• No results found

Veganisme: méér dan een dieet : over de identiteit van ethische veganisten binnen het veranderende beeld van veganisme in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Veganisme: méér dan een dieet : over de identiteit van ethische veganisten binnen het veranderende beeld van veganisme in Nederland"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Veganisme: méér dan een dieet

Over de identiteit van ethische veganisten binnen het veranderende beeld van veganisme in Nederland

Bachelor Scriptie Algemene Sociale Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Bente Kruijer, 10632158 Lianne Cremers & Hylke de Vries 25 juni 2017 Aantal woorden: 16.100

(2)

Voorwoord

Met het uitvoeren en schrijven van dit onderzoek wil ik mijn bijzondere dank uiten naar de enorme warme groep veganisten in Nederland en naar Arun en Sacha in het bijzonder. Zonder jullie gastvrijheid was ik nooit in contact gekomen met zo veel belangstellenden, was er niet zo een diverse groep aan respondenten geweest en waren de avonden enkel voorzien met de o-zo-stereotype sla en wortels.

(3)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. Introductie p. 1

Hoofdstuk 2. Theoretisch Kader p. 3

2.1 Veganisme p. 3

2.2 Voedsel en sociale normen p. 5

2.3 Het heersende beeld van veganisme p. 7

2.4 Veganisme en identiteit p. 10

2.5 Veganisme: een trend? p. 12

2.6 Interdisciplinariteit p. 14 Hoofdstuk 3. Probleemstelling p. 15 3.1 Doelstelling p. 15 3.2 Onderzoeksvragen p. 15 3.1 Relevantie p. 17 Hoofdstuk 4. Methode p. 19 4.1 Onderzoeksstrategie p. 19 4.2 Onderzoeksdesign p. 19 4.3 Onderzoeksmethodes p. 19 4.4 Operationalisering p. 20 4.5 Respondentengroep en –werving p. 21 4.6 Dataverwerking en -analyse p. 22 4.7 Ethische verantwoording p. 23 Hoofdstuk 5. Resultaten p. 24 5.1 Onderzoeksproces p. 24 5.2 Onderzoeksgroep p. 25

5.3 Ethische veganisten: gevoelsmensen p. 26

5.1 Het goede gevoel van ethisch veganisme p. 27

5.2 Het verantwoordelijkheidsgevoel van ethisch veganisme p. 29

5.3 Het tegenstrijdige gevoel van ethisch veganisme p. 33

Hoofdstuk 6. Conclusie p. 37 Hoofdstuk 7. Discussie p. 40 Hoofdstuk 8. Evaluatie p. 42 Hoofdstuk 9. Literatuurlijst p. 43 Hoofdstuk 10. Bijlagen p. 47 10.1 Onderzoeksinstrument p. 47 10.2 Operationaliseringsschema p. 48

10.2.1 Concept 1: ethisch veganisme p. 48

10.2.2 Concept 2: identiteit p. 48

10.2.3 Concept 3: het heersende beeld van veganisme p. 49

10.3 Respondentenoverzicht p. 50

10.4 Coderingsschema p. 51

(4)

Samenvatting

In de afgelopen vijf jaar zijn steeds meer mensen in Nederland uit gezondheidsoverwegingen veganist geworden. Dit is een andere overtuiging dan de oorspronkelijke ethische motivatie van het veganisme, waarop het heersend maatschappelijk beeld van veganisme is gebaseerd. Dit beeld zet veganisme neer als een afwijkende minderheid van de norm van dierconsumptie, waarmee een stigma op veganisme is komen te liggen. Het stigma benadrukt otherness van de ethische veganist, iets wat binnen identiteitstheorieën als een belangrijk aspect van identiteitsconstructie geldt. Het feit dat de huidige toename van het aantal veganisten in Nederland opkomt vanuit een andere motivatie dan de ethische, roept de vraag op of dit het heersende beeld van veganisme beïnvloedt, en daarmee otherness, de identiteit van de ethische veganist. Dit onderzoek richt zich op de vraag hoe ethische veganisten hun identiteit ervaren binnen het veranderende beeld van veganisme in Nederland.

In dit onderzoek wordt ethisch veganisme benaderd als een levensstijl die op een individuele, sociale en maatschappelijke dimensie vorm krijgt. Dit biedt een interdisciplinair kader waarbinnen de achterliggende gedachtes en levensstijl van veganisme kan worden gerelateerd tot de identiteit van de ethische veganist. Hieruit volgt dat de veganistische levensstijl een uiting is van de identiteit van de ethische veganist. Uit de focusgroepen en semigestructureerde interviews met ethische veganisten blijkt dat de respondenten een toevoeging op het heersend beeld van veganisme zien: dat van een hippe, gezonde, dieet gerelateerde trend. De respondenten worden geassocieerd met deze trend, terwijl deze niet rijmt met hun eigen principes van de veganistische levensstijl. Als gevolg daarvan distantiëren de respondenten zich van

health veganisme. Waar voorheen otherness van de ethische veganist gebaseerd was op

de norm van eetgedrag, benadrukt het toevoegende beeld van veganisme otherness in achterliggende principes: het benadrukt de identiteit van de ethische veganist.

(5)

Hoofdstuk 1. Introductie

Soja yoghurt, amandelmelk, kokosolie, sesampasta en vegankaas: welke Nederlandse supermarkt je ook in loopt, je kan er niet meer omheen: het groeiende aantal veganistische producten. Hoewel er geen directe aantallen zijn, meent de Nederlandse Vereniging voor Veganisten (NVV), de grootste geregistreerde veganistische vereniging in Nederland, dat het aantal veganisten in Nederland de afgelopen twintig jaar meer dan verdrievoudigd is (NVV, 2016). De groei aan populariteit van veganisme is vooral te zien binnen de media en de horeca: vegan-foodbloggers, veganistische BN’ers en veganistische kookboeken schieten als paddenstoelen uit de grond. Opvallend hierbij is dat veganisme met name bespreekbaar wordt gemaakt onder het mom van gezondheid, afvallen en dieet (Doyle, 2016; Urban & Vogel, 2015). Veganisme kent echter meer motivaties dan de gezondheid (Breadsworth & Keil, 1992). De oorsprong van het veganisme is gebaseerd op een ethische motivatie. Ethische veganisten gaan in tegen de dominerende standaard van het eten van dieren en hun bijproducten (Bakker & Dagevos, 2010, p. 8). Dit doen zij zowel in hun eetgedrag: het vermijden van het consumeren van dierlijke producten, als vanuit hun wereldkijk: het aan de kaak stellen van de aanname van het bestaan van een hiërarchie tussen mens en dier: het anti-speciësisme (Ryder, 1983). De norm van dierconsumptie domineert binnen de westerse voedselcultuur, wat ethische veganisten in zowel hun gedrag als hun wereldkijk tot een afwijkende minderheid ten opzichte van deze norm maakt (Guerin, 2014; Schyns, 2016, p. 39).

Eerder sociaalpsychologisch onderzoek naar de positie van veganisten als deviante minderheid laat zien dat veganisme binnen de westerse maatschappij negatieve associaties en stereotypes oproept (Bresnahan, Zuang & Zhu, 2016; Cole & Morgan, 2011; Guerin, 2014). Veganisme wordt hiermee gemarginaliseerd en beperkt tot een normafwijkende eigenschap met een ongewenst en negatief imago: een stigma (Bresnahan et al., 2013, p. 4; Goffman, 1963; Greenebaum, 2012II; Lindquist, 2013). Dit benadrukken van het anders-zijn van het individu ten opzichte van wat gebruikelijk is, blijkt vaak een belangrijk gegeven op basis waarvan identiteit wordt geconstrueerd (Hall, 1996). Het normdeviante negatieve imago van veganisme is daarmee een belangrijke marker van identiteit (Greenebaum, 2012I; Lindquist, 2013). Met de tegenwoordige groei van het aantal veganisten in Nederland wordt veganisme echter steeds vanzelfsprekender. Hierdoor lijkt het heersende beeld te veranderen: van gevreesd naar gewenst (CBS News, 2011; Dagevos, Voordouw, Hoeven, Weele & Bakker, 2012; Doyle, 2016). De verandering van het normafwijkende beeld van het veganisme in

(6)

Nederland lijkt alleen vooral voort te komen uit de gezondheidsmotivatie (Schyns, 2016, p. 39). Hierdoor rijst de vraag welke positie ethische veganisten specifiek innemen binnen het veranderende beeld van veganisme in Nederland. Betekent een toename aan vanzelfsprekendheid van veganisme vanuit gezondheidsredenen ook een groeiende vanzelfsprekendheid van ethisch veganisme? En verandert het normafwijkende karakter ook voor ethische veganisten, of zijn zij nog steeds een deviante minderheid? Hoewel verschillend wetenschappelijk onderzoek verklaringen geeft voor de oorzaak van de groei en veranderende beeldvorming van veganisme, blijft de identiteit van ethische veganisten hierbij onderbelicht (Doyle, 2016; Greenebaum, 2012II; Lindquist, 2013). Opvallend, omdat juist hun gedrag en wereldkijk als afwijkende minderheid van de norm van dierconsumptie belangrijk is gebleken in het stigmatiserende beeld van veganisme. Vanuit het uitgangspunt dat het anders-zijn en het bijkomende stigma van de ethische veganist een belangrijke rol speelt in diens identiteit, richt dit onderzoek zich daarom op de ervaring van de identiteit van ethische veganisten binnen het veranderende beeld van veganisme in Nederland. Dit aan de hand van een breder wetenschappelijk kader van de invloed van beeldvorming vanuit sociale normen op identiteit.

