• No results found

Veranderingen in de Code voor de botanische nomenclatuur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Veranderingen in de Code voor de botanische nomenclatuur"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

COOL IA

30/4

1987

QOQ

..

.

.

.

.

.

.

• •

.

.

.

.

-=:-~(~--*=-~st

CONTACTBLAD VAN DE

NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING

(2)

Dr. Th W. Kuyper, secretaris. Wc\'Cr$Straat 4, 9411 NC 8t1len. lel. 05930- 4617.

Dr. E. Banen, ptnnmlfl'CCSlCI'. Dorpsstraat 8A. 7218 AD Almen. aironr.: 90902: le1.05751 · 1923.

Mw. CM. den Held • Jager. \'ice-voortiner. venorst teven! het excursieprogramm1. Gen delo Reuloan 25.2806 OA Gouda. lel.: 01820 - 17759.

M~ A Menen~ publotol<oL Gro1e Markl 4. 2511 BG Oen Haag. 1<1: 070. 600292.

Dr. C Bai. \Cr'leJcn•oordtgcr un eX Floraoomm1U1C Joh Wastnaarlaan 12. 2324 XD Ltiden, 1<1.: 071 - 760640 INI10UO G"MS. W VRIES. G A. de JONGEPitR. JW. GFFSINK. J. KUYPER. Th W & GA\1S. W. KEIZER. P J. KUYPER. Th. W. BOEKBESPREKINGEN MEDEDELINGEN

In memoriam Hennann Jahn In memoriam Drs. P.Bels De werkweek in Veere

Cfa,·or'Ïa·aehtige Fun&i \"In de 'ti.Crk'tl.·ed:

on Zeeland (1986)

Verandcrin&en m de code ~oor de botanische nomenclatuur

(J.:tOfptJrr.t t~.·n):Aiit 1n Nederland

Een besehcrminpbcleid voor paddtltoelcn en korstmossen

pag. 69 pag. 70 pag. 72 POS. 15 peg. 79 pag. 83 pag. 86 pa&. 88 pag. 74 en 91 Om~laa: Htu-cumm, een afbeelding uit C.A.J.A. Oudemans. Révisk>n des Champignons 11. Tab. I. 1887.

(3)

Cootia 30(4) oktober 1987

IN MEMORIAM HERMANN JAHN

Na vele jaren van slopende ziekte is op 19 juli in Detmold-Heiligenkirchen Hennann Jahn op een leeftijd van 75 jaar in vrede ingeslapen. Jahn was een grote vriend van de Nederlandse mycologen. De NMV was voor het eerst te gast bij Jahn in Heiligenkirchen in het Teutoburgerwoud in 1965, toen nog samen met de KNNV. Deelnemers herinneren zich nog de bijzondere lezing die hij bij die gelegenheid heeft gehouden. In 1972 en 1976 hield de NMV haar werkweek in Heiligenkirchen in nauwe samenwerking met Jahn. Zowel d.m.v. correspondentie

als tijdens bezoeken heeft J ahn zijn rijke kennis van vnl. Aphyllophorales

beschikbaar gesteld aan iedereen die raad zocht, en hij was daarbij altijd buitengewoon behulpzaam. Gaarne denk ik terug aan verblijven in zijn gastvrije

huis in 1970en 1986, waar lange gesprekken over mycologie gevoerd werden. Jahn had ook belangstelling voor spinnen, die hij urenlang observeerde en waarvan hij

foto's maakte met verbijsterende details.

Een uitvoerig overzicht van Jahn's werk is bij gelegenheid van zijn 65e verjaardag door Bresinsky in Z. Pilzk. 43: 327-330, 1977 gepubliceerd. In 1982

werd de 70e verjaardag in Z. Mykol. 48: 179 door Krieglsteiner herdacht. Helga Grosse-Brauckrnann heeft ter gelegenheid van zijn 75e veljaardag een revisie van

het Corticioïden-herbarium Jahn gepubliceerd (Z. Mykol. 53: 73-80, 1987). Inmiddels heeft Jahn zijn "Westfàlische Pilzbriefe'' afgesloten en met de verschij· ning in 1986 van deel Sb van de X -XI Band afscheid van zijn lezers genomen. Zijn

laatste artikelen gingen over de "Satanspilzhang'' bij Glesse in Zuid-Nedersaksen

en over waarnemingen gedurende 28 jaar van de paddestoelenvegetatie in Norra Warleda, Uppland, Zweden. Zij getuigen van zijn sterke binding met Zweden en zijn bezorgdheid over de achteruitgang van de natuur. De door hem beschreven kalkbeukbossen met een rijke Ramaria-flora zijn inmiddels omgehakt. Beuken met vlagg~takken als tekenen van bossterfte, zichtbaar vanuit zijn huis, baarden hem grote zorg.

In 1979 verscheen bij Busse het prachtig geïllustreerde boek "Pilze, die an Holz wachsen", waarin Jahn met beknopte teksten de voor leken en specialisten belangrijkste infonnatie weet over te brengen. Deze teksten zijn vaak uittreksels van de eerder door hem in "Westfàlische Pilzbriefe" gepubliceerde bewerkingen van

verschillende groepen van Aphyllophorales. De daarin gegeven detennineersleutels zijn een voorbeeld van bruikbaarheid en betrouwbaarheid, gebaseerd op de rijke onderwijservaring van de biologieleraar Jahn. Van de bewerking van de resupinate

(4)

Phellinus-soorten is inmiddels een uitgebreide herdruk verschenen bij J. Cramer

1981. Voor de pileate Polyporen (ongewijzigd herdrukt in 1976) heeft Jahn lange

tijd aan een herziening met verbeterde sleutels gewerkt. Omdat zijn gezondheid het hem niet toestond de geslachtsomgrenzing nog eens d.m.v. weefselanalyse te toetsen, heeft hij na het verschijnen van Ryvarden's "Polyporaceae of North Europe" ( 1978) dit project helaas gestaakL

Naast deze speciali.satie op Aphyllophorales mag het niet onvermeld blijven

dat Jahn al in 1949 met zijn "Pil ze rundum" (nadien reeds 2x herdrukt) veel tot de

"Pilzaufkliirung" heef\ bijgedragen. Belangrijk is ook zijn medewerking aan het door C. Caspary meesterlijk genlustreerde platenwerk "Mitteleuropäische Pilze" (E. Cramer, Hamburg, 1963 ), waarin Jahn hoofdzakelijk de teksten voor Agaricales

en Boletales voor zijn rekening nam.

Jahn had een buitengewoon hoge opvatting van de wetenschap. Op grond van

een zeer ruime literatuu.rkennis had hij een uitstekendoverzichtover de systematiek

en zijn determinaties zijn ook door herbariumstudies onderbouwd. Jahn was gekant

tegen een overdreven opsplitsing van geslachten en wilde liever meer natuurlijke,

polythetisch gedefiniëerde eenheden handhaven, in één lijn met mycologen zoals J.

Eriksson enE. Pannasto. Taxonomie wasvoor Jahn nieteendoel op zich, maareen middel om de soorten in al hun aspecten in de natuur te leren kennen. Hij maakte nauwkeurige aantekeningen van oecologische waarnemingen gedurende vele jaren, die hij in meerdere fytosociologisch georiënteerde publicaties uitgewerkt heeft. Hieruit is ook Jahn's aversie tegen massaexursies te verklaren, omdat daar vaak alleen soortenkennis wordt doorgegeven, maar niet kan worden ingegaan op de

oecologische achtergrond van de gevonden soorten. Door in deze geest verder te werken, kunnen zijn vele vrienden en de nieuwe generatie mycologen Jahn's levenswerk in ere houden. Hij rust nu in vrede. Aan zijn vrouw, Marla-Auguste

J ahn-Menke denken we in dankbaarheid voor haar intense zorg en medewerking en

we wen.sen haar veel sterkte om het verlies te dragen. - W. Gams

IN MEMORIAM DRS. P.J. BELS

Op 28 mei 1987 overleed na een langdurig ziekbed Drs. Pieter Johan Bels, voormalig Rijkstuinbouwconsulent voor de Champignoncultuur, en tot 1968 directeur van het Proefstation voor de Champignoncultuur te Horst (L.). Samen

met zijn vrouw heeft hij vanaf 1944 met grote energie en enthousiasme gewerkt aan het onderzoek van de teelt van de champignon en aan de verdere ontwikkeling en

ontplooiing van deze tak van tuinbouw in Nederland. Vele publicaties en een samen met zijn vrouw geschreven handleiding voor de champignonteelt getuigen van al

(5)

deze activiteiten. Verder verzorgde hij als mederedacteur 13 jaargangen van het tijdschrift "De Champignoncultuur". Op grond van zijn grote verdiensten op dit gebied werd hij in 1968 benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau.

Toen in de vijftiger jaren bij de overheid belangstelling begon te ontstaan voor uitbreiding van het assortiment voor consumptie geschikte, kweekbare paddestoelen, was dit voor Bels een welkome gelegenheid zich ook in deze richting te ori!nteren. Het was echter pas in 1968, na zijn afscheid als directeur van het Proefstation te

Horst, dat hij zich geheel aan dit onderzoek kon wijden. In het te Maasbree gevestigde, in 1969 opgerichte "Laboratorium Domesticatie Paddestoelen TNO" heeft hij zich samen met nog enige medewerkers tot 197

5 met dit project bezig

gehouden. Teneinde zich ·op de hoogte te stellen van hetgeen er op dit gebied in het verre oosten wordt gedaan, reisde hij samen met zijn vrouw naar Japan, Thailand en Taiwan. Bels genoot een internationale vermaardheid op het gebied van het kweken van paddestoelen. Hij was president van de Internationale Commissie voor Champignonwetenschap. Hij was steeds actiefbetrokken bij de organisatie van de door deze vereniginggehouden internationale congressen, welke hij ook meermalen heeft mogen leiden. Voorde Nederlandse Mycologische Vereniging, waarvan hij al in 1941 lid was, heeft hij zich, vooral tijdens zijn verblijf in Houthem-St Gerlach, verdienstelijk gemaakt door enige excursies te leiden. Verder heeft hij voorde NMV een aantal boeiende voordrachten gehouden over eetbare paddestoelen, zoals over Termitomyces in Afrika en Azië.

