• No results found

Verslag van het onderzoek op vijf praktijkproeven over vroeg en laat ploegen van 1957 tot 1960

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verslag van het onderzoek op vijf praktijkproeven over vroeg en laat ploegen van 1957 tot 1960"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verslag van h e t onderzoek op vijf praktijkproeven over vroeg en l a a t ploegen van 1957 ^°^ I960 •

d o o r

I n s t i t u u t voor Bodemvruchtbaarheid 2 I r . H. Kuipers ' I r . C. van Ouwerkerk

I n s t i t u u t voor Landbouwtechniek en

R a t i o n a l i s a t i e ; Lr. G.J, Poesse

' momenteel % Afdeling Grondbewerking. Landbouwhogeschool

INSTITUUT VOOR LMDBOUWTECHNIEK EN RATIONALISATIE Dr. S.L. Mansholtlaan 12, Wageningen

(2)

I N H O U D Voorwoord I . I n l e i d i n g A. Ontstaan en doelstelling 1 B, De uitvoering 2 I I . K a r a k t e r i s e r i n g van h e t werk A. De g r o n d e n 2 B . De o m s t a n d i g h e d e n 3 C. De w e r k t u i g e n 5 D. De h a n t e r i n g van de w e r k t u i g e n 6 1 . De p l o e g d i e p t e en de s n i j b r e e d t e 6 2 , De r i j s n e l h e i d 9 E. De t r e k k r a c h t 10 I I I . K a r a k t e r i s e r i n g van h e t r e s u l t a a t A. Het g e d r a g van de g r o n d 12 1 . De r u w h e i d van h e t g r o n d o p p e r v l a k 12 2 ; ' De ophoging 14 3 . Het p o r i ' ê n v o l u m e 19 4 . De "bewerkbaarheid i n h e t v o o r j a a r 21 B. De r e a c t i e van de gewassen 22 IV. C o n c l u s i e s 25 Bijlagen, g r a f i e k e n 1 t/m 6

(3)

Door de toenemende mechanisatie en het verminderen van de p e r s o n e e l s b e z e t t i n g op de landbouwbedrijven i s de l a a t s t e j a r e n de grondbewerking e n i g s z i n s in de verdrukking gekomen. Zo v i n d t bijv. het op wintervoor ploegen vaak noodgedwongen l a a t en onder ongunstige omstandigheden p l a a t s . Niet iedereen i s g e r u s t op de gevolgen die d i t voor de bodemvruchtbaarheid h e e f t .

Door het I n s t i t u u t voor Landbouwtechniek en

R a t i o n a l i s a t i e en het I n s t i t u u t voor Bodemvruchtbaarheid zijn daarom i n het kader van de Werkgroep Grondbewerking een s e r i e proeven aangelegd, waarbij het ploegen onder g u n s t i g e en

ongunstige omstandigheden met e l k a a r worden vergeleken.

Deze proefvelden hebben tevens gediend voor het ontwikkelen van v e r s c h i l l e n d e meetmethoden die onder praktijkomstandigheden kunnen worden t o e g e p a s t .

De r e s u l t a t e n van de e e r s t e d r i e p r o e f j a r e n zijn nog n i e t van dien aard, dat er ten aanzien van de gevolgen van het onder ongunstige omstandigheden ploegen duidelijke u i t s p r a k e n mogelijk zijn. Daar e r veel f a c t o r e n in het geding zijn, was d i t

in zo'n k o r t e p r o e f p e r i o d e ook n i e t te verwachten.

Toch zijn er bij liet onderzoek zulke vorderingen gemaakt, dat het ons gewenst lijkt de r e s u l t a t e n van de e e r s t e j a r e n in deze G e s t e n c i l d e mededeling v a s t t e leggen.

Een woord van dank aan a l l e n die bij de opzet en de u i t v o e r i n g van deze proeven hebben medegewerkt i s h i e r zeker op zijn p l a a t s en wel i n het bijzonder aan de proefveldhouders voor het belangeloos beschikbaar s t e l l e n van de p e r c e l e n en voor de u i t v o e r i n g van de nodige werkzaamheden.

Wageningen, oktober I96I De D i r e c t e u r I r . H.H. Postuma

(4)
(5)

I . I n l e i d i n g

A. Ontstaan en d o e l s t e l l i n g

In de Werkgroep Grondbewerking A.W.-T.N.O. , waar onder-zoek en v o o r l i o h t i n g e l k a a r ontmoeten? kwam enerzijds s t e e d s de wenselijkheid naar voren antwoorden t e vinden op t a l van praktijk-vragen t . a . v . de grondbewerking, terwijl daarnaast het besef' h e e r s t e , dat h i e r v o o r a l l e r e e r s t een v e r d i e p i n g van het i n z i c h t in de r e l a t i e s tussen bewerkingen en p l a n t e n g r o e i noodzakelijk zal zijn.

Hiervoor i s het nodig, dat bet e f f e c t van grondbewerkingcn k w a n t i t a t i e f kan worden omschreven i n termen, die een a a n

-s l u i t i n g aan -ie p l a n t e n g r o e i mogelijk a aken. x.it xz> een van de voornaamste d o e l s t e l l i n g e n van het bodemfysisch gron&bewerkings-onderzoek aan het I n s t i t u u t voor Bodemvruchtbaarheid ( i . B . ) . Wil men bij de grondbewerking r e g e l e n d kunnen optreden, dan z a l ook h e t verband tussen de u i t v o e r i n g van de bewerking en het bodem-f y s i s c h t e omschrijven r e s u l t a a t , bekend moeten zijn. Het bestuderen van d i t verband kan a l s één van de belangrijkste f a c e t t e n van het

grondbewerkingsondersoek aan het I n s t i t u u t voor Landbouwtechniek en R a t i o n a l i s a t i e ( i . L . R . ) worden g e z i e n . Hierbij zal men e r tevens n a a r moeten s t r e v e n ook de bewerking z e l f voldoende k w a n t i t a t i e f t e

omschrijven«

Op v o o r s t e l van de Heer I r . H.V.F.LI. van Hapert, destijds a l s onderzoeker voor o . a . de grondbewerking verbonden aan het I . L . R . en I r . J . J o r r i t s m a van het I n s t i t u u t voor R a t i o n e l e S u i k e r -p r o d u k t i e t e Bergen o-p Zoom werd b e s l o t e n a l s gemeenscha-p-pelijk o e f e n t e r r e i n voor het I . B . en het I . L . R . een a a n t a l praktijkproeven aan t e leggen, die enerzijds de bij het ontwikkelen van b r u i k b a r e meetmethoden v e r e i s t e nauwe samenwerking souden moeten bevorderen

en die anderzijds de gelegenheid zouden moeten bieden a l t h a n s over één p r a k t i s c h onderwerp op betrekkelijk k o r t e termijn c o n c r e t e g e -gevens t e verkrijgen.

Als onderwerp werd aanvankelijk gekozen het ploegen onder goede en s l e c h t e on..» handigheden. Er wordt immers ondanks veel waarschuwende g e l u i d e n vooral bij het op wintervoor ploegen vaak en d i k -wijls noodgedwongen onder zeer s l e c h t e omstandigheden gewerkt. De vraag doet z ich voor of er dan n i e t meer bedorven dan goed g e -maakt wordt, dan wel dat men z i ch h i e r o v e r n i e t gauw zorgen behoeft

t e maken. Voor het ontwikkelen van meetmethoden zou een dergelijke p r o e f voor hebben, d a t de methoden d i r e c t al zouden moeten bewijzen

ook onder extreme omstandigheden t o e p a s b a a r t e zijn.

Daar de s l e c h t e omstandigheden z ich doorgaans l a a t i n de h e r f s t voorioen en de gun.? t i g e vroeg, i s de omschrijving van de

proeven geleidelijk aan veranderd in vroeg en l a a t p l o e g e n . Dit heeft h e t v o o r d e e l , dat de d i s c u s s i e over de vraag of de omstandig-heden i n een bepaald geval s l e c h t of goed waren, verschoven wordt naar h e t onderzoek z e l f , waar- deze vraag inderdaad t h u i s h o o r t .