Het onderzoek kijkt verder dan een eenzijdige analyse van de recente toename van het aantal veganisten in Nederland. Juist de groep waar het gevestigde beeld van veganisme al voor deze popularisering op is gebaseerd wordt belicht: de ethische veganisten. Het is van belang om deze groep uit te lichten, omdat zij het hart vormen van de veganistische beweging. Een eenzijdige focus op veganisme vanuit gezondheids- of milieuovertuigingen distantieert veganisme van diens primaire uitgangspositie: het voorkomen van dierenleed. Naast dit maatschappelijke belang voor de ethische veganisten zelf, tracht dit onderzoek in de bredere zin aan te sporen tot nadenken over het belang van veganisme voor dierenwelzijn, gezondheid en milieu (Cole & Morgan, 2011; Hirschler, 2011). Omdat de nadruk ligt op de ervaringen van ethische veganisten heeft dit onderzoek een kwalitatieve insteek. Middels focusgroepen en semigestructureerde interviews zijn zowel de collectieve als individuele ervaringen van de identiteit van de ethische veganist bevraagd. Om zo erachter te komen hoe ethische ethische veganisten hun identiteit ervaren tegen de achtergrond van het veranderende beeld van veganisme in Nederland.

(7)

Hoofdstuk 2. Theoretisch kader

Dit onderzoek richt zich op de vraag hoe ethische veganisten hun identiteit ervaren binnen het veranderende beeld van veganisme in Nederland. Deze samenhang tussen beeldvorming enerzijds en identiteit anderzijds valt te begrijpen vanuit een toelichting van de thema’s ethisch veganisme, identiteit en het heersende beeld van veganisme. Dit theoretisch kader schetst een wetenschappelijke achtergrond van waaruit de achterliggende concepten en indicatoren van deze thema’s worden geïntegreerd. Door de thema’s vanuit de antropologische en sociologische discipline tot elkaar te verhouden, biedt dit theoretisch kader een interdisciplinaire benadering van ethisch veganisme als identiteit. Door ethisch veganisme en identiteit vervolgens te plaatsen binnen de bredere context van voeding en samenlevingswetenschappen wordt de onderlinge relatie tussen de drie concepten zichtbaar. Dit biedt uiteindelijk wetenschappelijke context voor het begrijpen van de invloed van de beeldvorming van veganisme op de identiteit van de ethische veganist.

2.1 Veganisme

Veganisme refereert naar een filosofie en levensstijl die nastreeft alle vormen van exploitatie en wreedheid richting dieren voor het verkrijgen van voedsel, kleding of elk ander doel uit te sluiten. In het verlengde daarvan bevordert het de ontwikkeling en het gebruik van dier-vrije alternatieven in het voordeel van mensen, dieren en het milieu. (The Vegan Society, 1979).

In de praktijk betekent deze definitie kortgezegd dat een veganist iemand is die geen vlees, zuivel, leer, honing, kortom: geen enkel dierlijk producten consumeert (Bresnahan et al., 2016, p. 3; Greenebaum, 2012I, p. 129, p. 135; Hirschler, 2011, p. 156). Eerder onderzoek naar veganisme laat echter zien dat veganisme in de praktijk meer nuance omvat dan deze omschrijving (Greenebaum, 2012I, p. 130). Uit leidend sociologisch onderzoek van Breadsworth & Keil (1992) volgt dat veganisme op te delen is aan de hand van de achterliggende motivaties. Breadsworth en Keil’s (1992) bevindingen zijn verder uitgewerkt binnen de sociale psychologie en voedingswetenschappen waaruit volgt dat het belang van het welzijn van dieren de primaire motivatie is die mensen drijft om veganist te worden (Hirschler, p. 160; Larsson, Rönnlund, Johansson & Dahlgren, 2003, p. 63; Lindquist, 2013, p. 10). Veganisten die hun motivatie baseren op de filosofie van dierenrechten benadrukken het morele uitgangspunt en worden binnen de

(8)

literatuur ethische veganisten genoemd (Breadsworth & Keil, p. 269; Doyle, 2016, p. 778; Greenebaum, 2012I, p. 130). Daarnaast wordt de groep health veganisten

onderscheiden, wiens motivaties voornamelijk gebaseerd zijn op de voordelen die veganisme heeft voor de gezondheid (Bresnahan et al., 2016; Guerin, 2014, p. 5; Hirschler, p. 160). Ten slotte zijn er milieu veganisten die in hun keuze worden gemotiveerd vanuit de zorgen om de milieuvervuiling die de vlees- en zuivelindustrie veroorzaakt (Greenebaum, 2012I, p. 130).

De opdeling in motivaties wordt duidelijker zichtbaar in het praktiseren en uitdragen van veganisme naar anderen. Breadsworth en Keil (1992) leggen hierin wederom een belangrijke basis door een hiërarchie aan te brengen in de mate waarin iemand een niet-veganistische tot volledig strikt veganistische levensstijl naleeft. Jabs, Sobal & Devine (2000) geven aan dat deze rangschikking zichtbaar is in de wijze van sociale interactie tussen de veganist en zijn dier-consumerende omgeving. Larsson et al. (2003, p. 63) werken dit idee vervolgens verder uit door te laten zien dat de dynamiek van de sociale omgeving, de verwachte reacties vanuit deze omgeving en motivaties van de veganist zelf vorm krijgen op het moment dat de veganist het veganisme uitdraagt of bespreekt met anderen. De interdependentie tussen de motivatie van de veganist en diens interactie met de sociale omgeving heeft als gevolg dat, net zoals de sociale omgeving veranderlijk is, motivaties tot veganisme dat ook zijn. Deze kunnen veranderen, verdwijnen of overlappen (Breadsworth & Keil, p. 271-272). Zowel Hirschler (2011) als Lindquist (2013) geven een sociologische verklaring voor deze wisselwerking tussen de persoonlijke motivaties en overtuigingen van de veganist en diens sociale omgeving als een resultaat van de tegengestelde wereldbeelden tussen veganisten en zij die dat niet zijn. Hierbij is het vooral het primaire uitgangspunt van veganisme, de ethische motivatie, dat moeilijk verenigbaar blijkt met de sociale omgeving (Cole & Morgan, 2011, p. 135). Dit maakt dat vooral ethische veganisten veel onbegrip en weerstand ervaren vanuit hun sociale omgeving (Soifer, 2002). Wanneer de gedachte achter ethisch veganisme verder wordt uitgediept valt dit beter te begrijpen. Filosoof Peter Singer (1995) geeft aan dat ethisch veganisme uit gaat van de morele afweging van dierenwelzijn (Breadsworth & Keil, 1992, p. 257). Ethisch veganisme gaat daarmee voorbij aan het idee van veganisme als een dieetvorm. Het dieet vormt slechts een onderdeel van een algehele wereldkijk die ethische veganisten aannemen. Het gedeelde morele uitgangspunt is hierbij gestoeld op eerbied naar alle andere soorten wezens op de planeet en de wens er samen mee te leven, in plaats van ervan te leven (Soifer, 2002, p.

(9)

1710). Ethisch veganisme is daarmee een vorm van zijn, een levensstijl, tegenover

health veganisme dat ‘slechts’ een vorm van eten is (Greenebaum, 2012I, p. 131-134;

Hirschler, 2011, p. 164; Smeets, 2016, p. 12). Het uitgangspunt van ethisch veganisme als een levenvenswijze, plaatst het voorbij de individuele motivatie in de sociale omgeving. Het is vervolgens in deze sociale dimensie dat ethisch veganisme weerstand ervaart (Soifer, 2002).

2.2 Voedsel en sociale normen

De verschuiving van het simpel volgen van dieetregels naar het aannemen van een zekere levensstijl wordt vanuit de antropologie door Fischler (1988, p. 279-280) omschreven als de belichaming van voedsel in de mens. De mens eet binnen een wereld van aannames ten opzichte van het classificeren, ordenen, representeren en praktiseren van voedsel. Wanneer een groep individuen deze normen deelt, definieert dit hun plaatsing in relatie tot de context waarbinnen zij deze ordening verwezenlijken (Breadsworth & Keil, 1992, p. 254). De gedeelde aannames vormen daarmee een fundamentele verbintenis tussen de zelf en de wereld, tussen het individu en de samenleving. Het hebben van gedeelde aannames werkt het volgen van bepaalde voedselkeuzes in de hand die op hun beurt weer verbonden zijn aan de betekenis die iemand geeft aan zowel de wereld als zijn positionering in deze wereld. Kort gezegd speelt voedsel een rol in het creëren van een houding van het individu ten opzichte van de rest van het universum (Adams, 1990; Fischler, p. 281).

