Masterscriptie
Universiteit van Amsterdam
Faculteit der Rechtsgeleerdheid
De beoordeling van de rechtmatigheid van perspublicaties
Een onderzoek, aan de hand van literatuur én extensieve jurisprudentieanalyse, naar verschillen in gewicht ten aanzien van de beoordelingsfactoren van (on)rechtmatigeperspublicaties.
25 december 2019
Sjoerd G. Peters
10799990
Sjoerd.g.peters@gmail.com
Abstract
Dit onderzoek analyseert rechterlijke uitspraken over de rechtmatigheid van perspublicaties. Onderzocht is welke factoren door de rechter relevant worden geacht bij de beoordeling van de rechtmatigheid van perspublicaties en welk gewicht daaraan wordt toegekend. Het onderzoek heeft als doel om bij te dragen aan vergroting van de rechtszekerheid door beter zicht te bieden op de afwegingen die in het rechterlijk oordeel gemaakt worden.
Het juridische boordelingskader van de al dan niet onrechtmatige perspublicaties wordt behandeld aan de hand van een niet-limitatieve lijst van wegingsfactoren. Daarbij wordt onderzocht welk gewicht aan deze factoren kan worden toegekend. Sterk verzwaard gewicht wordt toegekend aan het belang van de publicatie en aan de vraag of de uitlatingen voldoende steun vinden in het feitenmateriaal. De rol van de gedupeerde en het karakter van de uitlating zijn factoren met verzwaard gewicht. Lichter gewicht komt toe aan de inkleding van de publicatie en de vraag of er minder schadelijke alternatieven beschikbaar zijn.
Dit onderzoek vergelijkt de hypotheses uit het literatuur- en jurisprudentieonderzoek met de bevindingen uit een kwantitatieve analyse. Deze kwantitatieve analyse omvat 182 handmatig geanalyseerde uitspraken inzake (on)rechtmatige perspublicaties. Het betreffen uitspraken daterend van na 2003, gewezen door de Nederlandse rechter. Het merendeel van de uitspraken zijn gewezen in eerste aanleg, veelal in kort geding. Gekeken is hoe vaak factoren expliciet in overweging zijn genomen, hoe vaak deze factoren een positieve of negatieve impact hebben voor de gedupeerde en hoe vaak is overgegaan tot toewijzing of afwijzing van een vordering. De kwantitatieve analyse dient mede om te laten zien dat kwantitatieve analyses van rechtspraak mogelijk zijn, ze heeft een experimenteel karakter. Aan deze analyse kleven beperkingen. Zo betreft het kwantitatieve karakter an sich een beperking. Het feit dat het om historische data gaat waarbij alleen de uitspraken van www.rechtspraak.nl en www.ie-forum.nl zijn benut, is eveneens een beperking. Hiernaast moet de sterke invloed van het feitencomplex op de beoordeling van rechtmatigheid van perspublicaties niet uit het oog worden verloren. Er kan niet worden ingestaan voor de representativiteit van de dataset.
Afgesloten wordt met een samenvatting van het onderzoek en de conclusies. Inhoudsopgav Abstract...2 Inhoudsopgave...3 1. Inleiding...6 2. Afbakening onderzoek...8
2.1. Onrechtmatige uitlatingen in perspublicaties...8
2.2. Uitgesloten onderwerpen...8
2.2.1. Schrijver van een boek...8
2.2.2. Blog van een particulier...9
2.2.3. Onrechtmatige (pers)publicaties inzake portretten...9
2.2.4. Uitlatingen van een politicus in het parlement...9
3. Onderzoeksmethoden...10
3.1. Verantwoording literatuur- en jurisprudentie onderzoek...10
3.2. Verantwoording kwantitatieve analyse...10
3.2.1. Beschrijving traject en nut...10
3.2.2. Codeboek...12 3.2.3. Beperkingen...14 4. Juridisch beoordelingskader...16 4.1. HR Gemeenteraadslid...16 4.2. HR Herrenberg...17 4.3. HR Parool/Van Gasteren...17 4.4. HR van Gasteren/Hemelrijk...18
5. De beoordelingsfactoren van (on)rechtmatige perspublicaties...20
5.1. De beoordelingsfactoren...20
5.1.1. De aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben...20
5.1.2. De ernst — bezien vanuit het algemeen belang — van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen...21
5.1.3. De mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal...22
5.1.4. De inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder 5.1.1 t/m 5.1.3 bedoelde factoren...23
5.1.5. De mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie via de pers, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden...23
5.1.6. Een mogelijke beperking van het door de perspublicatie te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat het betreffende stuk, ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen...24
5.1.7. Of de uitlatingen afkomstig zijn van een persoon/bron die tegenover de
geadresseerden een zeker gezag aan zijn positie kan ontlenen, terwijl die geadresseerden van hun
kant veelal niet in staat zijn die uitlatingen op haar juiste waarde te beoordelen...25
5.1.8. De rol van de gedupeerde; of het een ‘public figure’ betreft...25
5.1.9. De mate waarin de persoon zelf aanleiding heeft gegeven voor belangstelling voor zijn privéleven...26
5.1.10. De aard van het feit waarop de uiting betrekking heeft en de belangen welke het betrokken medium in het algemeen of met de desbetreffende uiting in het bijzonder beoogt te dienen 27 5.1.11. De aard en mate van intimiteit, die door de uiting wordt weergegeven...27
5.1.12. Het karakter van de uiting en de context waarbinnen deze is gedaan...28
5.1.13. de werkwijze van de media of de wijze waarop de informatie werd verworven...29
5.1.14. het tijdsverloop en/of de herhaling...30
5.2. Is deze lijst factoren limitatief?...31
6. Verschillen in gewicht; literatuur- en jurisprudentieonderzoek...32
6.1. Factoren met sterk verzwaard gewicht...33
6.1.1. De mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenking steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal...33
6.1.2. De aard van het feit waarop de uiting betrekking heeft en de belangen welke het betrokken medium in het algemeen of met de desbetreffende uiting in het bijzonder beoogt te dienen 36 6.2. Factoren met verzwaard gewicht...40
6.2.1. De rol van de gedupeerde; of het een ‘public figure’ betreft...40
6.2.2. Het karakter van de uiting en de context waarbinnen deze is gedaan...43
6.3. Factoren met lichter gewicht...45
6.3.1. De inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder 5.1.1 t/m 5.1.3 bedoelde factoren...45
6.3.2. De mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie via de pers, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden...48
7. Kwantitatieve analyse...51
7.1. Factoren met sterk verzwaard gewicht...52
7.1.1. De mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal...52
7.1.2. De aard van het feit waarop de uiting betrekking heeft en de belangen welke het betrokken medium in het algemeen of met de desbetreffende uiting in het bijzonder beoogt te dienen 54 7.1.3. De mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal én de aard van het feit waarop de uiting betrekking heeft en de belangen welke het betrokken medium in het algemeen of met de desbetreffende uiting in het bijzonder beoogt te dienen...55
7.2. Factoren met verzwaard gewicht...56
7.2.1. De rol van de gedupeerde; of het een ‘public figure’ betreft...56
7.2.2. Het karakter van de uiting en de context waarbinnen deze is gedaan...57
7.3. Factoren met lichter gewicht...58
7.3.1. De inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder 5.1.1 t/m 5.1.3 bedoelde factoren...58
7.3.2. De mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie via de pers, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden...59
8. Conclusie...60 9. Literatuurlijst...63 10. Geraadpleegde wetgeving...74 11. Geraadpleegde perspublicaties...75 12. Overige bronnen...76 13. Jurisprudentielijst...77
1. Inleiding
In februari/maart 2019 publiceert ‘Quotenet.nl’ een reeks artikelen over VVD-senator Anne-Wil Duthler.1 Gesproken wordt over wantbetalingen en het onvoldoende
onderscheid maken tussen haar verschillende functies. Ook wordt melding gemaakt van een conflict met een schuldeiser.2 Duthler verzoekt rectificatie van het artikel
“Geldeiser legt beslag op bedrijf VVD-senator Anne-Wil Duthler”.3 Quote weigert dit
verzoek.4 Duthler en haar advocate spannen daarop een kort geding aan.5 Ze stelt onder
meer dat de publicatie onjuistheden bevat.6 Belangenafweging tussen persvrijheid en de
bescherming van de eer en goede naam dient plaats te vinden.7 Bij deze
belangenafweging zijn vele factoren van belang. In deze zaak is in ieder geval relevant dat Duthler een publiek figuur is. Zij dient daardoor meer kritiek te duchten.8 De
publicatie levert een bijdrage aan het publieke debat. Des te meer nu belangenverstrengeling van (VVD-)politici vaker onderwerp van debat is.9 Het artikel
vindt, ondanks onjuistheden, voldoende steun in het feitenmateriaal. Hierbij is relevant dat de onjuistheden door Quote een dag na publicatie rechtgezet zijn.10 Wederhoor is
voldoende toegepast en termen als “dubbele petten” en “schimmig zakendoen” overschrijden de grenzen van het betamelijke niet, aldus de rechter.11 De rechtbank
Amsterdam weigert daarom de gevraagde voorzieningen.12 Dit oordeel was gezien alle
