• No results found

Burn-out: taboe of tabee? : het effect van de mate van sociale acceptatie van burn-outs onder studenten op de hulpzoekgedrag en bij wie men hulp zoekt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Burn-out: taboe of tabee? : het effect van de mate van sociale acceptatie van burn-outs onder studenten op de hulpzoekgedrag en bij wie men hulp zoekt"

Copied!
97
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BURN-OUT: TABOE OF TABEE?

Het

effect van de mate van sociale acceptatie van burn-outs

onder studenten op de hulpzoekgedrag en bij wie men hulp

zoekt

Selinde Rouwenhorst

Bachelorscriptie ASW

Universiteit van Amsterdam

10666435

Eerste lezer: Dorine Greshof

Tweede lezer: Jesper Rözer

(2)

1

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 Inleiding ... 4 Theoretisch kader ... 6

Wat is een burn-out? ... 6

Individualisering als oorzaak van een burn-out ... 6

Sociale acceptatie in de vorm van een taboe en stigma ... 7

Hulpzoekgedrag: bij wie zoeken mensen hulp? ... 9

Verminderd hulpzoekgedrag door een stigma: bij wie zoekt men dan steun? ... 10

De rol van de onderwijsinstelling bij hulpzoekgedrag ... 12

Interdisciplinariteit ... 13 Probleemstelling ... 15 Wetenschappelijke relevatie ... 17 Maatschappelijke relevantie ... 18 Methode ... 20 Onderzoeksstrategie ... 20 Onderzoeksdesign ... 20 Onderzoeksmethode ... 21 Respondentenwerving en sampling ... 21 De data en respondenten ... 22 Operationalisering ... 23

Afhankelijke variabele: hulpzoekgedrag ... 23

Onafhankelijke variabele: sociale acceptatie van burn-outs onder studenten ... 24

Betrouwbaarheidsanalyses ... 24

Dataverwerking en -analyse ... 24

Aannames van een OLS-regressie ... 25

Ethische verantwoording ... 26

Resultaten ... 27

Beschrijving van de data ... 27

OLS-regressie: verband tussen sociale acceptatie en hulpzoekgedrag ... 29

OLS-regressie: verband tussen sociale acceptatie en mening over UvA ... 33

Conclusie ... 36 Discussie ... 41 Evaluatie ... 42 Literatuur ... 43 Bijlagen ... 48 Operarionaliseringsschema ... 48 Tabellen en figuren ... 51 Vragenlijst ... 52 Aannames ... 60 Regressie analyses ... 63

(3)

2

Voorwoord

De ervaringen uit mijn sociale omgeving met betrekking tot burn-outs en andere mentale problemen, hebben mij op het idee gebracht om mijn bachelor scriptie over burn-outs onder studenten te schrijven. Vol trots presenteer ik dan ook deze scriptie voor de opleiding Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Ik zou graag van deze gelegenheid gebruik willen maken om mijn eerste begeleidster Dorine Greshof te bedanken voor het begeleiden van mijn scriptie met haar ongeremde enthousiasme en feedback. Dit heeft het gehele onderzoeksproces voor mij erg aangenaam gemaakt. Daarnaast wil ik ook graag Jesper Rözer bedanken, mijn tweede begeleider. Zonder zijn extra spoedcursus SPSS had het uitvoeren van de statistische analyse veel meer tijd gekost. Dankzij Dorine en Jesper is het schrijven van deze scriptie een interessante, leerzame en leuke ervaring geworden. Hopelijk leest u deze met plezier.

Selinde Rouwenhorst Amsterdam, juni 2017

(4)

3

Samenvatting

Dit onderzoek richt zich op het effect van de ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten op het hulpzoekgedrag van studenten. Binnen welke kringen studenten hulp zoeken bij mentale problemen en het effect van de sociale acceptatie van burn-outs hierop. Op basis van de wetenschappelijke literatuur over sociale acceptatie, stigmatisering, taboes en

help seeking behaviours is een aantal hypotheses geformuleerd over het effect van

stigmatisering, taboe en sociale acceptatie op dit hulpzoekgedrag.

Ter verzameling van de data zijn er uiteindelijk 168 compleet ingevulde enquêtes geanalyseerd met behulp van het programma IBM SPSS Statistics. Deze enquêtes zijn verspreid via Facebook en bevatten voornamelijk stellingen over burn-outs en hulpzoekgedrag waar de respondenten het al dan niet mee eens zijn. De analyse die hier vervolgens over uitgevoerd is, bevat zowel enkelvoudige als meervoudige regressies om het effect van de sociale acceptatie van burn-outs onder studenten op het hulpzoekgedrag te meten.

De conclusie van dit onderzoek is dat er geen effect is van de ervaren sociale acceptatie op het hulpzoekgedrag van studenten in het algemeen. Wel zijn er een aantal deeleffecten gevonden. Hulp gezocht bij vrienden en familie en bij professionals zoals de huisarts of een psycholoog worden niet beïnvloed door de ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten. Daarnaast komt er naar voren dat studenten niet erg waarschijnlijk hulp zoeken via internet bij mentale problemen, ondanks dat dit vanuit de literatuur wel werd verwacht. De hulp die studenten zoeken bij de onderwijsinstelling wordt wel beïnvloed door de ervaren sociale acceptatie van burn-outs. Bij een lagere ervaren sociale acceptatie wordt er minder snel hulp gezocht. Daarnaast blijkt de onderwijsinstelling volgens de respondenten meer informatie te moeten verschaffen over burn-outs en de aanwezigheid van studentpsychologen. Dit is dus een aanbeveling vanuit dit onderzoek. Voor mogelijk vervolgonderzoek is het interessant om het verschil tussen mannen en vrouwen en hun hulpzoekgedrag te onderzoeken.

(5)

4

Inleiding

De Landelijke Studentenvakbond lanceerde in 2013 een persbericht over psychische klachten onder studenten. Uit dit persbericht kwam naar voren dat ongeveer de helft van de ondervraagde studenten tijdens de studententijd kampt met psychische klachten, waaronder burn-outs (LSVb, 2013). Daarnaast kopte in 2016 het Algemeen Dagblad (van ’t Hof, 2016): “Burn-out dreigt voor driekwart tieners”. De boodschap uit dit artikel komt zowel overeen met de uitkomsten van het LSVb onderzoek (2013) over de oorzaken van burn-outs als met een recent Amerikaans onderzoek waaruit blijkt dat bijna de helft van de ondervraagde medische studenten kampte met emotionele en mentale problemen tijdens de studietijd en een derde aangaf te kampen met burn-out klachten (Dyrbye et al., 2010).

Over het algemeen zijn de oorzaken van een burn-out onder studenten bekend: namelijk de te hoge prestatiedruk die heerst in onze maatschappij. Studenten moeten presteren op meer dan alleen het academische vlak: hoge cijfers zijn niet meer voldoende. De verwachting heerst dat studenten naast hun academische leven ook nog een actief sociaal leven hebben en participeren in studie- en/of studentenverenigingen. Dit levert hoge stress op, en zeker als men ook bloot staat aan andere stressoren zoals een ziekte of overlijden van een familielid, kan dit resulteren in een burn-out (Dyrbye et al., 2006; Gibbons, 2010; LSVb, 2013).

Naast deze algemene trend blijkt dat de sociale omgeving van studenten een belangrijke rol speelt bij burn-outs. De kans op een burn-out is kleiner wanneer er vanuit de sociale omgeving van het individu meer steun wordt ontvangen (Jacobs & Dodd, 2003; Corrigan, 2004; Pollman et al. 2010; Reeve et al., 2013; Santen et al. 2010). Echter, de LSVB haalt in hun persbericht een respondent aan die stelt dat een burn-out nog niet geheel geaccepteerd wordt in de studentencultuur: “Je kunt beter een been breken of dyslexie hebben. Daar heeft iedereen begrip voor. Als je zegt: ik heb iets geestelijks dan weten mensen niet hoe ze ermee om moeten gaan,” aldus een student” (LSVb, 2013). De LSVb bespreekt in haar onderzoek echter niet de oorzaken van deze lage ervaren sociale acceptatie en welk effect dit precies heeft op het hulpzoekgedrag van studenten en waar er mogelijk hulp wordt gezocht.

Het belang van sociale steun en acceptatie bleek ook uit de studie van Dyrbye et al. (2010). Van de studenten gaf één derde aan dat er in de laatste 12 maanden hulp gezocht is voor burn-out klachten. Familie was de grootste bron waar hulp aan werd gevraagd, daarna vrienden en de huisarts. Maar ongeveer een op de vijf respondenten heeft hulp gezocht bij de onderwijsinstelling. De respondenten gaven aan dat het hebben van een burn-out wordt gezien als persoonlijke zwakte wanneer er hulp moet worden ontvangen (Dyrbye et al., 2010).