‘Je bent wat je eet’ krijgt met deze benadering een dualistische betekenis. Het voedsel dat gegeten wordt bepaalt niet alleen hoe het lichaam zich fysiek ontwikkelt, het veroorzaakt ook een belichaming van de normen en regels, van de classificering van de cultuur waarbinnen gegeten wordt (Fischler, 1988, p. 279). Deze belichaming van gedeelde aannames van de wereld om ons heen wordt vanuit de sociologie omschreven als het internaliseren van sociale normen. Het werk van Durkheim (1895) heeft fundament gegeven aan de studie van sociale normen, middels de analyse van sociale feiten. Een sociaal feit “is any way of acting, whether fixed or not, capable of exerting over the individual an external constraint” (Durkheim, 1895, p. 209). Sociale feiten zijn dus sociaal gedeelde gedachtes en gevoelens die niet direct te herleiden zijn tot het individu. Dit neemt niet weg dat het individu onmisbaar is voor de instandhouding van sociale feiten. De invloedrijke wisselwerking tussen individueel gedrag en sociale feiten valt te begrijpen aan de hand van de internalisering van sociale normen. Sociale normen

(10)

zijn algemeen gedeelde houdingen en gebruiken in wat erkend wordt als gepast en ongepast ten opzichte van het sociale feit. (Hogg & Reid, 2006, p. 8; Sunstein, 1996, p. 914). Sociale normen zijn dus de regels die volgen uit het sociale feit. Met het internaliseren van de sociale normen drukt het individu de sociale feiten om zich heen uit in zijn gedrag (Hogg & Reid, p. 10). Het individu is daarmee enerzijds onmisbaar voor het voortbestaan van sociale feiten, terwijl het anderzijds onmogelijk is om deze sociale feiten te herleiden tot het individu.

De interactie tussen het individu en sociale feiten valt terug te zien binnen eetgedrag. Het eten van voedsel kan gezien worden als een vorm van internaliseren van sociale normen. Met het innemen van eten worden ook de regels, classificaties en afspraken rondom voedsel opgegeten. Het eetgedrag van de mens vormt daarmee een belichaming van de sociale feiten waarbinnen het voedsel gegeten wordt (Fischler, 1988, p. 280). Een prominente sociale norm binnen de wereld van voedsel is die van het eten van dierlijke producten (Sunstein, 1996, p. 927). Een sociaalpsychologische benaming hiervan is wat Joy (2010) omschrijft als het carnisme: de antropocentrische aanname dat het doden van dieren voor voedselconsumptie ethisch geaccepteerd is. Carnisme maakt het eten van dieren tot een gebruik, een gewoonte, iets ontastbaars wat buiten het individu bestaat: de sociale norm (Greenebaum, 2012II, p. 323). De overtuiging dat het eten van dieren en hun bijproducten als ethisch en gepast wordt aanvaard is verankerd in de traditionele overtuigingen en gebruiken van onder meer de westerse maatschappij (Bakker & Dagevos, 2010, p. 3; Joy, 2010). Gevolg hiervan is dat de westerse wereld van voedselconsumptie wordt gedomineerd door de standaard van dierlijke producten, (Edwards, 2013, p. 113; Greenebaum, 2012II, 310-311; Jabs et al., 2000, p. 377). De

oorsprong van dit dierconsumptie-dominerende karakter van de westerse samenleving kan worden herleid tot de continue aanwezigheid van de normatieve ideologie van het speciësisme. Ryder (1983) was de eerste die speciësisme uitwerkte vanuit de filosofie als een wijze van vooroordelen tegenover non-humane dieren waardoor een hiërarchie van discriminator en gediscrimineerde ontstaat. Ryder kenmerkt speciësisme als een sociaal geconstrueerde aanname: het gaat er niet om óf non-humane dieren daadwerkelijk minder zijn dan de mens, zolang dit idee van ongelijkheid wordt bevestigd binnen de samenleving, is het de werkelijkheid en is de ongelijke verhouding een feit, een sociaal feit (Cole & Morgan, 2011, p. 135). De normatieve aanname van het speciësisme biedt het individu als het ware een hiërarchische classificatie van de omgeving waarmee een sociale realiteit wordt gecreëerd (Greenebaum, 2012II;

(11)

McDonald, 2000, p. 3). Het speciësisme als sociaal feit wordt zichtbaar met het internaliseren van de classificaties, de regels van de werkelijkheid, kortom de sociale norm van het carnisme, die zich uiteindelijk uiten in het gedrag van het individu. En dit gedrag is het eten van dierlijke producten.

Als het eten van dierlijke producten een gevolg is van het internaliseren van het speciësisme, middels de norm van het carnisme, zou dit betekenen dat een onthouding van vleeseten wordt gezien als een persoonlijke en bewuste keuze in het afstand nemen van deze norm (Greenebaum, 2012II, p. 311; McDonald, 2000, p. 3). Vanuit de eerder besproken doorwerking van sociale normen in eetgedrag kan worden afgevraagd of ditzelfde geldt voor het eten van vlees. Immers, als de bewering dat het nuttigen van dieren een keuze is, zou dit betekenen dat zij die géén veganist zijn hier een keuze in hebben gemaakt. Echter, als het eten van dieren daadwerkelijk een sociale norm is, dan betekent dit juist dat het gedrag voortkomt vanuit een internalisering van de externe sociale structuren van het speciësisme waarbinnen het individu leeft en eet. De consumptie van dieren is daarmee niet een individuele bewuste gedraging, maar een gevolg van de belichaming van de sociale norm die voortkomt uit het speciësisme (Greenebaum, 2012II, p. 323; Hirschler, 2011, p. 167). Als tegenstanders van deze norm zijn ethische veganisten in het bijzonder een opvallende groep: hun persoonlijke motivatie baseert zich op het recht van dieren op een gelijke en ethische behandeling, waarmee zij de heersende hiërarchie tussen mens en dier betwisten. Ethisch veganisme gaat daarmee niet alleen in tegen de sociale norm van het carnisme, het betwist ook het sociale feit van het speciësisme (Cole & Morgan, 2011). Dit maakt ethisch veganisme tot niet slechts een individuele motivatie, noch tot enkel een gedraging die zichtbaar wordt binnen de sociale situaties wanneer er gegeten wordt (Hirschler, 2011; Jabs et al., 2000; Lindquist, 2013). Ethisch veganisme reikt een stap verder dan de persoonlijke en directe sociale omgeving, en krijgt ook vorm binnen de maatschappelijke dimensie van sociale feiten en normen.

2.3 Het heersende beeld van veganisme

Het besef dat de motivaties van ethisch veganisme zowel ingaan tegen de westerse norm van de dierconsumptie als tegen de gedachtes die hier aan ten grondslag liggen, biedt context om het heersende beeld van veganisme binnen de westerse samenleving te kunnen duiden. De eerder genoemde antropologische benadering door Fischler (1988, p. 277) van de dualistische aard van de belichaming van voedsel in het individu, namelijk

(12)

sociologisch en fysiologisch, vormt hierbij het uitgangspunt. Anders dan de binnen de natuurwetenschappen aanwezige neiging om voedsel te zien als iets dat de mens voedt, iets dat een fysieke impact heeft op het lichaam, biedt een sociaalwetenschappelijke benadering op het innemen van voedsel de mogelijkheid om het te benaderen als de belichaming van een wereldkijk. Vanuit deze benadering kan worden begrepen dat de belichaming van dierlijke producten een aspect vormt van de identiteit (Fischler, p. 279). Hogg & Reid (2006, p. 9) verklaren dit aan de hand van de doorwerking van gedeelde sociale normen op de constructie van de collectieve identiteit. Door sociale normen te delen, karakteriseren zij die deze norm naleven het gedrag van de groep waarmee deze norm wordt gedeeld (Tajfel & Turner, 1979, p. 4; Versluys, 2007, p. 90). Met de belichaming van voedsel wordt het individu opgenomen in de groep die dezelfde belichaming praktiseert (Fischler, p. 281). In de praktijk van dierconsumptie betekent dit: zij die de norm van carnisme praktiseren, bepalen dat dit de norm is en daarmee een aspect waarop een gedeelde identiteit kan worden geconstrueerd. Tegelijkertijd definieert deze normaanduiding echter ook dat wat buiten de norm ligt: de ander. Ofwel, doordat er een gedeelde groepsidentiteit is waar men toe kan behoren middels het doen gelden van exact dat wat gegeten wordt, wordt op dezelfde manier ook de groepsidentiteit bepaald door het verschil hierin met anderen: otherness (Fischler, p. 280; Hogg & Reid, p. 10). In het geval van dierlijke consumptie betekent dit dat de belichaming van het eten van dierlijke producten tegelijkertijd ook diegene definieert die niet dierlijke producten eet. De belichaming van eetgedrag gaat daarmee voorbij aan de fysiologische handeling, en geeft betekenis aan de essentie, de natuur, de positionering van het individu in zijn omgeving, ofwel: diens identiteit (Fischler, p. 281). Jabs et al. (2000) gaan door op dit idee van het absorberen van eetgedrag als een wijze van het absorberen van een identiteit door te illustreren hoe veganisme inderdaad wordt gepositioneerd als een deviant gebruik binnen de dominante cultuur van dierconsumptie. Doordat ethisch veganisme zich niet alleen afzet tegen de sociale norm van dieren eten, maar zich ook verzet tegen de aanname van het speciësisme, profileert het zichzelf als een minderheid ten opzichte van de dier-consumerende meerderheid, die de norm van het carnisme deelt (Edwards, 2013). Ethisch veganisme lijkt daarmee onlosmakelijk verbonden te raken aan het imago van normafwijkende en minderheid (Hirschler, 2011, p. 162; Jabs et al., 2000, p. 390).

