• No results found

"Women like you should get raped" : Online hate speech tegen vrouwelijke journalisten vanuit mensenrechtelijk perspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share ""Women like you should get raped" : Online hate speech tegen vrouwelijke journalisten vanuit mensenrechtelijk perspectief"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“W

OMEN

LIKE

YOU

SHOULD

GET

RAPED

Online hate speech tegen vrouwelijke journalisten vanuit

mensenrechtelijk perspectief

Frances Pouderoyen (11079940) Masterscriptie Informatierecht Begeleider: Dr. T. McGonagle

Instituut voor Informatierecht, Universiteit van Amsterdam Inleverdatum: 2 januari 2017

(2)

“W

OMEN

LIKE

YOU

SHOULD

GET

RAPED

Online hate speech tegen vrouwelijke journalisten vanuit

mensenrechtelijk perspectief

(3)

I

NHOUDSOPGAVE

I

NLEIDING P

. 7

‘M

ISOGYNIST SPEECHIS FLOURISHING

P

. 7

M

ETHODE P

. 10

1.

O

NLINE HATE SPEECH TEGEN VROUWELIJKE JOURNALISTEN P

. 11

1.1

O

NLINE P

. 11

1.2

H

ET BEGRIP

JOURNALIST

P

. 11

1.3

H

ATE SPEECH P

. 12

1.4

S

TEREOTYPERING VAN VROUWEN P

. 13

1.5

T

USSENCONCLUSIE P

. 15

2.

G

EVOLGEN VANUIT MENSENRECHTELIJK PERSPECTIEF P

. 16

2.1

G

EVOLGEN OPINDIVIDUEEL NIVEAU P

. 16

2.2.

G

EVOLGEN OPMAATSCHAPPELIJK NIVEAU P

. 18

2.3.

T

USSENCONCLUSIE P

. 19

3.

H

ET HUIDIGE

E

UROPESE JURIDISCHE KADER P

. 21

3.1.

H

ET HUIDIGE

E

UROPESEJURIDISCHEKADER

P

. 21

3.1.1. DEREGULERINGVANONLINEHATESPEECH P

. 22

3.1.2. DEROLVANINTERNETTUSSENPERSONEN P

. 29

3.1.3. DEBESCHERMINGVANVROUWENTEGENHATE SPEECH P

. 34

3.1.4. DEBESCHERMINGVANJOURNALISTENTEGENHATESPEECH

P

. 37

(4)

C

ONCLUSIE P

. 44

B

IBLIOGRAFIE P

. 47

a) L

ITERATUUR P

. 47

b) I

NSTRUMENTEN VANDE

R

AAD VAN

E

UROPA P

. 50

c) J

URISPRUDENTIE P

. 51

d) I

NTERNETBRONNEN P

. 52

(5)

A

BSTRACT

Het doel van het onderzoek is enerzijds om in kaart te brengen wat de gevolgen zijn van online hate speech tegen vrouwelijke journalisten vanuit mensenrechtelijk perspectief en anderzijds om de kritiekpunten van het huidige juridische kader van de Raad van Europa hieromtrent in kaart te brengen. De onderzoeksvraag luidt als volgt:

Wat zijn de gevolgen van online hate speech tegen vrouwelijke journalisten vanuit

mensenrechtelijk perspectief en wat zijn de kritiekpunten van het huidige juridische kader van de Raad van Europa omtrent deze vorm van hate speech?

De onderzoeksmethode bestaat uit een juridische analyse aan de hand van literatuur- en jurisprudentieonderzoek. Er wordt enerzijds gebruik gemaakt van het interne perspectief, omdat het onderzoek een maatschappelijk probleem en het functioneren van het juridische kader daaromtrent op kritische wijze analyseert vanuit het perspectief van de participanten in de rechtsorde. Zo komt in het tweede hoofdstuk aan bod wat de gevolgen zijn van online gendergerelateerde hate speech voor vrouwelijke journalisten vanuit mensenrechtelijk perspectief. Anderzijds wordt in dit hoofdstuk gebruik gemaakt van het externe perspectief, door uiteen te zetten wat de gevolgen zijn op maatschappelijk niveau.

De onderzoeksmethode varieert per hoofdstuk. Het eerste hoofdstuk is beschrijvend en zet uiteen wat er onder online gendergerelateerde hate speech tegen vrouwelijke journalisten wordt verstaan. Het tweede hoofdstuk over de gevolgen vanuit mensenrechtelijk perspectief is verklarend. Het derde hoofdstuk beschrijft en evalueert het huidige juridische kader op kritische wijze.

Op individueel niveau leidt het tot de schending van het discriminatieverbod. Ook wordt hun recht op vrijheid van meningsuiting geschonden doordat het een chilling effect teweeg brengt en kan leiden tot zelfcensuur. Afhankelijk van de omstandigheden leidt het ook tot de schending van andere mensenrechten. Het belemmert

(6)

bovendien hun persoonlijke ontwikkeling en er kunnen psychische problemen ontstaan. Op maatschappelijk niveau vormt het een serieuze bedreiging voor de vrijheid van de media. Deze vorm van hate speech beoogt vrouwelijke journalisten te weren van het publieke debat, dat in toenemende mate plaatsvindt online. Hierdoor worden zij belemmert in het uitoefenen van hun waakhondfunctie. Bovendien leidt het tot een eenzijdiger media-aanbod, omdat de visie van vrouwen op bepaalde onderwerpen verloren zal gaan. Daardoor wordt ook het recht van het publiek

beperkt om informatie te ontvangen. Er kan

geconcludeerd worden dat het huidige juridische kader van de Raad van Europa over voldoende handvaten beschikt in de vorm van preventie, strafrechtelijke en overige (niet-juridische) maatregelen om online gendergerelateerde hate speech tegen vrouwelijke journalisten te bestrijden. Deze juridische handvaten moeten gecombineerd worden en op correcte wijze worden geïmplementeerd om een coherente en effectieve aanpak te realiseren. Daarvoor is in ieder geval vereist dat gendergerelateerde hate speech als dusdanig expliciet wordt erkend binnen de rechtspraak en in overige juridische instrumenten. Dit bleek een terugkerend kritiekpunt bij de bespreking van de verschillende invalshoeken. Expliciete erkenning brengt de boodschap over dat gendergerelateerde hate speech een serieuze vorm van hate speech is die niet getolereerd wordt. Dit draagt bij aan de bewustwording en erkenning van het probleem zelf, en aan het effectief waarborgen van de mensenrechten van vrouwelijke journalisten.

(7)

I

NLEIDING

‘M

ISOGYNIST SPEECH IS FLOURISHING

“Whore”, “slut”, “cunt”2, “I will make you sit on a broken wine bottle”3, “A bomb has been

placed outside your home”4, “I’m gonna rape your ass at 8 PM and put the video all over the

internet”5 is slechts een kleine greep uit het scala aan de vernederende online reacties die

vrouwelijke journalisten dagelijks voor hun kiezen krijgen onder online artikelen, blogs en via sociale media. Tegenwoordig vindt meer dan 25% van de intimidatie van vrouwelijke journalisten online plaats, waarbij seksuele intimidatie de meest voorkomende vorm is.6 Voor

velen is het onderdeel van hun werk geworden. Daarom luidt Dunja Mijatović, vertegenwoordiger voor Vrijheid van Media binnen de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de noodklok in een officiële mededeling: ‘Misogynist speech is flourishing’.7

In de huidige online omgeving waarin vrouwelijke journalisten opereren, is het gemakkelijker dan ooit voor het publiek om te reageren op artikelen en items. Sociale media zoals Facebook en Twitter zorgen voor een hoge mate van interactiviteit. Op het eerste gezicht betekent dit goed nieuws voor de ontwikkeling van het publieke debat.8 Online hate

speech in de vorm van intimiderende reacties, dreigen met geweld en ellenlange haatbetogen 2 Mantilla 2015, p. 45.

3 Bell 2015.

4 Smith-Spark 2013. 5 Turnbull 2013.

6 International Women's Media Foundation & International News Safety Institute 2014, p. 14. 7 OSCE 2015a, p. 1.

(8)

om vrouwelijke journalisten de mond te snoeren, vormt echter de keerzijde van de medaille. Waar traditionele media niet of nauwelijks een podium bieden voor dit soort extreme uitingen, kunnen deze gemakkelijk via het internet naar de betreffende journalisten worden gestuurd of worden verspreid onder een wereldwijd publiek. Deze razendsnelle en directe wijze van communicatie vormt dus zowel de kracht als de zwakte van het internet.9

Uiteraard zijn mannelijke journalisten ook dikwijls het slachtoffer van online hate speech. Echter, er zijn belangrijke verschillen met hun vrouwelijke collega’s qua aard en frequentie. De uitingen gericht aan vrouwelijke journalisten zijn veelal seksistisch of misogyn van aard. Seksisme is de veronderstelling, overtuiging of bewering dat het ene geslacht superieur is aan het andere. Dit wordt veelal geuit in de context van traditionele stereotypen, gebaseerd op sociale rolpatronen aan de hand van geslacht, wat resulteert in het discrimineren van hen die tot het zogenaamde ondergeschikte geslacht behoren.10 Misogynie, een ander

woord voor vrouwenhaat, gaat nog een stap verder.