(6)

5 De specifieke relatie tussen de ervaren sociale acceptatie en burn-outs blijft echter onduidelijk. Zoeken studenten daadwerkelijk minder hulp voor burn-out gerelateerde klachten als ze de sociale acceptatie als lager ervaren en bij wie zoeken ze dan hulp? Tevens is het onderzoek dat al is uitgevoerd naar sociale acceptatie, zoals die van Dyrbye (2006) en Reeve et al., (2013), hoofdzakelijk gedaan in Amerika en onder medische studenten. Het onderzoek van de LSVb focust zich daarentegen wel op Nederlandse studenten, maar louter op de oorzaken en de prevalentie van psychische en burn-out klachten. Dit onderzoek laat het hulpzoekgedrag van studenten bij psychische klachten achterwege. Er wordt hier dus nog niet onderzocht welk effect de ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten heeft op het hulpzoekgedrag van Nederlandse studenten (zie ook Cornally & McCarthy, 2011).

In deze studie zullen de effecten van sociale acceptatie, of specifieker stigma, op het hulpzoekgedrag van studenten met burn-out gerelateerde klachten worden onderzocht. De hoofdvraag binnen dit onderzoek is: Wat is de invloed van de mate van ervaren sociale

acceptatie van burn-outs onder studenten op de manier waarop studenten hulp zoeken bij mentale problemen?

Om dit te toetsen maken we gebruik van een vragenlijst verspreid onder studenten in Amsterdam. Hieronder zal als eerst het theoretisch kader uiteengezet worden. Daarbij wordt er eerst nader uitgelegd wat een burn-out is alvorens deze te relateren aan de sociale steun en acceptatie. Bij sociale acceptatie zal er een onderscheid worden gemaakt in de stigmatisering van burn-outs onder studenten en het taboe wat heerst rondom burn-outs onder studenten. Het hulpzoekgedrag is opgedeeld in verschillende sociale kringen waar studenten mogelijk hulp zoeken, namelijk hechte kringen, nabije kringen, professionals, het internet en de onderwijsinstelling. Onder hechte kringen vallen familie en vrienden, nabije kringen zijn collega’s, studiegenoten en buren en onder professionals vallen psychologen en huisartsen. Daarnaast onderzoeken we of de mate van ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten ook van invloed is op de mening van studenten over de informatieverschaffing rondom studentpsychologen en burn-outs vanuit de Universiteit van Amsterdam. Na het theoretisch kader zal de methode worden uitgelegd en de hypothese uit het theoretisch kader worden getoetst. Deze uitkomsten kunnen mogelijk worden gebruikt om beleid omtrent het terugdringen van burn-outs onder studenten te vormen of tot het verhogen van het hulpzoekgedrag van studenten. Tot slot komen we hier op terug in de conclusie.

(7)

6

Theoretisch kader

Wat is een burn-out?

Een burn-out wordt ook wel gedefinieerd als de staat van mentale uitputting, een negatieve houding ten opzichte van het eigen kunnen en het niet meer kunnen halen van voldoening uit het werk (Bakker, Schaufeli & van Dierendonck, 2000; Dyrbye et al., 2010; Schaufeli et al., 2002; Maslach, Jackson & Leiter, 2006). Een burn-out ontstaat waarschijnlijker wanneer er sprake is van een langdurige periode van stress, zonder adequate sociale steun en factoren zoals hoge werkdruk langdurig aanwezig zijn (Pollman et al., 2010; Leiter & Maslach, 2000). Er zijn verschillende soorten gevolgen van een burn-out. Ten eerste is een burn-out niet alleen slecht voor de mentale gezondheid, maar ook voor de fysieke gezondheid. Een burn-out vergroot namelijk de kans op verschillende chronische aandoeningen, zoals diabetes type II. Daarnaast gaan de werkprestaties achteruit en verliest men het vertrouwen in eigen kunnen door een langdurig gevoel van mentale uitblussing (Taris, Houtman & Schaufeli, 2013).

Individualisering als oorzaak van een burn-out

Eén van de oorzaken van een burn-out is een te hoge werkdruk, welke steeds meer lijkt te zijn toegenomen (Jacobs & Dodd, 2003). Een mogelijke oorzaak hiervan zit in de individualisering van de samenleving – welke we later zullen relateren aan sociale acceptatie Individualisering wordt vaak gezien als een onderdeel van het moderniseringsproces. Kortweg kan dit individualiseringproces worden getypeerd door drie kenmerken (Duyvendak, 2004; zie ook Schnabel, 2004). Het eerste principe richt zich op een individualisering op sociaal gebied, waar er minder sprake is van directe invloed vanuit familiebanden en minder aansluiting van het individu met andere sociale groepen. Het tweede principe houdt in dat een individu meer keuzevrijheid heeft als individu en persoonlijke waarden en doelen meer kunnen worden nagestreefd. Het derde kenmerk is een toegenomen diversiteit binnen de samenleving, als gevolg van het tweede principe, waarin mensen steeds meer hun eigen identiteit kunnen bepalen (Duyvendak, 2004; Schnabel, 2004). Bal, Grassiani en Kirk (2014) veronderstellen dat er ook binnen de universiteit sprake is van individualisering. Zowel studenten als docenten zijn, als zelfstandig individu, zelf verantwoordelijk voor hun slagen en eventueel falen. De focus is hier de prestatiemaatschappij, waar het draait om successen. Deze druk om te presteren wordt ook door de LSVb aangehaald als een van de oorzaken van burn-outs onder studenten. Zo kan er dus gesteld worden dat individualisering binnen de universiteit, en de daarbij verhoogde prestatiedruk, leidt tot een toename van mentale problemen. Dit onderzoek

(8)

7 richt zich op de structurele veranderingen binnen Nederlandse universiteiten, om deze individualisering en de daarbij behorende druk die kan leiden tot mentale problemen aan de kaak te stellen. Bal, Grassiani & Kirk (2014) stellen dat individualisering zit ingebed in humanisering, wat inhoudt dat levens een waarde hebben (Bal, Grassiani & Kirk, 2014). Binnen de universiteit hangt de waarde van studentenlevens af van de cijfers die behaald worden. Studenten die hogere cijfers halen, hebben namelijk meer aanzien dan studenten die minder presteren. Hier zit dus een aspect van competitie in, namelijk mensen met hogere cijfers hebben meer ‘waarde’. Deze druk door competitie vergroot de kans op mentale problemen, aangezien er een letterlijke waarde wordt gegeven aan studenten en dus ook aan succes en falen (Bal, Grassiani & Kirk, 2014).

Het individualiseringsproces heeft invloed op gedrag van het individu om het eigen leven zo succesvol mogelijk te maken. Het individu is het hoogste goed geworden waarbij er een plicht is gekomen op het individu om zich zo goed mogelijk te ontwikkelen (Durkheim, 1897). Wordt dit niet gedaan, of wijkt men simpelweg af van wat er wordt verwacht van een individu, dan volgt er sociale afwijzing. Het gaat er bij individualisering dus niet alleen om dat men zelfstandig alle keuzes kan maken, maar juist ook dat men de waarde van het individu, en de waarde die de maatschappij hieraan herkent, naleeft. Leeft men dit niet na, dan kan sociale afwijzing volgen, of als men de normen van de maatschappij heeft geïnternaliseerd, afwijzing van zichzelf (Coleman, 1990). Deze sociale afwijzing kan mogelijk negatieve gevolgen hebben voor de mentale gezondheid van het individu (Goffman, 1963; DeWall & Bushman, 2011; Witvliet et al., 2010; Throits, 2011).

Sociale acceptatie in de vorm van een taboe en stigma

Een gebrek aan sociale acceptatie voor een bepaald type individu komt vaak voor uit een taboe. Evans, Avery en Pederson (1999) hebben onderzoek gedaan naar hoe sociale studies zoals de sociale wetenschappen lastig bespreekbare onderwerpen en onderwerpen waar een taboe op heerst verwerken binnen de opleidingen. De definitie die zij geven voor het woord taboe, namelijk een algemeen verbod op een specifiek onderwerp dat niet aangeraakt mag worden, komt terug in de definitie die zij voor dit onderzoek hebben gebruikt. Deze definitie is: een taboe kan gezien worden als de overtuiging dat het bespreken van bepaalde onderwerpen of bepaalde gedragingen verboden of ontmoedigd is.

Taboes hebben namelijk volgens Evans, Avery en Pederson (1999) de wortels in de geschiedenis van een samenleving. Taboes zitten verwikkeld in ons culturele systeem, waar zowel politieke, economische als godsdienstige machten in verwikkeld zitten. Taboes worden

(9)

8 daardoor nog steeds beschouwd als bedreigingen van voorouderlijke tradities. De meeste taboes hebben tegenwoordig nog steeds een seksuele lading, zoals abortus, pornografie en seksuele voorkeur vanwege religieuze ideologieën, maar er is zeker sprake van hedendaagse taboes zoals psychische klachten, depressies en burn-outs. Vanuit antropologisch vertrekpunt kan er verklaard worden waarom opleidingen niet meer aandacht schenken aan het verbreken van culturele taboes. Dit komt doordat scholen rekening houden met de diversiteit van haar studenten, aangezien ook degenen die cultureel of ideologisch verschillen van de dominante ideologie (Evans, Avery & Pederson, 1999).

Rickwood, Deane, Wilson & Ciarrochi (2005) stellen dat ondanks dat mentale problemen bij jongvolwassenen regelmatig voorkomen, er alsnog een taboe heerst op dit onderwerp. Mentale problemen worden volgens hen te weinig besproken, waardoor dit de vraag naar hulp in de weg zit. Jongvolwassenen vermijden volgens Rickwood et al. (2005) ook de professionele hulpbronnen en zoeken eerder hulp bij informele kringen zoals bij vrienden en familie, al is dit niet altijd de meest effectieve hulp. Door het taboe rondom burn-outs bestaat er ook een stigma over burn-burn-outs.