Nu het imago van ethisch veganisme te begrijpen valt als een gevolg van

(13)

Immers, stereotyperingen staan bekend als de gedeelde aannames van een groep ten opzichte van een andere groep, in dit geval de collectieve norm van het carnisme ten opzichte van het ethisch veganisme als afwijking van deze norm (Hogg & Reid, 2006, p. 11). Vanuit fenomenologisch perspectief omschrijft Edwards (2013, p. 121) een veel voorkomende stereotypering van veganisten dat zij stellig zijn in hun politieke en maatschappelijke visie en de dominante cultuur van dierconsumptie actief zouden veroordelen en veranderen. Antropologisch onderzoek van Guerin (2014, p. 6) vult dit aan met stereotypes van veganisme als onnatuurlijk, restrictief, gebrekkig en fanatiek. Overtuigingen die met veganisme te maken hebben worden gezien als radicaal, waanzin of onmogelijk (Guerin, 2014, p. 31). Dit maakt dat veganisten worden afgeschilderd als betogend en vijandig (Guerin, 2014, p. 28). Taalgebruik en communicatie blijken van grote invloed te zijn op de perceptie van veganisme. Zo merkten Sneijder & Molder (2009) op dat online taalgebruik rondom veganisme vaak de associatie wekt dat het strikt, moeilijk vol te houden, tijdrovend en extreem is. Cole (2008) laat zien dat ook binnen de algehele lijn van sociaal wetenschappelijk onderzoek veganisme vaak wordt besproken in het stereotype van ascetisme, de strenge onthouding van genot. Dit denigrerende taalgebruik echoot door in de media waar woorden als ‘bizar’, ‘fervent’ en ‘belachelijk’ worden gebruikt in relatie tot veganisme (Cole & Morgan, 2011, p. 141). Als gevolg van deze opeenstapeling aan stereotyperingen onderscheiden sociologen Cole en Morgan (2011) de zogenoemde vegafobie: een vertekend beeld van veganisme en veganisten als vijandig en ascetisch.

Al deze negatieve associaties en stereotyperingen kunnen worden gezien als een gevolg van het normafwijkende imago van veganisme binnen het sociaal heersende feit van het speciësisme (Jabs et al., 2000; Lindquist, 2013). Wanneer aan deze normafwijkende eigenschap een kenmerk, status of toestand wordt toegewezen die afdoet aan de reputatie van het individu wordt dit getypeerd als een stigma (Bresnahan et al., 2016, p. 4; Goffman, 1963, p. 3). Het anders-zijn, hoewel slechts op die enkele eigenschap, is datgene wat prominent naar voren komt en dat het individu in diskrediet brengt (Goffman, 1963, p. 5). Wat betreft ethische veganisten betekent dit dat hun gedrag van geen dierlijke producten eten devieert van wat er vanuit de sociale omgeving van hen wordt verwacht. Hiermee lijkt het een fundament van het eerder geïllustreerde heersende beeld van veganisme te zijn gevonden. Immers, veganistisch eten wijkt af van de norm, en wordt daarmee gekenmerkt met de genoemde stereotyperingen en negatieve associaties. Veganistisch eten en dus veganisme is daarmee niet enkel meer een

(14)

gedraging, het is een minderheid met een status die een overheersend slechte naam met zich meedraagt (Bresnahan et al., 2016; Doyle, 2016, p. 787; Greenebaum, 2012II;

Lindquist, p. 5-6).

2.4 Veganisme en identiteit

Het stigma dat op veganisme ligt wordt met name zichtbaar in de aanwezigheid van anderen, zoals in sociale situaties waarbij gegeten wordt (Hirschler, 2011; Jabs et al., 2000; Lindquist, 2013). De positionering van het stigma binnen de maatschappelijke structuur enerzijds en de sociale omgeving anderzijds valt te begrijpen vanuit de relationele notie van identiteit (Hall, 1995). De heersende opvatting van identiteit is gebaseerd op het idee dat de identiteit van het individu een volledig gecentreerde en verenigde kern heeft waarin het vermogen tot rede, bewustzijn en actie schuilt (Hall, 1995, p. 597; Versluys, 2007, p. 90;). Deze kern is inherent aan het individu sinds diens ontstaan en blijft in de ontwikkeling van het individu onveranderlijk van essentie. Echter, deze essentie, “the real me” (Hall, p. 597), staat niet op zichzelf, maar in relatie tot wat buiten deze kern ligt (Davies & Harré, 1990 [2007], p. 93). Het is de continue interactie tussen de essentie van de zelf en de ander, dat wat buiten het individu ligt: de samenleving, het sociale, de culturele wereld, wat uiteindelijk de identiteit van het individu construeert. Dit komt doordat de interactie verschillen aan de oppervlakte legt die bijdragen aan de constructie van identiteit: “Identities are constructed through, not outside, difference” (Hall, 1996, p. 4). De aanwezigheid van de ander, juist dat wat het individu niet is, draagt dus bij aan de identiteit van het individu “[…] it is only through the relation to the Other, the relation to what it is not, to precisely what it lacks [..] that the […] identity can be constructed” (Hall, 1996, p. 4). Deze interactieve, of relationele notie van identiteit maakt dat identiteit niet een opzichzelfstaand begrip is, maar onlosmakelijk verbonden is met de het sociale, met het andere. Identiteit is daarmee de verbinding van de afstand tussen de inwendige kern van het individu en de uitwendige publieke wereld (Hall, 1995, p. 597). In het geval van veganisten betekent dit dat de aanwezigheid van anderen, van zij die wél dieren consumeren, het anders-zijn van de veganist benadrukt (Lindquist, 2013, p. 4). De eerder nog onzichtbare deviante eigenschap van de veganist wordt benadrukt in interactie met de ander. Kortom, het eerder genoemde stigma wordt zichtbaar op het moment dat het gedrag van de veganist daadwerkelijk afwijkend is van de norm. Op deze manier draagt het stigma bij aan het proces van otherness, het benadrukken van de ander, om zo de eigen identiteit te

(15)

construeren (Lindquist, 2013, p. 4): “We are what we are because they are not what we are” (Versluys, 2007, p. 90).

De interactieve notie van identiteit hangt samen met de veranderlijke aard van identiteit. De sociale context waarmee het individu interacteert is gebonden aan de dynamiek en veranderlijkheid van de samenleving. Dit maakt dat de identiteit ook onderhevig is aan de continue verandering van de culturele systemen waarin het zich begeeft (Hall, 1995, p. 599-600). Het gevolg is dat het individu geen “fixed, essential, or permanent identity” is, maar continu transformeert en fluctueert (Hall, 1995, p. 598). Identiteit kan dus meervoudig en gefragmenteerd zijn (Hall, 1996, p. 3). Voor ethische veganisten betekent dit dat zij in interactie met eters van dierlijke producten deviant zijn, maar dat hun gedrag in interactie met andere ethische veganisten juist kan gelden als de norm (Greenebaum, 2012I, p. 131; Hogg & Reid, 2006, p. 10; Lindquist, 2013, p. 4). Bovendien verbreedt deze notie van identiteit ook de veganistische identiteit voorbij enkel het eetgedrag, en brengt het in relatie tot andere identiteitsmarkers. Zo wordt het consumeren van dierlijk vlees veelal binnen de westerse geschiedenis geassocieerd met mannelijkheid (Rothberger, 2013; Ruby & Heine, 2011). Een reden waarom feministe Carol Adams (1990) pleit voor het doorbreken van wat zij de patriarchale symboliek van het vleeseten noemt om zo de, in haar woorden, cultureel ingebakken intersectionele onderdrukking te ondermijnen. Hiermee doelt Adams (1990, p. 304) op de overlap die zij ziet tussen de objectificatie, onderdrukking en consumptie van dieren enerzijds en de seksuele onderdrukking van vrouwen anderzijds: “in a patriarchal, meat eating world, animals are feminized and sexualized; women are animalized.” Gender identiteit lijkt daarmee onontkoombaar verbonden te zijn aan voedselconsumptie (Turner, Ferguson, Craig, Jeffries & Beaton, 2013). Op deze manier zijn ook etniciteit en sociaaleconomische klasse belangrijke identiteitsmarkers van het veganisme: veel veganisten zijn blank, hoogopgeleid, jong, hebben veelal een bovenmodaal inkomen en wonen in de stad (Dagevos et al., 2012; Harper, 2010; Schyns, 2016; Slocum, 2010). Kortom, met de relationele en veranderlijke aard van de veganistische identiteit valt de intersectionaliteit, het doorkruizen van verschillende sociale categorieën zoals gender en etniciteit en klasse, haast niet te ontkennen.

Het stigma op veganisme verandert mee met de onvaste aard van de veganistische identiteit: wanneer veganisme met diens identiteitsmarkers als afwijkende minderheid wordt ervaren, komt het meer aan de oppervlakte te liggen, maar wanneer het veganistische gedrag past binnen wat sociaal geaccepteerd is, blijft het op de

(16)

achtergrond (Hogg & Reid, 2006, p. 10; Lindquist, 2013, p. 6). Op deze manier krijgt veganisme ook vorm binnen de sociale structuur. Voor de identiteit van de ethische veganist betekent dit dat deze mee verandert met de mate waarin veganisme als afwijkende minderheid wordt ervaren door de sociale omgeving. Immers, als de veganistische leefstijl meer verschuift richting wat sociaal erkend is als een gepaste gedraging binnen de norm, dan zal het gedrag als minder afwijkend worden ervaren en meer tot een gedraging van de meerderheid gaan behoren. Het gevolg is dat er een verschuiving of zelfs geen sprake meer is van otherness. Het stigma kan daarin mee bewegen of wellicht verdwijnen, waarmee het beeld dat veganisme met zich meedraagt ook verandert (Hall, 1995, p. 598; Lindquist, p. 16).

