt in dat de motorische vaardigheden onvoldoende zijn ontwikkeld bij de desbetreffende leeftijd. Percentielscores tussen de 6 en 16 vallen in de oranje groep en dit houdt in dat het kind in de risicogroep valt. En percentielscores boven de 16 vallen in de groene groep en dit houdt in dat het onwaarschijnlijk geacht wordt dat het kind moeilijkheden ondervindt met het uitvoeren van motorische taken.

(14)

14 In totaal namen er veertig testpersonen deel aan het onderzoek. Vijfentwintig proefpersonen zijn leerlingen van OBS De Touwladder en vijftien proefpersonen zijn leerlingen van OBS De Torenuil. Van de veertig testpersonen hebben eenentwintig testpersonen een percentielscore van boven de 16 behaald (groene groep), elf testpersonen hebben een percentielscore behaald tussen de 6 en 16 (oranjegroep) en acht testpersonen hebben een percentielscore behaald van 5 of minder (rode groep).

Dit houdt in dat 47,5% van de totale testgroep in de oranje of rode groep valt en dus in de risicogroep valt of onvoldoende scoort op de Movement-ABC 2 test. 30% hiervan zijn leerlingen van OBS De Touwladder en 17,5% zijn leerlingen van OBS De Torenuil. Van de vijfentwintig testpersonen afkomstig van OBS De Touwladder heeft 48% een

percentielscore van 16 of minder en scoort dus onvoldoende of valt in de risicogroep. Van de vijfentwintig testpersonen afkomstig van OBS De Touwladder heeft 46,6% een

(15)

15 3. Discussie

Zoals in de inleiding vermeld is uit onderzoek gebleken dat de mensen die woonachtig zijn in een flat relatief minder actief zijn , in vergelijking met mensen in overige woningen (Alleman, Storm & Penris, 2005; TNO 2008; Jeurissen, 2009; Lester & Russel, 2010). Tevens is uit onderzoek gebleken dat kinderen die woonachtig zijn in een flat minder vaak buiten spelen dan kinderen in overige woningen (Alleman et al., 2005; Jeurissen, 2009). De motorische ontwikkeling van een kind is sterk afhankelijk van de hoeveelheid beweging (Netelenbos, 2005). Dus hoe meer er bewogen wordt, des te sneller en kwalitatief beter verloopt de motorische ontwikkeling.

Naar aanleiding van de netgenoemde eerdere onderzoeken werd aangenomen dat kinderen die woonachtig zijn in een flat minder buitenspelen in vergelijking met kinderen die woonachtig zijn in een eengezinswoning en dat de motorische ontwikkeling sterk afhankelijk is van de hoeveelheid beweging. De onderzoeksvraag die vervolgens voorafgaand aan het onderzoek gesteld werd luidde: ‘Zijn er aan de hand van de Movement-ABC test scoreverschillen waar te nemen tussen kinderen van zeven tot en met tien jaar die in een flat wonen en niet op een sportvereniging zitten en kinderen van zeven tot en met tien jaar die in een eengezinswoning wonen en niet op een sportvereniging zitten?’

Met de inachtneming dat kinderen in een flat minder buiten spelen en dat minder bewegen een negatieve invloed heeft op de motorische ontwikkeling was de hypothese dat kinderen die woonachtig zijn in een flat minder goed scoren op de Movement-ABC test. Het onderzoek heeft uitgewezen dat de gemiddelde Totale Test Score van kinderen die woonachtig zijn in een flat 71,35 bedraagt, en de gemiddelde Totale Test Score van kinderen die woonachtig zijn in een eengezinswoning 68,48. De statistische analyse heeft uitgewezen dat er geen (t = 0,606, p<0,548) significant verschil aanwezig is tussen beide testgroepen en dit houdt in dat het scoreverschil tussen beide testgroepen op toeval berust.

De resultaten komen dus niet overeen met de voorafgaande hypothese.

De motorische ontwikkeling van een kind kan op verschillende manieren beïnvloed worden. In dit onderzoek is de nadruk gelegd op de woon- en sportsituatie van de testpersonen. Er is gekozen voor testpersonen die niet op een sportvereniging zitten omdat dit vaste trainings- en/of wedstrijduren met zich meebrengt. Dit zorgt ervoor dat kinderen die op een

(16)

16 met kinderen die niet op een sportvereniging zitten, wat een positieve invloed heeft op de motorische ontwikkeling.