Vinken, Bos, Bolman en van der Plas (2005) stellen dat psychiatrische patiënten kampen met minder zelfwaardering door het gebrek aan sociale acceptatie uit hun omgeving. Vaak zijn de reacties op psychische klachten vanuit de omgeving negatief, discriminerend of vooroordelend. Het gebrek aan sociale acceptatie staat voor psychiatrische patiënten herstel in de weg en kan tevens de situatie van de patiënt verergeren. Het gebrek aan sociale acceptatie komt voort uit de stigmatisering van psychische problemen. Daarnaast heeft de stigmatisering van psychische problemen een negatieve invloed op sociale relaties, worden sociale contacten vaak verbroken en is het aangaan van nieuwe sociale relaties door stigmatisering vermoeilijkt. Verder zetten Vinken et al. (2005) uiteen dat stigmatisering van psychische patiënten een negatieve invloed heeft op de zelfwaardering van die patiënten, omdat het stigma dan wordt geïnternaliseerd. Dit tast de psychologische behoefte van mensen om ergens bij te horen en te worden geaccepteerd aan (zie ook Maslow, 1934). Link en Phelan (2001) zetten verschillende definities van het concept ‘stigma’ uiteen. Zij zelf hanteren de definitie zoals Goffman (1963) deze heeft beschreven: een stigma kan gezien worden als de relatie tussen een eigenschap en een stereotype om de definitie van stigma naar voren te brengen als een stempel (de eigenschap) die een persoon linkt aan ongewenste karakteristieken (de stereotypen). Mensen met een stigma worden volgens Goffman (1963) uitgesloten van volledige sociale acceptatie. Daarbij voegen Link en Phelan (2001) hier nog het element

(10)

9 discriminatie aan toe. Naast de uitsluiting van volledige sociale acceptatie worden mensen met een stigma hierdoor ook nog gediscrimineerd.

Volgens Link en Phelan (2001) is de verklaring dat er zo veel verschillende definities van het concept stigma zijn, doordat het concept vanuit meerdere disciplines, waaronder politicologie, sociologie, antropologie en psychologie, wordt gebruikt. Zij benadrukken de veelzijdigheid van het concept, zolang er per onderzochte discipline maar duidelijk wordt gemaakt welke definitie wordt gebruikt en waarom. Belangrijke elementen die een stigma bevat zijn: stereotypering, statusverlies, scheiding van de dominante groep, discriminatie en labeling.

Zoals beschreven door Corrigan (2004) zijn er twee kanten van stigmatisering. Stigmatisering door de samenleving en zelfstigmatisering bij patiënten. Stigmatisering door de samenleving komt voort uit een stereotypering, bijvoorbeeld de stereotypering dat alle mensen met een mentale ziekte gevaarlijk zijn (Corrigan, 2004). Hier komt een vooroordeel uit voort: mensen met een mentale ziekte zijn gevaarlijk en daarom ben ik bang voor ze. Dit werkt door in discriminatie: deze mensen zijn gevaarlijk en daarom wil ik ze niet in mijn omgeving hebben op onder andere werkgebied. Aan de andere kant is er de zelfstigmatisering bij mensen met een mentale ziekte. Daar heerst een andere stereotypering, namelijk dat alle mensen met een mentale ziekte incompetent zijn (Corrigan, 2004). Het zelf-vooroordeel wat hieruit voortkomt is: alle mensen met een mentale ziekte zijn incompetent, ik heb een mentale ziekte dus ik ben ook incompetent. De discriminatie die hieruit volgt is: ik ben incompetent individu met een mentale ziekte, ik heb geen reden om ook maar te proberen om een baan te zoeken.

Eerdere onderzoeken, waaronder die van Dyrbye et al. (2010) richten zich voornamelijk op burn-outs en mentale problemen van medische studenten. Medisch gerelateerde opleidingen staan bekend als opleidingen met een hoge werkdruk, waardoor eerder en meer mentale problemen voorkomen dan bij andere opleidingen. Juist onder deze studenten heerst er een negatief stigma rondom mentale problemen, aangezien het idee heerst dat ze al de hele dag bezig zijn met gezondheid en dus zelf ook gezond zouden moeten zijn.

Hulpzoekgedrag: bij wie zoeken mensen hulp?

Help seeking behaviour, in het Nederlands hulpzoekgedrag, wordt volgens Cornally en

McCarthy (2011) steeds vaker gebruikt om het gedrag van patiënten rondom de vraag naar hulp bij verschillende gezondheidsverschijnselen te verklaren. Bij help-seeking draait het voornamelijk om het gericht op zoek gaan naar anderen om iets op te lossen. De

(11)

10 afhankelijkheid van anderen wordt in de woorden help-seeking nog meer benadrukt. In dit geval is interventie van anderen belangrijk bij het oplossen van een probleem. Het concept help seeking behaviour wordt vaak samen genomen met het concept health seeking

behaviour, waar patiënten zowel gedrag omtrent ziekten vertonen als gedrag omtrent

gezondheid en op zoek zijn naar interventies die bevorderlijk zijn voor de eigen gezondheid (Cornally & McCarthy, 2011).

Mensen kunnen bij verschillende personen en instanties hulp zoeken. De meest voorkomende zijn familie, vrienden, buren, collega’s en instellingen zoals de huisarts (Litwak en Szeleny, 1969; Jorm, Wright en Morgan, 2007). Studenten kunnen daarnaast ook bij de onderwijsinstelling voor hulp aankloppen. In eerste instantie kloppen mensen vaak voor steun aan bij de meest hechte banden, zoals familie en goede vrienden. Er wordt dan hulp gezocht bij het sociale netwerk. Een belangrijke functie van een sociaal netwerk is het geven van emotionele en praktische support bij (mentale) problemen. Deze steun kan zich uiten in bijvoorbeeld adviezen, financiële middelen, vriendschap en aandacht en empathie (Dues et al. 1999). Echter, als de problemen te groot worden kan er meer professionele hulp worden ingeschakeld, bijvoorbeeld in de vorm van de huisarts, een psycholoog of hulp van de onderwijsinstelling. Voordeel is dat deze personen en instellingen meer ervaringen hebben met psychische klachten en hierdoor doelgerichter steun kunnen geven. Daarnaast is deze hulp vaak anoniem. Zoals we hieronder bespreken is dit vooral van belang als er een stigma op psychische klachten en een burn-out ligt.

Verminderd hulpzoekgedrag door een stigma: bij wie zoekt men dan steun?

Het gevolg van publieke stigmatisering en zelfstigmatisering is zowel enerzijds het proberen te ontwijken van een label als de ontkenning van mentale problemen. Samen leidt dit tot een vermindering van hulpzoekgedrag, of in het Engels help seeking behaviours (Corrigan, 2004). Hoewel steun van de sociale omgeving burn-out klachten kan verminderen, kan een stigma zorgen dat mensen geen steun zoeken.

Het onderzoek van Jorm, Wright en Morgan (2007) laat zien dat adolescenten minder snel hulp zoeken dan volwassenen, aangezien zij banger zijn voor reacties uit de omgeving. Hier speelt dus de stigmatisering van mensen met een mentale ziekte een belangrijke rol binnen help seeking behaviours.

Het effect van een stigma (en weinig sociale acceptatie) kan dus twee kanten op werken. Wanneer er sprake is van een lage sociale acceptatie zijn er twee soorten hulpzoekgedrag. Aan de ene kant kan men hierdoor eerder hulp zoeken bij anonieme mensen

(12)

11 en instituten, zoals een huisarts of het internet, om zo de sociale afwijzing te voorkomen. Aan de andere kant kan er juist hulp gezocht worden binnen het hechte sociale netwerk.

Zowel Ybarra & Suman (2006) als Gray et al. (2005) stellen dat voor jongvolwassenen het internet de plek is waar hulp gezocht wordt bij gezondheidsproblemen. Dit heeft als gevolg dat jongvolwassenen door middel van het internet beter voor zichzelf zorgen, minder angsten kennen en überhaupt minder snel een arts bezoeken. Lastig is wel dat op het internet niet altijd de juiste informatie te vinden is, waardoor de geloofwaardigheid van het internet lastig in te schatten in. Daarnaast is er via het internet een onderscheid te maken in traditionele bronnen, professionele bronnen en persoonlijke en onpersoonlijke bronnen. Fora om ervaringen te delen zijn bijvoorbeeld persoonlijke bronnen (Gray et al., (2005). Niet alleen informatie over gezondheid wordt op het internet gezocht. Internet is ook een bron voor mensen om steun te ontvangen bij (gezondheids-)problemen en wordt door sommigen gebruikt als vervanging voor gewone zorg en steun. Mensen die kampen met mentale problemen zoeken eerder sociale steun via het internet dan mensen met andere gezondheidsproblemen.