omstandigheden van deze casus in redelijke mate voorspelbaar. Dit is in perszaken niet 1 Quotenet.nl: https://www.quotenet.nl/zakelijk/a219375/profiteert-bv-duthler-van-haar-vvd-senatorschap-219375/ (12 februari 2019); https://www.quotenet.nl/zakelijk/a219403/wanbetalingen-bij-bedrijf-van-vvd-senator-anne-wil-duthler-219403/ (14 februari 2019); https://www.quotenet.nl/nieuws/a219658/geldeiser-legt-beslag-op-bedrijf-vvd-senator-anne-wil-duthler-219658/ (15 maart 2019); https://www.quotenet.nl/zakelijk/a219671/integriteitscommissie-vvd-doet-onderzoek-naar-senator-anne-wil-duthler-219671/ (16 maart 2019)
2 RBAMS (Vzr.) 25-04-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2967 (Duthler/Quote), r.o. 2.9
3 RBAMS (Vzr.) 25-04-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2967 (Duthler/Quote), r.o. 2.11
4 RBAMS (Vzr.) 25-04-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2967 (Duthler/Quote), r.o. 2.12
5 RBAMS (Vzr.) 25-04-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2967 (Duthler/Quote)
6 RBAMS (Vzr.) 25-04-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2967 (Duthler/Quote), r.o. 3.2
7 RBAMS (Vzr.) 25-04-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2967 (Duthler/Quote), r.o. 4.3
8 RBAMS (Vzr.) 25-04-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2967 (Duthler/Quote), r.o. 4.5
9 RBAMS (Vzr.) 25-04-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2967 (Duthler/Quote), r.o. 4.5; Zie ook Quotenet.nl:
https://www.quotenet.nl/nieuws/a27400802/de-blinde-vlek-die-duthler-heet/ (8 mei 2019)
10 RBAMS (Vzr.) 25-04-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2967 (Duthler/Quote), r.o. 4.6; Zie “Vrijdag werd duidelijk dat het beslag inmiddels is opgeheven”; in Quotenet.nl: https://www.quotenet.nl/zakelijk/a219671/integriteitscommissie-vvd-doet-onderzoek-naar-senator-anne-wil-duthler-219671/ (16 maart 2019)
11 RBAMS (Vzr.) 25-04-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2967 (Duthler/Quote), r.o. 4.7 & 4.8
altijd het geval. Althans, het is een veel gebezigde stelling dat de persrechtspraktijk zich kenmerkt door zijn onvoorspelbaarheid.13
Gesteld wordt dat persrecht in hoge mate rechtersrecht is.14 Hierbij zou
rechtsonzekerheid in het verschiet liggen.15 Het beeld van een subjectief oordelende
rechter is, op zijn zachtst gezegd, geen wenselijke.16 Bijvoorbeeld het gevoel voor
humor van een rechter kan in zulke gevallen bepalend zijn voor de uitkomst van de rechtszaak.17 De veelheid aan factoren die bij de beoordeling van rechtmatigheid een rol
speelt, lijkt hier weinig behulpzaam. Rechters weten dat ze deze factoren dienen na te lopen. Hoe de weging precies plaatsvindt, is niet duidelijk. Het is aan de rechter om per geval te bepalen wat voor gewicht aan de individuele factoren wordt toegekend.18 Een
hoofdrol is hier weggelegd voor de feiten en omstandigheden van het geval. 19 Het is
dan ook lastig om regels op te stellen welke een foutloze voorspelling van de uitkomsten van perszaken mogelijk maken. Desalniettemin worden in dit onderzoek enkele algemene gezichtspunten geformuleerd ten aanzien van de invloeden die specifieke factoren uitoefenen op de belangenafweging. Deze algemene gezichtspunten dragen bij aan de voorspelbaarheid van perszaken.
In dit onderzoek wordt aandacht besteed aan de meest gehanteerde beoordelingsfactoren. Vervolgens wordt onderzocht hoe die factoren gewogen kunnen worden. De bevindingen die voortvloeien uit het literatuur- en jurisprudentieonderzoek worden daarbij vergeleken met een kwantitatieve analyse van 182 uitspraken inzake (on)rechtmatige perspublicaties. De kwantitatieve analyse dient mede om te laten zien dat kwantitatieve analyses van rechtspraak mogelijk zijn, ze heeft een experimenteel karakter. Aan deze analyse kleven beperkingen. Niet kan worden ingestaan voor de representativiteit van de dataset.
Het onderzoek heeft als doel om tot beantwoording van de volgende vraag te komen: Bestaan er verschillen in gewicht in de beoordelingscriteria van de rechtmatigheid van
perspublicaties?
13 Dommering (2007), p. 4 & 8
14 Trojan (2016), p. 63
15 Alberdingk Thijm (2013), p. 171; Dommering (2007), p. 6
16 Gerards (2006), p. 4-5
17 Alberdingk Thijm (2013), p. 171
18 Zie bijvoorbeeld RBROT 17-12-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:10259 (Minister van Justitie/AD), r.o. 4.8.2; RBMNE 09-10-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:5079 (Perceeleigenaar/Avro tros), r.o. 4.3; RBDHA 17-05-2018,
ECLI:NL:RBDHA:2018:5798, r.o. 4.2
2. Afbakening onderzoek
2.1. Onrechtmatige uitlatingen in perspublicaties
Dit onderzoek beperkt zich tot uitlatingen in perspublicaties. Dit omvat niet alleen de gedrukte pers. Perspublicaties in audio- en audiovisuele vorm worden ook hieronder verstaan. Of de uitlating nou gedaan wordt in de krant, op de radio, televisie of internet is dus irrelevant. Wel is het van belang dat het een journalistieke publicatie betreft. Publicaties van niet-journalisten vallen dus buiten de scope van dit onderzoek. Hierover volgt in paragraaf 2.2 meer.
Het voornaamste doel van dit onderzoek is het beter kunnen inschatten of uitlatingen in perspublicatie (on)rechtmatig zijn. Advocaten, gedupeerden en journalisten kunnen zo een betere risicoafweging maken en hun eventuele pleidooi efficiënter insteken. Het schiet dan ook het doel voorbij om hier diep in te gaan op bijvoorbeeld niet-perspublicaties of portretkwesties. Daarentegen wordt dit soort zaken toch behandeld, wanneer dit dient ter uitleg van een beoordelingsfactor of diens gewicht. In de kwantitatieve analyse, blijven deze uitspraken geheel buiten beschouwing.
2.2. Uitgesloten onderwerpen
Er zijn enkele thema’s die vaker terugkomen in zaken betreffende onrechtmatige publicaties maar gezien het voorgaande niet relevant zijn. Waarom deze thema’s niet relevant zijn voor dit onderzoek wordt hieronder per thema behandeld.
2.2.1. Schrijver van een boek
Wanneer het een boek betreft, geschreven door een niet-journalist, is dit niet relevant voor dit onderzoek. Dit wordt met name buiten beschouwing gelaten gezien het feit dat de factoren bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een boek vaak anders worden ingevuld dan bij perspublicaties. Zo geniet bijvoorbeeld een romanschrijver meer vrijheid dan een journalist die een informatief stuk schrijft.20
2.2.2. Blog van een particulier
Wanneer het een blog betreft, geschreven door een niet-journalist, is dit niet relevant voor dit onderzoek. Dit ondanks het Van Gasteren/Hemelrijk-arrest, waarin besloten werd dat een blog van een particulier een journalistieke publicatie kan zijn. 21 Deze
categorie wordt buiten beschouwing gelaten omdat invulling van de factoren bij de beoordeling van de rechtmatigheid van dit soort publicaties anders uitvallen dan die bij perspublicaties. Journalisten hebben tenslotte in beginsel meer verantwoordelijkheden dan bloggende niet-journalisten.22
2.2.3. Onrechtmatige (pers)publicaties inzake portretten
Wanneer het een beroep op het portretrecht betreft, is dit niet relevant voor dit onderzoek. Hierbij wordt een ander beoordelingskader toegepast ten aanzien van de (on)rechtmatigheid, namelijk het beoordelingskader dat voortvloeit uit artikel 21 Auteurswet.
3. Uitlatingen van een politicus in het parlement
Wanneer het een uitlating van een politicus betreft, niet gepubliceerd in een perspublicatie, is dit niet relevant voor dit onderzoek. Het buiten beschouwing laten van deze categorie uitlatingen gebeurt met name vanwege de bijzondere positie van uitlatingen in het politieke debat. De factoren bij de beoordeling van de rechtmatigheid van politieke uitlatingen worden anders ingevuld dan bij perspublicaties. Bij inperking van uitlatingen van een politicus in het politieke debat is tenslotte de grootst mogelijke terughoudendheid voorgeschreven.23
21 HR 18-01-2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210 (Van Gasteren/Hemelrijk), m. nt. E. J. Dommering
22 GHAMS 30-11-2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO5417 (Parool & Vugts), r.o. 3.6
23 EHRM 27-02-2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0227JUD002695895 (Jeruzalem/Oostenrijk), r.o. 36; EHRM 23-04-1192, ECLI:CE:ECHR:1992:0423JUD001179885 (Castells/Spanje), r.o. 42
4. Onderzoeksmethoden
4.1. Verantwoording literatuur- en jurisprudentie onderzoek
Dit onderzoek is descriptief van aard. Het beschrijft hoe het beoordelingskader van (on)rechtmatige perspublicaties in elkaar steekt, welke beoordelingsfactoren hierbij relevant zijn en of deze verschillen in gewicht. Normatieve stellingen zijn vermeden. Het literatuur- en jurisprudentie onderzoek vormt de basis van dit onderzoek. De bronnen zijn onder meer tijdschriften, handboeken, commentaren, opinies, annotaties en nieuwsberichten. Ook zijn nationale- en internationale rechterlijke uitspraken uitgebreid geanalyseerd.
De nationale rechtspraak is ook kwantitatief geanalyseerd. Dit laatste wordt hieronder bij de verantwoording van het kwantitatieve onderzoek behandeld.
4.2. Verantwoording kwantitatieve analyse
4.2.1. Beschrijving traject en nut
In samenwerking met bureau Brandeis (Advocatenkantoor te Amsterdam)24, LexIQ BV.