Overige factoren die invloed hebben op de motorische ontwikkeling van de testpersonen, zoals buitenspeeluren, thuissituatie/opvoeding en speelplaatsen in de desbetreffende woonwijken zijn niet in het onderzoek meegenomen. Buitenspeeluren van de testpersonen zijn niet nader onderzocht/bekeken aangezien er uit literatuuronderzoek is gebleken en aangenomen dat kinderen die woonachtig in een flat zijn relatief minder bewegen en buitenspelen, in vergelijking met kinderen die in een eengezinswoning wonen. Overige factoren zijn niet meegenomen in het onderzoek aangezien het zeer complex is om alle onderlinge verschillen van de testpersonen naast elkaar te leggen en te verwerken in het onderzoek. Om deze reden is er gekozen om alleen te kijken naar woon- en sportsituatie (2 soorten woningtypen en testpersonen die niet verbonden zijn aan een sportvereniging)

Wellicht had het invloed op de testresultaten gehad indien één of meerdere factoren wel in het onderzoek meegenomen waren.

Discussie omtrent de verschillende leeftijden van de testpersonen kan worden uitgesloten. De Movement-ABC 2 test bestaat uit drie leeftijdsbanden: Drie tot zes jaar, zeven tot tien jaar en elf tot zestien jaar. In dit onderzoek wordt de leeftijdsband zeven tot tien jaar gehanteerd en alle testpersonen vallen in deze leeftijdscategorie. Elke leeftijdsband hanteert oefeningen aansluitend bij de leeftijdsband en elke ruwe score kan per leeftijd via de Movement-ABC 2 leeftijdsnorm-tabellen omgerekend worden naar standaardscores, componentscores en percentielscores welke aansluiten bij de leeftijd. Discussie omtrent geslacht kan wederom worden uitgesloten aangezien de jongens en meisjes nagenoeg gelijk verdeeld waren (testgroep: tien jongens / tien meisjes, controlegroep: elf meisjes / negen jongens).

Het onderzoek is uitgevoerd met een testgroep van veertig testpersonen (twee groepen van twintig testpersonen). Het onderzoek zou meer valide zijn indien er meer testpersonen aan deel hadden genomen.

(17)

17 4. Conclusie & aanbevelingen

Voorafgaand aan het onderzoek is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: ‘Zijn er aan de hand van de Movement-ABC test scoreverschillen waar te nemen tussen kinderen van zeven tot en met tien jaar die in een flat wonen en niet op een sportvereniging zitten en kinderen van zeven tot en met tien jaar die in een eengezinswoning wonen en niet op een sportvereniging zitten?’

Er zijn twee hypotheses opgesteld: de nulhypothese en de onderzoekshypothese. De nulhypothese luidde: ‘Er is geen significant verschil tussen beide testgroepen.’ De

nulhypothese wordt behouden indien de p-waarde groter is dan 0,05. De nulhypothese wordt verworpen indien de p-waarde kleiner is dan 0,05.

De onderzoekshypothese luidde: ‘Kinderen tussen de zeven en tien jaar die woonachtig zijn in een flat en niet op een sportvereniging zitten scoren minder goed op de Movement-ABC 2 test in vergelijking met kinderen tussen de zeven en tien jaar die woonachtig zijn in een

eengezinswoning en niet op een sportvereniging zitten.’

De statistische analyse middels de Independent Samples T-test in het programma SPSS 20.0 heeft uitgewezen dat er geen significant verschil aanwezig is in de gemiddelde Totale Test Scores (t = 0,606, p<0,548) van beide testgroepen. Tevens is er geen significant verschil waarneembaar in (één van) de Component Scores van de drie verschillende vaardigheden: handvaardigheid (t = -,762, p<0,451), mikken & vangen (t = 1,438, p<0,159), evenwicht (t = 0,835, p<0,409).

Op basis van deze uitkomst wordt de nulhypothese behouden en is er geen significant motorisch verschil gemeten tussen kinderen die woonachtig zijn in een flat en kinderen die woonachtig zijn in een eengezinswoning.