Daarnaast stellen Ybarra en Eaton (2005) dat therapieën via internet ook sterk groeien. Professionele hulp bij mentale problemen vraagt om interactie tussen patiënt en een arts of psycholoog, maar steeds vaker vindt deze interactie plaats via het internet. Het internet wordt door mensen gebruikt om via checklists erachter te komen of ze daadwerkelijk een mentaal probleem hebben, dus ook een stukje zelf-diagnose vindt plaats op het internet. De therapieën kennen verschillende vormen, van e-mailcontact tot groepschatsessies. Er is eigenlijk voor ieder soort hulp wel aanbod. Volgens Ybarra en Eaton (2005) wordt het internet gezien als de manier waarop mensen gaan zoeken naar hulp bij mentale problemen, omdat het voor iedereen toegankelijk is, geen of minder kosten voor behandeling kent en de anonimiteit nog meer gewaarborgd wordt.

Aan de andere kant kan men juist de hulp zoeken van de mensen die het dichtst bij men staan, zoals goede vrienden en familie, omdat dit veiligheid biedt. De hechtheid die kenmerkend is voor familiebanden kent een zorgdragend karakter, waardoor het aannemelijk is dat er binnen de hechte kringen hulp wordt gezocht bij mentale problemen (Litwak & Szelenyi, 1969). Jongeren zoeken eerder hulp bij informele dan bij formele bronnen. Het meest waarschijnlijk wordt er door jongeren hulp gezocht bij familie en vrienden. In het geval van persoonlijke en emotionele problemen wordt deze hulp het eerst bij vrienden gezocht, om daarna hulp te vragen aan ouders of andere familieleden (Rickwood et al., 2005). Vogel et al., (2007) stellen dat de drempel om hulp te zoeken bij mentale problemen verlaagd kan worden

(13)

12 door invloeden vanuit het sociale netwerk, namelijk door de houding die een omgeving heeft ten opzichte van therapie en het zoeken van hulp. Daarnaast is er uit hun studie gebleken dat wanneer de omgeving hulp aanmoedigt de houding van degene die hulp zoekt positiever is ten opzichte van behandeling en zich ook minder druk maakt om de reacties vanuit het sociale netwerk. Deze uitkomsten benadrukken de invloed die een sociaal netwerk kan hebben op het zoeken van hulp. De houding ten opzichte van help seeking behaviour wordt dus deels overgebracht door vrienden en familie, wat dus een rol speelt of iemand hulp zoekt of niet (Vogel et al., 2007).

De rol van de onderwijsinstelling bij hulpzoekgedrag

Een onderzoek naar help seeking behaviours van medische studenten in Engeland (Chew-Graham, Rogers & Yassin, 2003) laat juist zien dat deze studenten eerder hulp zoeken bij peers en familie in plaats van hulp zoeken bij hun opleidingsinstituut. Daarnaast zoeken ze vooral hulp bij andere medische studenten, omdat die weten hoe het is om met dezelfde stressfactoren te kampen, in plaats van mentale ervaringen van studenten van andere opleidingen. Angst voor stigmatisering en daarbij ook de mogelijkheid dat het bij hun diploma gerapporteerd wordt dat er tijdens de studie sprake was van mentale problemen zijn redenen voor deze studenten om geen hulp te zoeken bij de onderwijsinstelling. Ook het gebrek aan kennis bij studenten waar ze precies hulp kunnen zoeken binnen hun opleidingsinstituut speelt een rol bij het achterblijven van de vraag naar hulp bij deze hulpbron (Chew-Graham, Rogers & Yassin (2003).

Onderwijsinstellingen zouden volgens Hunt en Eisenberg (2010) een belangrijke rol moeten innemen in zowel de preventie als de behandeling van mentale problemen bij studenten. Het mentale welzijn van studenten is namelijk essentieel voor hun studiesucces en daardoor ook een belangrijke voorspeller van de toekomst. Dus niet alleen opleidingen met betrekking tot het medisch vakgebied hebben deze verantwoordelijkheid, maar iedere faculteit binnen onderwijsinstellingen. Zoals hierboven al eerder genoemd, zoeken studenten weinig hulp bij hun onderwijsinstellingen, onder andere door het gebrek aan communicatie waar ze deze hulp precies kunnen krijgen. Rickwood et al. (2005) geven ook het belang aan van de onderwijsinstelling om studenten te informeren en begeleiden bij mentale klachten. Medewerkers van de onderwijsinstelling zoals docenten, studieadviseurs en tutoren komen namelijk in contact met de jongvolwassenen en zij hebben een bepaalde interactie met studenten die zowel informatief is als persoonlijk kan worden. Op deze manier moet de onderwijsinstelling dus betrokken worden bij de studenten om duidelijker de mentale

(14)

13 gezondheid en het welzijn van haar studenten te kunnen waarborgen. Het zoeken van hulp wordt namelijk gekenmerkt door sociale banden die gebaseerd zijn op vertrouwen en begrip

(Rickwood et al., (2005).

Interdisciplinariteit

In dit onderzoek wordt een interdisciplinaire benadering gehanteerd. Dit onderzoek richt zich op de ervaren sociale acceptatie van burn-outs op studenten. Sociale acceptatie wordt belicht vanuit een sociaalpsychologisch perspectief en verklaard vanuit structuren binnen een samenleving (DeWall & Bushman, 2011). Vervolgens wordt sociale acceptatie opgedeeld in de concepten stigmatisering en het taboe. Deze concepten zijn beide sociologische concepten (Evans et al, 1999; Goffman, 1963; Link & Phelan, 2001; Yang et al., 2007; Corrigan, 2004). Daarnaast kan stigma ook vanuit een breder perspectief worden bekeken, namelijk vanuit het sociaalpsychologisch aspect (Vinken et al., 2005).

Een burn-out is zowel een sociaalpsychologisch (Bakker et al., 2000) als een sociaal medisch verschijnsel (Jorm et al. 2007), waar verschillende oorzaken aan toe te schrijven zijn. Een van de oorzaken is de individualisering van de samenleving. Dit is een sociologisch concept (Felling, 2004; Duyvendak, 2004), wat dus een sociaalpsychologisch en sociaal medisch verschijnsel veroorzaakt. Door ook naar het begrip individualisering van de samenleving vanuit een antropologisch perspectief te kijken, verbreedt dit het begrip individualisering (Bal et al., 2014). Het begrip sociale acceptatie wordt dus door het combineren van verschillende disciplines in dit onderzoek uiteengezet.

Het concept hulpzoekgedrag is ook een sociologisch concept (Pescolido, 1992), omdat de motivatie om hulp te zoeken bij specifieke kringen voornamelijk wordt gebaseerd op sociologische gronden (Duyvendak, 2004; Litwak & Szeleny, 1969; Vogel et al., 2007). Doordat het hier specifiek over hulp zoeken bij mentale problemen gaat, wordt het begrip breder getrokken in de medische zin (Due et al., 1999; Gray et al., 2005; Jorm et al., 2007; Ybarra & Suman, 2006). Daarnaast zijn motivaties achter hulp zoeken ook te verklaren vanuit de psychologie (Corrigan, 2004; Cornally & McCarthy, 2011).

Door te kijken naar het effect van de ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten op het hulpzoekgedrag worden verschillende disciplines geïntegreerd, aangezien er vanuit verschillende disciplines wordt gekeken naar verklaringen van de houding van studenten ten opzichte van studenten met een burn-out en er wordt gezocht naar een verklaring van het gedrag omtrent hulp zoeken.

(15)
(16)

15

Probleemstelling

De ervaren sociale acceptatie van mentale problemen, waaronder de stigmatisering en het taboe wat hier rondom heerst, heeft invloed op de mate van hulpzoekgedrag. Naarmate een ziekte minder sociaal geaccepteerd wordt, zoeken mensen namelijk minder snel hulp (Corrigan, 2004).

Zoals hierboven beschreven zijn er verschillende onderzoeken gedaan naar het effect van stigmatisering, het effect van een taboe op een onderwerp en help seeking behaviours van (medische) studenten bij psychische problemen, maar deze onderzoeken zijn nog niet in Nederland gedaan. Om de ervaren sociale acceptatie van burn-outs te onderzoeken en het effect wat deze ervaren sociale acceptatie heeft op hulpzoekgedrag van studenten te kunnen verklaren, is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Wat is de invloed van de mate van

ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten op de mate en bij wie studenten hulp zoeken bij mentale problemen?

Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, zijn er een aantal deelvragen met bijbehorende hypothesen opgesteld. Door middel van de vragenlijst wordt er aan de respondenten gevraagd waar zij precies hulp zoeken bij het ervaren van emotionele en mentale problemen. Daarnaast wordt er gevraagd hoe de studenten tegenover de informatieverschaffing van de Universiteit van Amsterdam staan met betrekking tot burn-outs en de aanwezigheid van studentpsychologen.

De eerste deelvraag, waar zoeken studenten het meest waarschijnlijk hulp bij mentale

klachten, richt zich op de verschillende soorten hulpbronnen waar studenten hulp kunnen

zoeken.

De tweede deelvraag, is er een verschil in hulpzoekgedrag tussen hoge en lage mate

ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten, richt zich op verschillen in

hulpzoekgedrag tussen hoge en lage mate van ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten.