(6)

_ 2

-•^* De u i t v g e r i n g

De proeven werden aangelegd op de "Oostwaardhoeve", het proefbedrijf van h e t I . L . H . t e Slootdorp, op één van de bedrijven van de Koninklijke Maatschap '!de Wilhelminapolder" t e

Wilhelmina-dorp, op de proef boerderij "Mari'énhof " t e Westmaas en op de bedrij-ven van de heer E.L. van den Berg t e 's-Grabedrij-vendeel en van de Gebroeders Meyer t e K l o o s t e r b u r e n .

De duur van de proeven v/erd voorlopig ^p 3 j a a r g e s t e l d .

Behalve de proef op de "Oostv/aardhoeve" zijn ze g e r e g i s t r e e r d a l s I . B , - p r o e v e n . l e d e r e proef heeft twee objecten in enkelvoud, n l . vroeg en l a a t ploegen, die samen tenminste 0,5 ha 'beslaan.

In het e e r s t e p r o e f j a a r werden de proeven van de zijde van het I . L . R . verzorgd door I r . H.V.F.M, van Hapert en voor het I . B . door I r . II. K u i p e r s . In het tweede p r o e f j a a r nam

I r . G.J, Poesse de werkzaamheden van I r . Van Hapert over, terwijl in het derde p r o e f j a a r de metingen voor het I . B . werden verzorgd door I r . C. van Ouwerkerk.

De proef i n Groningen op het bedrijf van de Gebrs,Meyer lag in h e t tweede p r o e f j a a r s t i l . In de h e r f s t van 1958 werd de a f l e v e r i n g van de s u i k e r b i e t e n v e r t r a a g d . Hierdoor l u k t e het n i e t meer een r e ë e l v e r s c h i l i n ploegdatum aan t e brengen. Uiteindelijk zijn toen beide objecten tegelijk geploegd en wel in het v o o r j a a r van I 9 5 9 .

De proef op Mari'énhof moest na h e t e e r s t e p r o e f j a a r naar een ander p e r c e e l verhuizen, zodat deze proef eigenlijk nog maar twee j a r e n t e l t .

II. Karakterisering van het werk A. Be gronden

In tabel 1 zijn de resultaten van het grondonderzoek op de verschillende proefvelden samengevat. De grond op de Oostwaard-hoeve is de enige die een laag kalkgehalte heeft. Bovendien is het de zwaarste grond. Hier zal men dus het eerst moeilijkheden kunnen verwachten. Het gehalte aan organische stof is op alle gronden vrij normaal.

.Tabel 1 Resultaten van het grondonderzoek (laag 0-10 cm-m.v.)

O b j e c t Oostwaardhoeve Gebrs.Meyer Mari'énhof Mari'énhof 1)

Wil helminap ol der E.L. van den Berg

4 y vroeg 71,4 26,9 34,7 41,0 42,6 4 0 , 8 16 u l a a t 73,3 28,3 32,2 42,9 35,3 39,8 io org. vroeg 3,7 1;5 2,4 2 , 0 2 , 0 2 , 6 stof l a a t 4 , 0 1,9 2 , 8 , 2,3 ' 2,2 2?5 % CaCo 3 vroeg 1 , 3 6 , 8 7 , 6 7 , 8 11,6 8 , 3 l a a t 0 , 8 7 , 3 7 , 2 7 , 3 10,7 pH-KC 1 vroeg 8,022) — 7 , 1 7 , 2 7 , 1 8,1 7,2 l a a t 8,02) — 7 , 2 7 , 1 7 , 2 7 , 1 2)

Deze cijfers hebben betrekking op het proefveld dat in het n a j a a r van 1958 in gebruik werd genomen.

(7)

l i g g e n toevalligerwijs op vrijwel a l l e l a a t geploegde objecten het hoogst. De v e r s c h i l l e n zijn evenwel betrekkelijk k l e i n en zijn e e r d e r i n het voordeel dan in het nadeel van het l a a t geploegde o b j e c t .

Bij het bodemfysisch onderzoek r e e s verder het vermoeden, dat de grond op de Oostwaardhoeve onregelmatiger i s dan op grond van do v i s u e l e beoordeling werd verwacht. Hierom i s er op d i t proefveld nog een u i t g e b r e i d e r g r a n u l a i r onderzoek v e r r i c h t . De r e s u l t a t e n hiervan zijn vermeld in t a b e l 2.

H i e r u i t blijkt, dat het v o o r s t e deel van het object "vroeg ploegen" duidelijk af v ijkt van de r e s t "*an het p e r c e e l , doordat h i e r i n a l l e l'-Sen <3i ;delijke hoeveelheid kalk aanv'e:.;i£ 1 3 .

Tabel 2 Grondonderzoek O b j e c t vroeg ploegen l a a t ploegen l a a g (om-m.v. ) p Taats op p e r o o e l i < 16 u i org. s t o f % CaC03 p H-K Cl i < 16 u % org. s t o f % CaCO-^ pH-KCl' op de Oostwaardh ! 0 - 1 0 jvoor iraid- ;ach— ! :den !t e r 167,4:72,8 1 3,5 1 3,8 ! 2 , 2 ; 0,6 i 6 , 9 ! 7,0 73,0 3,7 0,7 7,0 | 7 3 , o ! 7 4 , 3 l 6 9 , 8 1 3 , 6 | 4 , i j 3,8 i 0 , 6 | 0,41 0,9 , 7 , 0 , 6 , 7 ' 7,2 oeve ,196o; 10 - 20 voor 69,9 3,7 3,5 7,0 69,5 3,4 0,4 6,9 mid- iach-den j t e r 74,0 j'71,8 3 , 9 ! 3,8 0,6 | 0,5 7 , 0 j 6,7 72,0 3,9 0,6 7fl 73,1 3,9 0,7 7»2 20 - 30 voor mid-

;ach-|den ! t e r 6 5 , 4 | 7 0 , 2 4 , 3 1 4 , 0 7 , 7 ! 0,6 7 , 0 j 6,5 7 0 , 3 4 , 0 0 , 3 6,6 10,9 4 , 1 0,4 6,9 7 1 , 2 3,9 0,6 6,7 7 3 , 0 4 , 1 • 0 , 6 6,9 B. De omstandigheden a. Vochtgehaltes

In g r s f i e k 1 zijn de gemiddelde v o c h t g e h a l t e s van de bouwvoor bij de bewerking in de h e r f s t en in het v o o r j a a r aangegeven. Tevens i s het v o c h t g e h a l t e bij een zuig spanning van 1 m water

(pF 2,0) aangegeven. D i t v o c h t g e h a l t e komt voor Nederlandse om-standigheden ongeveer overeen met de v e l d c a p a c i t e i t . U i t de g r a f i e k b l i j k t , d a t het vroeg ploegen in 1959 °P <3-e Oostwaardhoeve, in de Wil helminap o l d e r en op Mari'énhof onder extreme droge omstandigheden p l a a t s v o n d , In mindere mate was d i t bij E.L. van den Berg h e t g e v a l ,

terwijl bij de Gebrs.Meyer h e t v o c h t g e h a l t e n i e t abnormaal was. Verder waren de v a r i a t i e s in v o c h t g e h a l t e n i e t erg g r o o t .

(8)

_ 4

-Het v o c h t g e h a l t e l a g s t e e d s in de huurt pF 2. In de Wilhelmina-p o l d e r blijkt d i t hij vroeg' Wilhelmina-ploegen s t e e d s hoger t e l i g g e n dan hij l a a t ploegen. Dit zal wel op het reeds g e s i g n a l e e r d e v e r s c h i l in zwaarte van de heide objecten zijn terug t e voeren. Laat in de h e r f s t van 1957 i s deze grond dus betrekkelijk nat geploegd.

De gegeven vochtcijfers blijken een ontoereikende k a r a k t e r i s e r i n g van de omstandigheden J -> zijn. In de h e r f s t van I958 kon n l , op de Oostwaardhoeve bij hex vroeg ploegen één r u p s -t r e k k e r van 35 pk he-t werk gemakkelijk af, -terwijl bij he-t l a a -t ploegen twee van deze t r e k k e r s er nog moeite mee hadden. De t r e k k r a c h t was in beide gevallen gelijk. Klaarblijkelijk i s de a l l e r -bovenste l a a g van de grond voor deze k a r a k t e r i s e r i n g van bijzonder belang. Bij het l a a t ploegen was deze zo n a t , dat de rupsen s t e r k s l i p t e n , zodat er herhaaldelijk een ware modderstroom de open voor i n l i e p .