Literatuuronderzoek (Alleman, Storm & Penris, 2005; TNO 2008; Jeurissen, 2009; Lester & Russel, 2010) wees uit dat kinderen die woonachtig zijn in een flat minder buitenspelen dan kinderen die woonachtig zijn in een eengezinswoning, en dat de motorische ontwikkeling sterk afhankelijk is van de hoeveelheid beweging (Netelenbos, 2005). Tijdens het onderzoek was het doel om de link te leggen tussen woonsituatie en motoriek. Wanneer er gekeken wordt naar de uitkomsten van de netgenoemde literatuuronderzoeken, zou de kans groot zijn dat kinderen die woonachtig zijn in een flat een minder goede motoriek hebben in

(18)

18 kinderen volgens de onderzoeken minder bewegen en dus een minder goed ontwikkelde motoriek zouden hebben. Dit is echter niet het geval wanneer er gekeken wordt naar de Movement-ABC resultaten van beide groepen. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat er niet direct kan worden aangenomen dat kinderen die woonachtig zijn in een flat minder vaak buitenspelen, en dat er voortaan eerst naar daadwerkelijke buitenspeeluren van beide onderzoeksgroepen moet worden gekeken. Literatuuronderzoek (in Laat ze buitenspelen, 2011) heeft ook uitgewezen dat de motorische vaardigheden van hedendaagse kinderen verslechteren, mede doordat kinderen tegenwoordig minder buitenspelen. Aangezien de Totale Test Scores 71,35 en 68,48 bedragen en deze resultaten vrij laag zijn binnen de stoplichtmethode van de Movement-ABC 2 test komt dit resultaat overeen met de resultaten uit het literatuuronderzoek.

Aanbevelingen vervolgonderzoek:

Gezien de verschillende factoren die invloed hebben op de motorische ontwikkeling van een kind die niet meegenomen zijn in het onderzoek, zouden deze bij een vervolgonderzoek wel meegenomen kunnen worden. Bij een vervolgonderzoek kan er bijvoorbeeld gekeken worden naar de daadwerkelijke buitenspeeluren van beide testgroepen en/of de speelfaciliteiten (klimtoestellen, voetbalkooien etc.) in de desbetreffende woonwijken van de testgroepen die uitlokken tot beweging en meer buitenspelen.

Aanbevelingen voor OBS De Touwladder en OBS De Torenuil:

Gezien de hoge percentages van testpersonen die onvoldoende scoren of in de risicogroep vallen, is het voor beide basisscholen raadzaam om alle leerlingen eens per jaar motorisch te testen, bijvoorbeeld middels de Movement-ABC 2 test. Op deze manier kunnen de scholen een duidelijk beeld scheppen over het motorische niveau van de leerlingen en eventuele bewegingsachterstanden. Leerlingen met een bewegingsachterstand kunnen vervolgens doorverwezen worden naar bijvoorbeeld een MRT-praktijk of Cesar Therapeut om daar gericht te oefenen zodat de bewegingsachterstand kan worden ingelopen.

Tevens is het raadzaam om een zo gevarieerd mogelijk lesprogramma aan te bieden binnen de lessen bewegingsonderwijs, zodat eventuele bewegingsachterstanden beperkt of voorkomen kunnen worden.

(19)

19 5. Literatuurlijst

Alleman, T.A., Storm, I., Penris M.J.E. (2005). Beweging en veiligheid in de wijk. Retrieved from: http://rivm.openrepository.com/rivm/bitstream/10029/7276/1/270014001.pdf/

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (4th ed., text rev.). Washington, DC: Author.

Bakker, I., Vries, S.I. de, Boogaard, C.M.H. van den, Hirtum, W.J.E.M. van, Joore, J.P., & Jongert, M.W.A. (2008). Playground van de toekomst: Succesvolle speelplekken voor

basisscholieren. Leiden, Nederland: TNO.

Both, K. (2005). De Wereld Van Het Jonge Kind. Kinderen in beweging, december 2005,

118-121.

Bronfenbrenner, U. (1979) the Ecology of Human Development, Experiments by nature and

Design. United States of America: Harvard college.

Eldering, L. (2006). Cultuur en opvoeding. Amersfoort, Nederland: Wilco.

Jeurissen, M. (2009). Samen in beweging: Een vergelijkende casestudy naar het functioneren

van intersectorale samenwerking ter bevordering van lichaamsbeweging bij kinderen in 4 Noord-Brabantse gemeenten. Retrieved from:

http://oaithesis.eur.nl/ir/repub/asset/6112/Milou%20Jeurissen.pdf

Langers, F., Blitterswijk, H. van, Brinkhuijsen, M., & Westerink, J. (2008). Verkenning kinderen en speelnatuur: Literatuurstudie en inventarisatie van vigerend rijksbeleid en spelers

in het veld. Wageningen, Nederland: Alterra.

Lester S., Russel, W. (2010). Children’s right to play: an examination of the importance of

(20)

20 Netelenbos, J.B. (2005). Motorische ontwikkeling van kinderen. Handboek 2: theorie.

Amsterdam, Nederland: Boom.