Deze uitingen hebben weinig of niets te maken met de inhoud van het werk van de journalisten in kwestie, maar hebben de volgende kenmerken gemeen: vrouwen zijn in disproportionele mate het slachtoffer, de uiting is gericht op een specifieke vrouw omdat zij vrouw is. Deze vorm van hate speech is dus gendergerelateerd en is bedreigend en/of denigrerend van karakter.11 De daders beogen hen dus te objectiveren en te vernederen, opdat

zij zich zullen terugtrekken uit het publieke debat.

Bovendien is de toename van het aantal uitingen gericht aan vrouwelijke journalisten disproportioneel te noemen. Uit een onderzoek door de Britse think tank Demos blijkt dat vrouwelijke journalisten pakweg drie keer zo vaak aangevallen worden via Twitter als hun mannelijke collega´s.12 Ook The Guardian ging op onderzoek uit en bekeek zeventig miljoen

van hun online reacties. Daaruit bleek dat er onder de artikelen die door vrouwen worden geschreven vaker beledigingen en bedreigingen worden geuit, ongeacht de inhoud van het artikel. Van de tien journalisten die het vaakst slachtoffer zijn en regelmatig voor The Guardian schrijven, zijn er acht vrouw. Daarentegen zijn de tien journalisten die het minst vaak slachtoffer zijn allemaal man.13

9 Barendt 2007, p. 454.

10 Inter Press Service (IPS) 2010, p. 55. 11 Keats Citron 2009, p. 378.

12 Demos 2015. 13 The Guardian 2016.

(9)

Het gevolg is onder andere dat sommige vrouwelijke journalisten hun accounts op sociale media niet langer gebruiken of zelfs helemaal stoppen met het schrijven over bepaalde (taboedoorbrekende) onderwerpen.14

Online gendergerelateerde hate speech15 tegen vrouwelijke journalisten is dus een bedreiging

voor zowel de persvrijheid, de mensenrechten van vrouwelijke journalisten, als voor die van de gehele samenleving. Daarom is het van belang om een kritische blik te werpen op de wijze waarop online hate speech tegen vrouwelijke journalisten wordt bestreden binnen het huidige juridische kader van de Raad van Europa.

De hoofdvraag luidt als volgt:

Wat zijn de gevolgen van online hate speech tegen vrouwelijke journalisten vanuit mensenrechtelijk perspectief en wat zijn de kritiekpunten van het huidige juridische kader van de Raad van Europa omtrent deze vorm van hate speech?

Om de hoofdvraag te beantwoorden, is het van belang om in het eerste hoofdstuk uiteen te zetten en af te bakenen wat gendergerelateerde online hate speech tegen vrouwelijke journalisten inhoudt, waarbij ook aandacht zal worden besteed aan de oorzaken. De basis voor deze vorm van hate speech is namelijk gelegen in reeds bestaande stereotypen van vrouwen. Deze rechtvaardigen seksisme, misogynie en discriminatie van vrouwen. Bovendien leveren de media en de mogelijkheden van het internet een bijdrage aan de toename van gendergerelateerde hate speech. Deze kennis is van belang voor de kritische analyse op het huidige juridische kader. De eerste deelvraag luidt als volgt:

Wat is de betekenis en oorzaak van online gendergerelateerde hate speech tegen vrouwelijke journalisten?

In het tweede hoofdstuk worden de gevolgen op individueel en maatschappelijk niveau geschetst vanuit mensenrechtelijk perspectief. Deze vorm van online hate speech is een gevaar voor de persvrijheid en leidt onder meer tot schending van de vrijheid van meningsuiting en het discriminatieverbod. Deze gevolgen weergeven de noodzaak om met 14 OSCE 2015a, p. 1.

15 Gendergerelateerde hate speech is als zodanig in juridische zin niet expliciet erkend en valt dus buiten de reikwijdte van het begrip ‘hate speech’. Dit onderzoek benadrukt het belang van expliciete erkenning van dit type hate speech in het bijzonder, maar laat de voor- en tegenargumenten van het oprekken van de reikwijdte van het begrip ‘hate speech’ in het algemeen buiten beschouwing.

(10)

een kritische blik het huidige juridische kader te bekijken. Hiermee wordt het eerste deel van de hoofdvraag beantwoord.De tweede deelvraag luidt:

Wat zijn de gevolgen van online gendergerelateerde hate speech tegen vrouwelijke journalisten vanuit mensenrechtelijk perspectief?

In het derde hoofdstuk wordt het huidige juridische kader van de Raad van Europa onder de loep genomen. Indien nodig wordt er een uitstapje gemaakt naar het Europese kader, zoals bij de bespreken van de rol van internettussenpersonen. Het juridische kader wordt bekeken vanuit drie verschillende invalshoeken: de regulering van (online) hate speech, de bescherming van journalisten tegen hate speech en de bescherming van vrouwen tegen hate speech. Bij de eerste invalshoek zal in het bijzonder aandacht worden besteed aan de rol van internettussenpersonen bij het bestrijden van online hate speech. Na het uiteenzetten van het kader volgt er een kritische bespreking waarin de tekortkomingen worden geanalyseerd. Hiermee wordt de hoofdvraag beantwoord. De derde deelvraag luidt:

Waaruit bestaat het huidige juridische kader van de Raad van Europa omtrent online gendergerelateerde hate speech tegen vrouwelijke journalisten en op welke punten schiet dit tekort?

M

ETHODE

De onderzoeksmethode bestaat uit een juridische analyse aan de hand van literatuur- en jurisprudentieonderzoek. Er wordt enerzijds gebruik gemaakt van het interne perspectief, omdat het onderzoek een maatschappelijk probleem en het functioneren van het juridische kader daaromtrent op kritische wijze analyseert vanuit het perspectief van de participanten in de rechtsorde. Zo komt in het tweede hoofdstuk aan bod wat de gevolgen zijn van online gendergerelateerde hate speech voor vrouwelijke journalisten vanuit mensenrechtelijk perspectief. Anderzijds wordt in dit hoofdstuk gebruik gemaakt van het externe perspectief, door uiteen te zetten wat de gevolgen zijn op maatschappelijk niveau.

De onderzoeksmethode varieert per hoofdstuk. Het eerste hoofdstuk is beschrijvend en zet uiteen wat er onder online gendergerelateerde hate speech tegen vrouwelijke journalisten wordt verstaan. Het tweede hoofdstuk over de gevolgen vanuit mensenrechtelijk perspectief is verklarend. Het derde en tevens laatste hoofdstuk is zowel descriptief als normatief van aard.

(11)

Enerzijds worden de belangrijkste elementen van het juridische kader beschreven, maar deze worden ook op kritische wijze geëvalueerd.

1. O

NLINE

HATE

SPEECH

TEGEN

VROUWELIJKE

JOURNALISTEN

Om te beginnen vraagt de beantwoording van de eerste deelvraag om de toelichting van een aantal losse elementen: ‘online’, ‘vrouwelijke journalisten’ en ‘hate speech’. Nadat deze uiteen zijn gezet, wordt er aandacht besteed aan de stereotypering van vrouwen als belangrijke oorzaak van gendergerelateerde online hate speech.

O

NLINE

Met ‘online’ wordt gedoeld op dat wat via het internet plaatsvindt. Denk hierbij aan informatie die verspreid en opgevraagd wordt door een wereldwijd publiek, door middel van apparaten zoals smartphones, laptops en tablets. Het EHRM heeft erkend dat het internet tegenwoordig één van de voornaamste middelen is voor individuen om gebruik te maken van hun vrijheid van meningsuiting.16 Echter, de grens tussen wat zich online en offline afspeelt,

is niet altijd helder. Mogelijk begint hate speech online, maar zijn de gevolgen daarvan ook offline merkbaar. Dit onderzoek heeft daarom betrekking op uitingen die hun oorsprong online vinden.