2.5 Veganisme in Nederland

Hoewel harde cijfers ontbreken, duidt verschillend sociologisch en voedings-wetenschappelijk onderzoek op een toenemende populariteit aan veganisme binnen de westerse maatschappij (Doyle, 2016, p. 777; Greenebaum, 2012I, p. 310; Greenebaum, 2012II, p. 137; Urban & Vogel, 2015). Waar veganisme vooral in Amerika al voor zeker

twintig jaar zichtbaar is, neemt het in Nederland pas in de afgelopen drie tot vijf jaar toe (Dagevos et al., 2012; NVV, 2016). Ofschoon het eten van dierlijke producten nog steeds een normale zaak is binnen een westerse samenleving als Nederland, valt niet meer te ontkennen dat het minderen of schrappen van dierlijke producten uit het dieet ook tot een vanzelfsprekendheid begint te raken. Het normaliseren van het veganisme binnen de westerse maatschappij wordt binnen de voeding- en samenlevingsweten-schappen het mainstreamen van veganisme genoemd, wat betekent dat veganisme verschuift naar de mainstream (Doyle, 2016). Deze mainstream wordt bepaald door de cultureel samengestelde wereldkijk, in dit geval de classificatie van het speciësisme, en wordt gevormd door reclame, mode, mond-tot-mond verhalen en met name de media (Papaoikonomou, Cascon-Pereira, & Ryan; 2016, p. 225-226). Het mainstreamen van veganisme is dus de verschuiving in de mediaweergave van veganisme. Waar veganisme eerst werd neergezet als iets sufs, wordt het vandaag de dag veelal weergegeven als iets aantrekkelijks: veganisme beweegt van minderheid naar mainstream (CBS News, 2011; Doyle, 2016). Het mainstreamen van veganisme doet de media door het veganisme te plaatsen binnen een breder te herkennen trend in de westerse maatschappij: die van het toenemende bewust en gezond consumeren (Papaoikonomou et al., 2016; Schyns, 2016). De media bespreken veganisme binnen de consumeertrend van gezondheid, persoonlijk

(17)

welzijn en bewustzijn van het lichaam, wat het steeds zichtbaarder maakt binnen de westerse maatschappij (Doyle, 2016; Larsson et al., 2003, p. 65; Schyns, 2016, p. 72; Smeets, 2016, p. 51; Urban & Vogel, 2015). De weergave van veganisme vanuit deze trend stimuleert een groei van het aantal veganisten met een gezondheidsmotivatie (Lindquist, 2013, p. 3; Iacobbo & Iacobbo, 2006, p. 39). Hoewel Papaoikonomou et al. (2016) ook een groei zien in ethisch consumentisme, zien zij dit niet als een gevolg van de mediaweergave. Dit sluit aan bij de eerdere bevindingen van Cole en Morgan (2011) dat de media de ethische motivatie onderbelicht laten. Anders dan de ethische motivatie vraagt de gezondheidsmotivatie vanuit de trend van gezondheidsbewust consumeren om vermindering, en niet totale ontzegging van dierlijke producten. In Nederland is dit terug te zien in het zogenoemde consuminderen, wat “wil zeggen dat men binnen de eigen leefstijl het consumptieniveau vermindert” (Schyns, 2016, p. 29). Of zelfs meer specifiek, het vleesminderen: het minderen in de vleesconsumptie (Dagevos et al., 2012). Ook het Sociaal Cultureel Planbureau (Schyns, 2016) is het niet ontgaan dat het aantal veganisten in Nederland toeneemt onder de trend van bewust en gezond consumeren. Hoewel Schyns (2016, p. 16) een toename aan veganisme herkent in Nederland, komt deze zelden voort vanuit de overtuiging van het maatschappelijk bewust en ethisch consumeren: het gedrag waarbij consumenten “zich in hun consumptieve keuzes laten leiden door politieke, ethische of ecologische overwegingen.” De toename van veganisme in Nederland is dus met name een resultaat van het toenemende aantal health veganisten, wat ethische veganisme nog steeds tot nichegedrag maakt (Schyns, 2016, p. 39)

In lijn met de eerder besproken doorwerking van de dominante norm van dierconsumptie op het imago van veganisme als zijnde de deviante minderheid, valt af te vragen welke gevolgen de toename aan health veganisme heeft op het stigma dat op ethisch veganisme ligt. Immers, binnen de consumeertrend van gezondheid kan het beeld van veganisme zoals het nu zichtbaar wordt binnen de westerse cultuur wellicht anders worden ervaren dan voorheen (Greenebaum, 2012I, p. 134). Als veganisme daarmee meer tot de mainstream gaat behoren, betekent dit dat het imago van veganisme als de afwijkende minderheid, en daarmee het stigma, kan veranderen (Doyle, 2016, p. 777). Vanuit het uitgangspunt dat het stigma op veganisme een belangrijk aspect vormt van de identiteit van de ethische veganist, kan worden afgevraagd welke gevolgen de verandering in het gestigmatiseerde beeld van veganisme heeft voor de identiteit van de ethische veganist (Papaoikonomou 2016 , p. 223).

(18)

2.6 Interdisciplinariteit

Uit het theoretisch kader is gebleken dat de drie thema’s van dit onderzoek, ethisch veganisme, identiteit en het heersende beeld van veganisme, in onderling verband met elkaar staan. Dit volgt uit de interdisciplinaire benadering van ethisch veganisme als levensstijl, wat de complexe, afhankelijke en veranderlijke aard van ethisch veganisme blootlegt. Het resultaat hiervan is dat, zoals het theoretisch kader illustreert, ethisch veganisme zichtbaar is op een persoonlijke, sociale en maatschappelijk dimensie. De antropologische benadering (Fischler, 1988) dat het innemen van voedsel een belichaming is van de maatschappelijke regels, biedt overeenkomst met het sociologisch perspectief op de internalisering van sociale feiten en diens bijhorende sociale normen, in dit geval het speciësisme en het carnisme (Durkheim, 1895; Joy, 2010). Op basis van deze conceptuele integratie voegt het sociologische perspectief van sociale feiten en sociale normen een nieuwe benadering toe aan de positie van ethische veganisten binnen de westerse maatschappij: die als normafwijkende minderheid. Ten slotte is het dit norm-deviante karakter van ethisch veganisme als levensstijl waarmee de identiteit van de ethische veganist kan worden begrepen: als een veranderlijke, contextueel en norm-afhankelijke constructie (Hall, 1995). Dankzij de interdisciplinaire benadering van ethisch veganisme als levensstijl en de drie dimensies die hieruit volgen toont dit onderzoek de interdependentie aan tussen de dynamiek van de identiteit van de ethische veganist en het heersende beeld van veganisme. De interdisciplinaire benadering van ethisch veganisme als levensstijl biedt dus uiteindelijk de mogelijkheid om de drie hoofdthema’s van dit onderzoek tot elkaar te verhouden (Menken & Keestra, 2014).

(19)

Hoofdstuk 3. Probleemstelling

3.1 Doelstelling

Uit het theoretisch kader blijkt dat otherness een belangrijke maatstaf is van identiteit. Binnen de dominante westerse norm van dierconsumptie is de ethische veganist een normafwijkende minderheid. Dit benadrukt het anders-zijn en construeert de identiteit van de ethische veganist (Greenebaum 2012II; Hall, 1995; Joy, 2010; Lindquist; 2013). De bijkomende stereotyperingen van veganisme als een abnormale, activistische, extreme en moraliserende levensstijl leggen een stigma op veganisme, wat de norm-deviante positie van veganisten bevestigt (Bresnahan et al., 2016; Goffman, 1963; Greenebaum, 2012II). Hoewel de invloed van de sociale norm op otherness en stigma en daarmee op de identiteit van ethische veganisten van belang blijkt te zijn, ontbreekt deze benadering binnen eerder onderzoek naar de veranderende beeldvorming van veganisten en de invloed daarvan op identiteit. Dat binnen de westerse cultuur het stigma van veganisme bijdraagt aan de identiteit van de ethische veganist doet afvragen welke gevolgen de opkomst van health veganisme heeft voor de identiteit van de ethische veganist. Is veganisme nog wel normafwijkend als steeds meer mensen veganist zijn? En als dat zo is, heeft dit gevolgen voor het stigma van veganisme? En beïnvloedt een verandering van het beeld van veganisme vervolgens de identiteit van de ethische veganist? Kortom, als het stigma op veganisme als gevolg van het norm-deviante karakter een belangrijke bijdrage levert in het formuleren van de identiteit van de ethische veganist, hoe beïnvloedt de toename van het aantal veganisten vanuit health veganisme deze werking? Gezien het gebleken verschil tussen ethisch veganisme en

health veganisme (Singer, 1995) is het doel van dit onderzoek het achterhalen hoe

ethische veganisten hun identiteit ervaren tegen de achtergrond van het veranderende beeld van veganisme in Nederland. Dit onderzoek benadrukt daarmee de samenhang tussen ethisch veganisme, de identiteit van de ethische veganist en het heersend maatschappelijk beeld tegen de achtergrond van het sociaalwetenschappelijk geschetste kader van sociale normen (Durkheim, 1985; Fischler, 1988).

3.2 Onderzoeksvragen

Om te onderzoeken hoe ethische veganisten hun identiteit ervaren tegen de achtergrond van de recente groeiende populariteit van het health veganisme in Nederland worden de volgende hoofd- en deelvragen gesteld:

(20)

Hoe ervaren ethische veganisten hun identiteit binnen het veranderende beeld van veganisme in Nederland?