Deze waarnemingen l a t e n dus zien dat eigenlijk a l l e e n in droge j a r e n een keuze van het tijdstip van het ploegen in de h e r f s t een belangrijke invloed op het v o c h t g e h a l t e van de t e bewerken l a a g u i t o e f e n t . In de overige j a r e n zal de grond ongeveer op veldcapa-c i t e i t zijn. Zijn de omstandigheden voor ploegen s i e veldcapa-c h t , dan betekent d i t dus waarschijnlijk n i e t i n de e e r s t e p l a a t s , dat de grond t e nat i s om goed door de ploeg t e worden bewerkt, maar dat het oppervlak van de grond zo nat i s , dat de t r e k k e r er z i c h n i e t meer tegen af kan z e t t e n .

Een vraag die deze beschouwingswijze oproept i s , i n h o e -v e r r e een -v e r n i e l d bo-venlaag j e -van in-vloed kan zijn op de s t r u c t u u r van de bouwvoor in h e t volgende j a a r .

Ook i n het voorjaar bleek de grond bij bewerking weinig of n i e t droger t e zijn dan bij v e l d c a p a c i t e i t , behalve i n het voor-j a a r van I958 i n de Wilholminapolder. Toch i s de s i t u a t i e voor het p r a k t i s c h e gevoel nauwelijks vergelijkbaar met die i n de h e r f s t . Ook d i t demonstreert de g r o t e invloed die de o p p e r v l a k t e l a a g op h e t praktijkoordeel h e e f t . Deze laag i s n l . i n het voorjaar j u i s t de

droogste.

b . Poriënvolume

Ter verdere k a r a k t e r i s e r i n g van de omstandigheden kan het gemiddelde pori'ônvolume van de bouwvoor op het tijdstip van ploegen

(9)

Tabel 3 Poriënvolume van de bouwvoor T ij d s t i ; j a a r -j a a r ° ,. ., i g e t i j d e

i

1957 1958 I958 1958 1959 I959 I960 h e r f s t v o o r j a a r v o o r j a a r h e r f s t voorjaar h e r f s t voorjaar P voor of nà bew. voor voor na vo or na voor n a Oostwaard-hoeve vroeg 55,7 l a a t 56,6 56.1 57,5 54.-4155,4 57,1 |56,5 5 5 , 3 | 5 6 , l

55

5

8J58

r

2

GebraPIövcr vroeg 47,9 1 aat 44,6

-

l

iT

41 ; 21 1 4 3 , l1^ 4 3 , 2 4 3 , 0 47,1 45,5 Mariënhof vroeg l a a t -4 -4 , 0 | -4 2 , 8 47,8 48,5 4 9 , 2 46,4 45,5 47,1 Y/il heimina-p o l d e r vroeg 44,9 A 0 0 40,4 44.1 54; 3 46,4 .._ —_ l a a t 4 3 , 3 42,7 38,7 4 l ? 2 4 3 , 4 42,9 — , 1 K.L.v, d.Beig vroeg 43,6 47,5 4 2 , 2 47,5 4 6 , 9 46,9 l a a t 44,4 4 7 , 3 4 1 , 9 46,4 4 3 , 6 45,4

1 ) Beide objecten werden in de h e r f s t van 1958 gelijktijdig geploegd.

In de h e r f s t van 1959 l a g het poriënvolume in de Wilhelminapolder voor de vroege bewerking r e l a t i e f hoog. Dit werd v e r o o r z a a k t door de i n t e n s i e v e voor bewerking;, die in de bovenste 10 cm van de bouw-voor, een pori'ênvolume van 60$•heeft b e w e r k s t e l l i g d , terwijl de nog n i e t bewerkte onderlaag een poriënvolume van 48,3$ had. Dit demons t r e e r t een van de wezenlijke moeilijkheden die het v/erken in de p r a k -tijk met zioh meebracht. Als een p e r c e e l v o o r b r - i r k t i s moet immers een vaak u i t e r s t gecompliceerde u i t g a n g s t o e s t a n d worden v a s t g e l e g d . Hetzelfde g e l d t voor n i e t voorbewerkte,maar s t e r k verreden p e r c e l e n ,

C. De Werktuigen

Bij de opzet van de proef i s er van u i t g e g a a n , dat de op het bedrijf aanwezige werktuigen zouden worden g e b r u i k t . Verder werd de voorkeur gegeven aan getrokkei ploegen, omdat het meten van de benodigde t r e k k r a c h t voorshands a l l e e n bij d i t type ploegen p r a k t i s c h u i t v o e r b a a r i s . Om vergelijkingen door de loop der ^jaren mogelijk t e maken zou eik j a a r met dezelfde pioeg ,'T,C-- :.a vçoMcn, g e

-P * Helaas i s h e t n i e t g e l u k t aan al deze voorwaarden t e voldoen. Eén bedrijf (R.L. v . d . Berg) b e s c h i k t e n i e t over een g e -trokken p l o e g , zodat h i e r met een aanbouwploeg i s gewerkt. Het e e r s t e j a a r was d i t een rondgaande p l o e g , die i n het tweede p r o e f -j a a r werd vervangen door een k a n t e l p l o e g .

Op Mariënhof i s het tweede p r o e f j a a r met een aanbouwploeg gewerkt, terwijl de andere j a r e n een getrokken rondgaande 2-scharig« ploeg i s g e b r u i k t . Op de andere d r i e bedrijven werd a l l e j a r e n met

h e t z e l f d e ° m a t e r i a a l geploegd, n l . in de Wilhelminapolder met een 5 - s c h a r i g e , op de Oostwaardhoeve en bij de Gebr. Meyer met een

(10)

2 - s c h a r i g e p l o e g . Als krachtbron fungeerde in de Wilhelminapolder gedurende de d r i e j a r e n een zware r u p s t r e k k e r , op de Oostwaard-hoeve werd het e e r s t e j a a r een wiel t r e k k e r g e b r u i k t , terwijl de volgende j a r e n met een rups t r e k k e r werd gewerkt. Op de andere bedrijven werd v/el a l l e j a r e n met wiel t r e k k e r s geploegd, maar n i e t elk j a a r met d e z e l f d e .

De voorjaarsgrondbewerking werd, afhankelijk van het t e zaaien gewas, u i t g e v o e r d met eggen of r i e p e n . In de Wilhelmina-p o l d e r werd enkele malen gebruik gemaaLc van een r u Wilhelmina-p s t r e k k e r ?

verder werd de voorjaarsbewerking u i t s l u i t e n d met wiel t r e k k e r s u i t g e v o e r d .

D. De h a n t e r i n g van de werktuigen

1 . De p l o e g d i e p t e en de snijbreedte

De p l o e g d i e p t e i s op twee manieren gemeten, n i . met h e t b r e e d t e - d i e p t e - a p p a r a a t en met de r e l i ' ê f m e t e r . De snijbreedte werd a l l e e n met het eerstgenoemde apparaat gemeten.

Het b r e e d t e - d i e p t e - a p p a r a a t b e s t a a t u i t een h o r i z o n t a l e s t a n g , waarop aan een u i t e i n d e een in hoogte v e r s t e l b a r e v e r t i c a l e stang i s b e v e s t i g d . Op ongeveer 5 "ß voor d i t u i t e i n d e i s aan de benedenzijde van de h o r i z o n t a l e stang nog een v e r t i c a a l s t a n g e t j e van ca. 5 cm l e n g t e v a s t verbonden. Zowel de h o r i z o n t a l e a l s de v e r s t e l b a r e v e r t i c a l e star:/; zijn van een maatverdeling v o o r z i e n .

Voor de meting van de snijbreedte en de p l o e g d i e p t e wordt de h o r i z o n t a l e stang op het ongeploegde l a n d g e l e g d , l o o d r e c h t op de open voor. Het naar beneden u i t s t e k e n d e dwarsstangetje komt tegen de vaste kant van de voor t e l i g g e n . Bij h e t op het

onge-ploegde l a n d liggende u i t e i n d e van de h o r i z o n t a l e stang wordt een p i k e t j e i n de grond g e s t o k e n . Op 10 p l a a t s e n p e r voor wordt op

deze wijze een v a s t e a f s t a n d t o t de open voor u i t g e z e t .