Als persoon was Bels een uiterst opgewekt. energiek en hulpvaardig mens, wiens enthousiasme vaak aanstekelijk werkte. Hij had een zeer brede biologische belangstelling en heeft zich met velerlei facetten van de biologie bezig gehouden. Altijd vol plannen en ideeën oriënteerde hij zich nog vrij kort voor zijn ziekte omtrent de mogelijkheid van een eventuele kweek van truffels in oude wijngaarden in Zuid-Limburg. Helaas heeft hij dit plan nooit verder kunnen uitwerken.

Het heengaan van deze pionier op het gebied van de kweek van eetbare paddestoelen wordt in brede kring in zowel binnen- als buitenland diep betreurd. · G.A. de Vries.

(6)

Coolia 3Q(4) oktober 1987

DE WERKWEEK 1986 IN VEERE

JAN WILLEM JONGEPIER, Middelburgsesrraat 27. 4J88 NS Oost-Souburg SUMMARY

A report is given oflhe foray ofthe Dutch Mycological Society at Veere, Zeeland, Southwesttm Netherlands, in October 1986. A list is ai ven of the most interesti.ng fungi found durinc the wut, amonc which several species that are new to the Dutclt checklist.

De jaarlijkse binnenlandse werkweek van de NMV werd in 1986 gehouden van 10 t/m 17 oktober, en wel in Veere, een stadje op het voormalige eiland Walcheren in de provincie Zeeland. In deze provincie is relatief weinig naar

paddestoelen gekeken. Alleen Zeeuws-Vlaanderen, Zuid-Beveland en delen van

Walch~ren en Schouwen zijn behoorlijkgoed onderzocht, hetzij doordaar wonende mycologen, hetzij tijdens zaterdagexcursies.

Zeeland is mycologisch gezien een merkwaardige provincie omdat de bodem

er voor het grootste deel uit zware zeeklei bestaat. Veel algemene soorten ontbreken geheel of vrijwel geheel en de kans op méér zeldzame soorten lijkt (daardoor) groter te zijn dan in de rest van het land. Wellicht is de mycoflora nog het meest te vergelijken met die van de IJsselmeerpolders.

De deelname aan de werkweek was goed te noemen. De eerste dag waren er 12 deelnemers en het maximum halverwege de week bedroeg 18. Het totale aantal

deelnemers was 22. De eerste dagen werden de terreinen gezamenlijk bezocht. Op twee dagen werd de groep in tweeën gesplitst. Bezocht werden kleibossen, binnenduinrandbossen, duingraslanden en vochtige graslanden. Door de grote droogte van de voorgaande weken leverden de terreinen (met uitzondering van de

vochtige graslanden) geen lange soortenlijsten op.

Hieronder wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste feiten van de excursieweek, in chronologische volgorde. Bij de nomenclatuur is uitgegaan van de Standaardlijst (Amolds, 1984) met uitzondering van de geslachten/nocybe p.p. en

Psathyrella, waarvoor de monografieën van Kuyper (1986) resp. Kits van Waveren (1985) werden aangehouden.

De eerste dag werden het Oral\iebosch en Oranjezon bezocht, een binnen

-duinrandbos resp. een duingebied met afwisselend licht-kalkarme en kalkrijke

stukken, struweel, loof- en naaldbos. Een kalend duingrasland nabij een kanaal voor wateronttrekking leverde meteen al twee bijzondere vondsten op. Galerina embolus (Fr.) Orton als nieuwe soort voor Nederland, samen met de zeerzeldzame

(7)

Mycenella salicina, die er in grote hoeveelheid stond. Andere bijzondere vondsten waren Inocybe subporospora, Pluleus umbrosus, P. atromarginatus en Tyromyces

fragilis.

Rammekenshoek is een natuurreservaat ten oosten van Vlissingen. Het

omvat een 40 jaar oud bos op vochtige klei, zilte kreken en een extensiefbegraasd weiland. Er werden veel Pluleus-soorten gevonden, waaronder P. hispidulus en soorten die in "de polders" algemeen zijn, zoals P. podospileus en P. villosus.

Langs eenpad stond vrij veel Lactarius acerrimus. Tevens werden in het bos

Emoloma speculum, Pholiotina dematomarginata en Bolbitius reticulatus

gevonden en in het weiland Lepista rickenii.

Het reservaat Ouwerkerk (Schouwen-Duiveland) is enigszins vergelijkbaar met dat van Ritthem, het is alleen jonger: 25 jaar oud. Aan het bezoek werd een

korte wandeling door een paardenwei op een oude dijk toegevoegd. Het reservaat leverde in eerste instantie weinig voldoening, maar bij determinatie van het

verzamelde materiaal kwam er nog een aardig aantal bijzonderheden uit. Er was êên nieuwe soort voor Nederland bij: een Galerina-achtig paddestoellie dat

Simocybe laevigata (Favre) Orton bleek te zijn. Verder werden hier gevonden: Coprinus plagioporus, Pholiotina dematomarginata, lnocybe hypothaea, I. appendiculata, Psathyrella lutensis, Calocybe obscurissima en Mycoaciafuscoatra.

Uit het paardenweitje kwamen als belangwekkende soorten Psilocybe callosa, Psathyrella narcotia en Panaeolus campanulatus.

Hoogtepunt van de werkweek was het bezoek aan De Schots man, een in 1961 drooggevallen plaat in het huidige Veerse Meer. Naastjong loofbos komt hier een grote oppervlakte vochtige, kalkrijke graslanden voor met kruipwilg- en ook wel duindoomstruweeL Opvallend voor het laatste terreintype was het grote aantal

Hebeloma's, ondermeer H. testaceum, H. dunense en- nieuw voor Nederland-H. psammophilum Bon. Deze lijkt veel op H. mesophaeum, maar heeft sporen die

langer zijn dan 10 f.UD. Daarnaast werd hier de sterk aan Cortinarius rigidus

verwante C. albonigrellus Favre gevonden, evenmin tot nu toe bekend van ons land. Overige lekkernijen waren Dermocybe pratensis, Cortinarius satuminus

var. bresadolae, Ciavaria tenuipes, C. daulnoyae, Hygrocybe acutoconica, Leptoglossum griseopallidum, Helvel/a corium, Entoloma sericeonitidum,

Pho/iotina brunnea, Conocybe brunneola, Inocybe agardhii, Galerina badipes, Lopharia spadicea en in of bij het bos: Calocybe ionides, F/ammulaster carpophilus, Tomentelia galzinii Bourd. - de vijfde première voor ons land-, T. subtestacea (beide op elzetakken) en Mycoacia aurea.

De woensdag werd besteed aan verschillende terreinen in het duingebied tussen Vrouwenpolder en Domburg. De droogte had hier duidelijk toegeslagen. Als

(8)

zeldzaamheden werden genoteerd Psathyrella leucotephra, P. frustulenta, P. cf. obtusata, Conocybe brunneola, Enroloma lepronipes en Mycoacia fuscoarra. Ook de vroongronden, sterk ontkalkte dwngraslanden, in de Kop van Schouwen, waren zeer droog. Niettemin konden hier oog enkele bijzondere

paddestoelen worden gevonden: lnocybe acute/la, I. agardhii, Psarhyrella panaeoloides, P. nolitangere, Poroniapunctata, Knei./liella quercina enSordaria moerospara, een pyrenomyceet op paardemest Ter aanvulling werd De Schelphoek bezocht, een natuurreservaat metjong loofbos en vochtige kalkrijke graslanden. Dit

leverde weer Pholiorina demaromarginara op, alsmede Simocybe sumptuosa, Coprinus galericuliformis en lnocybe squarrosa.

De deelnemers zullen met genoegen terugdenken aan deze geslaagde werkweek, niet in de laatste plaats vanwege de hartelijke en gezeUige sfeer die er in bet kamphuis tot soms na het middernachtelijk uur heerste.

LITERATUUR

Aroold$, E. (1984). Standaardlijst van Nederltnd$e macrofu~~Ji. Coolia 26, Suppl., 362 pp.

Kits van Waveren, E. (1985). The Dulch, French and British species of Psathyrella. Persoonîa Supplement 2. 300 pp.

Kuyper, Th. W. (1986). A revision ofthe genus Inoc)be in Europe. I. Subaenus Inosptrma and the

smooth·spored species of subgenus lnocybe. Pel"$00nîa Supplement 3. 247 pp.

THE MYCOLOGIST

In het begin van dit jaar verscheen er een nieuw mycologisch tijdschrift, The

Mycologjst, uitgegeven door de British Mycologjcal Society als opvolger van bet

Bulletin of the British Mycological Society. Het tijdschrift is op papier van goede kwaliteit gedrukt, wat de weergave van de vele opgenomen foto's ten goede komt. In

de eerste twee afleveringen verschenen in de serie" Profiles of Fungi" kleurenfoto's van Hypoxylon fragiforme, Gerronema postii, Balerus purpureus en Pleurorus dryinus. Van de interessantere bijdragen uit deze afleveringen kunnen genoemd worden: Wettelijke aspecten van het verzamelen van paddestoelen op excursie; over het ascomycetengeslacht Cyuaria; mycologie in het oude China; en een uitbet Deens vertaalde sleutel van Ganoderma in Noord Europa met beschrijvingen van 6 soorten. Ruime aandacht wordt verder geschonken aan verslagen van excursies van onze Engelse zustervereniging en aan gevarieerd mycologisch nieuws. Ook voor de rubriek Gastronomie van Roger Phillips zal ongetwijfeld belangstelling bestaan.