H

ETBEGRIP

JOURNALIST

Voor de afbakening van het onderzoek is het van belang wie er al dan niet als (vrouwelijke) journalist aangemerkt kan worden. Vrouwen die voor traditionele media zoals de krant schrijven, zijn vanzelfsprekend journalist en daarmee onderdeel van de media. Maar hoe zit dit met bloggers, beheerders van bepaalde Facebookpagina’s of Twitteraccounts, of bijvoorbeeld vloggers17 die video’s uploaden op hun eigen YouTubekanaal? Sommigen zijn

namelijk evengoed in staat om een belangrijke bijdrage te leveren aan het publieke debat of de

16 EHRM 18 december 2012, nr. 3111/10 (Yildirim/Turkije) §54.

(12)

waakhondfunctie te vervullen als journalisten die werken voor traditionele media.18

Het EHRM lijkt meer waarde te hechten aan de inhoud van het werk dan aan de vraag of iemand formeel gezien als journalist beschouwd kan worden. Beslissend is de mate waarin iemand een bijdrage levert aan het publieke debat over onderwerpen die van algemeen belang zijn. Zo kunnen bijvoorbeeld kleine actiegroepen ook een belangrijke bijdrage leveren door de samenleving te informeren over zaken die van algemeen belang zijn, zoals het milieu.19

Ook het Comité van Ministers van de Raad van Europa kiest voor een brede definitie van het begrip ‘journalist’, om zo rechtszekerheid te creëren in een veranderend medialandschap waarin het internet een centrale rol speelt. Iedere natuurlijke of rechtspersoon die regelmatig of beroepsmatig betrokken is bij het verzamelen en verspreiden van informatie aan het publiek, waarbij hij of zij gebruik maakt van middelen die bestemd zijn voor massacommunicatie, is aan te merken als journalist.20 Factoren als het gebruikte medium,

redactionele controle, of de verwantschap met een traditioneel media-instituut, spelen hierbij geen doorslaggevende rol.21

B

ETEKENIS VANHETBEGRIP

HATE SPEECH

Hoewel er nog geen algemeen geaccepteerde definitie bestaat voor de term hate speech, verwijst het naar een breed scala aan extreem negatieve uitingen, variërend van haatdragende, smalende of vernederende uitingen tot aan vergaande vormen van negatieve vooroordelen over leden van een bepaalde groep.22 Verschillende type hate speech kunnen onder meer

onderscheiden worden aan de hand van de intentie van de spreker, de hevigheid van de uiting, en de mate van impact op het slachtoffer.

In juridische zin zijn er verschillende type uitingen die als hate speech worden gekwalificeerd. Dit kan variëren van uitingen die überhaupt niet worden beschermd onder internationale mensenrechtenverdragen, omdat zij aanzetten tot specifieke daden of geweld, tot aan uitingen die mogelijk wel beschermd worden, ondanks hun moreel verwerpelijke aard. In dit laatste geval kan gedacht worden aan de negatieve stereotypering

18 Aanbeveling CM/Rec(2016)4[1] van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (13 april 2016) on

the protection of journalism and safety of journalists and other media actors, §4.

19 EHRM 15 februari 2005, nr. 68416/01 (Steel and Morris/Verenigd Koninkrijk) § 88-89.

20 Aanbeveling CM/Rec (2000)7 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (8 maart 2000) on the

rights of journalists not to disclose their sources of information, Appendix.

21 Oosterveld & Oostveen 2013, pp. 151 – 153. 22 McGonagle 2013, p. 4; Jacobs & Potter 1998, p. 11.

(13)

van minderheden.23 Het Comité van Ministers van de Raad van Europa heeft in het

kader van een aanbeveling over hate speech de reikwijdte als volgt omschreven:

‘(…) the term "hate speech" shall be understood as covering all forms of expression which spread, incite, promote or justify racial hatred, xenophobia, anti-Semitism or other forms of hatred based on intolerance, including: intolerance expressed by aggressive nationalism and ethnocentrism, discrimination and hostility against minorities, migrants and people of immigrant origin.’24

Op Europees niveau beoogde de opleving van wetgeving omtrent hate speech na de Tweede Wereldoorlog met name het aanzetten tot haat op basis van ras en religie aan te pakken. Ook de omschrijving van de term hate speech in deze aanbeveling heeft een politieke oorsprong en moet gelezen worden in het licht van de Verklaring van Wenen uit 1993.25 Hierin wordt

benadrukt dat het uitbannen van alle vormen van (discriminatie op basis van) racisme, xenofobie en verwante vormen van intolerantie een belangrijke taak is van de internationale gemeenschap (§ 15), evenals het bevorderen en beschermen van de rechten van minderheden (§ 19).

De reden dat hate speech op basis van geslacht, evenals seksuele geaardheid, leeftijd of handicap niet wordt genoemd, is dat het Comité wilde voorkomen dat de focus van de aanbeveling verloren zou gaan. Bovendien zou er al genoeg aandacht zijn besteed aan vormen van intolerantie op basis van geslacht in een eerdere aanbeveling over gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de media.26 Deze verklaring is wellicht wat kort door de bocht, want

deze aanbeveling heeft vooral betrekking op het beeld dat de media zélf schetsen van vrouwen en niet op gendergerelateerde hate speech die door anderen via de media worden verspreid.27 De inhoud van deze aanbeveling zal uitgebreider worden besproken in het derde

hoofdstuk over het juridische kader omtrent hate speech.

S

TEREOTYPERING VANVROUWEN

23 McGonagle 2013, p. 5.

24 Aanbeveling CM/Rec(1997)20 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (30 oktober 1997), On

hate speech.

25 ‘Explanatory Memorandum’ bij Aanbeveling CM/Rec(1997)20 § 22. 26 Idem.

27 Aanbeveling CM/Rec(1984)17 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (25 september 1984),

(14)

Het intimideren, beledigen en bedreigen van vrouwelijke journalisten is geen nieuw fenomeen. Uit een wereldwijd onderzoek onder vrouwen die werkzaam zijn binnen de mediasector – waarvan ruim tachtig procent als journalist – gaf bijna twee derde aan dat zij hiermee te maken hebben gehad vanwege hun werk. Bovendien heeft bijna de helft te maken gehad met seksuele intimidatie tijdens hun werk. Dit varieerde van seksueel getinte opmerkingen of grappen over hun voorkomen tot ongewenst fysiek contact. In alle gevallen, ook bij niet-seksueel getinte intimidatie, was de baas of leidinggevende het vaakst de dader.28

De opkomst van het internet als nieuwe, voor iedereen toegankelijk, digitale wereld die vrij is van bestaande patriarchale machtsstructuren, blijkt een utopie. Is het geen collega of leidinggevende, dan is het wel een anonieme online dader. Een belangrijke onderliggende oorzaak van gendergerelateerde online hate speech is gelegen in de stereotypering van vrouwen. Andersom kan dit type hate speech ook bijdragen aan de versterking van bestaande seksistische stereotypen en daarmee de instandhouding van alledaagse seksisme en patriarchale machtsstructuren. Dit heeft een chilling effect op de vrijheid van meningsuiting, doordat beoogd wordt om de participatie van vrouwen in het publieke debat te verhinderen.29 In het kort omvatten stereotypen breed

geaccepteerde, vaak (maar niet altijd) negatieve opvattingen over eigenschappen van bepaalde groepen mensen. Stereotypen zijn niet neutraal of per se representatief voor de realiteit, maar bestaan uit sociale opvattingen en vooroordelen. Voorbeelden van bestaande seksistische stereotypen zijn ‘mannen zijn dominant’ en ‘vrouwen zijn onderdanig en emotioneel’.30

Seksistische stereotypen worden vaak als vanzelfsprekend beschouwd en kunnen de menselijke waardigheid van vrouwen aantasten door hen te kleineren of op andere wijze ondergeschikt te maken.31 Zo dragen ze dikwijls bij aan de instandhouding van bestaande

machtsverhoudingen en rechtvaardigen ze discriminatie van vrouwen.32 De oorzaak

voor de online toename van gendergerelateerde hate speech tegen vrouwelijke journalisten is gelegen in de mogelijkheden die de online wereld biedt, zoals het razend snel verspreiden van materiaal en de mogelijkheid om anoniem te reageren.33 Ook hebben de media door hun

invloedrijke rol een aandeel in de toename, door al dan niet bewust gebruik te maken van 28 International Women's Media Foundation & International News Safety Institute 2014.

29 Milivojević 2016, p. 32. 30 Stangor 2000, p. 1.

31 Cook & Cusack 2010, p. 63. 32 Timmer 2011, p .715.

(15)

seksistische stereotypen. Daarom is het van belang dat zij het verspreiden van neerbuigende, gewelddadige of zeer geseksualiseerde beelden van meisjes en vrouwen beperken, omdat deze discriminatie en hate speech jegens hen rechtvaardigen. Tevens kunnen de media een positieve bijdrage leveren aan de bestrijding door te streven naar een evenredigere vertegenwoordiging van vrouwen in hun content. Hoewel de helft van de bevolking bestaat uit vrouwen, was in 2010 slechts 24% van de personen in het nieuws een vrouw. Dit weerspiegelt wederom de ongelijke verhoudingen tussen mannen en vrouwen en het draagt de boodschap uit dat vrouwen minder belangrijk en capabel zijn.34

T

USSENCONCLUSIE

Online hate speech tegen vrouwelijke journalisten vindt dus plaats via het internet en richt zich tot vrouwen die regelmatig of beroepsmatig betrokken zijn bij het verzamelen en verspreiden van informatie aan het publiek, waarbij zij gebruik maken van middelen die bestemd zijn voor massacommunicatie. Ook de mate waarin zij een bijdrage leveren aan het publieke debat, is van belang om als journalist aangemerkt te worden. De term hate speech verwijst met name naar uitingen die aanzetten tot racisme, xenofobie en antisemitisme, of uitingen die dit rechtvaardigen. De focus ligt dus op het beschermen van minderheden in een samenleving. Om deze focus niet uit het oog te verliezen, wordt gendergerelateerde hate speech niet genoemd. Een belangrijke oorzaak van gendergerelateerde hate speech is reeds offline gelegd door middel van negatieve stereotypen van vrouwen. Daarom is het van belang dat de media het verspreiden van beelden die aansluiten op seksistische stereotypen beperken en tevens streven naar een evenredigere vertegenwoordiging van vrouwen in hun content.