(een onderneming gespecialiseerd in data-analyse door middel van machine learning-software)25 en vijf student-onderzoekers van de Master Informatierecht aan de
Universiteit van Amsterdam (Naomi Appelman, Sara Azerki, Riesa van Doorn, Julie Visser en Sjoerd Peters) is dit project gestart.
De eerste stap die hierbij is genomen is het creëren van een basis-set en een codeboek. Het creëren van de basis-set is gedaan door het invoeren van enkele termen die over het algemeen in de jurisprudentie voorkomen, onder andere: ‘botsing fundamentele rechten’, ‘fundamentele rechten’ ‘art. 10 EVRM’, ‘art. 8 EVRM’, ‘art. 6:162 BW’, ‘schending eer en goede naam’, ‘schending eer’, ‘eer’ en ‘rectificatie’. Op basis van deze kenmerken heeft de data analyse software van LexIQ BV. gezocht naar uitspraken binnen de civielrechtelijke jurisprudentie waarin deze terminologie voorkwam. Op basis van deze analyse heeft de software uit alle civielrechtelijke uitspraken gepubliceerd op ‘www.rechtspraak.nl’ en ‘www.ie-forum.nl’ 1367 uitspraken geselecteerd. Vele hiervan waren irrelevant. De aangeleverde termen bleken 24 https://www.bureaubrandeis.com/
onvoldoende om een goede relevantiebepaling te realiseren. Zo had het merendeel van deze 1367 uitspraken geen betrekking op perspublicaties. Deze set is vervolgens sterk in omvang beperkt door de software 50 relevante uitspraken te verschaffen.26 Deze
relevante uitspraken fungeerden als trainingsset voor de relevantiebepaling.27 Dit werkt
als volgt: de software analyseert de tekst in de aangeleverde uitspraken. De software bepaalt vervolgens automatisch indicatoren (woord combinaties) die indicatief zijn voor een uitspraak die voor dit onderzoek relevant is. Op basis van deze indicatoren maakt de software een (nieuwe) inschatting van relevantie.28 Er bleven 220 uitspraken over.
Dit maal was het merendeel wel relevant. De relevante uitspraken – 182 stuks – zijn gelabeld.29 Deze uitspraken dateren alle van 2003 of later. De uitspraken hebben
slechts betrekking op de Nederlandse rechtspraktijk. In 152 van de 182 zaken betreffen het kort gedingen in eerste aanleg. In 19 van de 182 zaken gaat het om bodemprocedures in eerste aanleg. De resterende 11 van de 182 zaken betreffen hoger beroepsprocedures bij het gerechtshof Amsterdam. De uitspraken in hoger beroep worden gezien het plaatsvinden van een herbeoordeling door een andere rechter, als nieuwe uitspraken meegewogen. Bij het labelen van de uitspraken zijn, wanneer aanwezig, de labels zoals hieronder omschreven in het codeboek toegevoegd.30 Het
codeboek is uitgewerkt in sub-paragraaf 3.2.2. In deze sub-paragraaf staat ook een voorbeeld van hoe er wordt gelabeld.
Na het labelen van een ‘x’ aantal uitspraken zou de machine learning-software – Lexalyse 31 – het labelen zelf overnemen.32 Lexalyse is een softwaretool die gebruik
maakt van geavanceerde algoritmes om patronen te herkennen en nauwkeurige voorspellingen te doen.33 De uitspraken inzake de beoordeling van (on)rechtmatige
perspublicaties – met name de constant veranderende bewoordingen van rechters in deze zaken – blijken te gecompliceerd om de software op basis van de beperkte set beschikbare jurisprudentie autonoom uitspraken te laten analyseren. Hoe meer data de machine learning-software tot zijn beschikking heeft, des te eerder kan hij autonoom analyseren. Autonome analyse door de machine learning-software is dan ook iets wat in
26 Surden (2014), p. 93
27 Surden (2014), p. 93
28 Surden (2014), p. 93
29 Epstein & Martin (2010), p. 911: ‘Coderen van variabelen’; Aantal uitspraken gelabeld: Sjoerd Peters (106), Naomi Appelman (24), Julie Visser (21) Sara Azerki (20), Riesa van Doorn (11)
30 Epstein & King (2002), p. 85 31https://lexalyse.nl/
32 Surden (2014), p. 93 33 https://www.lexiq.nl/solution
de toekomst wel mogelijk zal zijn. Meer trainingsdata is daarvoor vereist. Hoeveel meer is nog onduidelijk. De kwantitatieve analyse is dan ook beperkt gebleven tot de 182 handmatig geanalyseerde uitspraken.
De kwantitatieve analyse draagt bij aan de toetsing van hypotheses die voortvloeien uit het literatuur- en jurisprudentieonderzoek. Gekeken wordt of de hypotheses wel steun vinden in de kwantitatieve data.
4.2.2. Codeboek
Hieronder staan de verschillende variabelen die bij het analyseren van de uitspraak kunnen worden gelabeld. De waarden, die aan de verschillende variabelen kunnen worden toegekend, worden ook vermeld.34 Voorbeeld: wanneer de rechter de feitelijke
juistheid van een uitlating in overweging nam, is dat tekstdeel gemarkeerd, daaraan het label ‘waarheid’ toegevoegd (variabel) en aangegeven of deze overweging positieve dan wel negatieve impact had voor de degene die zich verzet tegen de uitlating (waarde). Dat laatste vereist enige uitleg. Wanneer een uiting genoeg steun vindt in het feitenmateriaal levert dit ‘negatieve impact’ op voor de degene die zich verzet tegen de uitlating. Een uitlating is tenslotte eerder rechtmatig – c.q. leidt eerder tot afwijzing – wanneer deze voldoende steun vindt in het feitenmateriaal.35 Andersom leidt het
onvoldoende steun vinden in het feitenmateriaal tot een ‘positieve impact’. Dit ziet er als volgt uit:
Het label “Waarheid” wordt toegevoegd want ‘steun vinden in het feitenmateriaal’ wordt hier expliciet in overweging genomen.
Het sub-label “Negatieve impact” wordt toegevoegd want er is sprake van ‘voldoende steun’.
34 Vols & Jacobs (2016), p. 7; Epstein & King (2002), p. 85
De volgende variabelen zijn, indien aanwezig, met bijbehorende waarden gelabeld: - Toverformule
- Weging artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek Óf
- Twee fundamentele rechten - Wie (betrokkene, publiek figuur) *
- Wat (louter privé, feit/mening/waardeoordeel, aard en ernst van de uiting) * - Waar (medium, omvang publiek, gezag van de bron) *
- Waarheid (feitelijk juist) *
- Hoe (toon, context, inkleding, mondeling) *
- Wijze (onderzoek, wederhoor, beroepsethiek, journalistieke richtlijnen) * - Waarom (publiek belang, bedoeling) *
- Gevolgen (schade betrokkene) *
- Gedrag (“wie kaatst kan de bal verwachten”, publiciteit gezocht) * - Beslissing
- Afwijzing Óf
- Toewijzing (partiële toewijzing van de ingestelde vorderingen wordt ook aangemerkt als toewijzing.)
Bij labels met een * is gelabeld of ze een positieve dan wel negatieve impact hebben voor de persoon/organisatie die zich verzet tegen de publicatie (hierna: gedupeerde).
4.2.3. Beperkingen
Aan deze kwantitatieve analyse kleven beperkingen.36 Gezien de beperkte omvang van
dit onderzoek wordt hier slechts kort stilgestaan bij deze individuele beperkingen. Voor nadere uitleg over waarom deze specifieke elementen beperkingen vormen, wordt verwezen naar de bronnen in de voetnoten.
Het kwantitatieve karakter van deze analyse vormt an sich al een beperking.37
Geanalyseerd wordt hoe vaak bepaalde factoren in overweging genomen worden en of overgegaan wordt op toe- of afwijzing. Of bijvoorbeeld een individuele uitspraak ook in lijn is met de rest van de uitspraken wordt daarentegen geheel buiten beschouwing gelaten. Er wordt dus niet tot slechts in beperkte mate gekeken naar de diepere betekenis van individuele uitspraken. Het kan zich bijvoorbeeld voordoen dat een aantal uitspraken sterk contrasteren met het gros van de uitspraken. Deze afwijkende uitspraken worden dan nog steeds meegenomen in de kwantitatieve analyse.
Hiernaast is de analyse gebaseerd op historische data.38 Hierbij kan sprake zijn van
disruptie. Men spreekt bijvoorbeeld van disruptie wanneer een rechtsregel in uitspraak x het toepassingskader in alle uitspraken vóór uitspraak x irrelevant maakt. Disruptie zal hier slechts beperkt tot niet aanwezig zijn aangezien de dataset uitspraken van na 2003 analyseert. Het juridische beoordelingskader is sinds 2003 niet (drastisch) veranderd.
Ook oefent het feitencomplex sterke invloed uit op de uitkomsten van de individuele uitspraken.39 Persrechtspraak heeft een sterk feitelijke aard. Kleine nuances kunnen de
beslissing van een uitspraak al anders doen uitvallen. Het formuleren van algemene stellingen als “wanneer er iets over je gepubliceerd is, heb je een X% kans op toewijzing van de vordering” op basis van de kwantitatieve analyse is dan ook niet mogelijk.