Dit kleurrijke tijdschrift verschijnt 4 maal per jaar. Als associate member van de British Mycological Society betaal je slechts~ 5,-per jaar. Inlichtingen over het lidmaatschap bij ondergetekende. Een foldertje met intekenstrook wordt met deze Coolia meegestuurd. - Tb. W. Kuyper.

(9)

Coolia 30(4) oktober 1987

CLA V ARIA-ACHTIGE

FUNGI

VAN DE WERKWEEK IN ZEELAND

(1986)

J

. GEESINK, Molenstraat 27, 6914 AC Herwen

SUMMARY

Shon deseriptions are given cA Cla\•ulbJopsis luteo-«hrocea (fim report for lhe Nethertands), Clavari'a tenu1~s. C. greletii, C. acuta and Clal'ulinopsis helvola and C. luttoalba, all found in

Zeeland during the 1986 roray.

Op 14 oktober 1986, tijdens de binnenlandse werkweek in Zeeland, werd door

de heer H. Sieben op het vlakke terrein genaamd "De Schotsman" aan de Veerse Dam een bundellie van ongeveer twaalf knotszwammelies gevonden. In de

practicumzaal, later op die dag, kreeg ik - gul als hij is - de helft van zijn buit.

Dat halve bundellie was, zij het voorzichtig, op te delen in zes exemplaren die

met elkaar vervlochten tussen gras en mos groeiden (fig. I). Ze waren 8-12 mm hoog.

De stelen hadden een lengte van 5-8 mm met een dikte van 1-2 mm. Aan de basis

waren ze bruin, met lange bruine haren verward met het gras en mos, wat- voordat

ze uit elkaar gepeuterd waren-een wollige indruk maakte. De steel verbreedde zich

abrupt met 4-7 einden, als het gewei van een eland, 3-5 mm breed en 2-3 mm hoog.

De steel en vertakking waren effen okergeel van kleur. De reactie met FeSO• was

negatief. De gedroogde exemplaren hadden hier en daar zwarte vlekken gekregen.

Bij microscopisch onderzoek bleek dat het weefsel, in tegenstelling tot vele

andere C/avaria-achligen, gemakkelijk uit elkaar te tikken was. Geen lang gezoek

naar septen en gespen. De 2,5-5 p.m brede hyfen waren ruim voorzien van septen

met duidelijk zichtbare gespen (fig. 2). De hyfen uit het midden van de

vruchtlichamen waren 4-7 p.m breed. De basidiën, meest 25 x 4-5

p.m,

waren

voorzien van eenvoudige, dus geen lusvonnige, gespen en van vier 4-5 p.m lange

stengmen (fig. 3). De sporen zagen er glad uit, waren kort-ellipsoïd met één grote

oliedruppel, 4-5,5 x 2,5-3,5 p.m groot en hadden een korte apiculus, tot I

p.m (fig.

41). Het viel mij op dat er nogal wat sporen in het microscopische beeld met elkaar

verkleefd waren. De donkerbruine haren aan de steelbasis waren hol, zonder

septen, hadden een breedte van 14-16 p.m, een ruw oppervlak en waren zeer lang,

enkele mm's. Door het van elkaar scheiden van de exemplaren zijn veel haren

verdwenen maar er zijn toch nog voldoende overgebleven.

Met de "Ciavarolde Fungi" van Maas Geesteranus ( 1976) was de vondst niet

(10)

2

:

l

0

0

5

)

Fia.J-4: Cla•ulinopsis lutto-<>chrocea. 1: habitus (xi,S); 2: tnunahyfen; 3: basldien; 4: sporen. Fis. S-7: ClawJria l<ltuiPfS- S: habitus (xi,S); 6: basldien; 7: sporen.

Het maatball:je· is I 0 ,.m JanJ,

probleem. Het kan niets anders zijn dan

Clat•ulinopsis luteo-oclrracea

(Cavara)

Corner. Helaas is er door ons niet op gelet of de soort een geur had. Hij schijnt nl. volgens Corner (1967: 376) naar de Stinkzwam

(Phal/us impudicus)

te ruiken, maar wij konden na de verlopen tijd geen geur meer vaststellen. Ook Coker ( 1923:

32-34) vermeldt voor de Amerikaanse collecties deze geur.

Corner ( 1970: 49) neemt onze soort op in het subgenus

Paraciavaria

van het gcslacht

Clavulinopsis

.

Petersen ( 1966: 205-206) neemt de soort op in hetgeslacht

Ramariopsis,

omdat hij onder 'high magnification 2000 x' met

fase-contrast-microscopie kleine stekeltjes op de sporen had waargenomen. Dit klopt met mijn waarneming van het aan elkaar klitten van de sporen. Ruwe sporen van b.v.

(11)

ornamentatie op de sporewand gevonden, hoewel Cavara in 1892 de sporen al

beschreefals 'tardjly venuculose' zoals Petersen (1966: 205) citeerde. Petersen

noemt derhalve deze soort Ramariopsis luteo-ochracea (Cavara) Petersen.

Jillich (1985) voegt de geslachtenRamariopsis en Ciavu/i nopsis bij elkaar,

omdat de verschillen tussen beide genera niet opgaan voor alle soorten, en dan moet

de Zeeuwse vondst dus weer Clavu/inopsis /uteo-ochracea heten.

Bourdot & Gal zin ( 192 7: 92) hebben de soort niet gekend want zij nemen haar

slechts op in hun tabel met verwijzing naar Cavara. Volgens Jülich is Cl.

/uteo-ochracea slechts bekend uit Tsjech<rSiowakije, Frankrijk en Italiê. Daaraan kan nu Nederland toegevoegd worden.

Overigens is er op "De Schotsman" op Ciavaria-gebied nog meer verzameld.

Bij de Aardtongen, Geoglossum nigritum, groeide Ciavaria tenuipes Berk. & Br.:

kleine in groepjes staande, zeer lichtbruine knotszwammeljes, 10-20 mm hoog en

1,5-3 mm breed met een zeer dun, 0,2-0,4 mm lang steellje dat duidelijk van het

fertiele deel is gescheiden (fig. 5). De steelij es worden bij wat oudere exemplaren zo

dun dat de zwammeijes door de grassprieljes en mosjes • waartussen ze groeien

-overeind gehouden moeten worden.

De basidi!n van deze soort bezitten grote, lusvormige gespen (fig. 6) terwijl de

hyfen geen gespen hebben. Deze combinatie van kenmerken is specifiek voor

Clavaria. De sporen zijn kort-cylindrisch, 7,5-9 x 4,5-5 p.rn, gevuld met kleine

oliedruppelljes, maar de sporen van het gedroogde materiaal vertonen meestal één

grote oliedruppel. De kleine druppeiljes zullen door het drogen tot één grote

vervloeid zijn (fig. 7). Volgens de Standaardlijst

is

het een zeer zeldzame soort, die

slechts driemaal in ons land is verzameld (Arnolds, 1984: 242).

Op hetzelfde terrein is een Ciavaria-soort aangetroffen die in de Flevopolders

veel voorkomt. Hij is in jonge staat vuilwit, ouder wordt hij watgrijs met hier en daar

lichtbruine tinten. De vruchtlichamen zijn 30-{ïO x 5-9 mm groot en de stelen zijn

ongeveer 1-2 cm langen 1,5-2 mm dik. De oudere exemplaren krijgen één of meer

verticale groeven of plooien in de bovendel en, veroorzaakt door het collaberen van

de tot 20 l'm brede, dunwandige hyfen in het midden. De hyfen hebben geen gespen.

De basidiën zijn voorzien van lusvormige gespen en de sporen, die 7-10 x 4,5-6 l'm

meten, hebben vele kleine oliedruppeltjes als inhoud, die ze na drogen en opweken

in KOH nóg vertonen. Wij hebben deze soort altijd Ciavaria daulnoyae Quél.

genoemd maar Jülich heeft deze naam spoorloos laten verdwijnen evenals Corner

( 1970: 27) trouwens deed in zijn "supplement". Met de Nichtblätterpilze werkend

moet dan de enige in aanmerking komende naam Ciavaria greletii Boud. zijn

(12)

Bij de oude dijkdoorbraak bij Ouwerkerk werd Ciavaria acuta Sow.: Fr.

aangetroffen: een 1-3 cm lang, wit, slank, 1-2 mm dik knotszwamme\je, gekenmerkt

door hyfen zonder gespen en basidiën met grote lusvormige gespen. De sporen zijn

kort-eUipsold tot subglobuleus, met fijne oliedruppelges gevuld, met de maten 7-10

x 5-9 jUli. De gedroogde exemplaren hebben na opweken in hun sporen één grote

oliedruppel, evenals C. tenuipes. De soort is algemeen. Ik heb haar zelfs in Drente

op zure grond gevonden.

Om het verhaal over de Zeeuwse knotszwammetjes dan maar compleet te

maken moeten er nog twee genoemd worden. De ene is Ciavu/i nopsis helvota (Fr.)

Corner, in de duinen van Walcheren en Schouwen gevonden. Ze waren wat klein

voor deze soort: I 5-25 x 2-3 mm, slank en chromaatgeel gekleurd. Ze groeiden

tussen mos en gras. Hyfen dunwandig met gespen, 5-7(9) p.m breed. Basidiën

ongeveer 50 x 7,5 p.m, 4-sporig met kleine gespen. De sporen zijn grof gestekeld,

globuleus met één grote oliedruppel en 5-6(-7) jUli groot. De lengte van de stekels is

ongeveer I p.m.