Nadat de nieuwe voor i s gepleegd wordt de h o r i z o n t a l e stang op dezelfde wijze n e e r g e l e g d . Het g e d e e l t e van de stang dat voorbij het p i k e t j e s t e e k t , g e e f t nu de p l o e g b r e e d t e aan. Tevens wordt de v e r t i c a l e stang zo verschoven, dat de onderkant op de bodem van de voor r u s t . Daarna kan de p l o e g d i e p t e v/orden a f g e l e z e n .

Deze metingen worden meestal in 6 achtereenvolgende voren h e r h a a l d . U i t de zo verkregen 60 cijfers worden de gemiddelde p l o e g -d i e p t e en snijbree-dte bereken-d.

De reli'êfmeter i s opgebouwd u i t een plank, waaraan op onderlinge afstanden van 10 crn 20 pennen zijn b e v e s t i g d . De plank wordt dwars op de p l o e g r i c h t i n g h o r i z o n t a a l opgesteld op 2 p i k e t t e n . De pennen v/orden nu op het grondoppervlak n e e r g e l a t e n , waarna de afstand van de onderkant van elke pen t o t de plank met behulp van een maat v e r d e l i n g kan v/orden a f g e l e z e n . U i t de verkregen 20 cijfers wordt de gemiddelde a f s t a n d van het grondoppervlak t o t de onder-kant van de plank berekend.

(11)

Nadat de v o o r g e p l o e g d i s , w o r d t de p l a n k weer op d e -z e l f d e p l a a t s en op d e -z e l f d e h o o g t e o p g e s t e l d . Van de p e n n e n d i e i n de open v o o r v a l l e n ( m e e s t a l s l e c h t s 3 & 4 ) w o r d t v/eer de g e m i d d e l d e a f s t a n d t o t de p l a n k b e p a a l d . Het v e r s c h i l i n g e -m i d d e l d e a f s t a n d v o o r en n a h e t p l o e g e n van de v o o r i s gelijk aan

de p l o e g d i e p t e .

Deze m e t i n g van de p l o e g d i e p t e w o r d t op 5 p l a a t s e n p e r v o o r en i n 4 a c h t e r e e n v o l g e n d e v o r e n u i t g e v o e r d , z o d a t de g e m i d -d e l -d e p l o e g -d i e p t e t e n s l o t t e u i t 20 c i j f e r s kan v/or-den b e r e k e n -d .

Over h e t algemeen g e e f t de methode met h e t b r e e d t e -d i e p t e - a p p a r a a t k l e i n e r e waar-den voor -de p l o e g -d i e p t e -dan -de methode met de r e l i ' ê f m e t e r ( z i e t a b e l 4 ) . Bij een s e r i e van 28 g e -m i d d e l d e n b l i j k t d i t i n 21 g e v a l l e n op t e g a a n . Het g e -m i d d e l d e v e r s c h i l b e d r a a g t 0 , 8 cm. Tabel 4 P l o e g d i e p t e en v e r p l a a t s t e grondvolume J a a r 1957 1958 1959 1957 1958 1959 Methode r e l i ' ê f -m e t e r ti b r e e d t e d i e p t e -app a r a a t V e r p l a a t s t e h o e v e e l h e i d g r o n d om 3/cm 1957 1958 1959 O o s t w a a r d -hoeve v r o e g 2 2 , 9 2 5 , 3 2 7 , 2 2 2 , 7 2 3 , 5 2 8 , 5 1 0 , 1 1 1 . 5 1 2 , 2 1 a a t 2 2 , 0 2 7 , 3 2 7 , 4 2 2 , 6 2 4 , 7 2 3 , 5 9f6 1 2 , 2 1 2 , 0 G e b r s . I ie v e r v r o e g j l a a t ! 2 0 , 6 1 2 1 , 2 2 0 , 0 j 2 1 , 7 2 0 , 7 1 9 , 0 1 0 , 7 1 1 , 4 2 0 , 6 2 1 , 5 l l , 7 1 2 , 4 — -Mariiénhof vroeg 2 4 , 1 2 3 , 2 2 5 , 3 2 2 , 9 2 3 , 1 2 4 , 0 1 3 , 5 1 3 , 0 1 3 , 0 l a a t 2 2 , 9 2 2 , 4 2 4 , 7 2 3 , 4 2 2 , 2 2 4 , 0 1 2 , 7 1 ? , 8 1 3 , 5 W i l h e l m i n a -p o l d e r vroeg ; l a a t 2 6 , 7 2 8 , 1 2 8 , 9 2 5 , 0 2 8 , 2 2 8 , 5 2 8 , 6 2 9 , 7 2 9 , 3 2 6 , 2 2 7 , 8 2 8 , 5 1 4 , 7 1 6 , 7 1 3 , 2 1 6 , 2 1 8 , 2 1 6 , 6 E . L . v . d . B e r g v r o e g l a a t 2 4 , 1 2 7 , 2 2 6 , 5 2 3 , 7 2 4 , 0 2 7 , 0 1 3 , 6 1 5 , 7 14,1« 2 3 , 0 2 6 , 6 2 3 , 7 2 2 , 9 2 5 , 8 2 4 , 0 1 2 , 8 1 5 , 5 1 3 , 4

D i t v e r s c h i l w o r d t voor een d e e l v e r o o r z a a k t door h e t r o n d e v o e t j e d a t onder de v e r t i c a l e s t a n g van h e t b r e e d t e d i e p t e -a p p -a r -a -a t i s -a -a n g e b r -a c h t . N i e t -a l l e e n k-an h i e r gem-akkelijk v/-at g r o n d o n d e r blijven k l e v e n , maar ook s t e u n t d i t v o e t j e a l t i j d op h e t

h o o g s t e p u n t b i n n e n zijn o p p e r v l a k . Daar v e r d e r h e t d w a r s s t a n g e t j e van de b r e e d t e s t a n g t e g e n de v a s t e k a n t moet worden g e d r u k t , w o r d t de d i e p t e s t e e d s op o n g e v e e r één v i e r d e van de v c o r b r e e d t e u i t de v a s t e k a n t g e m e t e n . Bij v e e l p l o e g e n l i g t d i t p u n t v/at h o g e r dan de b e i d e k a n t e n van de voorbodem.

(12)

Een. tweede moeilijkheid van de dieptemeting met het b r e e d t e - d i e p t e - a p p a r a a t i s - dat de d i e p t e wordt gemeten t . o . v . de h o r i z o n t a l e s t a n g , die d i e n t voor de b r e e d t e - m e t i n g .

Wanneer de bovengrond wat n a t i s , waardoor het landwiel van de t r e k k e r s l i p t , of wanneer a n t i s l i p n i d d e l e n v/orden gebruikt? wordt de bovenkant van het nog ongeploegde land zeer ruw. Hierdoor i s het bijzonder moeilijk de h o r i z o n t a l e stang op de hoogte van het oorspronkelijke oppervlak t e brengen.

Met de reli'éfmeter krijgt men p e r meting 3 t o t 4 h o o g t e -cijfers u i t één dwarsdoorsnede van de voor. Deze meting i s nauw-k e u r i g e r , doch meer tijdrovend. Daarnaast blijft oonauw-k bij deze meet-methode de vraag open of de hoogteveranderingen, veroorzaakt door

de t r e k k e r , bij h e t maken van sporen al of n i e t moeten v/orden meeg e t e l d . In vele meeg e v a l l e n z u l l e n deze h o o meeg t e v e r s c h i l l e n e c h t e r meeg e

-r i n g zijn.

Bij de snijbreedtemeting met het b r e e d t e - d i e p t e - a p p a r a a t doet z i ch de moeilijkheid voor, dat de zijkant van de open voor vaak n i e t duidelijk i s . Vooral wanneer het k o u t e r n i e t v o l l e d i g goed i s

a f g e s t e l d , wordt het bovenste g e d e e l t e van de v a s t e kant b r o k k e l i g . Vooral bij eenscharige ploegen i s de kans op fouten g r o o t . Bij meer-s c h a r i g e ploegen w i meer-s meer-s e l t a l l e e n de p l o e g b r e e d t e van het v o o r meer-s t e r i s t e r . De i n v l o e d van een meetfout op de uitkomst wordt h i e r dus v e r k l e i n d .

Wordt de meting van de snijbreedte nauwkeuriger bij een g r o t e r a a n t a l r i s t e r s , bij de meting van de p l o e g d i e p t e i s dat n i e t h e t g e v a l , daar a l l e e n de d i e p t e van h e t l a a t s t e r i s t e r (de open voor) wordt gemeten. S t a a t een meerscharige ploeg dus n i e t v o l l e d i g h o r i z o n t a a l a f g e s t e l d , dan worden ook h i e r fouten bij de p l o e g d i é p t e -metingen gemaakt.