(16)

2. G

EVOLGEN

VANUIT

MENSENRECHTELIJK

PERSPECTIEF

Zojuist is besproken wat er onder online hate speech tegen vrouwelijke journalisten wordt verstaan en dat reeds bestaande stereotypen van vrouwen een belangrijke voedingsbodem hiervoor zijn. In dit hoofdstuk worden de gevolgen op individueel en maatschappelijk niveau besproken vanuit mensenrechtelijk perspectief.

G

EVOLGEN OPINDIVIDUEEL NIVEAU

Online hate speech tegen vrouwelijke journalisten schendt het discriminatieverbod uit artikel 14 EVRM, op basis waarvan alle rechten en vrijheden uit het EVRM verzekerd moeten worden aan elk individu zonder onderscheid op basis van “geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een minderheid, vermogen, geboorte of andere status”. Het discriminatieverbod vormt de kern van de mensenrechten, omdat deze universeel geldig, ondeelbaar en onderling afhankelijk zijn.35 Voor de inwerkingtreding van het Twaalfde Protocol kon het

discriminatieverbod slechts worden ingeroepen in samenhang met een ander geschonden artikel uit het verdrag. Nu deze beperking is opgeheven, bevat artikel 14 een algemeen discriminatieverbod voor de lidstaten die dit protocol hebben geratificeerd.

Gendergerelateerde hate speech vindt zijn wortels in bestaande, seksistische stereotypen van vrouwen die discriminatie jegens hen beogen te rechtvaardigen. Bovendien uit dit type hate speech zich regelmatig in de vorm van bedreigingen met geweld op basis van geslacht, wat op zichzelf een vorm is van discriminatie.36 Dit erkent het EHRM ook in de zaak Opuz tegen Turkije, omdat het vooral

vrouwen raakt en hen belemmert in het genot van hun mensenrechten, waaronder in casu het recht op leven uit artikel 2 EVRM.37 Het discriminatieverbod beschermt vrouwen impliciet

35 Verklaring van Wenen (1993), §5.

36 General Recommendation No. 19 of the Committee on the Elimination of Discrimination against Women (llth session, 1992) on violence against women § 1.

(17)

dus ook tegen gendergerelateerde hate speech, omdat vrouwen hiervan in disproportionele

mate het slachtoffer zijn. Omdat

mensenrechten onderling afhankelijk zijn, uit de schending van het discriminatieverbod zich in de schending van andere mensenrechten. In ieder geval wordt de vrijheid van meningsuiting uit artikel 10 EVRM geschonden. Dit omvat voor een ieder het recht om een mening te koesteren en ook expliciet om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, ongeacht grenzen en zonder inmenging van openbaar gezag. De vrijheid van meningsuiting is geen absoluut recht en mag beperkt worden, indien is voldaan aan de strikte voorwaarden uit lid 2 van artikel 10 EVRM.38

Deze vorm van hate speech heeft een chilling effect op de uitingsvrijheid van vrouwelijke journalisten, doordat zij zich genoodzaakt voelen te publiceren onder een (mannelijk) pseudoniem of om over te gaan op zelfcensuur.39 Dit kan ook leiden tot een

schending van de vrijheid van vergadering en vereniging (artikel 11), doordat sommige vrouwelijke journalisten besluiten om hun samenwerking in redactieverband niet langer voort te zetten. Mogelijk is dit ook een reden voor andere of toekomstige vrouwelijke journalisten om zich niet te mengen in het publieke debat.40

Bovendien versterkt het gebruik van een mannelijk pseudoniem de onderrepresentatie van vrouwen in de media. Dit belemmert de persoonlijke ontwikkeling van vrouwelijke journalisten en verhindert hen in het verwezenlijken van hun carrièredoelen. Ook kunnen er psychische problemen of schade aan het zelfbeeld ontstaan. De reputatieschade die zij hebben geleden, beïnvloedt mogelijke carrièrekansen in de toekomst. Voor werkgevers is het simpelweg gemakkelijker om iemand zonder bagage aan te nemen.41

Mogelijk worden ook andere mensenrechten geschonden, zoals het recht op leven (artikel 2) of het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon (artikel 5). Het is tenslotte mogelijk dat dreigementen zich verplaatsen naar de offline wereld. Tevens kan het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven (artikel 8) geschonden worden, indien de bedreigingen ook betrekking hebben op familie en andere naasten. Ook dreigen sommige daders met het openbaar maken van privacygevoelige gegevens, waardoor slachtoffers hun telefoonnummer veranderen of zelfs verhuizen. Ook leidt de angst dat daders zullen toeslaan

38 Zie par. 3.1.1.

39 Keats Citron 2009, p. 384-385. 40 Parmar 2015, p. 43.

(18)

ertoe dat sommige vrouwelijke journalisten hun huis niet durven te verlaten.42 Afhankelijk

van de omstandigheden van het geval, kunnen dus diverse mensenrechten geschonden worden.

G

EVOLGEN OPMAATSCHAPPELIJK NIVEAU

Deze vorm van hate speech heeft ook gevolgen voor de gehele samenleving. Het zet ongelijkheid en discriminatie van vrouwen voort in de online wereld, door vrouwen de mond te snoeren en de indruk te wekken dat het internet geen plek is voor hen. Hiermee wordt beoogd om structureel een grote groep binnen de samenleving uit te sluiten van het publieke debat, dat in toenemende mate op het internet plaatsvindt. Het daaruit voortvloeiende chilling effect en zelfcensuur zorgen ervoor dat de visie van vrouwen op bepaalde onderwerpen deels verloren gaat.43 Ook kiezen sommige vrouwelijke journalisten ervoor om de mogelijkheid

voor het publiek om te reageren onder artikelen of items te beperken of uit te sluiten. Zo houden zij beledigende of vernederende reacties buiten de deur, evenals waardevolle bijdragen aan het publieke debat. Dit vormt een serieuze bedreiging voor de vrijheid van de media en leidt tot een eenzijdiger media-aanbod en online debat, gedomineerd door mannen.44

Wanneer het recht van vrouwelijke journalisten wordt beperkt om informatie mede te delen, wordt vanzelfsprekend ook het recht van het publiek uit artikel 10 lid 1 EVRM beperkt om informatie te ontvangen.45 De uitingsvrijheid vormt een onmisbare

bouwsteen voor het realiseren van een democratische samenleving,46 omdat het burgers het

recht geeft om op basis van ontvangen informatie kritiek te uiten op de overheid en de politieke meningsvorming.47 Hiermee beoogt dit fundamentele vrijheidsrecht burgers te

beschermen tegen heerschappij en onderdrukking van de staat.48 Journalisten hebben de taak

42 Criado-Perez 2016, p. 13.

43 Een voorbeeld hiervan is Kathy Sierra, een vooraanstaande vrouwelijke blogger op het gebied van technologie. Na aanhoudende doodsbedreigingen besloot zij haar blog offline te halen en niet langer in het openbaar te spreken.

BBC News, ‘Blog death threats spark debate’, BBC News 27 maart 2007,

http://news.bbc.co.uk/2/hi/technology/6499095.stm. 44 Keats Citron 2009, p. 391.

45 McGonagle 2013, p . 4.

46 EHRM 7 december 1976, nr. 5493/72 (Handyside/Verenigd Koninkrijk) § 49. 47 Nieuwenhuis 2013, p. 69.

(19)

om burgers te informeren omtrent zaken die van publiek belang zijn.49 Door tevens een

podium te bieden voor het publieke debat, bevorderen zij de participatie binnen de democratische samenleving.50 Bovendien dienen overheden niet slechts

gecontroleerd te worden door de wetgevende en rechterlijke macht, maar ook door de media en de publieke opinie. Zo vervullen de media de rol van de publieke waakhond binnen de democratische samenleving.51 Online hate speech belemmert vrouwelijke journalisten in het

uitoefenen van hun waakhondfunctie door hen te weren van het online debat, waardoor hun bijdragen omtrent zaken van publiek belang het publiek niet bereiken. Dit debat vindt in toenemende mate online plaats, vanwege de grote mate van toegankelijkheid en het vermogen om veel informatie (over de actualiteit) op te slaan en te verspreiden onder het publiek.52

Daarom is het des te problematischer als vrouwelijke journalisten worden geweerd van het online debat.