1) Hoe verhoudt het volgen van een veganistische levensstijl zich tot de identiteit van de ethische veganist?

Omdat gebleken is dat het belichamen van eetgedrag een belangrijk aspect vormt voor de identiteit van het individu (Fischler, 1988), richt de eerste deelvraag zich op veganisme als levensstijl. Met deze vraag wordt gekeken in hoeverre de veganistische levensstijl vanuit ethische motivaties een rol speelt in de identiteit van de ethische veganist. Dit wordt gedaan aan de hand van twee sub-deelvragen:

a. Wat is de veganistische levensstijl volgens de ethische veganist?

Deze sub-deelvraag gaat in op ethisch veganisme als levensstijl. Hierbij wordt ingegaan op de persoonlijke (Larsson et al. 2003; McDonald, 2000), sociale (GreenebaumI; Hirschler, 2011; Jabs et al. 2000) en maatschappelijke dimensie (Cole & Morgan, 2011; Lindquist, 2013) zoals volgde uit de interdisciplinaire benadering van het concept.

b. Hoe omschrijven ethische veganisten hun identiteit in relatie tot deze levensstijl?

Deze sub-deelvraag richt zich specifiek op de ervaringen van ethische veganisten wat betreft de verhouding tussen hun levensstijl en hun identiteit. Gebaseerd op de relationele en situationele notie van identiteit staan met het beantwoorden van deze vraag sociale interactie, intersectionaliteit, meervoudigheid en fragmentatie van identiteit centraal (Hall, 1995; 1996). De vraag richt zich daarmee op de inkadering van de identiteit van de ethische veganist ten opzichte van de sociale norm (Joy, 2010; Durkheim, 1985). De bevindingen uit deze twee sub-deelvragen geven een antwoord op de eerste deelvraag.

2) In hoeverre ervaren ethische veganisten verschil tussen het huidige en het vroegere beeld van veganisme in Nederland?

Deze vraag geeft inzicht in hoe ethische veganisten denken dat hun omgeving veganisme ziet. ‘Vroeger’ refereert hier naar de periode voordat de ethische veganisten een groeiende populariteit van health veganisme in Nederland ervoeren. Met deze vraag wordt dieper ingegaan op het imago van veganisme als extreem, activistisch, abnormaal en veroordelend (Cole & Morgan, 2011; Edwards, 2013, Guerin, 2014). Dit imago wordt vervolgens geplaatst binnen het huidige beeld van veganisme, zoals ethische veganisten dat ervaren tegen de achtergrond van de groei van health veganisme in

(21)

Nederland (Schyns, 2016). De ervaringen van de ethische veganist met de mainstream voedselcultuur, health veganisme en die hierop inspelende media en commercie binnen de westerse maatschappij staan hierbij centraal (Cole & Morgan, 2011; Papaoikonomou et al., 2016).

3.3 Relevantie

In de afgelopen vijftien jaar is een gedegen wetenschappelijk kader opgebouwd rondom veganisme. De opdeling in health veganisme en ethisch veganisme wordt hierbinnen regelmatig benoemd, maar de invloed hiervan op de identiteit hebben alleen Greenebaum (2012I; 2012II) en Lindquist (2013) onderzocht. Greenebaum (2012I; 2012II) beperkt zich in het bespreken van identiteit tot authenticiteit en impressie management en Lindquist (2013) verdiept zich met name in stigma. In beide onderzoeken blijft de wisselwerking tussen identiteit het (niet) internaliseren van het heersende speciësisme en de hieruit resulterende sociale norm van dierconsumptie onderbelicht. Uit de literatuur is echter gebleken dat een situatie van norm-deviant gedrag, zoals sprake is bij veganisme, ook bepalend is in de constructie van identiteit. Dit onderzoek focust zich daarom op het heersende beeld van veganisme binnen de integratie van de sociologische en antropologische benadering van het internaliseren van de sociale norm van dierconsumptie: het carnisme. Dit geeft de mogelijkheid om de bijkomende stereotyperingen en het uiteindelijk stigma van veganisme vanuit een nieuwe invalshoek te bekijken: als een gevolg van norm-deviant gedrag. Vanuit deze benadering van ethisch veganisme als zowel sociaal feitelijk- als normafwijkend geeft dit onderzoek uiteindelijk een nieuwe invalshoek op de identiteitsvorming van de ethische veganist en de invloed van het maatschappelijk heersend beeld van veganisme hierop (Papaoikonomou et al,, 2016, p. 227). Binnen de bredere literatuur levert dit onderzoek daarmee een bijdrage aan het debat rondom identiteitsconstructie en de invloed die beeldvorming vanuit sociale normen hierop heeft zoals omschreven door Hogg en Reid (2006) en Versluys (2007).

Zoals eerder gezegd vormt de ethische motivatie van het veganisme het oorspronkelijke uitgangspunt van de levensstijl waarop het maatschappelijk beeld van veganisme is gebaseerd. Onder het groeiend aantal veganisten vanuit gezondheidsovertuiging in Nederland lijkt dit primaire uitgangspunt naar de achtergrond te raken, terwijl dit de motor achter de levensstijl is (NVV, 2016). Doordat dit onderzoek zich specifiek richt op ethische veganisten die de groei van het aantal

(22)

veganisten in Nederland hebben meegemaakt, zet dit onderzoek het belang van de ethische motivatie voor het bestaan van veganisme op de kaart. In de bredere zin draagt dit onderzoek bij aan het aansporen tot nadenken over het maatschappelijk belang van veganisme. Veganisme levert voordelen op voor de gezondheid wat betreft de preventie en behandeling van gezondheidsproblemen. Daarnaast voorkomt veganisme onnodig instrumenteel gebruik en discriminatie van dieren en is het op veel milieuproblemen zoals klimaatverandering en water-, bodem- en luchtvervuiling het antwoord (Bakker & Dagevos, 2010; Hirschler, 2011, p 158; Smeets, 2016).

(23)

Hoofdstuk 4. Methode

4.1 Onderzoeksstrategie

Dit onderzoek bespreekt veganisme als een levensstijl die betekenis geeft aan de wereldkijk van ethische veganisten. Deze benadering van veganisme sluit aan bij een fenomenologische epistemologie, waarbij de nadruk ligt op de ervaring, betekenis, interpretatie en invulling dat het individu geeft aan de wereld, wat resulteert in een bepaalde gedraging, in dit geval het veganisme (Bryman, 2001, p. 28-30). Het onderzoek heeft daarmee een interpretatieve insteek. Dat het onderzoek uitgaat van de invloed die de veranderlijkheid van het beeld van veganisme heeft op identiteit maakt het onderzoek van constructivistische aard (Bryman, p. 33). Vanuit deze epistemologie en ontologie volgt een kwalitatieve onderzoeksstrategie (Bryman, p. 380). De kwalitatieve aard van het onderzoek dient het inductieve doel om vanuit de meningen en ervaringen van de respondenten inzicht te krijgen in de identiteit van ethische veganisten binnen de groei van het aantal health veganisten in Nederland.

4.2 Onderzoeksdesign

Dit onderzoek richt zich op de ervaringen en meningen van expliciet ethische veganisten in Nederland. Deze verdieping in een specifieke gemeenschap maakt het onderzoek tot een casestudy (Bryman, 2001, p. 66). Gezien de vraag naar de ervaring van een verandering, had een longitudinaal onderzoek optioneel geleken. Het onderzoek richt zich echter op een verandering die nog gaande is: de huidige groei van het aantal veganisten in Nederland. De nadruk ligt dus niet op het vaststellen van de verandering zelf, zoals longitudinaal onderzoek nastreeft. Dit onderzoek streeft naar een gedetailleerde toelichting van hoe de ethische veganisten deze verandering ervaren, wat een casestudy tot het gepaste onderzoeksdesign maakt.

4.3 Onderzoeksmethodes

Ethische veganisten worden met dit onderzoek benaderd als een afwijkende minderheid in hun eetgedrag, wat hen reduceert tot een groep. Om de respondenten aan te spreken op dit gevoel van verbondenheid bestaat de dataverzameling deels uit focusgroepen. Met het houden van een focusgroep wordt het gevoel van veiligheid en affiniteit om te spreken over het onderwerp gestimuleerd. Dit is met name van belang gezien het eerder besproken onbegrip en weerstand die ethische veganisten blijken te ervaren vanuit hun sociale omgeving. Naast de ervaringen en ideeën die de respondenten delen over het

(24)

uitdragen van veganisme binnen een maatschappij die hen wegzet als deviante groep, biedt het afnemen van een focusgroep ook inzicht in de wijze waarop de zij hun ethische levensstijl uitdragen in interactie met anderen (Bryman, 2001, p. 501-502). Om ook de persoonlijke dimensie van de veganistische levensstijl te bevragen worden de focusgroepen aangevuld met semigestructureerde interviews (zie bijlage 10.1). Waar de focusgroepen meer ruimte bieden voor inzicht in groepsdynamiek en discussie, dienen de interviews voor verdieping, structuur en toelichting van eerder belangrijk gebleken thema’s (Bryman, p. 318 & p. 517; Kitzinger, 1995, p. 299-300).