De andere soort, alleen van de duinen op Walcheren, is Clavulinopsisluteo·

a/ba (Rea) Corner: 20-25 x 2-3 mm groot, geel met een rose zweem. De hyfen·

hebben gespen en zijn 3-6 p.m breed. De basidiën zijn over het algemeen 40 x 5 jUli

groot, hebben normale gespen en zijn 4-sporig. De sporen zijn glad, ellipsold met

iets bredere basis, 5-6;5 x 3-4 p.rn groot en hebben één grote oliedruppeL V aak zijn

twee of vier sporen met elkaar verkleefd. Daar heb je het weer, dat verkleven van de

sporen.

Deze twee soorten staan beide in de Standaardlijst vermeld als algemeen voor

Nederland. Moge dit verhaal de Nederlandse mycologen stimuleren vondsten van

soorten van de Clavariaceae zelf te onderzoeken en op naam te brengen.

UTERATUUR

Amolds. E. (1984). Standaardlijst der Nederlandse MacrofuJtli. Coolia 26, Suppl. 362 pp. Bourdot, H. & Galzin, A. (1927). Hymtnomycêtes de France. Paris.

Coker, W.C. (1923). The C1uband Coral Mushrooms (C/ao•aria's) ofthe Unitod Stalt$ and Canada.

New Yorlt.

Corner, E.J.H. (1967). A monographof Ciavaria and allied aenera. Ann. Bol Mem. I.

Corner, E.J.H. (1970). Supplement to "A monoaraph of Ciavaria and allied gonera". Beih. Nova

,Hedwi,;a 33.

JOiieh, W. (1984). Die Ni<:htblltterpilzt. Gallenpll.te und Bauchpilze. Kleine Kryptoaamenflora

Band Ilb/1. Stuuaan.

JOJich, W. (198S). Bemertunaen zu Cla~ulinopsls und Romariopsis. lnL J. Mycol. Lichenol ..

2: 119·122.

Mus Geesteranus, R.A. (1976). De fungl van Nederland. De elavarolde fungl. Wetenseb. Meded.

Kon. Ned. Natuurhist. Veren. 113.

Petersen, R.H. (1966). Notes on Clavaroid funa,i. V. Emend&tion and additions to Raman·opsis.

(13)

Coolia 30(4) oktober 1987

VERANDERINGEN IN DE CODE

VOOR DE BOTANISCHE NOMENCLATUUR

THOMAS W. KUYPER, Biotogis<h Station. Kamps..-tg 27. 9418 PD Wijsttr

WALTER GAMS, Centraalbureau voor S<himmel<ultures. Postbus 273. 3740 AG Baarn SUMMARY

Recent chana;es in botanic.al nomendature as enacted in Bertin are reviewed. The sanctionin& system for rungal narnes has been refined. A major decision was made with regard to resistration of

names. 1t was decided that lectotypification has no retroactive effect.

Voorafgaand aan het XIVe Internationale Botanische Congres in Berlijn vonden van 20 tot en met 24 juli 1987 de zittingen van de Nomenclatuur Sectie plaats. In deze week werden de besluiten genomen tot verandering van de

Intemationalé Code voor de Botanische Nomenclatuur.

Voorstellen om de Code te veranderen waren vooraf allemaal in het tijdschrift Taxon gepubliceerd met commentaar van twee door het vorige congres benoemde

deskundigen (Greuter & McNeill, 1987). Vóór het congres vond een voorlopige schriftelijke stemming plaats. De uitkomst hiervan is in geen enkel opzicht bindend, maar geeft wel een indicatie hoe botanici tegen de voorstellen aankijken. Elke deelnemer aan de nomenclatuursessie heeft stemrecht. De belangrijke herbaria van de wereld hebben ook institutionele stemmen ( 1-7, afhankelijk van de grootte van het instituut). Om de standpunten van de instituten te bepalen, vond er voorafgaande aan het congres een bijeenkomst plaats van vertegenwoordigers namens het

Rijksherbarium (7 stemmen) en het CBS (3 stemmen). Een voorstel is door de Sectie aangenomen indien tenminste 60% van de stemmen vóór is. Naast voor-en tegenstemmen z.ijn er nog twee opties, namelijk "redactiecommissie" en "speciale commissie". De keuze "redactiecommissie" houdt in datdeze commissie, diedoor

het congres wordt benoemd, bekijkt of een voorstel op enigerlei wijze in de tekst van de Code moet worden ingebracht. Van de behandelde 349 proposals hebben 65 het

'

gehaald. Zes speciale commissies werden ingesteld om bepaalde problemen

opnieuw te bestuderen en daarover rapport uit te brengen voor het volgende congres. Instelling van zo'n speciale commissie is vooral bij ingewikkelde problemen effectief, omdat de kwestie vooraf dan goed wordt uitgezocht voor wat betreft de gevolgen.

(14)

Tijdens het congres in Sydney (1981) zijn besluiten genomen die voor de paddestoelennomenclatuur v~rgaande gevolgen hadden (zie Van der Aa, 1982). Dergelijke radicale veranderingen staan in sommige opzichten haaks op Preambule

I van de Code, waarin staat dat de Code

streeft

naar een stabiele methode van naamgeving. Voorstellen die ingrijpende veranderi.ngen tot gevolg zouden hebbeo kwamen in Berlijn niet ter sprake. Ook werden alle voorstellen die erop gericht waren besluiten van Sydney terug te draaien, met overgrote meerderbeid afgestemd. In Berlijn ging bet slechts om verfijning van de regels. Hoewel het systeem van gesanctioneerde namen beslist een verbetering was ten opzichte van de vooraf-gaande situatie, bleken er toch nog versebillende problemen onvoldoende geregeld te zijn (Gams & Kuyper, 1984). Door versebillende mycologische subcommissies is er veel werk verricht om de noodzakelijke verfijning in de regelgeving tot stand te brengen; bet was evenwel onvermijdelijk dat in sommige gevallen tot "gelegenh eids-wetgeving" moest worden overgegaan.

De belangrijkste verbeteringen in het systeem van gesanctioneerde namen zijn: (I) Ook de namen van korstmossen, opgenomen in de Systema mycologieurn van Fries, zijn gesanctioneerd; (2) de door Fries geaccepteerde namen in de Index generalis uit 1932 zijn eveneens gesanctioneerd; (3) sanctionering biedt ook bescherming tegen oudere homonieme schimmelnamen (namen die identiek worden geschreven maar een verschillend type hebben), maar het oudere homoniem kan beschikbaar blijven in een andere combinatie (het wordt dus niet als illegitiem verklaard); ( 4) voor het bepalen van de correcte naam is de datum van geldige publicatie-en niet de datum van sanctionering-doorslaggevend; en (S) in speciale gevallen kunnen gesanctioneerde namen toch onwettig zijn.

Tijdens het congres in Sydney werd een in een laat stadium ingediend voorstel geaccepteerd dat de typificatie van gesanctioneerde namen mede bepaald wordt aan de hand van de beschrijving door de sanctionerende auteur (en niet

vanzelf-sprekend aan de hand van de geldige beschrijving van de oorspronkelijke auteur).

Deze regel bleef in Berlijn gehandhaafd, ondanks de vaststelling dat deze speciale regel voor de fungi nogal disharmonieerde met de rest van de Code. Een inventarisatie van problematische namen door een van ons (Th. W. K.) heeft overigens duidelijk gemaakt dat deze regel nauwelijks bijdraagt tot een grotere stabiliteit van namen, terwijl zij wel kan leiden tot moeilijk oplosbare problemen met het citeren van de auteursnamen. Het is noodzakelijk een index van de gesanctioneerde schimmelnamen samen te stellen, waarvoor een team van specialisten de meest toepasselijke auteursnamen moet vaststellen. Voorde rest is er nu een stabiel systeem voor de paddestoelennomenclatuur gekomen, waannee goed (en beter dan onder het oude systeem) gewerkt kan worden.

(15)

Het is vanzelfsprekend ondoenlijk, alle behandelde voorstellen te bespreken. Sle(:bts enkele voorstellen met mogelijk vèrreikende gevolgen willen wij bier

noemen.

De toename van het aantal taxonomen, herbaria en tijdschriften waarin

nieuwe namen worden gepubliceerd, maakt het steeds moeilijker de literatuur volledig bij te houden. Veel tijd werd daarom besteed aan het probleem van een formele registratie van nieuwe namen van taxa en van tüdschriften. De meningen over deze kwestie waren nogal verdeeld. Weliswaar is iedereen het erover eens dat er iets z.al moeten gebeuren, maar niet iedereen is van mening dat het computer

-tüdperk al zover is dat er ook daadwerkelijk een effectief systeem van registratie

ingevoerd kan worden. Registratie van (goedgekeurde) publicaties kan in de ogen van sommigen tot een vorm van censuur gaan leiden. Ook de afhankelijkheid van

één of meer officiële instanties voor de registratie, waar de Internationale Associatie van Planten Taxonomen niets over te zeggen heeft, maakte sommigen huiverig. Uiteindelijk werd besloten een speciale commissie in te stellen die de wenselijkheid en haalbaarheid van zo'n registratiesysteem moet onderzoeken. Dat

er uiteindelijk zo'n systeem van registratie zal komen - en dat dit congres het principille besluit terz.ake heeft genomen - staat voor ons wel vast

Een complex probleem betrnf de vraag of )e(:totypificatie terugwerkende kracht had (over de problemen van retroactiviteit van nomenclatuurregels vgl.

Kuyper, 1987). Sommigen beweerden met de grootste stelligheid dat )e(:totypificatie

retroactief moest zijn, omdat dat de grondgedachte van de Code was, terwijl anderen even overtuigd juist het tegendeel beweerden. De mycologen hebben op grond van de argumenten van Donk (1963) altijd voor deze laatste interpretatie gekozen, en het congres heeft aan deze interpretatie nu de voorkeur gegeven, maar

het probleem in handen van een speciale commissie gegeven. Een voorbeeld kan

verduidelijken wat er aan de band is.