T

USSENCONCLUSIE

Gendergerelateerde online hate speech tegen vrouwelijke journalisten heeft zowel gevolgen op individueel als maatschappelijk niveau. Op individueel niveau leidt het tot de schending van het discriminatieverbod. Dit type hate speech is namelijk gebaseerd op seksistische stereotypen van vrouwen die discriminatie jegens hen beogen te rechtvaardigen en derhalve treft het hen in disproportionele mate ten opzichte van hun mannelijke collega’s. Afhankelijk van de situatie kunnen vrouwelijke journalisten ook niet op gelijke wijze genieten van overige mensenrechten, waaronder de vrijheid van vergadering en vereniging, het recht op leven of op vrijheid en veiligheid van de persoon en het recht op privacy. In ieder geval wordt de uitingsvrijheid geschonden, doordat het een chilling effect teweeg brengt en kan leiden tot zelfcensuur. Dit belemmert hun persoonlijke ontwikkeling en carrièrekansen. Bovendien kunnen er psychische problemen ontstaan.

Op maatschappelijk niveau leidt het chilling effect en zelfcensuur ertoe dat de visie van vrouwen op bepaalde onderwerpen verloren zal gaan. Dit vormt een serieuze bedreiging voor de vrijheid van de media en leidt bovendien tot een eenzijdiger media-aanbod. Ook beperkt dit het recht van het publiek om informatie te 49 EHRM 26 april 1979, nr. 6538/74 (Sunday Times v United Kingdom) § 65.

50 Barendt 2007, p. 18-20; Voorhoof (2008), p. 203.

51 EHRM 25 maart 1985, nr. 8734/79 (Barthold t. Duitsland) § 58.

(20)

ontvangen. Journalisten hebben binnen een democratische samenleving de taak om burgers te informeren omtrent zaken van publiek belang en een platform te bieden voor het publieke debat, zodat burgers kritiek kunnen uiten op de overheid. Bovendien dienen journalisten de overheid te controleren door hun waakhondfunctie uit te oefenen. Vrouwelijke journalisten worden hierin belemmerd doordat online hate speech hen beoogt te weren van het publieke debat. Dit is des te kwalijker, omdat het publieke debat in toenemende mate online plaatsvindt.

(21)

3. H

ET

HUIDIGE

E

UROPESE

JURIDISCHE

KADER

In de het vorige hoofdstuk werd duidelijk wat de gevolgen van online gendergerelateerde hate speech tegen vrouwelijke journalisten zijn op individueel en maatschappelijk niveau. Hiermee is het eerste deel van de hoofdvraag beantwoord. Tevens illustreren deze gevolgen de behoefte om een kritische blik te werpen op het huidige juridische kader. In dit hoofdstuk wordt besproken hoe het huidige juridische kader van de Raad van Europa dit type hate en de daaruit voortkomende schade beoogt te bestrijden. Er is gekozen voor dit kader, omdat met name deze organisatie zich op Europees niveau bezig houdt met mensenrechten en tevens specifieke strategieën ontwikkelt voor de aanpak van hate speech.53

Bij online hate speech zijn diverse actoren betrokken: slachtoffers, daders, overige internetgebruikers, lidstaten, de media en internettussenpersonen. Aan de laatstgenoemde actor zal in het bijzonder aandacht worden besteed, omdat deze een belangrijke rol speelt bij de bestrijding van online hate speech. Daarbij wordt tevens een uitstapje gemaakt naar het Europese kader met de bespreking van de richtlijn inzake elektronische handel en co-regulering. Er wordt niet gestreefd om een uitputtend overzicht te geven van het juridische kader. Slechts de meest relevante instrumenten met betrekking tot dit onderwerp komen aan bod. Bij de bespreking wordt in acht genomen of het instrument al dan niet juridisch bindend is, maar er wordt niet beoogd om de instrumenten te rangschikken. De nadruk ligt op bepalingen uit het EVRM, belangrijke uitspraken van het EHRM en aanbevelingen van het Comité van Ministers. Het kader wordt geschetst aan de hand van drie verschillende invalshoeken: de regulering van online hate speech, de bescherming van vrouwen tegen gendergerelateerde hate speech en de bescherming van journalisten tegen hate speech. De bespreking van elke invalshoek wordt voorzien van een kritische analyse. Hiermee wordt het laatste deel van de hoofdvraag beantwoord.

(22)

D

EREGULERING VANONLINE HATE SPEECH Aanvullend protocol bij het Cybercrime verdrag

Diverse Europese verdragen, waaronder het EVRM en het aanvullend protocol bij het Cybercrime verdrag,54 beogen hate speech te bestrijden. De laatstgenoemde is in het leven

geroepen nadat er kritiek werd geuit op het feit dat het verdrag niet inging op het bestrijden van racisme en xenofobie online. Op grond van dit protocol moet het online bedreigen of publiekelijk beledigen van personen die vanwege hun ras, kleur, (nationale of etnische) afkomst of godsdienst tot een bepaalde groep behoren, strafbaar gesteld worden in nationale wetgeving (artikel 4 en 5). Dit geldt ook voor het verspreiden van materiaal dat genocide ontkent, bagatelliseert of goedkeurt (artikel 6).

Hoewel het aanvullend protocol een goed streven is, heeft het ook zijn nadelen. Ten eerste ligt de focus op het strafbaar stellen van zojuist genoemde gedragingen, wat een chilling effect kan hebben op de uitingsvrijheid. Staten worden niet aangespoord om tevens civielrechtelijke, niet-juridische of preventieve maatregelen toe te passen.55 Ten tweede lukt

het door middel van het protocol niet om de verschillen in opvattingen van staten omtrent hate speech te overbruggen en een gezamenlijk juridisch kader op te stellen om online hate speech aan te pakken. Zo is de Verenigde Staten wel partij bij het verdrag, maar niet bij het aanvullend protocol. Daarnaast biedt het eerste amendement uit de grondwet van de Verenigde Staten zeer waarschijnlijk bescherming voor haatzaaiende uitingen. Kortom, hoe beter de lidstaten van de Raad van Europa erin slagen om online hate speech uit te bannen, hoe groter de kans is dat deze websites zich zullen hosten binnen de jurisdictie van de Verenigde Staten.56 In plaats van het voorkomen van online hate speech, zal het zich

waarschijnlijk dus slechts verplaatsen naar een gunstige jurisdictie om aansprakelijkheid te

54 Aanvullend Protocol betreffende de strafbaarstelling van handelingen van racistische en xenofobische aard verricht via computersystemen bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, betreffende de strafbaarstelling van handelingen van racistische en xenofobische aard verricht via computersystemen, 28 januari 2003.

55 McGonagle 2013, p. 21 – 22. 56 Banks 2010, p. 237.

(23)

voorkomen, ook wel aangeduid als ‘forum-shopping’. Hierdoor is het verbieden of blokkeren van websites vaak ineffectief.57

EVRM en EHRM: vrijheid van meningsuiting

Artikel 10 van het EVRM vormt het middelpunt van de bescherming van de vrijheid van meningsuiting op Europees niveau. Van sommige uitspraken kan de bescherming op grond van het tweede lid van artikel 10 EVRM beperkt worden, indien voldaan aan de voorwaarden uit het tweede lid. Van degene die gebruik maakt van zijn of haar uitingsvrijheid, mag immers worden verwacht dat de plichten en verantwoordelijkheden die hiermee gepaard gaan in acht worden genomen.

Op grond van het tweede lid moet de beperking zijn voorzien bij wet, één van de genoemde legitieme doelen dienen (waaronder het beschermen van de nationale veiligheid, gezondheid, goede zeden of de goede naam of rechten van anderen) en moet tevens noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dit laatste houdt in dat de beperking proportioneel moet zijn aan het nagestreefde doel en dat er voor de minst ingrijpende maatregel is gekozen om dat doel te bereiken.

Omdat op sommige terreinen een Europese consensus ontbreekt, waaronder de voorwaarden voor de bescherming van de rechten van anderen, hebben lidstaten bij het interpreteren van het EVRM op nationaal niveau een bepaalde mate van beleidsvrijheid. Dit wordt door het EHRM aangeduid als de ‘margin of appreciation’ doctrine.58 Echter, deze

beleidsvrijheid is niet onbeperkt en uiteindelijk beslist het EHRM of de lidstaat in kwestie binnen de grenzen van zijn beleidsvrijheid is gebleven en of de beperking was toegestaan.59

De mate van beleidsvrijheid verschilt per type uiting. Zo zullen staten bij uitingen die politiek van aard zijn een beperktere mate van beleidsvrijheid genieten dan bij uitingen die betrekking

57 McGonagle 2013, p. 29.

58 Aanvankelijk is deze doctrine ontwikkeld in de jurisprudentie van het EHRM, zie bijvoorbeeld: EHRM 7 december 1976, nr. 5493/72 (Handyside/Verenigd Koninkrijk) § 48: “Consequently, Article 10 para. 2 (art. 10-2) leaves to the Contracting States a margin of appreciation. This margin is given both to the domestic legislator ("prescribed by law") and to the bodies, judicial amongst others, that are called upon to interpret and apply the laws in force”. Met de aanpassing van het EVRM door de invoering van Protocol No. 15 amending the Convention on the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms (24 juni 2013), artikel 1, heeft de doctrine een plek gekregen in de preambule van het EVRM.