Op grond van al deze overwegingen i s het n i e t waarschijnlijk, dat de p l o e g d i e p t e en de snijbreedte nauwkeuriger dan t o t op 1 cm zijn t e meten. Voor normale praktijkproeven zal d i t ook n i e t noodzake-lijk zijn en zijn de verkregen waarden nauwkeurig genoeg.

E i s t een p r o e f , dat exacte waarden v/orden verkregen, dan z u l l e n tijdrovende metingen moeten worden gedaan. Gemiddeld over de d r i e p r o e f

-j a r e n bedroeg de p l o e g d i e p t e volgens Ie metingen met de reli'éfmeter in de Wilhelminapolder 28 cm, op de Oostwaardhoeve en bij

E.L. van den Berg 25 cm, op Mari'énhof 24 cm en bij Gebrs. Meyer 21 cm. Gemiddeld was de p l o e g d i e p t e h e t e e r s t e j a a r het k l e i n s t en nam bij de volgende jaren t o e . Het duidelijkst i s d i t op de Oostwaardhoeve waar een toename van 23 t o t 28 cm werd g e c o n s t a t e e r d .

De gemiddelde snijbreedte p e r schaar ( t a b e l 5) bedroeg op Mari'énhof 38 cm, in de Wilhelminapolder 37 cm, bij E.L. van den Berg

(13)

Tabel 5 Snijbreedte p e r schaar (cm) j a a r 1957 1958 1959 Oostwaardhoeve vroeg 31,6 36,9 34,8 l a a t 34,9 33,7 33,2 G-ebra,Meyer vroeg ! l a a t 33,6 31,2 30,9 34,5 Mariënhof vroeg j l a a t 38,7 33,6 38,2 . 39,0 40,1 37,2 Wilhelmina-p o l d e r vroeg ' l a a t 36,8 35,8 37,8 37,4 37,1 38,8 B.L. v.d.Berg vroeg 33,0 36,9 33,5 l a a t 35,6 38,2 35,0

Je vïc.o.g doet s i c h voor of de ploeg d i e p t e z e l f wel de moest z i n v o l l e maat voor de bewerkingsdiep t e i s . Om dezelfde

hoe-v e e l h e i d hoe-v a s t e g r o n d d e e l t j e s t e hoe-verwerken zou op een ogenblik dat de grond r e l a t i e f l o s is,immers d i e p e r moeten worden gewerkt dan bij

een betrekkelijk d i c h t e l i g g i n g . Een duidelijk voorbeeld hiervan, l e v e r t het l a a t s t e p r o e f j a a r in de Wilhelminapolder op. I)e p l o e g -diepten bij vroeg en l a a t ploegen zijn r e s p e c t i e v e l i j k 28,9 en

29,3 cm, dus p r a k t i s c h gelijk. Vermenigvuldigt men de p l o e g d i e p t e met het v o l . $ v a s t e delen in de grond, dan g e e f t het gevonden g e t a l weer, hoeveel orrw v a s t e delen er p e r cm grondoppervlak

i s bewerkt. Dit i s voor d i t geval bij vroeg en l a a t ploegen r e s p . 13,2 en 16,6 cm^/cm , d.w.z. dat bij het vroege ploegen door de r e l a t i e f l o s s e l i g g i n g van de grond ongeveer 20$ minder grond i s bewerkt dan bij het l a t e ploegen, zonder dat d i t u i t de p l o e g -d i e p t e - c i j f e r s blijkt.

U i t t a b e l 4 waarin de p l o e g d i e p t e n en deze losgemaakte hoeveelheden grond bijeen zijn gebracht i s evenwel af t e l e i d e n , dat doorgaans het poriënvolume s l e c h t s t o t een k l e i n e c o r r e c t i e a a n l e i d i n g g e e f t .

2. De rijsnelheid

De gemiddelde rijsnelheid i s bepaald door met een s t o p -horloge de tijd op t e nemen die de t r e k k e r nodig had om een af-s t a n d van 100 m af t e l e g g e n . U i t t a b e l 6 blijkt dat a l l e e n in de Wilhelminapolder en op Mariënhof elk j a a r met nagenoeg gelijke, s n e l h e i d werd gereden. Op de andere bedrijven waxen er tamelijk g r o t e v e r s c h i l l e n . Daar de benodigde t r e k k r a c h t mede afhankelijk i s van de s n e l h e i d zijn deze v a r i a t i e s u i t e r a a r d hinderlijk.

(14)

10

-Tabel 6 Rijsnelheid (km/uur)

j a a r 1957 1958 1959 Oostwaardhoeve vroeg 3,7 2,2 l a a t 4 , 1 4 , 0 Cebrn.I vroeg : 5,4 4 , 3 i ley er l a a t 3,6 4,4 Mari'énhof vroeg 4,5 4 , 3 l a a t 4,1 4 , 6 Wilhelmina-p o l d e r vroeg 3,4 3,4 l a a t 3,4 3,2 R. L. v vroeg 3,2 4 , 6 >d,Berg l a a t 3,9 2,5 E. De Trekkracht

In f e i t e wordt de benodigde t r e k k r a c h t bepaald door de bovenomschreven of aanverwante grootheden. Als zodanig zou deze dus ook bij de omschrijving van het r e s u l t a a t van de bewerking-kunnen worden ingedeeld.. De gecompliceerdheid van deze r e l a t i e rechtvaardig-1 e c h t e r evenzeer het standpunt dat hiermede een samenvattend aspect van de omstandigheden wordt b e l i c h t .

Zoals reeds werd opgemerkt i s de t r e k k r a c h t in de praktijk a l l e e n te meten aan getrokken p l o e g e n . Bovendien l u k t e

het pas bij het l a t e ploegen in het tweede p r o e f j a a r de enorme k r a c h t e n bij het ploegen in de Wilhelminapolder e n i g s z i n s betrouw-baar t e meten. Hierdoor i s het a a n t a l geslaagde trekkrachtmetingen n i e t g r o o t .

De t r e k k r a c h t e n zijn gemeten met een Heycop h y d r a u l i s c h e t r e k k r a c h t m e t e r ; waarbij de t r e k k r a c h t e n v/orden afgelezen cp een manometer. Meestal wordt de t r e k k r a c h t in 6 voren op 10 plaats,en p e r voor gemeten-. Om onderlinge vergelijkingen mogelijk t e maken,

wordt de t r e k k r a c h t omgerekend t o t s p e c i f i e k e grondweerstand d . i . het a a n t a l leg t r e k k r a c h t p e r dm2 voordoorsnede ( z i e t a b e l 7 )

-Tabel 7 Specifieke grondweerstand -kg/dm )

j a a r 1957 1958 1959 Oostwaar dhoeve vroeg 89 89 65 l a a t 73 93 84 Gebrrs .Meyer vroeg 51 36 l a a t 53 42 i ,f ... , r, '• "»'ilhelmina-Iviarienhof i , , i p o l d e r vroeg 69 70 l a a t j vroeg 54 54 59 l a a t 57 E.L. v d. Berg vroeg -l a a t

(15)

-Bij ongeveer gelijke s n e l h e i d g e e f t deze maat on ;eliike grondsoort de v e r s c h i l l e n in r i s t e r v o r m aan, terwijl hij

gelijk-blijvend r i s t e r en v e r s c h i l l e n d e grondsoort deze l a a t s t e nader wordt g e s p e c i f i c e e r d .

u i t e r a a r d konden geen gelijke r i s t e r v o r m e n worden g e -b r u i k t , daar elke -boer met zijn eigen r-v'.'eriaal de p e r c e l e n p l o e g d e . Het was aan ook in e e r s t e i n s t a n t i e de bedoeling de

v e r s c h i l l e n tussen het vroeg en l a a t geploegde p e r c e e l t e k a r a k t e r i s e r e n .