4.4 Operationalisering

Dit onderzoek gaat uit van drie concepten: ethisch veganisme, identiteit en het heersend beeld van veganisme (zie bijlage 10.2). Het eerste concept is opgedeeld in drie dimensies: de persoonlijke-, directe sociale- en maatschappelijke omgeving (zie bijlage 10.2.1). Binnen de persoonlijke dimensie zijn het de normen, waarden en principes: de wereldkijk, van de veganist die een indicatie geven van veganistische levensstijl. Hiervoor wordt in de interviews gevraagd naar de motivaties, de persoonlijke definitie van veganisme, de achterliggende principes en een omschrijving van de eigen veganistische levensstijl, indicatoren die volgen uit onderzoek van Breadsworth & Keil (1992), Greenebaum (2012I) en Hirschler (2011). Met het in kaart brengen van de sociale dimensie gaat het om de verwachte en daadwerkelijke reacties, het aangaan van sociale relaties, de manier van communiceren praktiseren van ethisch veganisme. Deze indicatoren vormen de thematische richtlijnen in de interviews. De sociale dimensie heeft een weerslag in de wijze waarop ethisch veganisme wordt ontvangen door de maatschappelijke context van het speciësisme en de samenhangende dominante norm van het dierconsumptie. De maatschappelijke dimensie van ethisch veganisme wordt daarom bevraagd middels de indicatoren: classificatie en hiërarchie van het speciësisme, en de veganistische wereldkijk (anti-speciësisme), de norm van dierconsumptie en het internaliseren van deze norm (Cole en Morgan, 2011; Greenebaum, 2012II; Hirschler, 2011; Joy 2010).

Gebaseerd op de relationele en situationele notie van identiteit zoals volgt uit de theorieën van Hall (1995; 1996), is het tweede concept, identiteit, aangeduid in twee gelijknamige dimensies (zie bijlage 10.2.2). De situationele dimensie wordt bevraagd door in te gaan op situaties wanneer een ethische veganist zich meer of minder veganist voelt, de veranderlijke en gefragmenteerde (intersectionele) aard hiervan en de

(25)

meervoudigheid van identiteit door te bespreken in hoeverre veganisme bepaalt wie jij bent als persoon en door te vragen of je veganist bent, of veganistisch leeft (Guerin, 2014; Lindquist, 2013), zie bijlage 10.1. De relationele dimensie van identiteit wordt vervolgens bevraagd door de identiteit van de ethische veganist te relateren aan de ander. Dit uit zich in de indicatoren stereotypes, sociale interactie en confrontatie, het gevoel een normafwijkende minderheid te zijn en anders-zijn (otherness) en tot een collectieve groep gereduceerd te worden en ten slotte het ervaren van het stigma (Goffman, 1963) dat op veganisme ligt als zijnde extreem, activistisch, veroordelend en vijandig zoals omschreven door Bresnahan et al. (2016), Cole & Morgan (2011), Edwards (2013) en Guerin, (2014).

Het heersende beeld van veganisme is ten slotte opgedeeld in drie dimensies (zie bijlage 10.2.3). Health veganisme wordt besproken aan de hand van de indicatoren gebaseerd op onderzoek van Greenebaum (2012I) en Lindquist (2013): veganisme als een plant-based dieet en een individuele gezondheidsmotivatie. De dimensie toename wordt besproken op basis van de opkomende zichtbaarheid van veganisme zoals gesignaleerd door NVV (2016) en Schyns (2016). Het bespreken van veganisme in de media, horeca en commercie, een groeiende bekendheid en de trend van het maatschappelijk bewust consumeren zoals genoemd door Schyns (2016) zijn hierbij de indicatoren. Uiteindelijk bespreekt dit onderzoek het heersende beeld van veganisme binnen de kaders van Nederland. Deze wordt aangeduid met de indicatoren mainstream voedselcultuur, de norm van dierconsumptie, en het beeld van veganisme zoals de ethische veganist er zelf naar kijkt, en zoals hij verwacht dat anderen er naar kijken (Greenebaum, 2012II; Hirschler, 2011).

4.5 Respondentengroep en –werving

De hoofdvraag van dit onderzoek tracht de ervaringen van de identiteit van de ethische veganist binnen het veranderende beeld van veganisme in Nederland te achterhalen. Volgens de literatuur is deze verandering zichtbaar sinds circa 2012. Om deze verandering te kunnen hebben meegemaakt moesten de respondenten dus gemiddeld vijf jaar of langer ethisch veganist zijn in Nederland (Breadsworth & Keil, 1992, p. 261). Het gebeurt vaker dat veganisten eerst vegetariër zijn en pas later beseffen dat veganisme meer in lijn ligt met hun waarden en achterliggende gedachte die zij als vegetariër hebben (McDonald, 2000, p. 15-16). Daarom werden ook veganisten geworven die korter dan vijf jaar veganist waren, maar die in de tijd daarvoor wel al

(26)

vegetariër waren. Omdat het onderzoek zich richtte op een breed maatschappelijk beeld, was het onderzoek niet gebonden tot een specifieke locatie of demografisch kenmerk. Sterker nog: gezien de intersectionaliteit van de veganistische identiteit was een diverse respondentengroep wat betreft gender, leeftijd en woonplaats wenselijk (Kitzinger, 1995, p. 300). De primaire harde voorwaarde bleef echter dat de respondent ethisch veganist is (zie bijlage 10.3).

Het geoogde respondentenaantal was vijftien tot twintig respondenten. Dit om de twee focusgroepen overzichtelijk en efficiënt te laten zijn, maar ook groot genoeg voor het ontstaan van bruikbare data. Met dit aantal werd gestreefd om de hoeveelheid aanvullende interviews voldoende te laten zijn om zowel de onbehandelde thema’s uit de focusgroepen te kunnen uitdiepen als de diversiteit van de respondentengroep te bevorderen. Voor de respondentenwerving werd er gebruik gemaakt van non-probability

sampling. Een eerste ingang was via convenience sampling waarbij werving verliep via

bestaande contacten en ingangen via kennissen of platforms voor veganisten (Bryman, 2001, p. 201; Greenebaum, 2012I; Greenebaum, 2012II, p. 312). Na het verkrijgen van de eerste contacten met mogelijke respondenten, verliep verdere respondentenwerving via hun kennissennetwerk middels snowball sampling (Bryman, p. 202).

4.6 Dataverwerking en –analyse

De data-analyse bestond uit grounded theory. Dit valt terug te zien in de focus van het onderzoek op de ervaringen en meningen van de ethische veganisten zelf. Hiervoor werd gebruikt gemakt van een thematische analyse, om zo nieuwe door de respondenten voorgedragen thema’s te kunnen ontdekken die buiten de thema’s lagen die uit de literatuur volgden (Bryman, 2001, p. 578-580). Om de thema’s te kunnen formuleren werden eerst de twee focusgroepen in combinatie met zeven interviews afgenomen. Deze werden getranscribeerd en gecodeerd (zie bijlage 10.4 en 10.5). De codering verliep eerst via een open codering van specifieke observaties. Vervolgens werden meer algemene oorzaken, patronen en interacties hiertussen getracht te vinden middels axial

coding (Bryman, p. 569). Ten slotte werden thema’s die relevant bleken en vaker dan

verwacht werden aangehaald, maar niet onder de voorafgaande dimensies en indicatoren vielen, gedefinieerd als nieuwe thema’s. Deze werden vervolgens in de laatste twee interviews besproken. Uiteindelijk werden op een inductieve werkwijze de concrete observaties en meer algemene patronen gerelateerd aan de abstracte concepten en theorieën uit het theoretisch kader middels de analytische matrix van Lund (2014).

(27)

4.7 Ethische verantwoording

De voornaamste ethische verantwoordelijkheid voor dit onderzoek was het voorkomen dat de respondenten zich door het onderzoek veroordeeld voelden tot het gestigmatiseerde beeld van veganisme. Dit kon gebeuren met het bespreken van onderwerpen als de wijze waarop zij worden gezien door hun omgeving, waardoor het risico ontstond dat de respondenten zich geconfronteerd voelden met hun levensstijl. Een mogelijk gevolg hiervan was dat het zelfvertrouwen of eigenbeeld van de ethisch veganist geschaad werd (Bryman, 2001, p. 135). Hierom was het noodzakelijk om zowel het doel van het onderzoek als de persoonlijke achtergrond van de onderzoeker als vegetariër en student toe te lichten, zonder hierin een oordelend of suggestie te leggen.

Anderzijds werd ook verwacht dat de geïnteresseerde respondenten welwillend waren in het delen van hun mening en ervaringen gezien het belang dat veganisten leggen bij het delen van de veganistische levensstijl (BRON). Omdat veganisten veelal een stapsgewijs proces hebben doorgaan in hun verandering van wereldkijk (McDonald, 2000), werd er vanuit gegaan dat de respondenten na al die jaren een zelfverzekerde en overtuigende houding hadden ten opzichte van het onderwerp. Dit bevorderde hun vrijwilligheid en bereidheid tot deelname aan het onderzoek. Ten slotte werd de anonimiteit van alle respondenten gewaarborgd, wat het gevoel om vrijuit te kunnen spreken bevorderde.

(28)

Hoofdstuk 5. Resultaten

Dit hoofdstuk bevat de meest relevante resultaten die volgden uit de focusgroepen en de semigestructureerde interviews. De eerste twee paragrafen bespreken het onderzoeksproces en de uiteindelijke respondentengroep. Uit de data bleek het benoemen van gevoel van de respondenten een overkoepelend thema te zijn. De derde paragraaf licht dit toe. De drie daaropvolgende paragrafen bespreken respectievelijk drie nieuwe thema’s die een belangrijk aanvulling bleken te zijn op de gehanteerde concepten in dit onderzoek: het goede gevoel van ethisch veganisme, het verantwoordelijkheidsgevoel van ethisch veganisme en het tegenstrijdige gevoel van ethisch veganisme. Elke paragraaf sluit af met een toelichting hoe deze thema’s vorm krijgen binnen het bredere motief gevoel.