Bovendien zijn alleen de op www.rechtspraak.nl en www.ie-forum.nl gepubliceerde uitspraken geanalyseerd.40 Belangrijk om hierbij in acht te nemen is dat
36 Edwards & Livermore (2013), p. 1907-1930
37 Hildebrandt (2011), §4.1
38 Horton (2016), p. 927
39 Zie bijvoorbeeld RBROT 17-12-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:10259 (Minister van Justitie/AD), r.o. 4.8.2; RBMNE 09-10-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:5079 (Perceeleigenaar/Avro tros), r.o. 4.3; RBDHA 17-05-2018,
ECLI:NL:RBDHA:2018:5798, r.o. 4.2; Epstein & Martin (2010), p. 916
www.rechtspraak.nl slechts een zeer gering deel van alle vonnissen publiceert.41 Om en
nabij de 2 tot 5 procent.42 In de persrechtspraktijk ligt dit percentage overigens
aanzienlijk hoger. Volgens Alberdingk Thijm wordt ongeveer 70% van de uitspraken in de persrechtspraktijk gepubliceerd. Dit betreft een grove inschatting. De selectie van uitspraken die gepubliceerd worden is eveneens problematisch. Deze selectie vindt plaats op basis van vastgelegde selectiecriteria.43 Er is alleen geen garantie dat deze
selectiecriteria leiden tot een representatieve dwarsdoorsnede van het geheel. Sterker nog, het is aannemelijk dat de geselecteerde uitspraken juist geen goede afspiegeling van het geheel bieden.44 Zo wordt verwacht dat uitspraken waarin de vorderingen
worden toegewezen, relatief beschouwd, vaker gepubliceerd worden dan uitspraken waar de vorderingen worden afgewezen.45 Bijvoorbeeld omdat uitspraken waarin de
vorderingen worden toegewezen, naar verwachting eerder leiden tot vervulling van het publicatiecriterium “van bijzonder belang voor bepaalde beroepsgroepen of belangengroeperingen”.46 Ook worden uitspraken die media-aandacht vergaren, eerder
gepubliceerd.47 Het is dan ook goed mogelijk dat een kwantitatieve analyse van de
dwarsdoorsnede van de gepubliceerde uitspraken tot een heel andere uitkomst leidt dan wanneer een dwarsdoorsnede van alle uitspraken zou zijn onderzocht.48
41 Barkhuysen (2017), p. 1649
42 Jensma (2018);Vgl. Kengetallen gerechten 2018, §3.6
43 Besluit selectiecriteria uitspraken databank Rechtspraak.nl 2012
44 Marseille & Wever (2019); vgl. Besluit selectiecriteria uitspraken databank Rechtspraak.nl 2012
45 Marseille & Wever (2019)
46 Marseille & Wever (2019); vgl. Besluit selectiecriteria uitspraken databank Rechtspraak.nl 2012, artikel 5 sub C
47 Besluit selectiecriteria uitspraken databank Rechtspraak.nl 2012, artikel 5 sub A
5. Juridisch beoordelingskader
In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de juridische beoordeling van perspublicaties. Hoe deze beoordeling dient plaats te vinden, wordt uitgewerkt door middel van behandeling van de kernarresten inzake perspublicaties van de Hoge Raad. Dit betreffen HR Gemeenteraadslid, HR Herrenberg, HR Parool/Van Gasteren en HR Van Gasteren/Hemelrijk.49 Deze vier arresten geven een goed beeld van het
beoordelingskader van de rechtmatigheid van perspublicaties.
6. HR Gemeenteraadslid
In 1983 is het toonaangevende Gemeenteraadslid-arrest gewezen.50 Een
gemeenteraadslid beschuldigt een burger van corruptie in een rapport voor de gemeenteraadscommissie.51 Meer specifiek stelt hij dat er sprake is van persoonlijke
verrijking ten koste van gemeenschapsgelden.52 Dit rapport verstrekt hij vervolgens aan
een dagblad. Het dagblad publiceert het.53 De Hoge raad kiest een zuiver
civielrechtelijke benadering.54 Een afweging tussen twee hoogwaardige
maatschappelijke belangen wordt voorgeschreven. Enerzijds het belang van het individu om niet door publicaties in de media te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen (lees: niet onzorgvuldig)55, anderzijds het belang dat misstanden
worden gesignaleerd.56 De beide rechten zijn gelijkwaardig.57 Welke van deze rechten
in het concrete geval meer gewicht toekomt, hangt af van alle omstandigheden van het geval, in onderling verband beschouwd.58 Een opsomming van relevante factoren (a t/m
49 HR 24-06-1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221 (Gemeenteraadslid); HR 08-03-1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4973 (Herrenberg); HR 06-01-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1602 (Parool/Van Gasteren); HR 18-01-2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210 (Van Gasteren/Hemelrijk)
50 HR 24-06-1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221 (Gemeenteraadslid)
51 Bulk (1998), p. 138
52 Bulk (1998), p. 138
53 Chébti en Siemerink (2009), p. 33; Bulk (1998), p. 138 54 Grosheide (2007) p. 386
55 Volgenant, in: GS onrechtmatige daad, VII.1.12.4
56 HR 24-06-1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221 (Gemeenteraadslid), r.o. 3.4; Schuijt (2000), p. 355 ; Kemp, de (2013), p. 43
57 Kemp, de (2013), p. 43; Bulk (1998), p. 138
58 HR 24-06-1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221 (Gemeenteraadslid), r.o. 3.4; Schuijt (2000), p. 355 ; Kemp, de (2013), p. 43
f) die in overweging dienen te worden genomen, volgt.59 Deze worden in paragraaf
5.1.1 t/m 5.1.6 besproken.
7. HR Herrenberg
Door het Gemeenteraadslid-arrest bestond het misverstand dat slechts de in dat arrest genoemde factoren relevant waren voor de rechtmatigheidsbeoordeling en dat deze altijd individueel langsgelopen moesten worden. Dit wordt in het Herrenberg-arrest rechtgetrokken.60 In dit arrest gaat het om een publicatie van het Parool, waarin wordt
gesteld dat Herrenberg samen met Bouterse, de toenmalige legerleider van Suriname, een miljoenenlening heeft bemiddeld met een drugsdealer.61 De Hoge raad stelt dat niet
voorgeschreven wordt “dat de rechter steeds tenminste op al deze factoren zou moeten toetsen en daarvan in zijn motivering uitdrukkelijk rekenschap zou moeten geven”. 62
De rechter hoeft dus niet te laten zien dat hij alle individuele wegingsfactoren heeft nagelopen.63 Hij moet slechts aantonen dat hij een afweging tussen de twee
eerdergenoemde belangen heeft gemaakt.64
8. HR Parool/Van Gasteren
In het Parool/Van Gasteren-arrest breekt de Hoge Raad met het voorgaande.65 Het
Parool publiceert een artikel waarin van Gasteren beschuldigd wordt van “een ordinaire roofmoord op een onderduiker”.66 In dit arrest stelt de Hoge Raad dat wanneer de
vordering zich richt tegen een journalist, of persorgaan, en toewijzing een inmenging van het recht op vrijheid van meningsuiting meebrengt, gekeken moet worden “of
59 Grosheide (2007), p. 386
60 HR 08-03-1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4973 (Herrenberg); Schuijt (2000), p. 355-356 61 HR 08-03-1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4973 (Herrenberg), r.o. 1; Vegchel (2015), p. 36 62 HR 08-03-1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4973 (Herrenberg), r.o. 3.3
63 HR 08-03-1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4973 (Herrenberg), r.o. 3.3; Schuijt (2000), p. 355; Jansen (2015), p. 375; Bulk (1998), p. 139
64 HR 08-03-1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4973 (Herrenberg), r.o. 3.3; Schuijt (2000), p. 355; Jansen (2015), p. 375; Bulk (1998), p. 139
65 HR 06-01-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1602 (Parool/Van Gasteren), m. nt. E.J. Dommering
voldaan is aan de voor een dergelijke inmenging ingevolge art. 10 EVRM geldende voorwaarden”.67
De Hoge raad hecht hier bijzondere waarde aan de rol van de pers. Vrijheid van meningsuiting lijkt hier in beginsel meer gewicht te hebben.68 Toewijzing van een
vordering inzake perspublicaties leidt tot inperking van de vrijheid van meningsuiting.69
Inperkingen van de vrijheid van meningsuiting moeten voldoen aan de vereisten van artikel 10 lid 2 EVRM.70 Toewijzing van een vordering inzake perspublicaties dus ook.
De test van het Sunday Times-arrest wordt hier toegepast.71 De Hoge Raad past hier
expliciet het beslissingsschema van art. 10 lid 2 EVRM toe inzake perspublicaties.72 De
inperking moet voorzien zijn bij wet, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.73 ‘Voorzien bij wet’ vereist dat de inperking
“forseeable” (voorzienbaar) en “accessible” (toegankelijk) is.74 ‘Noodzakelijk in een
democratische samenleving’ veronderstelt dat er een “pressing social need” (dringende maatschappelijke behoefte)75 voor de inperking moet bestaan en dat deze inperking
proportioneel moet zijn.76 Artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad)77, met de ruime
interpretatie van dat artikel, maakt dat de inperking voorzien is bij wet.78Het legitieme
doel dat gediend wordt, kan zowel schuilen in de bescherming van de eer en goede naam als in bescherming van de privacy van de betrokkene(n).79 Tot slot resteert de
noodzakelijkheids- en evenredigheidsvraag. De Hoge Raad benadrukt dat het antwoord op deze vraag kan worden gevonden door een afweging van belangen met inachtneming van alle omstandigheden van het geval.80 Enerzijds het recht op
(journalistieke) vrijheid van meningsuiting, anderzijds het recht op eer en goede 67 HR 06-01-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1602 (Parool/Van Gasteren), r.o. 5.6
68 Nieuwenhuis (2015), p. 221
69 HR 06-01-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1602 (Parool/Van Gasteren), r.o. 5.6; Schuijt (2000), p. 358
70 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950
71 EHRM 26-04-1979, ECLI:NL:XX:1979:AC6568 (Sunday Times), m.nt. E.A. Alkema; Nieuwenhuis (2015), p. 221
72 Zie ook: HR 21-01-1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1240 (Ferdi E.) en HR 21-10-1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1493 (Dressed to Kill); Jansen (2015), p. 376; Schuijt (2008), p. 107
73 EHRM 26-04-1979, ECLI:NL:XX:1979:AC6568 (Sunday Times), r.o. 45; Jansen (2015), p. 376; Nieuwenhuis (2018), p. 59
74 EHRM 26-04-1979, ECLI:NL:XX:1979:AC6568 (Sunday Times), r.o. 49; Gerards (2019), C.5.2
75 Nieuwenhuis (2014), p. 7
76 EHRM 26-04-1979, ECLI:NL:XX:1979:AC6568 (Sunday Times), r.o. 59; Nieuwenhuis (2018), p. 59 77 Burgerlijk Wetboek, boek 6
78 HR 06-01-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1602 (Parool/Van Gasteren), r.o. 5.9; Jansen (2015), p. 375
79 HR 06-01-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1602 (Parool/Van Gasteren), r.o. 5.9 – 5.10; Zie ook Art. 10(2) EVRM “for the protection of the reputation or rights of others”
80 HR 06-01-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1602 (Parool/Van Gasteren), r.o. 5.11; Kemp, de (2013), p. 44; Schuijt (2008), p. 108
naam.81 Enkele van de factoren die bij deze belangenafweging relevant zijn, volgen in
paragraaf 5.1.