Aan de t r e k k r a c h t m e t i n g z e l f kleven nog wel enkele bezwaren. Gezien de gr o v.; v a r i a t i e s in t r e k k r a c h t van p l e k t o t p l e k moet worden v o l ? t a a n n e t het s c h a t t e n van een gemiddelde, wat u i t e r -p.ó.r-:- io >.".-.•.'!: ;»;rdgheid n i e t ten goede y ^ n t . .D« .;•.«••; iddel den s^n ~e^.'\;„<.: , v;:„ ^;v'-^:ecten van 10 m g esc lu;." , i a r t i i ' r:.; :;, het >.;«:-iijk-tjjdig m e Ten V<AT. p l o e g d i e p t e , snijbreedte en t r e k k r a c h t , wat voor

een exacte berekening van de s p e c i f i e k e grondweers tand nodig

zijn, p r a k t i s c h n i e t mogelijk. ;ou

Ook h i e r g e l d t e c h t e r dat voor praktijkwaarnemingen de metingen voldoende betrouwbaar zijn,

De onderlinge vergelijking tussen vroeg en l a a t ploegen i s a l l e e n mogelijk op de üostwaardhoeve, daar a l l e e n h i e r gedurende de gehele proefperiode op h e t z e l f d e p e r c e e l en met h e t z e l f d e mater i a a l wematerd geploegd. U i t t a b e l 8 blijkt e c h t e mater dat ook op d i t b e -drijf het aantal waarnemingen nog t e g e r i n g en de v a r i a t i e s t e

g r o o t zijn ( v o c h t g e h a l t e , d i c h t h e i d , r i j s n e l h e i d enz.) om c o n c l u s i e s t e kunnen trekken.

Tabel 8 Oos twaardhoeve

s p e c , grondw. kg/dm " v o l . fo pori'én

gew. /o water bouwvoor rijsnelheid km/h V 1957 89 55,7 42,9 -r o e g 1958 89 54,4 45,8 3,7 i* 1959 65 55,3 30,3 2 , 2

ï

1957 73 56,6 45,8 -a -a t 1958 93 55,4 47,7 • 4 , 1 1959 84 56,1 4Q,7 4 , 0 De. v e r s c h i l l e n in s p e c i f i e k e grondweerstand t u s s e n de bedrijven onderling zijn evenwel voldoende g r o o t om aan t e nemen dat deze in de e e r s t e p l a a t s door de g r o n d s o o r t worden veroorzaakt en n i e t door de r i s t e r v o r m . Op de zwaarste grond (Oostwaardhoeve) was de s p e c i f i e k e grondweerstand gemiddeld het g r o o t s t (ca. 80 k g / dm2), op de l i c h t s t e grond (GebrP.Meyer) h e t k l e i n s t (ca. 45 k g / dm/-). In Mariërihof en i n de Wilhelminapolder bedroeg de s p e c i f i e k e grondweerstand ca. 60 kg/dm^ ( z i e t a b e l 7 )

(16)

12

-I -I -I . K a r a k t e r i s e r i n g van hei; r-j s u i t a a t A. Het gedrag van de grond

1 . De ruwheid van het grondoppervlak

D i r e c t na de bewerking werd de ruwheid van het grond-oppervlak v a s t g e l e g d met de relie'fmete:,, waarmee de hoogte van het grondoppervlak ten opzichte van een h o r i z o n t a l e lijn op

20 p l a a t s e n met een onderlinge a f s t a n d van 10 cm wordt opgemeten. Deze meting werd s t e e d s op 20 p l a a t s e n u i t g e v o e r d , zodat er

400 hoogtecijf e r s beschikbaar kwam ei:, U i t deze 20 groepen van 20 cijfers wordt de standaardafwijking van de hoogtecijf ers in cm berekend. De ruwheid i s g e d e f i n i e e r d a l s l O O . l o g . s . De ruwheid kan v a r i ë r e n van 0 t o t 100 eenheden, waarbij een v e r s c h i l van 5 eenheden a l s betrouwbaar kan worden aangenomen.

Op het o b j e c t " l a a t ploegen"werd de ruwheid i n de h e r f s t a l l e e n vlak na het ploegen gemeten. Op het object "vroeg ploegen1*1 werd de ruwheid i n de h e r f s t twee k e e r g e m e t e n , n l . vlak na het ploegen en op het tijdstip van l a a t ploegen. Voor de v o o r j a a r s

bewerking werd de ruwheid op beide objecten v/eer gelijktijdig v a s t -gelegd. Op h e t object"vroeg ploegen"zijn dus i e d e r seizoen d r i e waarnemingen v e r r i c h t , op het o b j e c t " l a a t ploegen"twee.

Tabel 9 g e e f t een samenvatting van de gevonden waarden. Daar de ruwheid een l o g a r i t h m i s c h e f u n c t i e van de hoogtecijf e r s i s ,

zou men een min of meer l i n e a i r verband met de tijd v e r s t r e k e n na de bewerking kunnen verwachten. U i t de cijfers blijkt, dat de ruw-heid toch in de e e r s t e tijd s t e r k e r afneemt dan l a t e r . Bij de

e e r s t e , tweede en derde meting was de ruwheid, gemiddeld over de d r i e j a r e n en v i e r proefvelden,waarvan een complete s e r i e cijfers beschikbaar i s , r e s p e c t i e v e l i j k 79?5 » 67j8 en 58*8 eenheden d.w.z. dat de ruwheid vanaf het ploegen t o t de voorjaarsbewerking gemid-deld met 20,7 eenheden afnam, waarvan ongeveer 56% in de p e r i o d e tussen vroeg en l a a t ploegen.

Ook g r a f i e k 2 demonstreert duidelijk dat de ruwheid i n de loop van de winter gemiddeld met ongeveer 20 eenheden verminderde. De onderoroken lijn in de figuur i s n i e t door de punten g e -trokken, maar ontleend aan een pu1^1 i k a t i o v?n KUIPERS (1957); waarin getoond word's, dat in twee t o t a a l v e r s c h i l l e n d e j a r e n het verband tussen de ruwheid in h e t n a j a a r en in h e t v o o r j a a r p r a k -t i s c h h e -t z e l f d e was. Ook de nu onderzoch-te 5 proefvelden blijken zich in de betrokken 3 j a r e n goed bij d.ese algemene tendens aan t e s l u i t e n . De vermindering van de ruwheid was gemiddeld over de proefvelden op de Oostwaardhoeve, op Mari'enhof, in de Wilhelmina-p o l d e r en bij R.L, van den Berg in de d r i e j a r e n r e s Wilhelmina-p e c t i e v e l i j k % 20,3 , 23*1 en 18,0 eenheden,

(17)

•xi •H 0) Xi •5

â

ON • H OB r Q E H M U O m * . . T H > À m « u CD T H i - l O • H a H

5

M d «S «H O X ! S S3 • H h cd i = ^ rf —i u (D K-<D • ^ » h £> -> CD O A T J rH 03 & - P w o o CS T ? r H t û o •• o u > ^ p? -p C j • P • H Î101 CD O ri >

B

•e TH " P . cd _r±_ 0 o fn > g - P Ti - P cö cfi r-H 5)C CD o

£

r

0

- p cô H-3 cti r H tuD © O PH > a s •p tu T H 1 ,, VC r— t — m 1 H rH 1 1 rH 1 rn co c— L A l o • H 1 C— r H 1 LA 0 0 c— L A I r H r H 1 CO 1 CM vo c— LA • * 1 r H

7

1 L A r H 1 t— t— c— A 1 o H I rH t— H VC rr— L A 1 CM H i 1 r-H r H CO C— O C— c~-L A i CM rH ! O r H m C O t — r~ t — i n i CM r H l 1 r-H rH r H i r -vo LA t -LA *-I C I rH l I Vu CM CO H r— c— A I O rH l 1 A CM "=t L A Nf-LA co LA 1 r O 1 I ON rH rn Vu r H Vu c o L A 1 m I O CM L A VO CJ VO CO A 1 m i i co r H rH L A C — ^ co LA »• 1

Si

rH Vu r o A CO A 1 r n 1 1 m rH 1 rH 00 o VO O N c-— co co LA LA 1 ! rH C\! r H rH t E 1 t r-H r-H rH l co G rn O N t -co -co LA LA 1 1 O CM rH r H 1 1 VC o rH rH 1 O O N O N ON co r -co -co L A L A 1 1 r H CM T* 'l 1 1 •sj- 0 0 rH rH co 1 co . A H O N co 00 co L A LA I 1 r H CM rH rH [ | VO v c rH o VO VO VO ON L A 1 rn 1 1 o\ L A r H VO ON L A 1 m 1 m ON VO rH C— O N L A 1 m i c— vo VO VO ON LA 1 •* t i H 1 C— VO. O N LA ! O r H i 1 rn rH 1 O t r -o\ L A 1 O H 1 H 1 LA VO ON A 1 t O N i i o rn 1 VO rn a\ LA *~ l rH rH l 1 m 1 m co O N L A 1 O rH l 1 CM C— vo -.-! LA ON A 1 rH rH | 1 C — CM O f — A LA ON A 1 rH rH 1 VO CM VO VO CO xt-ON LA 1 rH