Gray (1821) publiceerde het nieuwe geslacht Leccinum, waarin naast bekende soorten als L. scabrum en L. aurantiacum ook de soort L edule (~ Boletus edulis, Eekhoorntjesbrood) was opgenomen. Nu is deze laatste soort ook het later aangewezen type (le(:totype) voor het geslacht Bo/etus Fr. Sutara (1982)

beweerde dat door hetopnemen van de lectotypesoort van Bo/etus de geslachtsnaam Leccinum overbodig en dus onwettig was; hij gebruikte voor de Berkenboleten de naam Krombholziella, waarin hij zo'n 50 nieuwe combinaties maakte. Rauschert (1983) beweerde daarentegen dat deze Jatere aanwijzing van Boletus edulis als type900rt van Boletus de naam Leccinum nietmet terugwerkende kracht overbodig kan maken. In zijn opvatting is Leccinum dan ook een wettige naam. Door het aannemen van voorstellen van Rauschert en van Taylor & Brummitt is deze laatste

(16)

interpretatie nu formeel vastgelegd. Het voorstel betekent ook dat de naam

Geopetalum gehandhaafd kan blijven en niet vervangen hoeft te worden door de

naam Faerberia.

Daarentegen werd de bij Nederlandse mycologen in navolging van Donk

gebruikelijke "residu typificatie"-methode (als alle oorspronkelijke soorten behalve

één naar andere geslachten overgeheveld zijn, wordt de laatste als lectotype

beschouwd) verworpen en is in elk geval de expliciete aanwijzing van een lectotype vereist.

De lezer zou uit dit vernaai wellicht de indruk kunnen krijgen dat deze nomenclatuursessies alleen maar hoogstaandejuridische debatten opleveren. Deze indruk is evenwel niet geheel juist. Ook debatten over trivialiteiten komen voor, en deze zijn soms uiterst komisch. Een voorbeeld uit de regels voor de orthografie (de juiste schrijfwijze van namen). De vergadering wijdde een discussie aan hetgebruik

van de apostrophe (') in epitheta. Voor het Schotse en Ierse prefix regelt Aanbeveling 73.C4 de schrijfwijze "mackenii" (naar M'cKen) en "okellyi" (naar

O'Kelly). Maar voor het gebruik van de apostropheinde Romaanse talen was er nog niets geregeld. Gelukkig voor de Francofielen is er nu geregeld dat de apostrophe daar gehandhaafd kan blijven, zodat we nog steeds crec'hqueraultii of

l'heritieri moeten blijven schrijven!

Een voorstel dat het mogelijk zou maken om nieuwe taxa niet alleen in het

Latijn, maar ook in het Engels te publiceren, werd met grote meerderheid (ook door de Engelssprekenden) afgewezen. De wens om de Code werkelijk internationaal te houden, en geen concessies te doen aan een vorm van "cultureel chauvinisme",

leeft gelukkig nog zeer sterk.

Na bespreking van alle voorstellen konden aan het einde van de zittingen de verschillende commissies benoemd worden. Alle benoemingsvoorstellen werden unaniem aangenomen. De redactiecommissie krijgt nu de opdracht de nieuwe Code te publiceren, die naar verwachting over uiterlijk 2 jaar gereed zal zijn (de Engelse

versie verschijnt voor het eerst afzonderlijk). De schrijvers van dit artikel werden beiden gekozen in de Commissie voor Fungi en Lichenen, zodat wij ons verder met vraagstukken van de mycologische nomenclatuur zullen blijven bezighouden, tenminste tot aan het volgende congres, dat in 1993 in Tokyo zal plaatsvinden. UTERATUUR

Aa, H.A. van der ( 1982). Over enkele veranderin&en in de întematîona.le botanlsc:be nomenklatuur·

rqels. Coolia 25: 101-104.

Donk. M.A. (1963). On superlluous nam ... Taxon 12: 319·329.

Gams. W. en Kuyper, Th. W. (1984). Problems involved in t.he sanction offungal names. Mycotaxon

(17)

Gray, S.F. (1821). A natura! arrangement of British plint$. I.Andon.

Ot<wr, W. &: McNeill, J. (Ecls.) (1987). Synopoisofpropo$alson botanical nomenclature,Berlin 1987.

Tuoa 36: 174-281.

Kuyper, Th. W. (1987). Waarom paddestoelnamen veranderen. Coolia 30: 25·30.

Rauschen, S. (1983). Oer korrekte Name der Rauhfu~Rilhrlinge • üccinum S.F. Gray oder

Krombhouie/la R. Maire? Z. Mykol. 49: 243-247.

Suwa, J. (1982). Nomenclatural problems concemiaa thesenericname Krombholzitlla R. Maire. Cesti Mykolosie 36: 77-84.

Coolia 30(4) oktober 1987

OCTOSPORA WRIGHTII IN NEDERLAND.

*

P.J. KEIZER

SUMMARY

Octospora wn"glrtii (Berk. & Curt.) J. Moravec: is found in lhe Netherlands and a duc:ription is given.

Onlangs werd mij door Bart van Tooren een stulje schors met mos geleverd waarop een aantalkleine oranje ascomycee\jes groeide. De vondst was afkomstig

uit het Gerendal, bij Schin op Geul (Z·Limburg), waar op een Vlierstarnmelje dat met kalkstof bedekt was, het mos Amblystegium serpens met bovengenoemde

zwammetjes groeide.

Omdat de soort nog niet voor Nederland was gemeld en waarschijnlijk vaak over het hoofd gezien wordt, wil ik hem hier presenteren zodat hij een wat grotere bekendheid krijgt.

Beschrijving (zie fig. 1-S):

Apothecia ca. 1 mm diam.,jonge exemplaren wat kleiner, in de vorm van een baJije; rand iets naar binnen gebogen en bestaande uit± driehoekige tanden. Jonge apothecia nog vrijwel gesloten. Kleur hymenium helder oranje, excipulum en rand

een fractie bleker. Excipulum bezet met kleine hyaliene haaJ1jes. Onderzijde van het vruchtlichaam is intensief vergroeid met het mos.

Asci cylindervormig, meer dan 200 ).tm lang, ca. 20 !LM breed, operculaat, niet amylo!d, met 8 in een rij liggende sporen.

Sporen 12-14 x ll,S·13).tm,

Q

~ 1,05-1,10(·1,15), subgloboos totgloboos. Ornamentatie bestaande uit talrijke± halfbolvormige wratjes of nopjes van ca. 0,5· 0, 7 !LM hoogte. In de spore bevindt zich één grote ronde oliedruppel.

(18)

Jmrn

t}

.

JOpm 2

.

.

....

....

; \ l

·.. i

·..

.

"

,(

'\

.

..

...

..,_ :"

'

,

.

.

'

... ··:i_

..

.

...

.

·.

I

...

),

'

I

s

Fia. 1-5 Octospora ,.rightii. 1: rdlemalische clocn.,.de door apo<heclum; l:

.._,.

a;

3:

(19)

Parafysen cylindrisch, recht, eindelings iets gezwollen, meer dan 200 p.m lang en

4

p.m, eindelings

7 p.m

breed, gevuld met talrijke oraqje gekleurde druppeltjes,

spaarzaam gesepteerd.

Excipulumharen onregelmatig gebogen, hyalien, zeer dikwandig en regelmatig gesepteerd.

De soort groeit, evenals tal van andere soorten paddestoelen, op mossen en naar het schijnt steeds op

Amblystegium serpens

(Dennis, 1978; Boudier, 1905-1910). Mogelijk betreft het een milde vonn van parasitisme, echter het mos zag er niet aangetast of gedegenereerd uit, noch heb ik hyfen kunnen ontdekken die moscellen penetreerden. Ook is het merkwaardig dat de soort ondanks de betrekkelijke onopvallendheid zo weiniggevonden wordt, terwijl het mos

A. serpens

overal zeer algemeen voorkomt. Detenninatie m.b.v. Maas Geesteranus (1967

-1969) voert, als ronde sporen aangenomen worden, tot het geslacht

Lamprospo ra

waarin geen passende beschrijving voorkomt. Dat is evenmin het geval in Ben.kert ·(1976). Echter zowel in Dennis (1978) als in Boudier (1905-1910; als

Humaria

wrightii)

staan goede afbeeldingen, zij het dat in de laatste de sporen meer ovaal en

iets groter aangegeven staan. Dennis noemt de soort een overgang tussen de genera

Octospora

en

Lamprospo ra.

Dank aan Rien Swart-Veldhuyzen voor hints in de goede richting en Thom Kuyper voor het kritisch doorlezen van het concept.

UTERATUUR:

Benkert. D. (1976). Bemerkenswerte Ascomyceten der DDR. I. Zu einige Arten der Galtun&

Lamp10sporo De Not. Feddes kprium 87: 611-642.

Boudier, E. (1905-1910). Jcooes Myoolo&icu, Paris. Reprint 1982.

DeMis, R.W.G. (1978). British Asoomycet<s. 2nd editlon. Vadu.: Cramer.

Maas Geesteranus, R.A. (1967-1969). De fungi van Nederland.JJ. Pezizales, Vol. I en 2. Wetensch. Meded. K.N.N.V. 69 en 88.

(20)

Coolla 30(4) oktober 1987

EEN BESCHERMINGSBELEID VOOR PADDESTOELEN,

MOSSEN

EN

KORSTMOSSEN

THOMAS W. KUYPER, Biologisch Station. Komps"'' 27. 9418 PD Wüsttr

SUMMARY

A recently publisbed rtpOit by the Nature Conservancy Council on lhe proteetion of mushrooms~

mos.-ses, and lîehens is reviewed. Many taxa from these groups are seriously endang.ered. Proteetion ea.n

best be achieved by pl'()(ection or suitable habîtats and by improvement of environmental qu.ality.