9. HR van Gasteren/Hemelrijk
In het van Gasteren/Hemelrijk-arrest – ook wel het Parool/Van Gasteren II-arrest genoemd – besluit de Hoge Raad dat wanneer twee fundamentele rechten in het geding zijn, het recht op privéleven zoals omschreven in artikel 8 EVRM en het recht op vrijheid van meningsuiting zoals omschreven in artikel 10 EVRM, de belangenafweging in één keer dient plaats te vinden.82 Als besloten wordt dat het ene
recht zwaarder weegt dan het andere, is daarmee ook gegeven dat voldaan is aan de vereisten van de inperking van dat andere recht, zoals omschreven in het tweede lid van artikel 8 of 10 EVRM.83 Er dient dus geen toetsing in twee fasen plaats te vinden.84
81 HR 06-01-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1602 (Parool/Van Gasteren), r.o. 5.11
82 HR 18-01-2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210 (Van Gasteren/Hemelrijk), m. nt. E. J. Dommering, r.o. 3.4.1; Schuijt (2008), p. 105; Jansen (2015), p. 376-377
83 Nieuwenhuis (2015), p. 221; GHARL 17-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10757 (NRC/Hoogleraar UvA), r.o. 3.3
84 HR 18-01-2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210 (Van Gasteren/Hemelrijk), m. nt. E. J. Dommering, r.o. 3.4.1; HR 18-12-2015, ECLI:NL:HR:2015:3627 (Boekhouder/Quote), r.o. 3.2.4; Schuijt (2008), p. 105; Jansen (2015), p. 376-377
10. De beoordelingsfactoren van (on)rechtmatige perspublicaties
Hieronder volgt een behandeling van de in het gemeenteraadslid-arrest geformuleerde factoren. Deze lijst is, ook na het Parool/Van Gasteren-arrest, relevant voor de belangenafweging zoals hiervoor beschreven. Ook worden factoren besproken die in latere jurisprudentie relevant zijn geacht. Gelet op de beperkte omvang van dit onderzoek komen slechts de meest voorkomende factoren aan bod. De factoren worden in dit hoofdstuk beknopt weergegeven. Aandacht wordt besteed aan wanneer een factor een indicatie vormt voor (on)rechtmatigheid, voorbeelden worden gegeven en waar nodig worden de factor en facetten daarvan nader toegelicht. Noemenswaardig is dat sommige factoren overlap met elkaar vertonen en dat ze elkaar beïnvloeden.85 Bij
enkele factoren wordt dan ook de samenhang met andere factoren besproken en/of doorverwezen naar andere sub-paragrafen.
11. De beoordelingsfactoren
11.1.1. De aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben.86
De gevolgen voor de gedupeerden zijn relevant voor de belangenafweging. Ernstigere beschuldigingen, met grotere nadelige gevolgen, kunnen in het algemeen eerder leiden tot onrechtmatigheid dan zeer triviale beschuldigingen.87 Ter illustratie: A-G Vranken
stelt in het Parool/Van Gasteren-arrest dat “een beschuldiging van roofmoord in
85 Grosheide (2007), p. 391
86 HR 24-06-1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221 (Gemeenteraadslid), r.o. 3.4 sub A
oorlogstijd, gepleegd op iemand die toen tot de meest weerlozen behoorde” van een andere orde is dan “beschuldiging aan het adres van bijvoorbeeld een politicus dat hij giften die bestemd zijn voor de financiering van zijn herverkiezingscampagne, niet heeft aangemeld”.88 De eerste beschuldiging zal over het algemeen eerder leiden tot
onrechtmatigheid.
In ieder geval mag er meer van de journalisten gevergd worden, bijvoorbeeld ten aanzien van het steun vinden in het feitemateriaal, naarmate de beschuldiging ernstiger is.89 De onderzoeksplicht neemt toe. Ook zijn de mogelijke gevolgen relevant voor de
vraag wat voor soort vordering kan worden toegewezen. Zo overweegt het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bijvoorbeeld dat een verbod vóór publicatie – ‘prior restraint’ – alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden mogelijk is.90 In de zaak van het NRC
tegen een hoogleraar van de UvA is besloten dat dit ook geldt wanneer het preventieve verbod slechts betrekking heeft op enkele onderdelen van de publicatie, zoals het noemen van een naam. 91 ‘Prior restraint’ (preventieve censuur)92 kan slechts wanneer er
sprake is van een situatie waarin de publicatie voor de betrokkene(n) tot onherstelbare schade zal leiden en bij voorbaat duidelijk is dat het een onrechtmatige daad tegen de gedupeerde zal inhouden.93 Hier moet dus wel bekend zijn wat de gedaagde openbaar
gaat maken.94
11.1.2. De ernst — bezien vanuit het algemeen belang — van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen.95
Hoe ernstiger de misstand en hoe groter dus het algemene belang dat bij publicatie is gediend, des te eerder is de publicatie gerechtvaardigd.96
88 HR 06-01-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1602 (Parool/Van Gasteren), concl. A-G Vranken, ov. 48; Grosheide (2007), p. 391
89 RBAMS (Vzr.) 05-02-2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:740 (Avrotros/inkoper bouwbedrijf), r.o. 4.3; RBZWB (Vzr.) 18-12-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:8085 (Dahabshiil/Somalische journalist), r.o. 4.6.5; RBAMS 01-12-2010,
ECLI:NL:RBAMS:2010:BO9417 (Lakeman/Telegraaf), r.o. 4.17; RBAMS (Vzr.) 15-11-2019,
ECLI:NL:RBAMS:2019:8597 (Biografie Johan Cruijff), r.o. 1.3; Volgenant, in: GS onrechtmatige daad, VII.5.4.1; Hins (2008), p. 72; Bulk (1998), p. 167
90 GHARL (Vzr.) 26-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8420 (X/De Persgroep), r.o. 5.3; GHARL 17-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10757 (NRC/Hoogleraar UvA), r.o. 3.3
91 GHARL 17-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10757 (NRC/Hoogleraar UvA), r.o. 3.3
92 Zie bijvoorbeeld RBAMS (Vzr.) 26-06-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4533 (Betrapt), r.o. 4.2
93 GHARL (Vzr.) 26-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8420 (X/De Persgroep), r.o. 5.3; RBAMS (Vzr.) 26-06-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4533 (Betrapt), r.o. 4.2; RBAMS (Vzr.) 21-10-2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BT8893 (Holleeder/IDTV), r.o. 4.8; Volgenant en McGonagle (2018), p. 68; Schuijt (2006), p. 737; Jurjens (2018), p. 1
94 Schuijt (2003), p. 9; Meij, de, e.a. (2000), p. 99
95 HR 24-06-1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221 (Gemeenteraadslid), r.o. 3.4 sub B 96 Grosheide (2007), p. 392; RBARN (Vzr.) 19-03-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:BC7132
(Gemeenteraadslid/Volkskrant), r.o. 4.6; RBAMS (Vzr.) 15-11-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8597 (Biografie Johan Cruijff), r.o. 1.3
Daarentegen gaat een ernstigere misstand – logischerwijs – ook vaak gepaard met een ernstigere beschuldiging. Hetgeen in sub-paragraaf 5.1.1 is besproken, bijvoorbeeld ten aanzien van het feitenonderzoek, is dus ook relevant voor het publiceren over ernstige misstanden.
Met name is hier van belang hoe groot het algemene belang is dat door de publicatie wordt gediend. Gezien dit overlap vertoont met de vraag of met de publicatie een publiek belang gediend wordt, wordt u doorverwezen naar sub-paragraaf 5.1.10.