1

1 L A CM C O rH m ON L A ^-1 rH rH t [ O N rH CM 0 0 VO C— ON .LA 1 r-H H t 1 O CM O I A OJ A O VO 1 m t t O H L A x i -CM LA O VO 1 rn 1 H V H 0 0 •^t-co •*t O MD. 1 m t i o H m ' rn • < • m o vo ^-l m i A rH VO L A C0 L A O VO 1 m t i •S ~ ^

(18)

- 14

De d r i e j a r e n zijn in de g r a f i e k afzonderlijk aangegeven. Hei; n a t t e tweede j a a r gaf zowel in het n a j a a r a l s in het v o o r j a a r g r o t e ruwheden t e z i e n , het droge l a a t s t e j a a r j u i s t l a g e . De k r u i s j e s l i g g e n op êên na beneden de s t i p p e l l i j n . Dit b e t e k e n t dat de ruwheid i n 1 9 5 8 / ' 5 9 met meer dan 20 eenheden i s afgenomen. De c i r k e l t j e s l i g g e n daarentegen merendeels "boven de lijn, wat erop duidt dat de ruwheid i n 1959/'60 met minder dan 20 eenheden i s af-genomen. De tendens i s dus merkbaar van een r e l a t i e f g r o t e vervlakking in h e t j a a r mot de g r o t e ruwheden en een r e l a t i e f k l e i n e v e r -vlakking i n het j a a r met de k l e i n e ruwheden. Deze tendens i s bij vroeg ploegen duidelijker dan bij l a a t p l o e g e n , z o a l s blijkt u i t g r a f i e k 3> waarin zowel de onderbroken lijn u i t g r a f i e k 2 a l s de b e r e -kende r e g r e s s i e l i j n zijn getekend. / De k r u i s j e s (1958/'59) l i g g e n n l . bij vroeg ploegen duidelijk onder de onderbroken lijn en de

c i r k e l t j e s ( l 9 5 9 / ' 6 0 ) erboven, terwijl d i t bij l a a t ploegen i n veel mindere mate het geval i s .

Zoals u i t g r a f i e k 4 blijkt, betekent d i t e c h t e r n i e t dat bij vroeg ploegen h e t l a n d in het voorjaar vlakker l a g .

2. De ophoging

Daar een van de voornaamste d o e l s t e l l i n g e n van het ploegen i s de grond l o s t e maken, werd g e t r a c h t een beeld t e krijgen van de mate waarin d i t i s g e l u k t .

Wanneer een bepaald volume grond wordt losgemaakt, zal het volume toenemen. Hierbij komt er meer l u c h t in de grond, terwijl de v a s t e en v l o e i b a r e bestanddelen over een g r o t e r volume worden v e r d e e l d . Als gevolg hiervan zal de oppervlakte van de grond na losmaken hoger l i g g e n dan e r v ( o r . Dit v e r s c h i l i n h o o g t e l i g g i n g wordt ophoging genoemd.

De ophoging werd bepaald door vóór en na het ploegen met behulp van de reli'éfmeter de gemiddelde hoogteligging van het maai-v e l d t . o . maai-v , een maai-v a s t punt t e meten.

In het e e r s t e j a a r werden 5 p i k e t t e n op onderlinge

af-standen van 2 m i n een r e c h t e lijn dwars op de p l o e g r i c h t i n g g e p l a a t s t . Hierbij werd er voor gezorgd dat de koppen van de p i k e t t e n i n een h o r i -zontaal vlak kwamen. De hoogte van het land voor de bewerking werd nu t . o . v . de p i k e t t e n v a s t g e l e g d met behulp van de op de p i k e t t e n g e -p l a a t s t e r e l i ' é f m e t e r . Dit geschiedde o-p 5 -p l a a t s e n , zodat 5x4x20= 400

hoog t e cijfers beschikbaar kwamen.

De hoogte van de p i k e t t e n werd met behulp Ten de r e l i e f -meter overgebracht op p i k e t t e n op het geploegde l a n d , waarop na het ploegen de hoogtemeting werd herhaald op dezelfde p l a a t s a l s voor

het ploegen.

1 )

Bij! d© berekening van de getekende r e g r e s s ielijnen werd het l a a g s t gelegen punt (Gebrs, Meyer 1 9 5 9 / ' 6 0 ) v o o r z i c h t i g h e i d s h a l v e b u i t e n

beschouwing g e l a t e n . Het v e r s c h i l t u s s e n de beide r e g r e s s i e l i j n e n i s desondanks betrouwbaar*

(19)

Uit de 400 hoogtecijfers voor en na het ploegen kan dan behalve de ruwheid ook de ophoging worden berekend.

Dit gebruik van de reli'êfmeter als waterpasinstrument, n l . voor het overbrengen van de hoogte van piketten,betekende een

dusdanige verzwaring van de te s t e l l e n nauwkeurigheidseisen, dat diverse veranderingen in de apparatuur nodig bleken. Tevens kwam de wenselijkheid naar voren de methode zodanig te wijzigen dat controle op de hoogte van de piketten mogelijk v/as.

Ook het tweede jaar werd t . o . v . piketten gemeten. Deze werden nu echtor in reohthoeksverband geplaatst, zodat t e r controle een rondmeting met de als waterpasinstrument gebruikte reli*éfmeter kon plaatsvinden. Bovendien werd de hoogte van de piketten niet vastgelegd t.o.v» piketten op het geploegde land, maar t . o . v . op 50 om diepte in de grond geplaatste betonnen t e g e l t j e s . Hierdoor werd het mogelijk ook in het voorjaar de hoogte van het maaiveld te bepalen.

Ha het extree» droge najaar van 1959 bleek het werken met houten piketten zo bezwaarlijk te zijn dat besloten werd de appara-tuur geheel te herzien. In het voorjaar van i960 werden dan ook stalen pennen gebruikt die aan de bovenzijde zijn voorzien van s t e l -schroeven,waardoor het nauwkeurig horizontaal s t e l l e n van de op de pennen geplaatste reli'êfmeter zeer wordt vergemakkelijkt.

In tabel 10 zijn de resultaten van de ophogingsmetingen samengevat. Daar de ophogingsmetingen steeds zijn verricht met een nog in ontwikkeling zijnde apparatuur,moet betwijfeld worden of de kwaliteit van de verkregen cijfers een detail beschouwing

rechtvaar-digt. Daarom wordt volstaan niet een algemene samenvatting, waaraan door de enorme hoeveelheid hierin verwerkt cijfermateriaal een zeer redelijke betrouwbaarheid kan v/orden toegekend.

Gemiddeld over de vier proefvelden in 195S/,59 e n cL©

vijf proefvelden in 1959/ ' 60 werden de volgende ophogingen in om gevonden %

Q

direct na bij de 2 in het voorjaar het ploegen meting voor bew. na bewerking 1958/1959 7r5 3,9 3,7 1,7 1959/196O 6,1 4,1 3,7 0,4 Gemiddeld 6,7 4,0 3,7 .1,0

De metingen direct na het ploegen zijn voor 1958/'59 ge-baseerd op 8 waarnemingen en voor 1959/'60 op 10 waarnemingen (zie tabel ÏO). Voor de voorjaarsmetingen geldt hetzelfde, met uitzonde-ring van het voorjaar van 1959, toen op 2 proefvelden de ophoging na bewerking n i e t werd gemeten, doch berekend u i t het poriënvolume. De tweede kolom cijfers heeft betrekking op de hoogtemeting op het

object "vroeg ploegennop het tijdstip van het l a t e ploegen en berust

(20)

16

-De natuurlijke zakking van de grond tussen n a j a a r en voorjaar bedroeg dus gemiddeld 3 cm, waarvan 2,7 cm of 90$ in de p e r i o d e tussen vroeg en l a a t ploegen. Dit i s in overeenstem-ming met de verwachting dat de zakking globaal gezien een

l o g a r i t h m i s c h verband met de tijd zal opleveren. Als de e e r s t e en derde kolom a l l e e n voor het vroeg ploegen worden berekend, v e r -andert d i t de conclusie n i e t . Het i s dan ook n i e t t e verwachten, dat een v e r s c h i l van tijdstip van ploegen in de h e r f s t door een v e r s c h i l van de zakkingsperiode in h e t voorjaar nog t o t v e r s c h i l -l e n in d i c h t h e i d a a n -l e i d i n g z a -l geven. Vee-leer za-l men dus hierbij moeten denken aan r e e d s bij de bewerking o n t s t a n e v e r s c h i l l e n of

aan v e r s c h i l l e n in weersomstandigheden, dus in de aard van de zakkingsperiode.