In juli 1987 bracht de Natuurbeschenningsraad een advies uit aan de Minister van Landbouw en Visserij, Ir. G. Braks, met betrekking toteen beschenningsbe1eid voor lagere plantesoorten (paddestoelen, mossen en korstmossen). Dit advies werd voorbereid door een werkgroep waarin verscheidene leden van onze vereniging zitting hadden. In de pers is ruim aandacht geschonken aan dit rapport, en het lijkt gewenst om ook in Coolia een korte samenvatting van dit rapport. met name waar het de paddestoelen betreft · te geven. Het rapport zelf ( 41 pp) wordt franco toegezonden na overmaking van

f

7,- op postgiro 1565666 van de Natuurbe-schenningsraad te Utrecht, onder vennelding van 'lagere planten'.

Uitgangspunt is de constatering dat een groot aantal paddestoelsoorten sterk achteruitgegaan en! of emstig bedreigd is, terwijl een veel kleiner aantal soorten zich heeft uitgebreid (Amolds, 1985). Op grond daarvan meent de raad dat maatregelen geboden zijn. Verschillende maatregelen zijn daarbij mogelijk.

Allereerst wordt soortbescherming op grond van Art. 22 van de Natuurbe-scherrningswet genoemd. Dit middel is in de meeste gevallen echter niet of nauwelijks effectief, omdat het voorkomen van paddestoelsoorten slechts in geringe mate negatief wordt beïnvloed door het plukken van de (bovengrondse) vrucht· lichamen (vgl. Jansen & al., 1983). Soortbescherming wordt daarom voor paddestoelen in het advies niet overwogen. Wel noemt de raad de mogelijkheid om locaal of provinciaal beschermende maatregelen te nemen, indien excessieve pluk van paddestoelen optreedt, maar getallen over (gewichts· )hoeveelheden worden daarbij niet genoemd.

In plaats van soortbescherming kiest de raad voor een beleid waarin enerzijds bescherming, (eventueel) aankoop en beheer van natuurgebieden, en anderzijds het ruimtelijk- en milieubeleid de belangrijkste elementen zijn. Bescherming van natuurgebieden is vooral effectief wanneer soorten bedreigd worden door lokaal

(21)

werkende bronnen van eutrofi!ring en verdroaîns, en is een noodzakelijke

voorwaarde voor een verantwOOrd beheer.

Gedurende de laatste decennia is de luchtverontreiniging als nationale bron

van voedselverrijking (met name via de ammoniakemissie) steeds belangrijker

geworden, en bescherming van voedselarme natuurgebieden is daarom niet mogelijk. Het terugdringen van luchtverontreiniging z.al daarom ook met kracht ter hand genomen moeten worden. Met name de ongeveer 700 in ons land voorkomende ectomycorrhizapaddestoelen zijn zeer gevoelig gebleken voor eutrofiëring via bodem en lucht en geschat wordt dat zo'n 20 soorten in Nederland zijn uitgestorven

en zo'n

65

zeer ernstig zijn achteruitgegaan. De raad vermoedt dat er een direct

verband bestaat tussen de achteruitgang van deze groep en de verminderde

vitaliteit van bossen.

De

raad kiest in zijn advies voor het opnemen van lijsten van zeldzame en kwetsbare paddestoelen ( 426 soorten), mossen ( 180 soorten) en korstmossen ( 112

soorten, waaronder de basidiotiehenen

Omphalina

e

ri

c

etorum

en

0

.

hudsoniana

).

Het opnemen van deze lijsten kan een belangrijke rol spelen bij de beleidspresentatie

en beleidsonderbouwing, met name waar het bescherming, aankoop en beheer van natuurgebieden betreil Bovendien vestigt zo'n lijst de aandacht op het feit dat lagere planten vaak uitstekende indicatoren voor miUeukwaliteit zijn. Het ligt in de bedoeling dat de hier gepubliceerde lijsten worden omgezet in een zogenaamde 'rode' lijst, zoals die voor paddestoelen in onder andere de Bondsrepubliek Duitsland gepubliceerd zijn (WinterhofT & al., 1984a, 1984b).

Uiteraa.rd zijn er in Nederland meer soorten paddestoelen dan de hierboven genoemde zeldzaam en/ of bedreigd. In dit rapport zijn alleen soorten opgenomen

die taxonomisch onomstreden zijn en die niet op zeer vergankelijke substraten

voorkomen. De mate van zeldzaamheid is aangegeven in een driedelige schaal:

I Soorten die altijd zeldzaam geweest zijn en waarvan de weinige vindplaatsen

kwetsbaar zijn.

ll Soorten die voor 1950 algemeen tot vrij zeldzaam waren, sindsdien sterk zijn afgenomen en thans zeldzaam zijn.

lll Soorten die voor 1950 (zeer) algemeen waren, sindsdien sterk zijn afgenomen, maar

nog

niet zeldzaam zijn.

De eerder genoe.mde Duitse rode lijst (WinterhofT & al., 1984b) bevat een vijfdelige schaal. Daarbij is een categorie van uitgestorven soorten en deze soorten zijn in het

Nederlandse advies ofwel niet genoemd (zoals

H

y

grophorus

purpuroscens

en

H.

russula)

ofwel in categorie I opgenomen (verschillende soorten stekelzwammen). Een vergelijking tussen de Duitse en Nederlandse lijst is daarom nietgoed mogelijk.

Van elke soort in de Nederlandse lijst is aangegeven in welke biotoop ze

(22)

komen deze biotopen overeen met de landschaps- en vegetatietypen uit de Standaardlijst (Amolds 1984 ), zij het dat de indeling uiteraard wat minder

gedetailleerd is.

Terecht wordt opgemerkt dat de meeste van deze biotopen ook om andere redenen beschennwaardig zijn. Voor enkele biotopen, zoals de met oude bomen beplante wegbennen op voedselanne zand-en kleigrond, geldtdat de mycologische betekenis in verhouding tot andere gmepen organismen zeer l!I'OOt is.

Gezien het feit dat paddestoelen, mossen en korstmossen vaak zeer gevoelige

milieu-indicatoren zijn, is het gewenst dat de achteruitgang nauwkeurig wordt gevolgd (vgl. de paddestoelkartering!) en dat er wetenschappelijk onderzoek wordt

uitgevoerd naar de oorzaken van achteruitgang en naar de beheersmethoden die deze achteruitgang kunnen stoppen (zoals afplaggen, maaien en wellicht ook

strooiselroof). LITERATUUR

Amolds, E. 198S. Ve..OOerinaen in de paddensiOelenJlora (myconora). We1<nsch. Meded. K.N.N.V.

167: 101 pp.

Amolds, E. 1984. Stan<lurdlüs,t van Nederlandse nuaofunaj. Coolia 26 Suppl.: 362 pp.

JanKn, E. &. al. 1983. Overplukken enbosc.hcnnin&•an poddts10elen. O..rdNk uit Natunol983: 1 pp.

Wintemotf, W. & al. 1984a. Vorlluli&e Rol< LiS!< der Grosspilu (Makromymen). NaturwhuiZ AkiVeil I: 162-184.

WinterhoiT, W. & al. 1984b. Geflllrdete Pil . . in Baden·Wür~~<mbera. Beih. VerOfl'. Nawrschutz Lanclschanspllege Bad.-Württ. 40: 1·120.

BO

E

KBESPREKINGEN

SINGER. ROLF. THE AGARICALES IN MODERN TAXONOMY. 4e, volledia previseerde editie. Kocltz Seientifoe Boob, Kocnipl<in. 1986. 981 pp. en 88 p1al<n. Prijs DM 280,-.

Eind 1986 verscheen de 4e dNk van de moocliale Plaatjeuwammenbijbo1. Sin&er's "The

A,pricales in 1'1'106e-m taxonomy ... Voor een boet van deze omva.na is dat z.ee.r anel. want de Je dNk

stamt uit 1975.

Voordegenen die de vroegere drukken van Singer's boek niet kenneneven een kleine uitleg. Je kunt

met dit werk aeen soorten determineren, maar wel ordes, families en aenera · het is in feite een

aenus-monoarane-en het behandelt deAgarlcaltt van de aehele wereld. Van al deze taxa worden uitgebreide beschrijvina.en aeaeven en meestal wordtook de ondertinge verwantschap besproken. De onderverdelin& va.n de aeslachten gaat tot de secties. soms zelfi subsecties en deze lnfraaeneriek.e taxa worden kort

~tarakteriseerd .• terwijl onder elk daarvan een ops,omm.ÎRJ wordt aepven van de ertOe behorende soorten (voorzover Singer z.e tentor accepteert). Het boek is onmisbur als men een aoede îndruk wil ktijpn van het S)'$Ctem van de Agoricofts ol aJs men familiu. p:ncn. enz. wfl vers.eli,jken. Men moet dc:h echter wel \lOOt ogen boude.n dat het et-bauerd i.s op de inzieheen van slechts Hn pel"$000., oot aJ is

(23)

De inleidende 2-4 boo{dstutlten zün een handboet op :r.ichulr en ~handekn alle aspecten van de syttematlet van de Pla.ar.jeszwammen en Boleten, van uiterSt practisch (b.v. cystiden·terminoloaie,

kleun"OactiO$) 10< zeer theoreliiiCh (b.v. de atltsmmina van de Agarlrol.,). Eigenfijt zou elke

aaaricoloos die iets verder wil pan dan het determineren van soorten deze inleidende hoofdstutken

tenminste t~n keer moeten doorlezen.