(24)

hebben op bepaalde morele waarden of fatsoensnormen.60

Naast deze doctrine zijn er nog drie belangrijke doctrines binnen de rechtspraak van het EHRM, namelijk de ‘living instrument doctrine’, de ‘practical and effectice doctrine’ en de ‘positive obligations doctrine’. De eerste doctrine houdt in dat het EVRM als levend instrument beschouwd dient te worden, geïnterpreteerd in het licht van de hedendaagse omstandigheden.61 De tweede houdt in dat alle rechten uit het EVRM niet slechts theoretisch

of illusoir moeten zijn, maar ook op de praktijk gericht en effectief.62 De laatstgenoemde

doctrine houdt in dat het voor lidstaten vaak onvoldoende is om zich slechts te onthouden van inbreuken op een recht, maar dat het tevens noodzakelijk is om positieve beschermingsmaatregelen te treffen om de rechten uit het verdrag te waarborgen.

EVRM en EHRM: hate speech

Het is niet gemakkelijk om de exacte ondergrens aan te geven van uitingen die gekwalificeerd kunnen worden als hate speech. In beginsel worden alle soorten uitspraken beschermd door de vrijheid van meningsuiting.63 Uitingen die kwetsen, choqueren of verontrusten, worden dus

niet zonder meer uitgesloten. Binnen een democratische samenleving zijn pluralisme, tolerantie en ruimdenkendheid onmisbaar en daarom verdienen dergelijke uitingen bescherming.64 In 1999 gebruikte het EHRM de term hate speech voor het eerst,

zonder verdere uitleg van de term.65 Opvallend is dat het EHRM min of meer een nieuwe categorie uitingen introduceerde die zich onderscheidt van de categorie uit de Handyside-zaak die kwetsende, choquerende of verontrustende uitingen in beginsel beschermt. In het bijzonder let het EHRM hier op de specifieke woorden die gebruikt zijn en in welke context. Het verschil wordt als volgt aangeduid: “What is at issue in the instant case, however, is hate speech and the glorification of violence”.66 Deze uitingen gaan dus nog een stap verder en

verdienen derhalve geen bescherming, maar wat er precies onder hate speech wordt verstaan, 60 EHRM 25 november 1996, nr. 17419/90 (Wingrove/Verenigd Koninkrijk) §58.

61 EHRM 25 april 1978, nr. 5856/72 (Tyrer/Verenigd Koninkrijk) §31. 62 EHRM 9 oktober 1979, nr. 6289/73 (Airey/Ierland) § 24.

63 Jacq & Teitgen 1992, p. 65.

64 EHRM 7 december 1976, nr. 5493/72 (Handyside/Verenigd Koninkrijk) §49.

65 McGonagle 2013, p. 11. Het EHRM maakte waarschijnlijk voor het eerst gebruik van de term ‘hate speech’ in de volgende vier zaken die plaatsvonden op 8 july 1999: Sürek/Turkije nr. 1, §62; Sürek & Özdemir/Turkije §63, Sürek/Turkije nr. 4 §60 en Erdogdu & Ince/Turkije §54.

(25)

blijft onduidelijk. De toets uit het tweede lid van artikel 10 komt aan bod, indien beslist wordt of een beperking op de uitingsvrijheid is toegestaan. Een ander mogelijk scenario is dat een uiting dermate extreem is, dat het überhaupt niet binnen de reikwijdte van het EVRM valt. In deze gevallen geldt de misbruik van recht clausule uit artikel 17.67

Aanvankelijk was artikel 17 met name bedoeld om het verwerpen van totalitaire regimes die haaks staan op de waarden van het EVRM mogelijk te maken.68 Echter, de toepassing van het

artikel werd al vroeg uitgebreid naar alle activiteiten die strijdig zijn met de geest van het

EVRM.69 Voorbeelden van de toepassing van artikel 17 zijn

het ontkennen van de Holocaust,70 maar ook algemene aanvallen jegens een religieuze groep,

bijvoorbeeld door alle moslims aan terrorisme te linken.71 Een paar jaar later breidde het

EHRM de reikwijdte van het artikel uit tot zaken over racisme, antisemitisme en islamofobie.72 Dergelijke uitingen zijn over het algemeen aan te merken als vormen van hate

speech en verdienen geen bescherming, omdat zij indruisen tegen fundamentele principes van het EVRM, waaronder het bevorderen van tolerantie, maatschappelijke rust en het verbod op discriminatie.73 Het gebruik van artikel 17 varieert en lijkt op steeds meer verschillende

situaties toegepast te worden. In tegenstelling tot de route

van artikel 10 lid 2, vindt er bij de toepassing van artikel 17 geen inhoudelijke toetsing plaats (guillotine-effect). Dit komt de ontwikkeling van de doctrine omtrent hate speech niet ten goede en beperkt bovendien dat de zaak een bijdrage levert aan de verduidelijking van de betekenis en reikwijdte van het begrip. Derhalve is het wenselijk dat het EHRM in hate speech-zaken kiest voor artikel 10 lid 2 en dat haar uiteindelijke beslissing behoorlijk wordt

gemotiveerd.74 Om de

rekbaarheid van het begrip niet te beperken voor de toekomst, kiest het EHRM voor een

67 Artikel 17 EVRM luidt: ‘Geen der bepalingen van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een Staat, een groep of een persoon een recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te

verrichten met als doel de rechten of vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld teniet te doen of deze verdergaand te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien.’

68 Cannie & Voorhoof 2011, p. 58 – 59.

69 ECRM 12 mei 1988, nr. 12194/86 (Kühnen/Germany) onder “The Law” §1. 70 EHRM 7 juli 2003, nr. 65831/01 (Garaudy/Frankrijk) onder “The Law”.

71 EHRM 16 november 2004, nr. 23131/03 (Norwood/Verenigd Koninkrijk) onder “The Law”. 72 EHRM 2 oktober 2008, nr. 36109/03 (Leroy/Frankrijk) §27.

73 EHRM 16 november 2004, nr. 23131/03 (Norwood/Verenigd Koninkrijk) onder “The Law”. 74 Cannie & Voorhoof 2011, p. 82-83.

(26)

casuïstische aanpak.75 Zo werd homofobische hate speech voor het eerst erkend in 2012 in de

zaak Vejdeland e.a. tegen Zweden.76 De summiere onderbouwing van deze mijlpaal in de

jurisprudentie op het gebied van hate speech bestaat uit een verwijzing77 naar de zaak Smith &

Grady tegen het Verenigd Koninkrijk waarin het EHRM bepaalt dat discriminatie op basis van seksuele geaardheid net zo serieus is als discriminatie op basis van ras, afkomst of kleur.78

De aanleiding en de ernst van discriminatie worden dus in deze overweging meegenomen. Toch blijft het op basis hiervan en door het ontbreken van een gezaghebbende definitie lastig te voorspellen of gendergerelateerde hate speech in de toekomst ook zal worden erkend. Toch opent deze uitspraak mogelijk de deur voor het erkennen van gendergerelateerde hate speech. In ieder geval geven eigenschappen van bepaalde seksistische en misogyne uitingen sterke aanwijzingen voor de erkenning van dit type hate speech. Bovendien geeft het EHRM ook een aantal aanwijzingen. Zo wordt er bij discriminatie op basis van seksuele voorkeur, maar ook bij discriminatie op basis van geslacht, ras, geloof, nationaliteit en geboorte buiten huwelijk over het algemeen op striktere wijze aan het verbod getoetst.79 Het EHRM benadrukte dat het

realiseren van gendergelijkheid één van de voornaamste doelen is voor de lidstaten binnen de Raad van Europa. Om die reden is ongelijke behandeling op basis van geslacht slechts geoorloofd onder het EVRM, indien er zeer gewichtige redenen voor zijn.80 Tevens is

gendergelijkheid één van de belangrijkste principes die ten grondslag ligt aan het EVRM.81

Bovendien is het gunstig dat ook andere organen en instellingen binnen de Raad van Europa zich in de loop van de jaren niet meer lijken te beperken tot de originele focus van de eerste aanbeveling (On hate speech). Zo heeft de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI), een toezichtsorgaan binnen de Raad van Europa dat zich in het bijzonder richt op racisme en onverdraagzaamheid, in een aanbeveling expliciet verwezen naar hate speech op basis van geslacht.82Ook het Comité verwijst in aanbeveling CM/Rec(2010)5 On

measures to combat discrimination on grounds of sexual orientation or gender identity