Niemeijer, A.S., Schoemaker, M.M., & Smits-Engelsman, B.C.M. (2003). Kinderen met developmental coordination disorder: welke kinderen krijgen hulp in de

eerstelijnskinderfysiotherapie. Tijdschrift voor kindergeneeskunde, 71, 73 – 78. doi: 10.1007/BF03061431

Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (2008). Trendrapport

bewegen en gezondheid. Retrieved from:

http://www.nasb.nl/nasb-checklist-gemeenten/trendrapporttno2006-2007_1_.pdf

Pearson Assessment and Information B.V. (2010). MOVEMENT ABC-2 NL | MOVEMENT ASSESSMENT BATTERY FOR CHILDREN. Retrieved from:

http://www.pearsonclinical.nl/movement-abc-2-nl-movement-assessment-battery-children

Ploeg, J.D. van der (1998). Gedragsproblemen. Nieuwegein, Nederland: Hentenaar boek.

Sameroff A.J. (2009). The Transactional Model of Development: How Children and Contexts

Shape Each Other. doi: 10.1037/11877-001

Thomas, J. R., Nelson, J. K. & Silverman, S.J. (2005). Research Methods in Physical Activity:

Fifth edition. Stanningley, United Kingdom: Human Kinetics.

Tovey, H. (2011). Laat ze buitenspelen: Pleidooi voor gezonde risico’s. Retrieved from: http://books.google.nl/

Valentine, G. (1997). Public space and the culture of childhood. Londen, England: Ashgate Publising.

Wijntjens, R.M.C. (2011). It takes a neighbourhood to raise a child: Een onderzoek naar de

invloed van de woonomgeving op het ruimtelijk gedrag van kinderen en jongeren in Utrechtse woonwijken. Retrieved from http://igitur-archive.library.uu.nl/

(21)

21 Bijlagen

(22)

22 Bijlage 2: Scoreformulier Movement-ABC 2 test leeftijdsband 7-10 jaar

(23)
(24)
(25)
(26)
(27)

27 Bijlage 3: Tabel Totale Test Score + stoplichtmethode Movement-ABC 2 test

(28)

28 Bijlage 4: Originele SPSS outputs

Output Totale Test Score

Output Component Score Handvaardigheid

(29)

29 Output Component Score Evenwicht

(30)

30 Bijlage 5: Fotocompilatie testdagen

(31)

31 Bijlage 6: Ephorus check

Beste Jeroen Fiselier,

Het document is ingeleverd bij Ephorus en je docent Ramon Stuart (r.stuart@hva.nl) is hiervan op de hoogte gesteld.

Het unieke nummer dat aan het document is toegekend is: 267485e8-713b-4e6d-a528-ea88e7bf5f64.

We raden je aan deze pagina uit te printen of op te slaan. Inlevercode: 8AOS Datum: 24-6-2013 11:12:11 Jouw gegevens: Jeroen Fiselier 545718 jeroen.fiselier@hva.nl Je docent: Ramon Stuart r.stuart@hva.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De kinderen in deze groep volgen de activiteiten voor geletterdheid, fonemisch bewustzijn in de grote

De kinderen scoren goed op de observaties van de onderdelen geletterdheid, fonemisch bewustzijn. Leerlingresultaten Doelstelling periode 3 -Herkent en gebruikt

synthese) en manipuleert met klanken (klank vervangen) De kinderen behalen minimaal een B-score op de Cito-toets E2 voor het onderdeel fonemisch

U krijgt voorafgaand het onderzoek zogenoemde Emla pleisters thuisgestuurd met verdovende zalf, of u krijgt deze op de afdeling.. Op de dag van het onderzoek brengt u de pleisters

This thesis is divided into seven chapters, namely: (i) introduction; (ii) historical and cultural context; (iii) theoretical framework; (iv) methodology; (v) individual

Ook is het soms zo dat bepaalde kinderen andere interesses hebben en binnen de klas of de school geen aansluiting vinden met de andere kinderen (die bijvoorbeeld allemaal van

Het kind een stoornis ‘opplakken’ kan een deculpabiliserend effect hebben voor de ouders, de leerkrachten of de andere opvoeders, maar voor het kind zelf is het een stigma dat het

Het aantal kinderen dat sterft vóór de leeftijd van vijf jaar is tus- sen 1990 en 2009 gedaald van 12,4 miljoen naar 8,1 miljoen.. Dat is een daling met