11.1.3. De mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal.97
De pers behoort bij verslaggeving zoveel mogelijk onwaarheden te vermijden.98
Uitlatingen die voldoende steun vinden in het feitenmateriaal zijn dan ook minder snel onrechtmatig dan uitlatingen die onvoldoende steun vinden in het feitenmateriaal.99
Hierbij dient wel een onderscheid te worden gemaakt tussen feitelijke uitlatingen en uitlatingen die een waardeoordeel inhouden.100 De juistheid van feitelijke uitlatingen
kan worden bewezen, de juistheid van een waardeoordeel kan niet worden bewezen.101
Een (ernstig negatief) waardeoordeel dient daarentegen wel een voldoende feitelijke grondslag te hebben.102
Ook dit vereiste moet in samenhang met de andere vereisten worden gelezen. Bijvoorbeeld in samenhang met de ernst van de beschuldiging. Hoe ernstiger de beschuldiging, hoe zwaarder de onderzoeksplicht van de journalist.103Ernstige onjuiste
beschuldigingen zijn in beginsel onrechtmatig. Onjuiste uitlatingen van ondergeschikt belang leiden daarentegen aanzienlijk minder vaak tot onrechtmatigheid.104 Het is dus
niet zo dat publicaties waarin onjuistheden staan zonder meer onrechtmatig worden bevonden.105
97 HR 24-06-1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221 (Gemeenteraadslid), r.o. 3.4 sub C
98 HR 27-01-1984, ECLI:NL:PHR:1984:AG4743 (VARA/LSP), concl. A-G Franx, ov. 9.1
99 Kistenkas (1997), §4
100 EHRM 08-07-1986, ECLI:NL:XX:1986:AC0448 (Lingens), r.o. 46; Hins (2008), p. 69
101 Grosheide (2007), p. 393; Nieuwenhuis (2012), p. 5; EHRM 08-07-1986, ECLI:NL:XX:1986:AC0448 (Lingens), r.o. 46
102 Nieuwenhuis (2012), p. 5; EHRM 30-03-2010, ECLI:CE:ECHR:2010:0330JUD002092805 (Petrenco/Moldavie), r.o. 56; EHRM 30-11-2006, ECLI:CE:ECHR:2006:11:30JUD001080704 (Veraart/Nederland), r.o. 55
103 Grosheide (2007), p. 393; Bulk (1998), p. 167; Zie bijvoorbeeld RBAMS (Vzr.) 15-11-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8597 (Biografie Johan Cruijff), r.o. 1.3
104 Bulk (1998), p. 148; Zie bijvoorbeeld: GHAMS 26-01-1995, ECLI:NL:GHAMS:1995:AD2296 (Bato), r.o. 4.9 105 HR 23-03-1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC0040 (Joekes/NOS), r.o. 4.15; RBMNE (Vzr.) 22-05-2019,
Ook hoeft niet elke uitlating in een publicatie onomstotelijk waar te zijn om voldoende steun te vinden in het feitenmateriaal, zo bevestigt het gerechtshof Amsterdam, in een zaak aangaande een publicatie met negatieve uitlatingen over Ryanair.106 Eveneens
hoeven niet alle bronnen onmiskenbaar in één richting te wijzen voordat men over mag gaan tot publicatie.107
Het bestandsdeel “ten tijde van de publicatie” is ook van belang. Relevant is het feitenmateriaal dat ten tijde van publicatie tot de journalist zijn beschikking staat. Latere veranderingen in dit feitenmateriaal worden in beginsel niet aan de journalist tegengeworpen.108 Een voorbeeld hiervan heeft zich voorgedaan in een zaak waarbij de
uiting onjuist bleek te zijn, maar er ten tijde van de publicatie voldoende steun in het feitenmateriaal was.109
11.1.4. De inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder 5.1.1 t/m 5.1.3 bedoelde factoren.110
Vrijheid van meningsuiting omvat het recht “to offend, shock or disturb”.111 Uitlatingen
mogen daarentegen niet onnodig grievend, nodeloos kwetsend of uiterst denigrerend zijn.112 Hoe meer grievend, denigrerend of kwetsend, hoe eerder de publicatie
onrechtmatig is. Overigens is het hier noemenswaardig dat wanneer louter op grond van het onnodig grievende karakter van een uiting tot onrechtmatigheid van deze uiting wordt besloten, er wel sprake dient te zijn van uiterst onaanvaardbare kwalificaties.113
Dit om te voorkomen dat de rechtmatigheidsbeoordeling een smaak-kwestie wordt.114
11.1.5. De mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie via de pers, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden.115
106 GHAMS 14-07-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2887 (Ryanair/KRO), r.o. 3.7; Trojan (2016), p. 63 107 GHAMS 14-07-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2887 (Ryanair/KRO), r.o. 3.7; Trojan (2016), p. 63
108 Alberdingk Thijm (2013), p. 174, voetnoot 22
109 RBAMS (Vzr.) 14-10-2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:BK0189 (Vastgoedgroep/Telegraaf), r.o. 4.16
110 HR 24-06-1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221 (Gemeenteraadslid), r.o. 3.4 sub D
111 EHRM 07-12-1976, ECLI:CE:ECHR:1976:1207JUD000549372 (Handyside), r.o. 49; Nieuwenhuis (2017a), p. 6
112 HR 27-01-1984, ECLI:NL:PHR:1984:AG4743 (VARA/LSP), concl. A-G Franx, ov. 7; RBGRO (Vzr.) 10-04-2009, ECLI:NL:RBGRO:2009:BI0725 (Horecaondernemer/Haren de krant), r.o. 4.4; RBROT 11-03-2016,
ECLI:NL:RBROT:2016:1812 (Sytze van der V/Columnist AD), r.o. 5.2
113 C. J. H. Brunner, annotatie bij HR 27-01-1984, ECLI:NL:PHR:1984:AG4743 (VARA/LSP), ov. 3; Grosheide (2007), p. 395
114 Schuijt (1990), p. 84
Bij de rechtmatigheidsbeoordeling wordt ook rekening gehouden met de subsidiariteit. Wanneer de uiting ook op andere, minder schadelijke, wijze naar buiten kan worden gebracht, heeft deze minder schadelijke wijze voorkeur.116 Wanneer zulke alternatieven
dus voorhanden zijn en niet benut worden, is eerder sprake van onrechtmatigheid. Een voorbeeld hiervan is gegeven in het tegen Maurice de Hond gewezen arrest van de Hoge Raad.117 Maurice de Hond laat zich uit over de Deventer moordzaak. Hij stelt
meermaals dat “de klusjesman” de moord heeft gepleegd.118 De Hoge raad besluit dat
Maurice de Hond de informatie met de opsporingsdiensten en het openbaar ministerie had moeten delen in plaats van de informatie te publiceren.119 Het wordt de Hond hier
dus verweten dat hij dit minder schadelijke alternatief niet heeft benut.
12. Een mogelijke beperking van het door de perspublicatie te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat het betreffende stuk, ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers, in de publiciteit zou zijn
gekomen.120
Hoe meer schade beperkende maatregelen genomen worden, hoe minder snel de publicatie onrechtmatig bevonden wordt.121 Maatregelen die de schade van de
gedupeerden beperken zijn bijvoorbeeld het bieden en publiceren van een weerwoord en het plaatsen van een rectificatie na publicatie van onjuistheden.122 Belangrijk is hier
dat de maatregel daadwerkelijk schade-beperkend moet zijn, wil het invloed uitoefenen op de (on)rechtmatigheid. Zo dient bijvoorbeeld een rectificatie tijdig, duidelijk en herkenbaar als rectificatie te zijn.123 De rectificatie moet ook het eerder gepubliceerde
afdoende rechtzetten.124 Tot slot is bij rectificatie nog interessant dat het niet, op eigen
initiatief, rectificeren van onjuist- of onvolledige uitlatingen onder omstandigheden een zelfstandige grond voor onrechtmatigheid kan opleveren.125 Dit kan zelfs het geval zijn
wanneer de oorspronkelijke uitlating op zich rechtmatig was.126
116 HR 01-10-2010, ECLI:NL:HR:2010:BN5662 (Maurice de Hond), r.o. 3.5; Bulk (1998), p. 172
117 HR 01-10-2010, ECLI:NL:HR:2010:BN5662 (Maurice de Hond)
118 HR 01-10-2010, ECLI:NL:HR:2010:BN5662 (Maurice de Hond), r.o. 3.1
119 HR 01-10-2010, ECLI:NL:HR:2010:BN5662 (Maurice de Hond), r.o. 3.5;
120 HR 24-06-1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221 (Gemeenteraadslid), r.o. 3.4 sub F
121 Volgenant, in: GS onrechtmatige daad, VII. 5.8.5.3 & VII.5.8.6.1; GHAMS 31-10-2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BB6850 (Peter R. de vries/X), r.o. 4.10; Bulk (1998), p. 160
122 Volgenant, in: GS onrechtmatige daad, VII.5.8.5.2 & VII.5.8.6.1-4
123 Volgenant, in: GS onrechtmatige daad, VII.5.8.5.4-5.8.5.5
124 Volgenant, in: GS onrechtmatige daad, VII.5.8.5.4-5.8.5.5
125 Bulk (1998), p. 162-163
Het weerwoord zal verder aan bod komen in de sub-paragraaf over de werkwijze van de journalisten (§5.1.13).