75 Tulkens 2012, p. 281.

76 EHRM 9 februari 2012, nr. 1813/07 (Vejdeland e.a./Zweden) §19 & §42. 77 Idem, §55.

78 EHRM 27 september 1999, nrs. 33985/96 33986/96 (Smith & Grady/Verenigd Koninkrijk) §97. 79 Radacic 2008, p. 843.

80 EHRM 28 mei 1985, nrs. 9214/80 9473/81 9474/81 (Abdulaziz, Cabales & Balkandali/Verenigd Koninkrijk) §78.

(27)

letterlijk naar hate speech gericht aan homoseksuelen, biseksuelen en transgenders.83 Tevens

besteedde het Comité specifiek aandacht aan het toenemende aantal gendergerelateerde online aanvallen, in het bijzonder tegen vrouwelijke journalisten.84 Ook heeft de Parlementaire

Vergadering recent geadviseerd om alle vormen van geweld tegen vrouwen te bestrijden, inclusief seksisme en hate speech, en om actief bij te dragen aan initiatieven die bewustwording hiervan bevorderen.85 Hiermee lijken de ECRI, het Comité en de

Parlementaire Vergadering afscheid te hebben genomen van het idee dat hate speech uitsluitend racistisch, xenofobisch of antisemitisch van aard is.

Desalniettemin is dit type hate speech nog niet expliciet erkend. Met het oog op de living instrument doctrine en de practical and effective doctrine is het wenselijk dat het EHRM de verdragsartikelen interpreteert in het licht van de huidige maatschappelijke ontwikkelingen en omstandigheden, zodat het EVRM daadwerkelijk bescherming biedt tegen gendergerelateerde hate speech. Het begrip hate speech zal met de tijd mee moeten gaan om bruikbare resultaten voor de samenleving te bieden. Door hate speech te definiëren en gendergerelateerde hate speech tegen vrouwen expliciet te erkennen, wordt er bijgedragen aan de erkenning en bewustwording van het probleem. Daardoor zullen vrouwelijke slachtoffers waarschijnlijk ook eerder geneigd zijn om aangifte te doen van dergelijke uitingen of deze elders te melden.86 Nu leiden het ontbreken

van een gezaghebbende definitie van het begrip, de casuïstische aanpak en summiere motivatie omtrent de kwalificatie van hate speech voor een zekere onvoorspelbaarheid van de huidige en toekomstige reikwijdte van het begrip.87

82 Aanbeveling Kühnen van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (8 december 2015), On

combating hate speech, § 6.

83 Aanbeveling CM/Rec (2010)5 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (31 maart 2010), On

measures to combat discrimination on grounds of sexual orientation or gender identity, Appendix, ‘Guidelines’

onder A. Lidstaten moeten passende maatregelen nemen om ‘all forms of expression, including in the media and on the Internet, which may be reasonably understood as likely to produce the effect of inciting, spreading or promoting hatred or other forms of discrimination against lesbian, gay, bisexual and transgender persons’ te verbieden en publiekelijk af te keuren.

84 Aanbeveling CM/Rec(2016)4[1] van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (13 april 2016), On

the protection of journalism and safety of journalists and other media actors.

85 Resolutie 2093(2016) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa (27 januari 2016), Recent

attacks against women: the need for honest reporting and a comprehensive response, § 10.

86 Raad van Europa 2016, p. 5; Keats Citron 2009, p. 377. 87 McGonagle 2012, p. 422.

(28)

Aanbevelingen omtrent hate speech van het Comité van Ministers

In 1997 gaf het Comité van Ministers twee belangrijke aanbevelingen omtrent hate speech: on “Hate Speech” 88 en on the Media and the Promotion of a Culture of Tolerance.89 Zoals reeds

besproken in hoofdstuk 1, geeft het Comité een definitie van de term hate speech waarbij de nadruk ligt op racistische, xenofobe en antisemitische uitingen.

In de eerste aanbeveling erkent het Comité dat hate speech mogelijk een schadelijker effect heeft, indien het verspreid wordt via de media. Hoewel het Comité ook begrijpt dat deze uitingen aan de meeste media niet toegerekend kunnen worden en dat hun redactionele onafhankelijkheid gerespecteerd moet worden, vindt zij het noodzakelijk dat er richtlijnen worden opgesteld voor overheden van lidstaten omtrent de bestrijding van deze uitingen.90

De aanbeveling bestaat uit een aantal beginselen op basis waarvan lidstaten stappen moeten ondernemen om hate speech aan te pakken. Bij deze stappen moet er tevens aandacht zijn voor de sociale, economische, politieke, culturele en overige wortels van hate speech. Echter, in de beginselen ligt de nadruk met name op het opstellen van een passend straf- en civielrechtelijk kader met objectieve criteria voor beperkingen op de uitingsvrijheid en niet zozeer op preventie.91 In het bijzonder moet het proportionaliteitsbeginsel in

aanmerking worden genomen, indien er strafrechtelijke sancties worden ingezet.92

De tweede aanbeveling (‘On the media and the promotion of a culture of tolerance’) is in tegenstelling tot de eerste juist gefocust op de positieve invloed die de 88 Aanbeveling CM/Rec(1997)20 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (30 oktober 1997), On

“Hate Speech”.

89 Aanbeveling CM/Rec(1997)21 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (30 oktober 1997), On

the media and the promotion of a culture of tolerance.

90 Aanbeveling CM/Rec(1997)20 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (30 oktober 1997), On

“Hate Speech”, Appendix.

91 Idem, Principle 2 & 3. 92 Idem, Principle 5.

(29)

media kunnen hebben op het bestrijden van hate speech en legt de nadruk op preventieve maatregelen. Het doel van deze aanbeveling is dat lidstaten zich bewust worden van hun huidige mediapraktijken binnen alle mediasectoren en om voorbeelden te geven van manieren waarop de media aan de hand van hun werkwijze een tolerant klimaat kunnen promoten.93 Om

dit doel te bereiken zonder de vrijheid en onafhankelijkheid van de media te onnodig beperken, is er gekozen voor een aparte aanbeveling zonder harde juridische maatregelen.94

Hierbij ligt de nadruk op trainingsprogramma’s binnen het journalistieke onderwijs en media-instituten,95 het vermijden van negatieve stereotypering96 en op initiatieven en richtlijnen van

mediaorganisaties zelf om tolerantie binnen de samenleving te bevorderen.97

Deze aanbevelingen sluiten echter niet meer aan op technologische ontwikkelingen binnen het huidige online medialandschap, evenals de ontwikkeling van het begrip hate speech zelf in de rechtspraak van het EHRM. In 2007 heeft de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa daarom al geadviseerd om de aanbevelingen te updaten, maar het Comité willigde dit verzoek niet in.98 In de zaak Yildirim

tegen Turkije erkende het EHRM reeds dat het internet één van de voornaamste middelen is voor individuen om gebruik te maken van hun vrijheid van meningsuiting,99 maar de

aanbevelingen sluiten niet aan op vormen van van online hate speech. Ten tijde van het opstellen van de aanbevelingen waren deze ontwikkelingen immers niet voorzienbaar. Bovendien ligt de focus op racistische, xenofobe en antisemitische uitingen, terwijl homofobische hate speech reeds erkend is. Om deze redenen is het wenselijk om de aanbevelingen te updaten, zodat deze niet hun waarde verliezen.

O

NLINE HATE SPEECH

:

DEROL VANINTERNETTUSSENPERSONEN

De enorme groei van het internet heeft vanzelfsprekend belangrijke veranderingen in het medialandschap teweeggebracht. Deze technologische ontwikkelingen bieden ook nieuwe 93 Aanbeveling CM/Rec(1997)21 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (30 oktober 1997), On

the media and the promotion of a culture of tolerance, Appendix.

94 ‘Explanatory Memorandum’ bij Aanbeveling CM/Rec (1997)21 §12.

95 Aanbeveling CM/Rec(1997)21 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (30 oktober 1997), On

the media and the promotion of a culture of tolerance, ‘1. Training’.

96 Idem, ‘2. Media enterprises’. 97 Idem, ‘4. Codes of Conduct’.

98 Aanbeveling 1814 van de Algemene Vergadering van de Raad van Europa (4 oktober 2007), Towards

decriminalisation of defamation §3; antwoord van het Comité van Ministers in doc. 11640, (11 juni 2008) §5.