De derde deelvraag, in hoeverre heeft de mate van ervaren sociale acceptatie van

burn-outs onder studenten invloed op hulpzoekgedrag bij formele en informele bronnen, richt

zich op het effect van de mate van ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten op hun hulpzoekgedrag bij verschillende soorten hulpbronnen. Dit is gesplitst in formele (en anonieme) en informele hulpbronnen. Onder formele hulpbronnen vallen professionals zoals psychologen, huisartsen, het internet en de studentpsychologen die aangesloten zijn bij de

(17)

16 onderwijsinstelling. Informele hulpbronnen zijn de nabije kringen, dus buren en collega’s en hechte kringen, ouders, familie en vrienden.

Aan de hand van in welke kringen studenten hulp zoeken bij mentale problemen, zoals beschreven door Litwak & Szelenyi (1969), namelijk de face-to-face verbindingen (nabijheid), kernfamilie, andere familie of vrienden (hechtheid) of professionals, wordt er gekeken naar het effect van de ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten en dus op de verschillende soorten hulpzoekgedrag. Er wordt namelijk gesteld door Vogel, Wade, Wester, Larson & Hackler (2007) dat de houding ten opzichte van help seeking

behaviour bij mentale problemen wordt beïnvloed door de houding van het sociale netwerk.

Wanneer een individu wordt aangespoord door de omgeving om hulp te zoeken of een individu kent zelf iemand die hulp heeft gezocht, is er sprake van een positievere attitude ten opzichte van help seeking en minder stigmatisering van burn-outs onder studenten. Hier kan dus gesteld worden dat bij lage ervaren sociale acceptatie eerder hulp gezocht wordt bij hechte relaties en minder snel bij nabije relaties. Daarnaast wordt internet gezien als de plek voor jongvolwassenen voor informatie over (mentale) gezondheidsproblemen. Naast deze informatie wordt het internet als een vervanger voor zorg gezien, aangezien mensen via internet steun zoeken bij elkaar op fora en zijn er tegenwoordig voor mentale problemen zoals depressie hele behandelingsplannen om niet naar een psycholoog of huisarts te hoeven. Op internet zijn zelf-testen aanwezig en is het mogelijk om ook therapie te volgen via het internet (Ybarra& Suman (2006); Gray et al., (2005); Ybarra & Eaton (2005). Het internet kan dus gezien worden als een logische kring om hulp te zoeken bij mentale problemen. Enerzijds is dus de verwachting dat jongeren neigen naar hulpzoekgedrag bij informele bronnen, anderzijds is er de verwachting dat juist een lagere ervaren sociale acceptatie bijdraagt aan verhoogd hulpzoekgedrag bij hechte (informele) bronnen. Om te toetsen of de mate van ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten inderdaad een effect heeft op in welke kringen studenten hulp zoeken bij mentale problemen, is de volgende hypothese opgesteld: H1: Er is een negatief effect van de mate van ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten op het hulpzoekgedrag. Des te minder studenten het idee krijgen dat een burn-out is geaccepteerd (er is een stigma en taboe), des te minder snel ze hulp vragen voor hun klachten1.

1 : In de toetsing wordt sociale acceptatie zowel gesplitst gemeten aan de hand van het taboe rondom burn-outs

als de stigmatisering van burn-outs. Ook worden stigma en taboe van burn-outs samengevoegd om de sociale acceptatie te meten en te toetsen.

(18)

17 Deze hypothese is onderverdeeld in deelhypothesen, om te kijken naar het effect van ervaren sociale acceptatie op zowel formele, anonieme hulp en informele hulp. Deze deelhypothesen zijn:

H2a: Des te minder studenten het idee krijgen dat een burn-out is geaccepteerd (er is een stigma en taboe), des te minder snel ze hulp vragen voor hun klachten, met name informele hulp (bij vrienden, familie, collega’s en buren).

H2b: Des te minder studenten het idee krijgen dat een burn-out is geaccepteerd (er is een stigma en taboe), des te minder snel ze hulp vragen voor hun klachten, met name formele en anonieme hulp (bij huisartsen, (student)psychologen en het internet).

De vierde deelvraag, is er een verband tussen de ervaren sociale acceptatie van

burn-outs onder studenten en de mening over de informatieverschaffing van de Universiteit van Amsterdam, onderzoekt of de mate van ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder

studenten een effect heeft op hoe de studenten denken over de informatieverschaffing over burn-outs onder studenten vanuit de onderwijsinstelling.

Hunt en Eisenberg (2010) stellen dat onderwijsinstellingen een belangrijke rol moeten innemen in zowel de preventie als in de behandeling van mentale problemen bij studenten. Informatievoorziening over deze mentale problemen is in dit geval dus de eerste stap naar preventie. Studenten zoeken weinig hulp bij hun onderwijsinstelling, wat verklaard zou kunnen worden door het individualistische aspect binnen universiteiten zoals besproken door Bal, Grassiani en Kirk (2014). Studenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen studieresultaten en dus ook voor hun eigen (mentale) falen. Daarnaast draagt de mate van ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten ook nog bij aan het hulp zoeken bij mentale problemen, zoals gesteld door Mackenzie, Gekoski en Knox (2006) en Dyrbye et al. (2010). Bij een lagere ervaren sociale acceptatie wordt er namelijk minder snel hulp gezocht. Om te kijken of de mate van ervaren sociale acceptatie daarnaast ook een effect heeft op de mening van studenten over de informatievoorziening van de onderwijsinstelling, is de volgende hypothese opgesteld:

H3: De mate van ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten heeft een effect op de houding van studenten ten opzichte van de informatieverschaffing van de UvA.

Wetenschappelijke relevatie

Het onderzoek van de LSVb (2013) richt zich zoals eerder genoemd niet op de mate van ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten. Er wordt hier dus niet gefocust

(19)

18 op stigmatisering en een taboe rondom burn-outs. Ook het specifieke hulpzoekgedrag van studenten wordt hier niet genoemd, vandaar dat dit onderzoek naar de ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten en het effect daarvan op het hulpzoekgedrag nieuwe inzichten kan bieden.

Eerdere wetenschappelijke onderzoeken over dit onderwerp zijn uitgevoerd in Amerika en hebben een focus op voornamelijk studenten in Amerika. De studentencultuur in Nederland heeft wellicht een andere mate van ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten, een andere prevalentie van burn-outs onder studenten en een andere manier van coping met zulke gevoelige onderwerpen. Door dit onderzoek in Nederland uit te voeren, kunnen er wellicht verschillen en/of overeenkomsten in de invloed van de ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten en (de manier van) hulpzoekgedrag naar voren komen. Daarnaast kan er aan het wetenschappelijke debat worden toegevoegd waar studenten hulp zoeken in het geval van mentale problemen. Stappen studenten direct naar professionals zoals huisartsen of psychologen, of bespreken ze hun klachten eerst binnen hechte kringen zoals ouders en vrienden? Dit is een extra dimensie van dit onderzoek wat in uiteengezette onderzoeken niet specifiek aan bod is gekomen.

Maatschappelijke relevantie

Mowbray et al. (2006) stellen dat tussen de 12% en 18% van de college studenten (15-21 jaar oud) te maken krijgt met een diagnosticeerbare vorm van een mentale ziekte, waaronder depressie, angstaanvallen, burn-outs en schizofrenie. De begeleiding vanuit zowel omgeving als professionals, dus de hulp die wordt gezocht om met de mentale ziekten te kampen, speelt een grote rol bij het ‘genezen’ van deze ziekten, daarom is het van belang om te focussen op het hulpzoekgedrag van studenten bij psychische klachten. Daarnaast veronderstellen Bal, Grassiani en Kirk (2014) dat binnen de universiteit sprake is van individualisering. Zowel studenten als docenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun slagen, en dus ook eventueel falen. Dit leidt volgens hun onderzoek tot een toename van mentale problemen onder zowel studenten als docenten. Hoe wordt er binnen de universiteit omgegaan met dit probleem en hoe ervaren studenten de mogelijkheden tot hulp (en voornamelijk hoe uit zich dat in de mate van hulpzoekgedrag bij onder andere de onderwijsinstelling)? Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek en de relatie tussen de ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten en de mate van hulpzoekgedrag en de specifieke groepen waar hulp aan wordt gevraagd, zou er vanuit (universitair) beleid ingespeeld kunnen worden op de zwakkere plekken. Op die manier is het mogelijk dat studenten uit zichzelf meer hulp gaan

(20)

19 zoeken en het aantal burn-outs onder studenten gereduceerd kan worden in de toekomst door kennis, vroegtijdige interventie en aanpak. Daarnaast is er wellicht een rol weggelegd voor opleidingsinstellingen om topics waarop een taboe heerst bespreekbaar te maken en hulp te bieden waar nodig. Vanuit de campagne van SIRE (2013) om psychische aandoeningen meer bespreekbaar te maken, is een hulplijn opgericht waar mensen die zelf mentaal geen problemen hebben, maar wel mensen dichtbij zich hebben staan die daarmee kampen, aan kunnen kloppen voor vragen. Het doel hiervan is om mensen die hiermee te maken hebben als buitenstaander te helpen bij het aanbieden van hulp en te leren hoe zij hiermee om kunnen gaan. Blijkbaar is dit in Nederland nog een probleem en hebben ook mensen zonder mentale problemen begeleiding nodig om dit onderwerp uit het taboe te trekken.