Wat zün nu de veranderingen In deu 4e druk van Sin&et's boet ( volsens de auteur nfully revised and updlted")? Inderdaad kwam ik unvullingenen wijzigineen tqen op veel van de paaina'sdie ik erop

nakeek.

Theoretisc:h ~lanatijt is het reit dat Sinaer in de orde .qarlCtJits nu 3 onderorda ertent. ol.

Afarldn«U~ &lnüt~t en RM~n~lfntae; dit onder bet motto dat bà.Mt-n de Azori«.~.la sommi&e

families meer met elkaar verwant zijn dan met andere. De onderorde &letlntt:t omvat dan de

Poxilla~Nlt. GomphidiaCHt en Bolttoctot, de RussuHntat de Rusnlactat en de &JndarU'ft.'ÎtlC'ttlt

en deAgoricintat de rut van de fam.mu. Verwerpingdus van Kûhnt:r't Tr,.tholomatales en Piutealts

en van de vele ordes door anderen beschreven; een duidelijke af1umentatie voor den verwerplna is echter moeîlijt te vU>den.

Eveneens niet door Sinaer se.acc:epteerd tijneen aantal door Kühner in 1980 in zijn srote welt ''Les Hyménomycètes aga.riooides" tnaevoerde families, nl. de Hydnanglactat (voor Laccaria en Hyd.·

nan,lvm), Rltodotaceae, Marasmîae«~t (met o.a. Marosmius. Collybfa en Myeena), Macroqst1' ..

diactat en de H.ygropltoi'Opsidactat; dit helaas meestal zonder een duidelijke weerlea;ain& van

KOhners l.fiWIICntea. behalve in het aeval van de H}'dnaJfllDe«~t waarbij Sin&tr betooat dat het

psc.eromycetoide a,eslacht H)'dlfatrgîum m«r vuwant is met de Rwssulacrat dan me.t lAccaria.

De 1<>< . _ tort door Singer gehandhwde ramilie SttObilomycttact<~•ls nu gernduceerd 10< een onderfamilie van de Bolt.ttlMJt en bevat alleen nog het geslaehtStrobflom)"«s; mJ. zeer terecht, want

6e &rens l\l$5e-D de Strobilomycttactot ende Boletaceat was wel era willekeuri.B &elrOkken als men nu.r

de Boleten buiten Europa kijkt

De meeste geslachten zijn wel op hun oude plaatsen a:eble,ven. Opvallend echter Is de overbrenain.a

van Omphalotus en Lamplerotn)'Ct1S naar de Paxillaceat. vooral op &rond van elders gepubliceerde

plpentstudies, waannee weer twee &ene ra met een witte tot crêmekJeuri&e sporée tot de onderorde

Bolttintot zijn toegelaten (Hygropltoropsls &in& reeds voor).

De f.ndeling van de &eslachten zelf is hier en daar ge-wij liJd, zeer opvallend z.elfs in E",oloma wur

Sin.&er de da.S$ificatie voor&esteld door C.hiel Noortieloos bijna onaewijz.i&d overneemt. Een no& direetere bijdfl&C aan dit stltldaardwertc is die van Dr. A.F.M. Reijnden die op Sinaer's uitnodJ&in&de

hoot'dswtten 11 en 12, rup. over de ontwikkeling van het vn~chtHc:haam en over het velum. heen

&e;schreven. Voor beide Nederiuxlsc m~en is dit een belan&rijte internationale ertenn.in& van de

waarde van bun wert.

'

Jammer dat Sin~< r's boet za duur it (±/350,-). Maar aelukltia heen Dr. Reijoden een exemplur

aan de biblietheet v.an deN .M. V. ae~Chonkcn. zodat bet in. teder aeval voor alle leden 10tgankelijk is.

--C. Bos.

AGERER, REINHARD (ed). COLOUR ATLAS OF ECTOMYCORRHIZAE. Einham Verlaa,

SchwlibiiiCh Gmüncl. Losbladia. Prijs DM 29,80 voor 10 platen. OM S,-voor de rinaband.

''Kieuris 'oneoft.he moststrikins IJ'Id characteristicfeatures' vanmyconhiza's'',lobe&intde kone

inleidina,. Dit is ook mijn ervar\na. Het verbaa.sde me altijd al dat vroeaere euteurs d.aar nietofnauweUjks

op letten. Series toco•s van myeotrbiu's z.ün COC nu coe oet zo zeldu.am als foto's van de ac:hterbnt van

6e maan. Daarom ben ik era: blü met dit boet en boop it v&D harce dat het ambitieuze pl&D van de no& te

(24)

Aterer's Colour Atlas is een losbladîae uitgave, waarvan nu de eerste 10 platen verschenen zijn. Het is een stapel~e van 3 mm (plus I mm voor inleîding en detennineertabellen); de bij te leveren

rin&band is 4 cm hoog. Voorklpigdus tenoeg ruimte in deze band. Maar nietgenoeg voor al de geplande

200-300 platen. Per jaar zullen 10 tot IS platen verschünen, toelat de serie naar verwachtins tussen 2000 en 2017 voltooid zal zijn.

In deze eerste aflevering 10 platen: 2 Russulo-, 4 Lac1arius-, 2 Dermocybe-en 2

Tn'choloma-soorten. Elke plaat bestaat uit 4 kleurenroto's van het maaoscopî$Che uiterlük van de mycorrhjz.a en een

wisse~nd aantal zwart-witfoto's van mK:roscopische detalls. De kleurenfoto's z.ijn het meest spectaculair.

Ze zijn van goede kwaliteiten laten bij verschillende vergrotingen (ca. 5, JO, 20en 40 maal) structuren z..ien zoals habitus. vertakkin.pwüze. manteloppervlak en verbindingen met rftizomorfen. De z-wan· witrotO's zijn wat meer wisselend van kwaliteit, maar over het alg,emeen goed. De toelichting bij alle roto's is era beknopt. Een ''bovengronds .. mycokKt& zal vermoedelijk eerst een handboek moeten

raadplegen om de microscopische structuren te kunnen herkeMen en vergelijken.

Jammer is dat Agerer z.lch beperkt heeft tOt het geven van plaa~es. Kleuren en andere kenmerten

zijn volgens hem moeilijk te beschrüven en alleen platen sluiten subjectieve interpretaties uit. Ik ben het hiermee maar ten dele eens. Het beschrijven van kleuren en kenmerken is misschien wel moeilijk, maar niet onmogelijk. Agerer heeft de mycorrhiza 's wel beschreven; dit is alslîteratuurverwüzin& bij elke plaat vermeld. Deze beschrijvingen staan in Aaerer's .,Studies on ectomycorrhizae", waarvan tot nu toe 9 afleveringen verschenen zijn. Door de versprekle wijze van publiceren zijn te helaas weinjg toegankelijk. Opvallend is, dat hij ceen kieureodes sebruikt als hulpmiddel om kleuren exact te beschrijven.

Jn de inleiding staat een methode om myeortftita's te verz.amelen. Volg,en.s de auteur moetje zeer precies werken om de myoonhiza's onbeschadigd uit de grond te krijgen. Niet vermeld wordt dat er minder tijdrovende, makkelijker methodes besLaan. Meteen klein schepje of met de hand een ninke kluit

grond oppakken en die uitspoelen ondtr stromend water over een zeer, geeft iets minder mooie

resuhaten. maar voldoet voor vele doeleinden ook.

Hoewel de schrijver het niet vermeldt. zijn de rotO~s waarschijnlijk genomen van in het wîkS groeiende mycorrhiza's. ''Wilde .. myeonbiz.a 's zijn vaak zeer mooi ontwikkeld, maar een groot nadeel is dat men de naam van de bijbehorende paddestoel nooit zeker weet. Onder een vruchtlicha&m van b.v.

Dermocy~ crocta kan best ook mycorrhiza van Loclan·us htptulcus aanwezJg zijn. Uitsluitsel over de

naam van de betrokken paddestoel krijgt men alleen door .. syntheseproeven·~. Hiertoe voq:t men een culture van een myconfli:z.aschimmel waarvan de naam bekend is, samen met een boompje dat geen

mycorrhiza's heeft. Onder de juiste omstandi&h*n zullen het boompje en het schimmelweerset samen

mycorrhiza's vormen. ln habitus en morrolosie van de "gesynthetiseerde" en van de ''wilde ...

mycorrhiza•s kunnen dan vergeleken worden. Agerer gaat op deu kwestie niet in en het is mij dan oot niet dui~lijk hoe zeker hij van de namen is.

Dan is er no& de vraag of de mycorrhiza's van een paddestoelsoort bij verschillende

pslheer-(boom)soonen er hetzelfde u.îtzien. Het stut vast dal de gastheer het uiterlijk van een myconohiza

beïnvloedt, maar het staat nog niet vast hoe verdie invloed s.aat. Daarom vermeldt men de naam van de

gastheer. Ook Agerer doet dit, b.v.: Plaat J geeft de mycorrl'liz.a van Russuta ochroteuca met Picea abies. Maar hij geeft nJet aan hoe hij over de rol van de gaStheer denkt. Kunnen we nu ook platen verwachten van de myoorrhiza's van R. ochroteuca metGrove den, Lariks, Eik, Berk, enz.? Dan zal300 plat.e.n een te geringe omvang voor deze atlas bUjken te zijn.

De naamgeving van de mycorrhîu's doet voor een mycoloog vreemd aan. Steeds wordt de naam

van de paddestoel dubbel genoemd, b.v. ·'"Mycorrhiza: Lac1arius subdutcis Bull.: Fr. Fungus: Loc1arius subdutcis Bull.: Fr.••. De diepere zin hiervan ontgaat mij. Misschien wil hij zo een consequente naarn&evina bereiken voor alle nog niet g.etdentificeerde mycorrhiu•s. Dan vult hij zeker bü

(25)

"mycorrhiza .. een omschrijvende num in. b.v. "p;ctirltita gtiDiinosa·· en bü "furJ.&Us··: onbekend. In mijn ogen een te in,cewikkeld systeem voor die ene onaeidentificeerde mycon'hiu die hij opneemt.