5.1 Onderzoeksproces

Om in contact te komen met de geschikte respondentengroep zijn oproepen geplaatst via verschillende online sociale netwerk sites. Hierbij introduceerde ik mijzelf als vegetariër en student. Via Meetup.com, een online platform dat gebaseerd op locatie mensen met gedeelde interesses aan elkaar koppelt, ben ik in contact gekomen met Arun (35). Hij is beheerder van de vegan Meetup groep en bood aan te helpen met respondenten vinden en zijn huis open te stellen voor het afnemen van een focusgroep. Verder zijn via Facebook in meerdere groepspagina’s voor veganisten oproepen geplaatst om respondenten te werven voor zowel de focusgroepen als de interviews. Daarbij kwam ik in contact met Sacha (26). Ondanks dat zij niet voldeed aan de juiste respondentencriteria, bood zij aan haar huis open te stellen voor het afnemen van een focusgroep. De gastvrijheid van Arun en Sacha illustreerde de welwillendheid van mijn respondenten om andere veganisten te ontmoeten en hun ervaringen met mij als niet-veganist te delen. Ten slotte heb ik ook via mijn eigen contacten een aantal enthousiaste en geïnteresseerde respondenten geworven. De verschillende bronnen stimuleerden de diversiteit van de respondentengroep, maar zorgden er ook voor dat de respondenten elkaar vaak niet kenden. Dit vonden zij niet erg: zij vonden het fijn dat er onderzoek naar veganisme was. Dit bevestigde wederom mijn idee dat de respondenten graag deelnamen aan het onderzoek vanwege de mogelijkheid om te spreken over en het ontmoeten van andere veganisten. De respondentenwerving heeft mij daarmee bewust gemaakt van de betrokken, inclusieve, geïnteresseerde en informerende houding van de respondenten ten opzichte van elkaar en van niet-veganisten.

(29)

Uiteindelijk zijn twee focusgroepen en negen semigestructureerde diepte-interviews afgenomen. Beide focusgroepen zijn tijdens het avondeten afgenomen. De focusgroepen duurden officieel ruim anderhalf uur, maar ik heb in de tijd voorafgaand en achteraf met Sacha de eerste focusgroep en met Arun de tweede focusgroep georganiseerd. Terwijl de andere respondenten binnendruppelden en vertrokken heb ik mee geluisterd naar hun informele gesprekken, die veelal gingen over het gemak om te eten met enkel veganisten. Soms werden al kort thema’s besproken die in de focusgroep aan bod zouden komen, zoals het openen van nieuwe veganistische eetgelegenheden in de stad of het gevoel dat niet-veganisten jou als veroordelend ervaren. Deze onderwerpen zijn genoteerd, om later in de focusgroepen op terug te komen. De eerste focusgroep was bij Sacha (26) thuis in Amsterdam. Hier waren Magnus (39), Chaya (23), Fabiënne (27) en Floor (36) bij aanwezig. De tweede focusgroep was bij Arun (35) thuis in Amsterdam met Noor (25), Maria (25), Alex (29) en Arun zelf. Omdat Arun oorspronkelijk niet uit Nederland komt, werd het groepsgesprek in het Nederlands gehouden, maar sprak hij zelf meestal Engels. Zowel de focusgroepen als de semigestructureerde interviews hadden dezelfde opbouw (zie bijlage 10.1). Eerst werd de betekenis van ethisch veganisme voor de respondenten zelf behandeld, vervolgens werd het thema identiteit hieraan gekoppeld, om uiteindelijk door te gaan op de beeldvorming van veganisme in Nederland. Als gedurende het (groeps)gesprek thema’s al eerder werden genoemd, zijn deze genoteerd, om vervolgens later weer op terug te komen. Het verschil tussen de focusgroepen en de interviews is met name de dynamiek van het gesprek geweest, waarbij in de focusgroepen minder werd vastgehouden aan het interviewformat en meer werd doorgegaan op de discussies die tussen de respondenten onderling ontstonden. De interviews duurden tussen de vijfenveertig minuten en de anderhalf uur en vonden thuis, in cafés, in restaurants en eenmaal in een weiland plaats. Zowel de focusgroepen als de semigestructureerde interviews zijn volledig opgenomen en getranscribeerd.

5.2 Onderzoeksgroep

In totaal waren er achttien respondenten. Sacha (26) gold hierbij als spek en bonen vanwege de korte periode dat ze veganist is. Zes van de respondenten waren man en twaalf vrouw. Slechts een van de respondenten had kinderen. Vier van de respondenten waren student, zeven hadden een vaste baan, vijf waren werkzoekende en twee waren werkloos. De leeftijd varieerde van 23 tot 47 jaar, waarvan de meesten in twintigers waren. Ongeveer de helft van de respondenten kwam uit grotere steden als Amsterdam,

(30)

Amersfoort en Rotterdam. De andere helft kwam uit gebieden buiten de Randstad. De periode dat de respondenten al veganist waren verschilde van 2.5 tot 20 jaar. De meeste respondenten werden veganist na een lange periode vegetariër te zijn geweest. Om de anonimiteit van de respondenten te waarborgen, zijn de namen gefingeerd (zie bijlage 10.3)

5.3 Ethische veganisten: gevoelsmensen

Op de vraag ‘welk gevoel geeft het om veganist te zijn?’ (zie bijlage 10.1) antwoordde Merel (51, interview): “Het zijn meerdere gevoelens. Want het geeft mij de B van Blij maar ook de B van Bedroefd, en ook soms de B van Boos.” Deze opmerking illustreert wat ook in andere interviews en groepsdiscussies opviel: de respondenten spraken veelal in termen van het ervaren, herkennen, uit de weg gaan, of illustreren van gevoel. Gevoel bleek een belangrijke bepaler te zijn in de manier waarop zij de wereld zagen en op basis waarvan zij hun leven inrichtten. Zo gaven meerdere respondenten aan gestopt te zijn met het volgen van het nieuws, omdat zij hier vaak emotioneel door geraakt werden. Zeven van de respondenten vertelden een burn-out te hebben (gehad) of overspannen te zijn (geweest) en om die reden vaak ook tijdelijk te zijn gestopt met werk. De toestroom aan informatie gaf de respondenten een te gespannen gevoel: “Op een gegeven moment blokkeer ik mijzelf ook voor informatie, […] waarom zou ik nog meer ellende binnen moeten laten, dan ga ik alleen maar mezelf ermee pijn doen” (Noor, 25, focusgroep).

Met name gedurende de intiemere setting van de interviews gaven verschillende respondenten aan dat zij gevoelige mensen waren en snel geraakt werden door de harde realiteit om hen heen: “Ik ben een heel gevoelig persoon, iemand die bij wijze van spreken drie keer per dag loopt te janken” (Jasmijn, 26). De emotionele connectie die veel van de respondenten voelden met dieren en de natuur keerde hierbij vaker terug: “Ik merk dat toen ik een veganist werd ik ook echt daadwerkelijk een diepere connectie kreeg met de natuur, met de dieren. Die barrières vallen dus helemaal weg.” (Simon, 25, interview). Emoties als frustratie, liefde, verdriet en blijdschap keerden meermaals terug in de gesprekken. Soms letterlijk: “Ik voel mij soms verdrietig” (Merel, 51, interview) en soms via voorbeelden gaven de respondenten aan dicht bij deze gevoelens te staan. Zo hadden twee respondenten de keuze gemaakt om in het aankomende jaar “hun gevoel achterna te gaan” (Richard, 23, interview). Door ontslag te nemen, zich terug te trekken uit de stad en meer met de natuur te gaan leven hoopten zij dichter bij hun gevoel te komen. Ook Richard’s uitspraak (23) over vleeseters: “die zijn zo ver van hun gevoel,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

grondwaterstandsveranderingen van het nulobjekt vanaf 17-3 om 13.00 uur op een aantal tijdstippen weergegeven; met behulp van de zojuist genoemde regressie-coëfficiënten van de

De pieken moeten ongetwijfeld verklaard worden door menging met relatief zuurstofrijk oppervlaktewater, maar de trend kan alleen verklaard worden door het feit dat de

Door wat is aangekaart in het onderdeel ‘Matching van informatie aan het stadium’, wordt er in dit onderzoek verwacht dat, in tegenstelling tot de onderzoeken van Weinstein en

Within the Advanbiotex project it has been confirmed that efficient incorporation of the surface modifying system based on responsive microgel to textile material (cotton,

The incorporation of PNCS microgel to cotton fabric was achieved by a simple pad (100% WPU) - dry (90°C, 1h) - cure (160°C, 3 min) procedure, using the surface modifying system

Postzegels als manifestatie van (veranderende) nationale identiteit; Duitsland en Nederland van 1849 tot 2005. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/15361 Version: Not

The analysis presented in this paper focuses on how design teams create supports for curriculum enactment that align with their understanding of the settings, resources, and

Goodijk verwoordt op het niveau van de governance het breder levende besef, dat katholieke en christelijke scholen voor de uitdaging staan om hun identiteit te verbinden met hun