(21)

20

Methode

Onderzoeksstrategie

Om het effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele te toetsen is er gekozen voor een kwantitatieve onderzoeksstrategie. Kwantitatief onderzoek is voor dit onderwerp extra waardevol, aangezien er veel bekend is over burn-outs onder studenten, wat gebaseerd is op kwalitatief onderzoek, namelijk diepte-interviews. Kwantitatief onderzoek geeft data over een grotere respondentengroep, waardoor generalisatie meer mogelijk is dan bij enkel kwalitatief onderzoek. Op een deductieve manier worden vanuit bestaande theorieën concepten gevormd, namelijk de ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten en hulpzoekgedrag. Vervolgens worden er onderzoeksvragen opgesteld om het effect van de ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten op het hulpzoekgedrag te meten. Deze mogelijke invloed van de ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten op het hulpzoekgedrag van studenten wordt gemeten aan de hand van een online vragenlijst. De bestaande theorieën beschreven in het theoretisch kader zijn aan de hand van nieuw verzamelde data getoetst, om zo mogelijk de bestaande theorieën verder te onderbouwen of te weerleggen. De onderzoeksuitkomsten worden verworven uit statistische gegevens die voortkomen uit de verworven data van de vragenlijsten. Interpretatie vanuit de onderzoeker wordt hierdoor achterwege gelaten. Dit leidt naar de bijbehorende ontologie, namelijk het objectivisme. Dit houdt in dat de antwoorden van de respondenten op de vragenlijsten statistisch zullen worden geanalyseerd en op deze manier zullen subjectieve factoren het onderzoek niet beïnvloeden. Vanuit de bestaande theorieën wordt er getoetst of er daadwerkelijk een samenhang is tussen de ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten en het hulpzoekgedrag. Vervolgens kan deze data gebruikt worden om te generaliseren voor de gehele populatie studenten van de Universiteit van Amsterdam, terwijl dit met kwalitatief onderzoek een stuk lastiger is. Dit leidt naar een positivistische epistemologie, wat stelt dat waarheid alleen voort kan komen vanuit empirische wetenschap. Door het toepassen van een wetenschappelijke methode, namelijk het verwerven van data en het uitvoeren van een statistische analyses over deze data, ontstaan controleerbare feiten.

Onderzoeksdesign

In dit onderzoek is er gekozen voor een cross-sectionele onderzoeksopzet. Dit houdt in dat er door de onderzoeker geen directe invloed uitgeoefend wordt tijdens het onderzoeksproces om het natuurlijke verband tussen de ervaren sociale acceptatie van

(22)

burn-21 outs onder studenten en het hulpzoekgedrag te meten. Er is gekozen voor een cross-sectioneel design om dit verband te meten op één meet-moment met verschillende, onafhankelijke respondenten. De invloed van ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten op het hulpzoekgedrag van studenten is gemeten aan de hand van een online vragenlijst. Daarnaast zijn sociale acceptatie (en attitude) rondom burn-outs onder studenten een moeilijk bespreekbaar onderwerp. Hoe de respondenten hier tegenover staan, is het best te meten wanneer de respondenten anoniem deze vragenlijst kunnen invullen. Aan de hand van stellingen is zowel het stigma van burn-outs onder studenten gemeten, als het taboe welk heerst rondom burn-outs onder studenten. Het stigma en het taboe worden samengenomen om de ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten weer te geven.

Onderzoeksmethode

Zoals hierboven beschreven, is er gebruik gemaakt van een online vragenlijst. Er is gekozen voor een vragenlijst, omdat er op deze manier veel informatie kan worden verkregen. Door middel van stellingen kan gemeten worden hoe de houding van studenten is ten opzichte van burn-outs onder studenten. Daarnaast wordt er door middel van stellingen gemeten waar studenten hulp zoeken wanneer zij kampen met psychische problemen. Door gebruik te maken van een vragenlijst wordt de objectiviteit van het onderzoek ook gewaarborgd.

Het eerste deel van de vragenlijst heeft betrekking op de onafhankelijke variabelen, stigmatisering van burn-outs onder studenten en het taboe wat heerst rondom burn-outs onder studenten. Deze twee onafhankelijke variabelen zijn bij de analyse samengenomen tot de sociale acceptatie van burn-outs onder studenten. Het tweede deel van de vragenlijst heeft betrekking op de afhankelijke variabele, het hulpzoekgedrag. In het kopje ‘operationalisering’ wordt hier verder op ingegaan. Daarnaast zijn er een aantal informatieve vragen toegevoegd over het huidige gedrag omtrent hulpzoeken. Als laatste zijn er een paar vragen opgesteld over de informatieverschaffing van de Universiteit van Amsterdam en hoe studenten daar tegenover staan. Ook zijn er een aantal controle vragen toegevoegd over het geslacht en de leeftijd van de respondenten en het totaal aantal jaren dat de respondent studeert.

Respondentenwerving en sampling

Naar aanleiding van het onderzoek van de Landelijke Studentenvakbond is literatuuronderzoek gedaan naar burn-outs onder studenten. Er zijn in Amerika meerdere onderzoeken gedaan naar burn-outs onder medische studenten, maar er is weinig

(23)

22 wetenschappelijke literatuur bekend die zich toespitst op Nederlandse, laat staan Amsterdamse studenten (Eisenberg et al., 2009; Dyrbye et al., 2010). Uit een grote studentenenquête uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam in 2015 en 2016 (UvA, 2017) blijkt dat 18% van de Amsterdamse studenten leidt aan psychische problemen. Dit percentage ligt lager dan de percentages uit het onderzoek van de Landelijke Studentenvakbond, die stellen dat ongeveer de helft van de studenten kampt met psychische problemen. Dit is een interessant verschil, vandaar dat specifiek de studenten van de Universiteit van Amsterdam in dit onderzoek als respondentengroep zijn genomen. Verder is hier geen onderscheid gemaakt in geslacht, leeftijd of het aantal studiejaren van de respondent. De enquête is voornamelijk verspreid via Facebook. In eerste instantie is de link gedeeld met de persoonlijke netwerken van de onderzoeker. Daarbij is het verzoek gedaan om de link zoveel mogelijk te delen met andere mensen die binnen deze respondentengroep vallen. Uiteindelijk is deze manier van sampling een combinatie van twee sampling manieren zoals beschreven door Byrman (2005), namelijk snowball sampling en convenience sampling.

De data en respondenten

De vragenlijst is random verspreid onder studenten van de Universiteit van Amsterdam. In eerste instantie is de vragenlijst door 189 respondenten ingevuld, waarvan een deel onvolledig. In totaal hebben 168 respondenten de vragenlijst volledig ingevuld. De onvolledige vragenlijsten zijn niet meegenomen in de data-analyse, om met een zo geschikt mogelijke dataset te werken. Daarnaast was het verwijderen van de missing items van belang om de interne consistentie tussen de variabelen te waarborgen (Cronbach’s Alpha > 0,5).

Van deze 168 respondenten is 33,9% man (57 respondenten), 64,9% vrouw (109 respondenten) en 2 respondenten hebben ‘anders’ aangegeven bij hun geslacht. Figuur 1 geeft een overzicht van de studiejaren van de respondenten. Zoals uit figuur 1 blijkt is iets meer dan een kwart van de respondenten vijfdejaars student en een kwart is vierdejaarsstudent. 17% is derdejaars student. Dit onderzoek geeft dus vooral resultaten van ouderejaars studenten. Iets meer dan de helft van de respondenten (51,2%) heeft aangegeven dat zij in de afgelopen 12 maanden overwogen hebben om hulp te zoeken voor hun mentale gezondheid. Echter, 54,2% van de respondenten geeft aan dat zij in de afgelopen 12 maanden gesproken hebben met hun omgeving of een professional over hun mentale gezondheid. 63,1% van de respondenten geeft zelfs aan dat er in de afgelopen 12 maanden iemand uit hun omgeving hun om hulp gevraagd hebben. Aan de hand van deze percentages kan er gesteld worden dat praten over mentale gezondheid niet per definitie hetzelfde wordt gezien als het zoeken van

(24)

23 hulp. Gekeken naar de waarschijnlijkheid waar mensen hulp zoeken bij mentale problemen is gebleken dat mensen als eerst hulp zoeken binnen hun hechte netwerk, dus bij familie en vrienden. Daarna stappen mensen het snelst naar professionals zoals de huisarts of de psycholoog. De onderwijsinstelling is het volgende netwerk waar de studenten hulp zoeken, gevolgd door het nabije netwerk, zoals buren, collega’s en studiegenoten. Als laatst geven de respondenten aan dat ze hulp zullen zoeken op internet.

Operationalisering

Door middel van een vragenlijst met stellingen kan de ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten gemakkelijk worden gemeten. Het eerste deel van de vragenlijst deel heeft betrekking op de sociale acceptatie van burn-outs onder studenten. In deel twee van de vragenlijst wordt het hulpzoekgedrag van studenten bevraagd. Dit deel van de vragenlijst is deels afgeleid van de general help seeking behaviour questionnaire. Vervolgens wordt gezocht naar een effect van deze ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten en het hulpzoekgedrag van studenten. Waar zoeken studenten voornamelijk hulp? Is dit bij professionals, zoals psychologen of de huisarts, of zoeken studenten vaker hulp in hun omgeving of eventueel anoniem op internet of bij de onderwijsinstelling? Heeft de mate van ervaren sociale acceptatie onder een respondent ook invloed op welke soort hulpzoekgedrag er wordt gezocht?