Volgens Agerer kennen mycOtThiz.olo&en vaat helemul a,een paddestoelen. Daarom neemt hij bij elke plaat verwijzinaen naar kleurplaten van de paddestoel op en ook een korte notitie over de oecologie.

Zijn opmertc;illl dat de kleur van de cctomycOIThi:u ·s ergkan lijken op die van het vruchtlichaam (vooral de steel) en dat de identificatie van de mycorrbiza?s daarmee ver~ttntkkeljjlr.t kan worden .. vind ik nopl oppervlattis. Dit pat soms inderdaad wel op, maar een mycorrhiza-ondtrz.oelr.er die aeon paddestoelen kent stuur je hiermee wel bet bos in.

Al met al een boekdatiUch voon~l richt op de myconlûzolooaenminderop de myooloos. De mooie

platen zijn uker intei'UUDI voorde mycoloosdie oot in het"oncle,.,.,.,Ose" JOhourm heW>&stLIL

-A.EJans<n

MEDEDELINGEN

NIEUWJAARSBUEENKOMST

De traditionele Nieuwjaarsbijeenkomst zal worden gehouden op zaterdag 16 januari 1988 in het Rijksinstituut voor Natuwbeheer (RIN) te Arnhem. Leden die tijdens deze bijeenkomst een bijdrage willen leveren in de vorm van een lezing of korte mededeling, wordt verzocht zich op te geven bij de secre!Aris, Th. W. Kuyper, Weversstraat 4, 9411 NC Beilen, tel. 05930-4617. Het volledige programma - verschijnt in Coolia van 1 januari a.s.

BENOEMINGEN IN BAARN EN WAGENINGEN

Dr. Robert Kokke is benoemd· tot directeur van het Centraalbureau voor

Schimmelcultures en trad op I juli in functie. Dr. Kokke is langdurig in het buitenland werkzaam geweest op versehitlende posten. Hij is van origine een Leidse bioloog, die vooral bekend is geworden in bepaalde gebieden van de microbiologie en het onderzoeksmanagemenL

Dr. Machiel E. Noordeloos werd op I september hoofd van de afdeling mycologie en bacteriologie van de Plantenziektenkundige Dienst in Wageningen. Hij verlaat dus het Rijksherbarium waar hijjarenlang als agaricoloog heeft gewerkt en als zodanig vele banden met onze vereniging heeft gehad.

Wij wensen beide functionarissen veel succes toe in hun nieuwe loopbaan en hopen op een blijvend goede samenwerking met de N.M.V.

(26)

PILZKALENDER 1988

Omdat de Pilzkalender, uitgebracht door Antonie Müller, vorigjaar snel was uitverkocht, heb ik ditjaar een groter aantal kalenders ingeslagen en daardoor ook een grotere reduktie op de prijs gekregen. De kalender voor 1988 bevat kleurenfoto's (omslag 30 x 24; overige 24 x 24) van Boletus rhodoxanthus (omslag), Stereum

hirsutum, Camarophyl/us pratensis, Tricholoma orirubens, Xerompha/ina

campanella, Megacollybia platyphylla, Boletus queletii, Phaeolepiota aurea, Hydnum repandum, Lactarius pubescens, Cortinarius coerulescens, Hygrocybe

coccinea en Coniophora puteana. Op de achterkant staatsteeds een korte (duitse)

tekst met een beschrijving en literatuurverwijzingen.

Belangstellenden kunnen een exemplaar afhalen bij ondergetekende of tijdens de Nieuwjaarsbijeenkomst op 16 januari a.s. te Arnhem, tegen contante betaling

van/ 8, 75. Wie niet zo lang wil wachten kan de kalenderook per omgaande per post ontvangen, maar betaalt dan/2, 75 extra voor porto en verpakking. Bij de bestelling derhalve vermelden: "afhalen Arnhem" of "per post"; bestellingen worden in

volgorde van binnenkomst gehonoreerd. - H.A. van der Aa, bibliothekaris NMV,

Postbus 273, 3740 AG Baarn.

CORRECTIES OP HET EXCURSIEPROGRAMMA

Tijdens het Verenigingsweekend in Zeeland op 31 oktober-I november wordt op zondag niet bezocht Middelplaten maar De Schotsman bij de Veerse Gatdam op

Noord-Beveland. Dit gebied is in 1961 drooggevallen door het dichten van het Vccrse Gat en is in 1966 gedeeltelijk ingeplant met gemengd loofbos; het bestaat uit overwegend kalkhoudend zand.

Zoals al werd aangegeven wordt op zaterdag De Piet bezocht, een gebied tussen Wolphaartsdijk en Arnemuiden, grenzend aan het Veerse Meer, voorheen bestaand uit schorren.

Voor de excursie van 14 november is een niet bestaand station opgegeven, dit moet zijn station Naarden-Bussum.

Bij de excursie van 21 november staat een verkeerd telefoonnummer, dit moet zijn: 072-613303.

(27)

beschikbaar te stellen. Omdat een chemicaliënwinkeltie veel voorbereiding en administratie vergt hebben wij besloten, tijdens de Nieuwjaarsbijeenkomst te

Arnhem, op zaterdag 16 januari a.s., een aantal chemicaliën te verkopen tegen

kostprijs, zonder het invullen van formulieren of opgave vooraf. Beschikbaar zullen

zijn: KOH 20%, NH40H 25%, Aniline, Formaline 40%, Alkohol 70%,

Guaiac-kristallen, Melzer's Reagens, Katoenblauw in melkzuur, Congorood in ammonia en mogelijk nog enkele andere zaken. We verkopen geen sterke zuren omdat men die meestal wel bij de drogist kan krijgen. Voor de vloeistoffen kopen we weer de

zeshoekige, lage 30 cc flesjes van bruin glas, met schroefdop, glazen pipetje en

rubber dopje. De droge stoffen zitten in een eenvoudiger type potje/flesje.

De prijs staat nog niet vast, maar zal ongeveer

f

3,-

worden, met de

mogelijkheid van kleine uitschieters voor duurdere stoffen. Tevens zullen we weer lege flesjes verkopen. De prijzen zullen worden vastgesteld zonder winstoogmerk,

op basis van "de kosten van productie en verwerving".

Voorwaarde voor het welslagen van deze verkoop en een vlotte bediening tijdens de pauzes van genoemde vergadering is wel dat men zich houdt aan de volgende regels:

· betaling moet contant geschieden, bij voorkeur gepast;

• er worden geen rekeningen afgegeven;

- wij dringen erop aan, buiten de organisatie om geen chemicaliën te koop ofte geef aan te bieden; dit geeft • blijkens ervaringen in het verleden • aanleiding tot verwarring, gevaarlijke situaties en schade. Als iemand toch een bijdrage wil leveren staat ondergetekende open voor suggesties.

OPROEP

H.A. van der Aa

Postbus 273

3740 AG Baarn

tel. 02154-11841 (overdag)

02154-12119 (avond)

Op 11 oktober a.s. organiseert de NMV zgn Open Excursies. Alle leden van de

vereniging zijn daar van harte welkom. Voor informatie wende men zich tot Mw. A.

(28)

Elndrtdocltur: Dr. H.A. van der Aa. Eemnesserweg 90. 3741 GC Baarn.

Tel. 02154 - 12119 (avond en weekend): 11841 (tijdens kantooruren).

Redoctlt: J. Daams. Zuidsingel 23. 1241 EH Korrenhoef J. Gcosink. Molenstraal 27. 6941 AC Hcl\\cn

Mw. Drs. M.M. Nauta, Haru.enstraat 70. 2316 BM Leiden

Dr. M.E. Noordeloos, Fo,.,llendaal 786. 2553 KM 's Gravenhoge Dr. RA. Samson. De Botter 32. 3742 GC Baarn

M"· Drs. E.C. Vellinga. Anton Mau•ewut 4. 2102 BA Heemstede

De-contributac \()()(de NMV bedra~&~/ JS.- ·•ocw cewone leden en f 17.50 ,-oor hu•.scenoodeden

(krucen ,een Cooha) en Ju.ntOtieckn (OOI ceen 2S Jllr of student un uni,ersiteit of HBO: krij&cn

Coollal N•eu•c leden kunnen :uch aanmelden biJ dt wcrttaru. Ook adrtswQzaain,en moeten bij hem

~tmckt worden.

D11 nummer van Coolia werd samengestelddoor J. Dums. Het \'OI&e:ndc nummcr.datop I januari 1988

zal verschijnen. wordt verzorgd door J. G~$ink. Het nummer vanJapril 1988 wordt ''erzorgd door

M.E. Noordeloos. Copij moet twee maanden ''óór de \'trschijnlniidatum in het bezit van de redactie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze maand wordt ook wel sprokkelmaand en schrikkelmaand genoemd, en heeft 28 dagen in gewone jaren, en 29 dagen

-Burgers die evenementenverkeersregelaar willen worden hoeven in geen enkel geval meer op een bepaalde tijd naar een bepaalde locatie om hun opleiding te volgen: de

Hij is ondervoorzitter van het beheerscomité van het Fonds voor de Medische Ongevallen, lid van de Ethische Commissie Zorg van UZ en KU Leuven en van het Raadgevend Comité

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

[r]

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan

Adressen die getrokken zijn op basis van speciale kenmerken (risicosignalen) kunnen een rol spelen indien (1) de populatiecijfers bekend zijn voor deze kenmerken en (2) binnen