(30)

mogelijkheden voor het verspreiden van hate speech. De directe, globale en bovenal anonieme aard van het internet maken het verspreiden op grote schaal aanzienlijk gemakkelijker.100 Niet alleen ontstaan er complete websites gewijd aan bepaalde typen hate

speech, ook worden sociale media in toenemende mate gebruikt om deze uitingen te verspreiden. Ook het EHRM erkent dat door deze kenmerken van het internet de plichten en verantwoordelijkheden van online media wellicht anders zijn dan die van traditionele media, ook met het oog op inhoud of reacties van derden.101

Deze online platforms worden gehost door zogenaamde internettussenpersonen. Hoewel een eenduidige definitie ontbreekt, hebben zij gemeen dat zij als tussenpersoon fungeren tussen de aanbieder van informatie en de ontvanger. Zij maken toegang tot diverse media of media-achtige content mogelijk. Voorbeelden zijn sociale netwerken, forumsites en zoekmachines.102 Ook internettussenpersonen kunnen aansprakelijk

worden gesteld voor uitingen van gebruikers die via hun platform worden verspreid. Omdat deze vormen van online hate speech inbreuk maken op mensenrechten, hebben lidstaten de plicht om positieve maatregelen te treffen om deze schendingen op te heffen. Daarvoor kunnen lidstaten ook in hun nationale wetgeving private entiteiten aansprakelijk stellen, waaronder internettussenpersonen.103 Echter, wanneer de auteur van de uiting anoniem is en

de internettussenpersoon slechts de website host zonder kennis of controle over de inhoud van de opgeslagen informatie, wordt het vraagstuk omtrent de aansprakelijkheid complexer.

In beginsel zijn

internettussenpersonen niet aansprakelijk voor de opgeslagen informatie op hun platform, indien de dienst die zij aanbieden louter bestaat uit het hosten van informatie.104 Bovendien

mag de tussenpersoon geen daadwerkelijke kennis hebben van de onwettige uitingen.105 Op

het moment dat deze kennis wel aanwezig is, moeten de uitingen direct worden verwijderd of de toegang daartoe onmogelijk worden gemaakt.106 Indien de tussenpersoon toezicht of

100 Banks 2011, p. 3.

101 EHRM 16 juni 2015, nr. 64569/09 (Delfi/Estland) §113. 102 Jakubowicz 2009, p. 24.

103 Dit betreft de horizontale werking van mensenrechten, ook wel ‘drittwirkung’ genoemd. Zie ook van Dijk & van Hoof 1998, pp. 22 – 26.

104 Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("Richtlijn inzake elektronische handel"), artikel 14 lid 1.

105 Idem, lid 1 sub a. 106 Idem, lid 1 sub b.

(31)

controle uitoefende op de gebruiker die de uiting plaatste, is de tussenpersoon alsnog

aansprakelijk.107 Ook in de zaak

Delfi tegen Estland beriep het online nieuwsportaal Delfi zich op deze bescherming tegen aansprakelijkheid voor reacties onder een artikel die door lezers werden geplaatst. De Estse rechter bepaalde dat Delfi toch aansprakelijk is, omdat Delfi’s rol niet louter passief en technisch is.108 Dit oordeel is aan de nationale rechter, maar ook het EHRM kan zich hierin

vinden.109 Vervolgens oordeelde het EHRM dat er sprake was van een beperking van de

uitingsvrijheid van Delfi op grond van artikel 10 EVRM, maar dat deze was toegestaan. Hoewel er gebruik werd gemaakt van een notice-and-take-down beleid en een filtersysteem voor het automatisch verwijderen van vulgaire inhoud, beschermden deze onvoldoende de belangen van derden die het slachtoffer waren van de reacties.110 Een aantal factoren speelt

hierbij een rol. Het filtersysteem hield de scheldpartijen in kwestie niet tegen en het notice-and-take-down beleid voorkwam niet dat deze pas na zes weken werden verwijderd. Ook noemt het EHRM het verdienmodel dat gebaseerd was op zowel het aantal bezoekers als reacties111 en de mogelijkheid om anoniem te reageren.112

Wat opvallend is aan deze uitspraak, is dat de Grote Kamer specifieke aandacht besteedt aan het feit dat de reacties in kwestie aan te merken zijn als hate speech. In dit geval komt de mogelijkheid van beperkte aansprakelijkheid te vervallen, omdat dergelijke reacties zeer bedreigend zijn voor de slachtoffers. Van internettussenpersonen wordt verwacht dat zij onmiddellijk deze reacties wegfilteren, zelfs zonder dat daarvan een melding is gedaan door het slachtoffer.113 Dit betekent dus dat de inhoud van de reactie bepalend is voor de

verplichting die op de betreffende tussenpersoon rust. Indien de reacties aan te merken zijn als hate speech of als deze aanzetten tot geweld, gaat de beperkte aansprakelijkheid voor gebruikersinhoud dus niet op.

Dit zou betekenen dat internettussenpersonen de reacties grotendeels vooraf of direct nadat deze geplaatst zijn moeten controleren, wat beperkend is voor hun uitingsvrijheid. Bovendien zal het met behulp van filtersystemen lang niet altijd 107 Idem, lid 2.

108 EHRM 16 juni 2015, nr. 64569/09 (Delfi/Estland) §43, 144 – 146. 109 Idem, §124, 146.

110 Idem, § 156 -159. 111 Idem, §144 – 146. 112 Idem, §147 – 151. 113 Idem, §159.

(32)

direct duidelijk zijn of het hate speech betreft, of zullen bepaalde reacties over het hoofd worden gezien. In de Delfi-zaak werkte het filtersysteem tenslotte ook niet naar behoren. Om volledig te voldoen aan deze verplichting, zullen reacties dus ook handmatig gecontroleerd moeten worden, wat meer mankracht, geld en inspanning vereist. Daarnaast is het maar de vraag of het voor grote spelers zoals YouTube überhaupt haalbaar is, gezien de enorme hoeveelheid content die in een zeer kort tijdsbestek geüpload wordt.

Wederom is het problematisch dat het onduidelijk is wat het EHRM precies onder hate speech verstaat. In sommige gevallen zal het direct duidelijk zijn dat een reactie als zodanig is te kwalificeren, maar het is lang niet altijd gemakkelijk om te bepalen waar de grens ligt tussen felle kritiek en hate speech. Derhalve is het ook niet altijd helder welke reacties onmiddellijk verwijderd moeten worden. Het proactief filteren geldt in ieder geval wel voor reacties die aanzetten tot geweld, dus ook geweld tegen vrouwen. Dit is op zich gunstig voor het bestrijden van gendergerelateerde hate speech, maar brengt tegelijkertijd een chilling effect teweeg. Mogelijk worden controversiële onderwerpen die hevige reacties oproepen eerder vermeden of worden risicovolle reacties onnodig verwijderd om een boete te voorkomen, wat een bedreiging vormt voor de uitingsvrijheid online. Opmerkelijk is dat het EHRM dit niet meeneemt in haar overwegingen. Bovendien zijn internettussenpersonen vaak private ondernemingen, dus kan een zekere mate van bemoeienis met de inhoud leiden tot privé censuur.114 Desalniettemin wordt ook dit

verworpen door het EHRM.115 Initiatieven op het

gebied van co- en zelfregulering hebben deze nadelen echter niet en kunnen bovendien van veelbelovende betekenis zijn in de strijd tegen online hate speech. Een recent voorbeeld van co-regulering is de samenwerking tussen de Europese Commissie, Facebook, Twitter, YouTube en Microsoft. In mei 2016 bundelden zij hun krachten met de ‘Code of Conduct on Countering Illegal Hate Speech Online’ om te voorkomen dat online platforms kansen bieden voor het razendsnel verspreiden van online hate speech. Onder ‘illegal hate speech’ wordt verstaan het ‘publiekelijk aanzetten tot geweld of haat jegens een groep personen, of een lid van die groep, die op basis van ras, huidskleur, afstamming, godsdienst, overtuiging dan wel nationale of etnische afkomst wordt gedefinieerd’, evenals het ontkennen of in vergaande mate bagatelliseren van genocide.116 De partijen spreken onder andere af dat uit hun

114 McGonagle 2013, p. 30.

115 EHRM 16 juni 2015, nr. 64569/09 (Delfi/Estland) §157.

116 De Code of Conduct verwijst naar Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

It brings together many of the key researchers and describes the state of the art in text-to-text generation (with chapters on modeling text structure, statistical sentence

As Figure 10 further illustrates, members of the Rajat Kiinni group who shared alternative extreme right news sources such as MV-lehti, and who also wrote aggressive or

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

3 Through the European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR), a Dutch faith-based Development Organisation (FBO) named Mensen met een Missie (MM) has designed

Voor deze studie zijn interviews gehouden met 42 leerlingen (vim) van het MAO, over hun motieven voor opleidingskeuze, ervaringen op school en hun toekomstplannen. De uitkomsten

The essay introduces this form of care as ill-care and attends to the case of the former holding centre in Pagani to highlight its capacity to sustain border spaces in a

353  The operations in the DRC and  Chad (border safety) are clearly examples of small scale operations 354  while operation EUFOR‐Althea 

11 Privacy heeft in de 21ste eeuw in het algemeen een andere invulling gekregen, die bestaat uit meer nadruk op de bescherming van individuele privacy door een positieve