Afhankelijke variabele: hulpzoekgedrag

De afhankelijke variabele binnen dit onderzoek is het hulpzoekgedrag. Zoals te zien is in het operationaliseringsschema in de bijlage dit concept uiteengezet aan de hand van een definitie, verschillende indicatoren en bijbehorende stellingen. Het concept hulpzoekgedrag is onderverdeeld in verschillende soorten hulpbronnen, namelijk hechte kringen (familie, vrienden en partner), nabije kringen (buren en collega’s), professionele hulp (huisarts en psychologen), het internet en de onderwijsinstelling. Deze categorieën zijn samengenomen en zijn het hulpzoekgedrag in het algemeen. Internet, de professionals en de onderwijsinstelling behoren tot de formele en anonieme hulpbronnen. De hechte kringen (familie en vrienden) en de nabije kringen (buren en collega’s) behoren tot de informele hulpbronnen. Daarnaast is er een apart stuk opgesteld met als afhankelijke variabele de mening van de respondenten over de informatieverschaffing van de Universiteit van Amsterdam. Deze informatieverschaffing heeft betrekking op de aanwezigheid van studentpsychologen, de voorlichting vanuit de UvA

(25)

24 zelf en vanuit tutoren en studieadviseurs. Er wordt gemeten of de ervaren sociale acceptatie van burn-outs hier een effect op heeft.

Onafhankelijke variabele: sociale acceptatie van burn-outs onder studenten

Zoals het operationaliseringsschema in de bijlage laat zien, zijn er verschillende stellingen opgesteld met betrekking op stigmatisering van burn-outs onder studenten en het taboe rondom burn-outs onder studenten. In dit operationaliseringsschema zijn de verschillende concepten uitgelegd aan de hand van een definitie, verschillende indicatoren en bijbehorende stellingen zoals deze zijn gebruikt in de vragenlijst. Aan de hand van deze stellingen is er een gemiddelde waarde van het stigma en het taboe naar voren gekomen. De mate van stigmatisering en de mate van het taboe rondom burn-outs onder studenten zijn samengenomen tot de sociale acceptatie van burn-outs onder studenten. Een aantal stellingen over het taboe zijn omgecodeerd, omdat een lage score duidde op een hoge mate van het taboe zo de interne consistentie te verhogen. Deze waarden zijn samengevoegd tot de mate van ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten.

Betrouwbaarheidsanalyses

Om de betrouwbaarheid en interne consistentie van de variabelen te meten is er een Cronbach’s Alpha uitgevoerd. Bij de onafhankelijke variabele stigma is de Cronbach’s Alpha 0,711 na het verwijderen van 21 missing values. De Cronbach’s Alpha voor de taboe stellingen is iets lager dan die van de stigma stellingen, namelijk 0,661 na verwijdering van 21

missing items. Dit is gebaseerd op 168 respondenten, zoals eerder beschreven in de

onderzoekspopulatie. Het verwijderen van de missing items was noodzakelijk om te voldoen aan de Cronbach’s Alpha eis (>0,5). Na verwijdering is er hier dus aan voldaan.

Ook bij de afhankelijke variabele hulpzoekgedrag is de Cronbach’s Alpha >0,5 (0,687). Er wordt dus voldaan aan de betrouwbaarheidseisen van de variabelen.

Bij de laatste afhankelijke variabele mening over de informatieverschaffing van de UvA is ook de interne consistentie gecontroleerd aan de hand van de Cronbach’s Alpha. Deze Cronbach’s Alpha >0,5 (0,829) dus ook hier is er voldaan aan de betrouwbaarheidseisen van deze variabele.

Dataverwerking en -analyse

Voor de beschrijvende statistieken wordt er een Chi kwadraat toets uitgevoerd om te kijken of er verschillen zitten in hulpzoekgedrag tussen lage, neutrale en hoge ervaren sociale

(26)

25 acceptatie van burn-outs onder studenten. Ook is er een t-toets uitgevoerd om te kijken of er een verschil is in hulpzoekgedrag tussen de lage en hoge ervaren sociale acceptatie. Daarnaast wordt door middel van multiple regressieanalyses het effect van de onafhankelijke variabele (de sociale acceptatie van burn-outs onder studenten) op de afhankelijke variabele (het hulpzoekgedrag en mening over de informatieverschaffing van de UvA) getoetst. Een regressie laat namelijk een oorzakelijk verband zien, in tegenstelling tot een correlatieanalyse. Op die manier kan er gekeken worden naar het effect van de onafhankelijke variabele (de mate van ervaren sociale acceptatie van burn-outs onder studenten) op de afhankelijke variabele (hulpzoekgedrag).

In eerste instantie is er steeds een enkelvoudige regressieanalyse gedaan, waar het effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele is getoetst. Vervolgens is er een multiple regressieanalyse uitgevoerd met drie controlevariabelen, namelijk geslacht, leeftijd en het aantal studiejaren. Deze multiple regressie geeft een meer accuraat beeld van de oorzaak-gevolg relatie wanneer er een significant effect uit de analyse voortkomt. Er is gekozen voor de multiple regressieanalyse aangezien de afhankelijke variabele (y) van interval-ratio niveau is door de Likertschaal stellingen.

Aannames van een OLS-regressie

Een regressieanalyse kan pas worden uitgevoerd nadat er aan een aantal aannames is voldaan (Field, 2009). De eerste aanname heeft betrekking op de normaalverdeling van de data. Uit figuur 1 (zie bijlage ‘aannames’) blijkt dat de onafhankelijke variabele sociale acceptatie bij benadering normaal verdeeld is. Uit figuur 2 (zie bijlage ‘aannames’) in de bijlage blijkt dat ook de afhankelijke variabele hulpzoekgedrag bij benadering normaal is verdeeld. Daarnaast is N>30, wat inhoudt dat er sprake is van normaliteit volgens de Central

Limit Theorem (Field, 2009), zelfs wanneer een variabele niet perfect normaal verdeeld is.

Een tweede aanname is dat er geen sprake van perfecte multicollineariteit mag zijn. Uit de SPSS-analyse blijkt dat de VIF-waarden van de variabelen dicht bij 1 liggen (VIF=1,045), wat inhoudt dat er geen sprake is van multicollineariteit (Field, 2009). Er wordt dus ook aan deze aanname voldaan.

Een derde aanname waaraan voldaan moet worden voordat een regressieanalyse uitgevoerd kan worden, is de aanname van willekeurige fouttermen. Om deze aanname te toetsen is er een Durbin-Watson test uitgevoerd. Wanneer de score zich tussen de 1 en de 3 bevindt, is er geen sprake van afhankelijkheid tussen de fouttermen. Uit deze test kwam een

(27)

26 waarde van 2,041. Dit houdt in dat er dus ook aan deze aanname is voldaan en de fouttermen geheel willekeurig zijn (Field, 2009).

Een vierde aanname waaraan moet worden voldaan, is de aanname van homoscedasticiteit. Dit houdt in dat de varianties van de errors in het hele model van de afhankelijke variabele constant zijn (Field, 2009). Uit de scatterplot (zie figuur 3 in de bijlage ‘aannames’) blijkt dat er aan deze aanname wordt voldaan.

De laatste aanname waaraan moet worden voldaan, is de aanname van lineariteit (Field, 2009). Figuur 4 in de bijlage laat de P-P plot zien. Hieruit is op te maken dat de gemiddelde waarden van de afhankelijke variabele langs een rechte lijn verspreid liggen. Daarom is er ook aan deze aanname voldaan.

Ethische verantwoording

Om aan de ethische voorwaarden van dit onderzoek te voldoen, is getracht de anonimiteit van de respondenten zo goed mogelijk te waarborgen. De respondenten zijn voordat de vragenlijst begon, ingelicht dat deze vragenlijst volledig anoniem was en hun informatie niet gedeeld zal worden met derden. Nadat de data ingevoerd zijn in het SPSS-programma, zijn de originele enquêtes verwijderd. Het online enquête programma Qualtrics gaf bij de data invoer in SPSS wel de IP-locaties weer waar de enquêtes ingevuld zijn, maar die zijn direct verwijderd uit het databestand om de anonimiteit van de respondenten te kunnen waarborgen.

(28)

27

Resultaten

Beschrijving van de data

Voordat we over gaan op het toetsen van onze hypotheses zullen we de data beschrijven. Tabel 1 geeft de beschrijvende statistieken weer. Het gemiddelde op ervaren sociale acceptatie is een 3.37. Een 5 betekent dat men op alle vragen aangaf dat er geen taboe of stigma was, terwijl een 1 betekent dat men op alle vragen beantwoordde dat er een stigma of een taboe was. Gemiddeld genomen neigen de respondenten er dus naar dat men het er niet mee eens is dat er een stigma of taboe is. De ervaren sociale acceptatie is dus redelijk hoog. Dit blijkt ook uit de gemiddeldes van stigma (2.12) en taboe (3.13). Het taboe is dus iets hoger dan het stigma wat vrijwel niet aanwezig is. Bij hulp zoeken zien we dat de respondenten gemiddeld genomen de voorkeur geven om hulp te zoeken bij vrienden (3.90). Een 5 betekent dat vrienden het meest waarschijnlijk hulp zoeken bij die hulpbron, terwijl een 1 betekent dat bij deze hulpbron zeer onwaarschijnlijk is. Na vrienden volgen familie (3.75) en professionals (3.54). De respondenten geven gemiddeld genomen aan het minst waarschijnlijk hulp te zoeken bij buren (1.57), gevolgd door het internet (1.97). Hulp zoeken binnen hechte kringen (familie en vrienden gemiddeld genomen) scoort aanzienlijk hoger dan hulp zoeken bij nabije kringen (3.81 respectievelijk 1.96).