12.1.1. Of de uitlatingen afkomstig zijn van een persoon/bron die tegenover de geadresseerden een zeker gezag aan zijn positie kan ontlenen, terwijl die geadresseerden van hun kant veelal niet in staat zijn die uitlatingen op haar juiste waarde te beoordelen
Het gezag van de bron is relevant voor de belangenafweging.127 Een, bijvoorbeeld,
onjuiste uitlating is eerder onrechtmatig wanneer deze is geplaatst in een bron met veel gezag. Wanneer een bron veel gezag heeft, dan wel geroemd wordt om zijn neutraliteit, kwaliteit of soortgelijke, wordt het door deze bron geuite eerder voor waar aangenomen.128 Zo worden uitlatingen in bijvoorbeeld een gerenommeerd dagblad als
het ‘NRC-handelsblad’, over het algemeen, serieuzer genomen dan die in een roddelblad als de ‘Privé’. Een onjuiste uiting gepubliceerd in het ‘NRC-handelsblad’ is dan ook, over het algemeen, eerder onrechtmatig dan diezelfde uiting in de ‘Privé’. Een journalist heeft hier ook een plicht om zijn rol in acht te nemen, zo bepaalt het hof Amsterdam dat een journalist een bijzondere verantwoordelijkheid voor de inhoud en presentatie van zijn publicatie heeft . De journalist dient rekening te houden met het feit dat een deel van het publiek de uitlatingen niet snel in twijfel zal trekken.129
12.1.2. De rol van de gedupeerde; of het een ‘public figure’ betreft
“Hoge bomen vangen veel wind”.130 Kritische uitlatingen ten aanzien van publieke
figuren zijn minder snel onrechtmatig dan diezelfde uitlatingen ten aanzien van niet-publieke figuren. Publieke figuren hebben namelijk meer kritiek te duchten.131 Het
EHRM bevestigt dit. In de door dat hof gewezen uitspraken is ook speciale aandacht besteed aan politici.132 Politici hebben nóg meer te duchten dan andere publieke
127 HR 27-01-1984, ECLI:NL:PHR:1984:AG4744 (Telegraaf), concl. A-G Franx, ov. 3; HR 27-01-1984, ECLI:NL:PHR:AG4743 (VARA/LSP), concl. A-G Franx, ov. 4; HR 18-02-1966, ECLI:NL:PHR:1966:AC4633 (Klokkenspel), r.o. 18; Bulk (1998), p. 16;
128 RBAMS 21-01-2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:BH0582 (NMO/Nova), r.o. 4.7 129 GHAMS 30-11-2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO5417 (Parool & Vugts), r.o. 3.6
130 Bulk (1998), p. 174; Vegchel (2015), p. 56
131 EHRM 08-07-1986, ECLI:NL:XX:1986:AC0448 (Lingens), r.o. 37; EHRM 23-05-1991,
ECLI:CE:ECHR:1995:0426JUB001597490, r.o. 59; Hins (2008), p. 72-73; Voorhoof (2010), p. 188; Bulk (1998), p. 174; Vegchel (2015), p. 56; Lindenbergh, in: T&C onrechtmatige daad, §8, onder J
132 EHRM 08-07-1986, ECLI:NL:XX:1986:AC0448 (Lingens), r.o. 37; EHRM 23-05-1991, ECLI:CE:ECHR:1995:0426JUB001597490, r.o. 59
figuren.133 Ook van een oud-politicus of een politicus in spe wordt een groter
incasseringsvermogen verwacht.134
De Hoge Raad past de bijzondere positie voor publieke figuren ook toe.135Ratio achter
deze regel is dat politici, oud-politici, politici in spe, artiesten, topsporters en andere publieke figuren die op een of andere wijze bekendheid hebben vergaard een positie bekleden die met zich meebrengt dat er meer aandacht is voor hun privéleven.136
Overigens betekent dit niet dat alles geoorloofd is.137 Ook publieke personen hebben
recht op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer en het recht om niet lichtvaardig beschuldigd te worden.138 Noemenswaardig is hier nog dat personen die slechts verwant
zijn aan public figures en dus zelf geen bekendheid genieten bij het grote publiek, niet aangemerkt worden als public figures.139 Zo zijn bijvoorbeeld de (schoon) dochter,
echtgeno(o)t(e) van public figures niet ipso facto zelf public figures.140
12.1.3. De mate waarin de persoon zelf aanleiding heeft gegeven voor belangstelling voor zijn privéleven
Het gedrag van de gedupeerde(n) voorafgaand aan de publicatie is ook relevant. Wanneer een persoon zelf altijd de media-aandacht opzoekt of op andere manier aanleiding geeft voor interesse in zijn privéleven, dient hij ook meer te dulden.141 Hij
staat dan minder sterk in zijn vordering; publicatie is minder snel onrechtmatig.142
Andersom geldt dat ook.143 Zo overweegt het hof in het Kinderen De
Bourbon-Parma-arrest, waar het ging om een publicatie met foto’s over het privéleven van leden van de Nederlandse koninklijke familie en hun kinderen, dat het feit dat iemand in het verleden
133 EHRM 08-07-1986, ECLI:NL:XX:1986:AC0448 (Lingens), r.o. 37; EHRM 23-05-1991, ECLI:CE:ECHR:1995:0426JUB001597490, r.o. 59
134 HR 26-03-1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC0040, concl. A-G de Vries Lentsch-Kostense, ov. 14; GHAMS 20-12-2011, ECLI:NL:GHAMS:BU8644 (Spits/Sharpe), r.o. 3.8; Gilhuis (2005), p. 326
135 HR 04-03-1988, ECLI:NL:PHR:1988:AB8703 (Kinderen de Bourbon-Parma), m. nt. C. J. H. Brunner 136 Grosheide (2007), p. 398; Volgenant, in: GS onrechtmatige daad, VII.3.6.1; Bulk (1998), p. 174
137 Nieuwenhuis (2015), p. 221
138 Zie bijvoorbeeld RBAMS, 04-06-2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:BD3057 (Volkert van der G./Telegraaf), r.o. 5.4
139 Nieuwenhuis (2012), p. 5
140 Zie bijvoorbeeld RBAMS 19-04-2006, ECLI:NL:RBAMS:2006:AW2164, r.o. 5.4; RBAMS (Vzr.) 03-02-2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BP5180 (Peter R. de Vries/Telegraaf), r.o. 4.5
141 Brink, van den & Wildeman (2013), p. 120; EHRM (GK) 07-02-2012, ECLI:NL:XX:2012:BW0603 (Axel Springer), r.o. 101; Nieuwenhuis (2017a), p. 10
142 C. J. H. Brunner, annotatie bij HR 04-03-1988, ECLI:NL:PHR:1988:AB8703 (Kinderen de Bourbon-Parma), ov. 2;
steeds heeft geweigerd zijn medewerking aan publicaties in de pers te verlenen, een beroep op privacybescherming aanmerkelijk sterker maakt.144
Ook kan het feit dat een persoon zich meermaals heeft uitgelaten in het publieke debat zijn vordering minder sterk maken wanneer hij of zij zelf in opspraak raakt in dat debat. Zo besluit het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat de vordering van een hoogleraar van de UvA om anoniem te blijven in een publicatie van het NRC, over seksueel grensoverschrijdend gedrag, dient te worden afgewezen onder meer omdat hij zich meermaals publiekelijk heeft uitgelaten over “relaties op de werkvloer” en het “#metoo-debat”.145
12.1.4. De aard van het feit waarop de uiting betrekking heeft en de belangen welke het betrokken medium in het algemeen of met de desbetreffende uiting in het bijzonder beoogt te dienen
Wanneer een publicatie een algemeen publiek belang dient, bijvoorbeeld het aan de kaak stellen van wanordelijkheden, is een uiting minder snel onrechtmatig dan wanneer dit niet het geval is. Het bevredigen van de nieuwsgierigheid van lezers is zo een ondergeschikt belang.146 Wanneer een artikel slechts dient ter bevrediging van de
nieuwsgierigheid van lezers is dit dus in beginsel een indicatie van onrechtmatigheid.147
In het Kinderen De Bourbon-Parma-arrest werd bijvoorbeeld de publicatie onrechtmatig geacht omdat het belang van de uitlatingen – dat de zoon van het gezin een interne schoolopleiding in Ommen ging volgen – zeer gering was.148 Om te
beoordelen of een publicatie een bijdrage aan een publiek debat levert moet de publicatie in haar geheel beoordeeld worden.149
12.1.5. De aard en mate van intimiteit, die door de uiting wordt weergegeven
144 Grosheide (2007), p. 398; HR 04-03-1988, ECLI:NL:PHR:1988:AB8703 (Kinderen de Bourbon-Parma), m. nt. C. J. H. Brunner, r.o. 4.8 & 3.4.2
145 GHARL 17-02-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10757 (NRC/Hoogleraar UvA), r.o. 3.6 & 3.17; Vgl. NRC:
https://www.nrc.nl/nieuws/2019/05/14/bij-hoogleraar-b-moesten-de-vrouwen-hakken-dragen-a3960238 (14 mei 2019) & NRC: https://www.nrc.nl/nieuws/2019/12/17/nrc-mag-naam-gevallen-uva-hoogleraar-noemen-a3984091 (17 december 2019)
146 Gerards (2019), C.4.1.2; Chébti en Siemerink (2009), p. 32; Nieuwenhuis (2009), p. 3; Nieuwenhuis (2012), p. 3; EHRM 18-01-2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0118JUD003940104 (MGN Limited/Verenigd Koninkrijk), r.o. 143
147 Gerards (2019), C.4.1.2; EHRM 18-01-2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0118JUD003940104 (MGN Limited/Verenigd Koninkrijk), r.o. 143
148 HR 04-03-1988, ECLI:NL:PHR:1988:AB8703 (Kinderen de Bourbon-Parma), r.o. 3.6
Naarmate de mate van intimiteit groter is, wordt onrechtmatigheid eerder uitgesproken.150 Zo is verslaggeving over seksuele escapades niet snel rechtmatig.