Tabel 1. Beschrijving van de data

n min max gem sd

Sociale acceptatie

Totaal (stigma + taboe) 168 2.21 4.46 3.37 0.43

Stigma 168 1.13 3.88 2.12 0.50

Taboe 168 1.71 4.43 3.13 0.61

Hulp zoeken

Hecht (familie en vrienden) 168 1.92 4.92 3.81 0.61

Familie 168 1.57 5.00 3.75 0.75

Vrienden 168 1.80 5.00 3.90 0.66

Nabij (buren en collega) 168 1.00 4.00 1.96 0.62

Buren 168 1.00 3.50 1.57 0.61

Collega 168 1.00 5.00 2.10 0.82

Professionals (huisarts, psycholoog) 168 1.20 5.00 3.54 0.78

Internet 168 1.00 4.60 1.97 0.93 Onderwijs 168 1.00 5.00 3.29 1.20 Totaal 168 1.63 3.91 2.95 0.41 Controle variabelen Geslacht 168 1.00 3.00 1.67 0.50 Leeftijd 168 18.00 29.00 22.45 2.04 Studiejaren 168 1.00 6.00 3.83 1.47

Tabel 2 geeft een verdere beschrijving van het hulpzoekgedrag naar de ervaren sociale acceptatie van een burn-out. Dit is gedaan naar drie categorieën van ervaren sociale acceptatie die even groot zijn: een lage, neutrale en hoge ervaren sociale acceptatie. De Chi

(29)

28 kwadraattoets geeft aan of er (significante) verschillen zitten in de lage, neutrale en hoge groep, terwijl bij de t-toets alleen wordt gekeken of er significante verschillen tussen de lage en hoge groep zijn. We kunnen dan dus met 95 procent zekerheid (of meer) zeggen dat er ook een verband is in de populatie.

Kijken we naar de chi-kwadraattoets dan zien we dat er weinig significante effecten zijn. We kunnen alleen stellen dat hoe hoger de ervaren sociale acceptatie is, des te eerder men naar de onderwijsinstelling gaat om hulp te zoeken (P<.01). De kans om bij de onderwijsinstelling hulp te zoeken neemt respectievelijk toe van 3.8 bij een lage ervaren sociale acceptatie tot 4.8 bij een hoge ervaren sociale acceptatie (op een schaal van 1 tot 5).

Bij de T-toets zien we meer significante effecten, zeker als we eenzijdig toetsen en de P-waarde door 2 delen. Mensen met een hoge ervaren sociale acceptatie zoeken, ten opzichte van mensen met een lage ervaren sociale acceptatie, eerder hulp bij hechte banden, familie, vrienden, nabije banden, professionals, internet en de onderwijsinstelling. Ook zoekt men totaal genomen (over alle groepen) eerder hulp.

Tabel 2. Hulpzoekgedrag naar sociale acceptatie.

Sociale acceptatie

Laag Midden Hoog Totaal P chi kwad. P T-test (laag/hoog)

Hecht 4.68 4.81 4.92 4.81 0.37 0.044 * Familie 4.59 4.78 4.86 4.75 0.38 0.075 ~ Vrienden 4.80 4.87 5.03 4.90 0.82 0.058 ~ Nabij 2.85 2.91 3.11 2.96 0.12 0.032 * Buren 2.54 2.54 2.62 2.57 0.57 0.494 Collega 3.04 3.02 3.22 3.10 0.32 0.282 Prof 4.38 4.51 4.71 4.54 0.24 0.028 * Internet 3.18 2.94 2.81 2.97 0.33 0.038 * Onderwijs 3.81 4.22 4.78 4.29 0.01 ** 0.000 ** Totaal 3.86 3.92 4.05 3.95 0.53 0.015 *

Tabel 3 geeft de gemiddelde meningen aan over vier voorgelegde stellingen die betrekking hebben op de mening over de informatieverschaffing van de UvA. Dit is gebaseerd op een schaal van 1 tot 5, waar 1 aangeeft het helemaal niet met de stelling eens te zijn en 5 helemaal met de stelling eens. Uit de gemiddelde scores blijkt dat studenten vinden dat de UvA meer informatie moet verschaffen over burn-outs onder studenten (4,21). Daarnaast moeten ook studieadviseurs (4,01) en tutoren (3,91) hier meer aandacht aan besteden volgens de studenten. Ten slotte zien wij dat studenten vinden dat de UvA meer informatie moet geven over de aanwezigheid van studentpsychologen (4,43).

(30)

29 Tabel 3: Meningen over de informatieverschaffing van de UvA.

N Min Max Gem sd

Er moet meer algemene informatie komen vanuit de Universiteit van Amsterdam over burn-outs onder studenten

163 1 5 4,21 ,857

Studieadviseurs moeten meer aandacht besteden tijdens

gesprekken over burn-outs onder studenten 163 1 5 4,01 ,920

Tutoren moeten meer aandacht besteden tijdens gesprekken

over burn-outs onder studenten 163 1 5 3,91 ,986

De Universiteit van Amsterdam moet meer informatie geven

over de aanwezigheid van studentpsychologen 163 2 5 4,43 ,666

N 163

OLS-regressie: verband tussen sociale acceptatie en hulpzoekgedrag

De voorgaande analyses testen echter nog niet voor lineaire effecten en hielden nog geen rekening met het effect van verschillende controle variabelen. Daarom maken we ook gebruik van een regressie analyse.

Tabel 4 beschrijft de resultaten voor de effecten van stigma op hulpzoekgedrag. De resultaten van stigma verschillen niet als we de controle variabelen niet opnemen. Met andere woorden, ze blijven wel of niet significant. In het eerste model testen we of stigma een effect heeft op het hulpzoekgedrag in het algemeen. Dit is het gemiddelde van hulpzoekgedrag bij familie, vrienden, buren, collega, professionals, internet en het onderwijs. We verwachten dat naarmate het stigma hoger is, mensen minder snel hulp zoeken (hypothese 1). Er is een licht positief effect (b=.002). Dit wil zeggen dat als het stigma met 1 punt hoger is (op een 5 puntschaal) mensen .002 eerder hulp zoeken. Echter, dit effect is niet significant. Dit houdt in dat we niet met 95 procent zekerheid kunnen zeggen dat er ook in de populatie een positief verband is tussen stigma en hulpzoekgedrag. Verder zien we dat er ook geen significant effect is van geslacht, leeftijd en hoe lang men studeert.

In het tweede (hecht) tot en met tiende (onderwijs) model testen we of mensen minder snel hulp zoeken bij hechte relaties (familie en vrienden) als het stigma hoger is (hypothese 2a en 2b). We zien dat er geen significante relatie is tussen stigma en hulpzoekgedrag bij familie (b=.049), vrienden (b=.043), buren (b=-.125), collega’s (b=-.167) en het internet (b=.073) (p>.05). Dit houdt in dat we niet met 95 procent zekerheid kunnen zeggen dat er in de populatie een verband is tussen stigma en het hulpzoekgedrag bij familie, vrienden, buren, collega’s en het internet. Echter, we zien wel een significante relatie tussen stigma en hulpzoekgedrag bij professionals en de onderwijsinstelling. Voor professionals zien we een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op deze web- site wordt er een onderscheid gemaakt tussen de verschillende actoren: de hulpvrager (de persoon met een depressie of burn-out), de begeleider of coach en de

Zoals gezegd zijn er op internet momenteel geen zoekmachines waarmee je woorden aan de voor- zijde kunt trunceren, maar als je een website hebt laten indexeren met een webcrawler of

Overspanning en burn-out zijn het gevolg van overbelasting door stresserende omstandigheden of gebeurtenissen waardoor iemand niet meer in staat is stress te hanteren, met als

Omdat deze definitie de basis vormt van de meestge- bruikte vragenlijst – de Maslach Burn-out Inventory (mbi), in Nederland bekend als Utrechtse Burn-out Schaal (ubos) – heeft

Uit de analyses met het JD-R model komt naar voren dat het voor bedrijven vooral loont om in energiebronnen te investeren, omdat daarmee meerdere vlie- gen in één klap worden

Het Job Demands-Resources Model gaat echter ervan uit dat verschillende Job Resources het effect tussen Job Demands en burn-out modereren kunnen (Bakker et al.,

Om duidelijkheid te krijgen over de invloed van eventueel andere factoren op hulp zoek gedrag, is een open vraag geformuleerd die de redenen waarom respondenten geen hulp zouden

Als een student in het dagelijks leven meer humor als copingstijl toepast heeft deze student minder last van stress door academische omstandigheden en van stress om