Hetzelfde geldt voor verslaggeving over medische gegevens, geaardheid of soortgelijke aspecten die zich binnen de intieme sfeer begeven.151 Publicaties hierover leveren ook
minder snel een bijdrage aan het publieke debat.152 Nadruk moet gelegd worden op
minder snel. Het betekent dus niet dat er geen sprake meer kan zijn van een bijdrage aan het publieke debat wanneer de uitlating informatie met een intiem karakter behelst. Zo is bijvoorbeeld in de Onno Hoes-zaak – waar het ging om verslaggeving met camerabeelden van een date tussen de toenmalige Maastrichtse burgemeester en een 20-jarige student – besloten dat ondanks het intieme karakter van de informatie er toch sprake is van een bijdrage aan het publieke debat.153 Deze bijdrage in het publieke debat
ligt voornamelijk in de uitlatingen van de burgemeester waarmee hij kenbaar maakt dat hij geen problemen wil met de gemeenteraad.154
Naast het feit dat publicaties met uitlatingen van een intiem karakter minder snel leiden tot een bijdrage aan het publieke debat, is relevant dat de openbaarmaking van dit soort informatie vaak tot grotere schade leidt.155
12.1.6. Het karakter van de uiting en de context waarbinnen deze is gedaan
Het karakter en context van de uiting wordt ook meegewogen. Zo gelden bijvoorbeeld bij opiniërende publicaties minder strenge eisen wat betreft de journalistieke zorgvuldigheid.156 Bij een (lezers)column geldt dit des te meer.157 Uitlatingen in
opiniërende publicaties zijn dan ook minder snel onrechtmatig.158
Betekenis komt ook toe aan de vraag of een journalist afstand bewaart tot de uitlatingen in een publicatie.159 Wanneer een journalist een citaat weergeeft en afdoende afstand tot
dit citaat bewaart, leiden deze uitspraken minder snel tot aansprakelijkheid van de
150 Zie bijvoorbeeld: RBSHE 07-11-2003, ECLI:NL:RBSHE:2003:AN7740 (Gay krant), r.o. 3.5
151 Nieuwenhuis (2017a), p. 10; RBSHE 07-11-2003, ECLI:NL:RBSHE:2003:AN7740 (Gay krant), r.o. 3.5
152 Nieuwenhuis (2017a), p. 10; GHAMS 30-03-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1502 (Powned/Onno Hoes), r.o. 3.17
153 GHAMS 30-03-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1502 (Powned/Onno Hoes), r.o. 3.17
154 GHAMS 30-03-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1502 (Powned/Onno Hoes), r.o. 3.16
155 GHAMS 30-03-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1502 (Powned/Onno Hoes), r.o. 3.17
156 Brink, van den & Volgenant (2009), p. 354; Brink, van de (2013), p. 5; RBAMS 10-08-2005, ECLI:NL:RBAMS:2005:AU2372 (Knoop/Parool), r.o. 4.3; Vegchel (2015), p. 63
157 RBAMS (Vzr.) 15-05-2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:BD1630 (de Roy van Zuidewijn/Parool), r.o. 4.4; Brink, van den & Volgenant (2009), p. 354; Volgenant, in: GS onrechtmatige daad, VII.6.7.3
158 Brink, van den & Volgenant (2009), p. 354; Brink, van de (2013), p. 5; RBAMS 10-08-2005, ECLI:NL:RBAMS:2005:AU2372 (Knoop/Parool), r.o. 4.3; Vegchel (2015), p. 63
journalist.160 Dit ontslaat de journalist daarentegen niet (altijd) van zijn
onderzoeksplicht.161 De rechtbank Zeeland West-Brabant bevestigt dit en voegt hier aan
toe dat met name bij het uiten van ernstige beschuldigingen een (beperkte) onderzoeksplicht blijft bestaan.162 Belangrijk is bij citeren dat de uitlatingen zorgvuldig
aan de bron moeten worden toegeschreven.163 Ook moet het de letterlijke uitspraak
betreffen.164
De context van het artikel is ook relevant. Een voorbeeld hiervoor is het Van der Meyden/Panorama-arrest.165 In dit arrest beslist de rechtbank Haarlem dat het op
persiflerende en humoristische wijze weergeven van geruchten over Van der Meyden, voormalig hoofdredacteur van de ‘Privé’, geoorloofd is. Een onrechtmatige inbreuk op diens privacy wordt niet aanwezig geacht.166 Relevant is hier dat Van der Meyden zich
in het dagelijks leven intensief bezighield met het aan de man brengen van soortgelijke geruchten.
12.1.7. de werkwijze van de media of de wijze waarop de informatie werd verworven De journalistieke zorgvuldigheid is ook relevant. Zo is bijvoorbeeld de toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor een vaak overwogen factor. Het niet voldoende of te laat kunnen leveren van een weerwoord kan aan de journalist worden tegengeworpen.167 Dit kan – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – leiden
tot het oordeel dat onvoldoende zorgvuldigheid is toegepast c.q. onrechtmatigheid.168Er
160 Trojan (2016), p. 64; Volgenant, in: GS onrechtmatige daad, VII.5.4.5.7; Wildeman (2012), p. 1; RBAMS (Vzr.) 14-10-2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:BK0189 (Vastgoedgroep/Telegraaf), r.o. 4.4; EHRM (GK) 17-12-2004,
ECLI:CE:ECHR:2004:1217JUD004901799 (Pedersen en Baadsgaard/Denemarken), r.o. 77; EHRM (GK) 23-09-1994, ECLI:CE:ECHR:1994:0923JUD001589089 (Jersild/Denemarken), r.o. 35
161 Kan wel, zie bijv. RBZWB 02-08-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5850 (Steve Jobs school/BN De Stem), r.o. 3.8 & 3.12; Trojan (2016), p. 64;
162 RBZWB 18-12-2015, ECLI:NLRBZWB:2015:8085 (Dahabshiil/Somalische journalist), r.o. 4.6.5; Trojan (2016), p. 64
163 GHAMS 30-10-2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO5417 (Plastische chirurg/Parool), r.o. ; Brink, van den & Wildeman (2011), p. 131
164 Vegchel (2015), p. 33
165 Volgenant, in: GS onrechtmatige daad, VII.5.8.9.1 166 Grosheide (2007), p. 399
167 RBROT 17-12-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:10259 (Demmink/AD), r.o. 4.19; RBSGR (Vzr.) 29-06-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ1571 (Pretium/Kassa), r.o. 4.9; Trojan (2016), p. 68; Volgenant, in: GS onrechtmatige daad, VII.5.5.1-5.5.6
168 Wel onrechtmatig: RBAMS (Vzr.) 11-02-201, ECLI:NL:RBAMS:2014:526 (Cool Cat/AD), r.o. 4.12; Niet onrechtmatig: RBAMS (Vzr.) 25-10-2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BO1668 (Quality investements/de Pers), r.o. 4.11; Trojan (2016), p. 69; Brink, van den & Willdeman (2011), p. 131
bestaat overigens niet zoiets als een absoluut recht op wederhoor.169 Het niet bieden van
een mogelijkheid tot wederhoor leidt dus niet systematisch tot onrechtmatigheid.170
Naast het bieden van een mogelijkheid tot wederhoor is de wijze van het vergaren van informatie van belang. Het publiceren van informatie die op heimelijke wijze is vergaard is eerder onrechtmatig dan het publiceren van informatie die op betamelijke wijze is vergaard.171
Er wordt dus gekeken naar de journalistieke ethiek, en of in overeenstemming daarmee is gehandeld.172 Als beroepscodes niet zijn nageleefd, is een beperking van de
persvrijheid eerder gerechtvaardigd.173 De grote kamer van het EHRM heeft dit
bevestigd. 174 Het EHRM stelt dat journalisten, die zich bezig houden met verslaggeving
over zaken met betrekking tot het publieke debat, te goeder trouw moeten handelen. Hiernaast dienen zij, op basis van een accurate feitelijke basis, betrouwbare en nauwkeurige informatie te verschaffen. Dit dienen zij te doen in overeenstemming met de journalistieke ethiek.175
12.1.8. het tijdsverloop en/of de herhaling
Het tijdsverloop wordt vaak gelezen in samenhang met het (acute) algemeen belang dat gediend is bij de uiting. Naarmate de tijd verstrijkt gaat het publieke belang bij informatie soms verloren.176 Verslaggeving over actuele zaken is dan ook minder snel
onrechtmatig dan over zaken uit een ver verleden. Bezien vanuit de gedupeerde geldt ook, zoals voortvloeide uit het Parool/Van Gasteren-arrest, dat een persoon niet – meer dan veertig jaar later – opnieuw met zijn oorlogsverleden geconfronteerd hoeft te worden.177 De beoordelingsmarge van lidstaten is, volgens het EHRM, ook groter
169 Vegchel (2018), p. 94; Brink, van den & Willdeman (2011), p. 131; RBAMS (Vzr.) 25-10-2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BO1668 (Quality investements/de Pers), r.o. 4.11; RBMAA (Vzr.) 08-10-2011, ECLI:NL:RBMAA:2011:BR7094 (BIZ/de Limburger), r.o. 3.6.5; Bulk (1998), p. 171
170 Vegchel (2018), p. 94; Brink, van den & Willdeman (2011), p. 131; RBAMS (Vzr.) 25-10-2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BO1668 (Quality investements/de Pers), r.o. 4.11; RBMAA (Vzr.) 08-10-2011, ECLI:NL:RBMAA:2011:BR7094 (BIZ/de Limburger), r.o. 3.6.5; Bulk (1998), p. 171
171 HR 04-03-1988, ECLI:NL:PHR:1988:AB8703 (Kinderen de Bourbon-Parma), r.o. 22
172 EHRM (GK) 21-01-1999, ECLI:CE:ECHR:1999:0121JUD002918395 (Fressoz en Roire/Frankrijk), r.o. 54
173 Hins (2008), p. 70
174 EHRM (GK) 10-12-2007, ECLI:CE:ECHR:2007:1210JUD006969801 (Stoll/Zwitserland), r.o. 103; EHRM (GK) 20-05-1999, ECLI:CE:ECHR:1999:0520JUD002198093 (Bladet Tromsø en Stensaas/Noorwegen), r.o. 65-66; Hins (2008), p. 72
175 EHRM (GK) 10-12-2007, ECLI:CE:ECHR:2007:1210JUD006969801 (Stoll/Zwitserland), r.o. 103; EHRM (GK) 20-05-1999, ECLI:CE:ECHR:1999:0520JUD002198093 (Bladet Tromsø en Stensaas/Noorwegen), r.o. 65-66; Hins (2008), p. 72
176 RBAMS (Vzr.) 06-02-2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:BH4282 (Rochdale/Parool), r.o. 4.5; GHAMS 26-06-2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BD5538 (Connie Breukhoven), r.o. 4.3 & 4.4