Een tweede punt van belang i s , dat van de t o t a l e op-hoging in het voorjaar toch nog ca, 55$ voorhanden was. Het meest opmerkelijke i s evenwel de zakking die bij de voor j a a r s g r o n d bewerking bleek op t e t r e d e n . Gemiddeld werd immers de nog r e s -terende 55$ gereduceerd t o t 15$. Wat d i t zeggen wil i s w e l l i c h t h e t duidelijkst t e demonstreren door het gemiddelde verloop van de ophoging om te rekenen in grond z water ; luchtverhoudingen.

Hiervoor wordt u i t g e g a a n van een d i c h t e , vochtige grond, waarvoor een losmakende bewerking dus inderdaad nodig i s . Aangenomen wordt, dat de grond 24 cm diep wordt geploegd, daar d i t goed overeenkomt met de proeven waaraan het gemiddelde verloop i s o n t l e e n d . Aange-nomen wordt v e r d e r , dat de grond s t e e d s dezelfde hoeveelheid water i n gewichtsprocenten b e v a t . tijdstip voor de bewerking d i r e c t na het ploegen bij 2 meting voorjaar vóór bew. voorjaar na bew. ophoging f . . . 0 6,7 4 , 0 3,7 1,0 d i k t e bouwvoor 24,0 30,7 28,0 27,7 25,0 v o l . $ p o r i ë n 45,0 57,0 52,8 52,4 47,2 v o l , $ water 42,0 32,8 36,0 36,4 4 0 , 3 v o l . $ l u c h t 3 , 0 24,2 1 6 , 8 16,0 6,9

Deze berekening' demonstreert duidelijk, welke belangrijke gevolgen de g e c o n s t a t e e r d e nivëàuverandering bij de v o o r j a a r s g r o n d -bewerking h e e f t . In h e t voorbeeld was de l u c h t v o o r z i e n i n g voor de voorjaarsgrondbewerking nog voldoende gewaarborgd, erna moet de s i t u a t i e k r i t i e k worden genoemd. Er i s dus a l l e reden de s t r u c t u u r -veranderingen bij de voor jaarsgrondbewerking nader t e b e s t u d e r e n .

(21)

ba ö • H t ö S X i & O H r-[ CD r Q ce E H S CD O ta U 0) m > H ^ « U CD •-d r H O & cd • H a r H O XI r H • j j <H O •ri h od • ^ r i CD >> CD a BJ U X> CD O CD > CD O X i Td CÖ & - p 03 O O • P cö cö • H fclO CD O M P - P CÖ CÖ r H 0> O U > - P cö cö r H ba o o > - p cö cö r H ba CD o r l > - p r-i bo CD O u > - 1 e— vo 1 co o •. 1 O N ^r •. 1 vo t — 1 co O N * i vo r H ». 1 c— ^ , • . 1 VO r H - I co en - I vo ON • . 1 o ba ba a fl • H - H - P - P <D 0) a a 0 CD r H CM co i n ON ! <_ ! t - -m O N H 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 * £ O P J4 O O !> U cö cö JH O O !> ! 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 K * f j CÖ cö •i~3 h O o t> 9 - , t — VD ON r— o * s co -3-O s co -sh t h » CO CO O s m O es CO 1 1 ON ». vo vo • s . vo Ö • H - P CD a CD H ON m o\ .(H CO m ON r H » x r O 1 r H «S, ^ i -1 cO « K r O 1 OJ O s <• 1 1 1 ON », <-o ba s • H - p CD a CD CM •S. • » ^ 1 r H ^ r H VO CM » , »V r O CM - — s r-\ co r— «r» os r O CM ^ r H VO c o f * »s CO M s~^ rH r-\ ON » . »V CO r H co o «s Os rH H VO f -•S €S CO r H 1 1 1 1 ^ O Os Os VC r H VO CO ». ». CO r H ft £* O « & t CD U fi O O CÖ U h cö cö cö • cö 't~3 T - 3 ÏH U o o o o i> > O s vo CM ». co vo O s c— CM OS LTi VO »s r O OJ os t — co es c~- -4-». i n o « N ^ VO O s vo -Vf" • s m

If

• H - P © a CD H O vo ON j - H ON i n ON rH »S d -1 rH • s m 1 CO Os. r-\ 1 O N • s '^t-1 C— * N CM 1 ON ». m t*o ö • H - P O a CD CM os ro m » s m m • s CM c~-». r o vo », H CO ». m ON os ^r ON » s r-i VC • » . OJ m » S "* r-i ». VO ^ CD r Q r t o o !> ÎH CÖ CÖ ÎH O O t> • H o • < -os o 1 ON O s O t ~ »s r O 1 ON • s r H 1 CM os o OJ Os H CM -r H VO ». O c -». H OO r o o s X i CÖ S

ä

Ä r ) O O f» CD E ? H O !> a $> •H r i O ft -p CD X j - P • H Pi i d CD M CD fH 0 , s r-i

(22)

td t-1 « *3 tri CD £ 0<3 1 IV) ** —3 1 l\> V I IV) O N » vo o V » o 1 o v> -£-o V I 0 0 .- H*-M ir o 3 *Ö o I - J P-CD 4 1 M ** VO I M W 1 M ^# VO 1 -Ê-*« ro 1 U J - j 1 O !V> g 8 H - CD'-t r o H j V» —3 H »a - j M V I O M V > v j i M *• ro O - b , o v» ru O V I OD o 0 a" 4 F g O CD 4 1 1 1 1 O V I ON M V ) VJ1 M * 4 (O M V » o o o CD c+ 3 55 fu 4 O CD <1 CD H V * 0 0 H v » o\ H V I O o V t - J LA-> »• œ o OJ M ** —J M V t •J*. 0*3 CD S o et-0 CD 4 CD w CD P-OQ CD B 0 CD fcs a' CD 4 CD CD P' OïJ CD 3 0 0 a* 0 4 0 0 pu a* 0 3 0 0 cy m 4 © B <! 4 O c+ < 4 O « h-1 SB sa c+ co M VO U l VO M VO V_n VO > vo a\ o v-3 O at? F-0 c f <! O o 4 c_i. S" ta 4 O 3 91

(23)

-3. Het pori'énvolume

Een vergelijking van het pori'énvolume voor de bewerking in de h e r f s t en na de bewerking i n het v o o r j a a r zou een c o n t r o l e op de ophogingsmetingen moeten opleveren. In g r a f i e k 5 i s de g e -meten ophoging in h e t voorjaar u i t g e z e t tegen die berekend u i t het poriënvolume en de p l o o g d i e p t e ( t a b e l 1 1 ) . In het j a a r 1 9 5 8 / ' 5 9

i s de overeenstemming zeer bevredigend. Na de extreem droge h e r f s t van 1959 zijn e r e c h t e r enkele u i t s c h i e t e r s , n l . het c i r k e l t j e en het k r u i s j e r e s p e c t i e v e l i j k ver onder en ver boven de lijn van v o l -l e d i g e overeenstemming, -l i n k s in de g r a f i e k , beide afkomstig u i t de Wilhelminapolder en het c i r k e l t j e r e c h t s ver onder de lijn van h e t onder zeer droge omstandigheden ploegen op de Oostwaardhoeve,

Een tweede vraag d i e zich voordoet i s of u i t de zeer vele bepalingen van het pori'énvolume, die in de v e r s c h i l l e n d e j a r e n gedaan zijn,valt af t e l e i d e n , dat h e t l a t e ploegen t o t een s t r u c t u u r -v e r s l e c h t e r i n g a a n l e i d i n g heeft gege-ven.

De cijfers van t a b e l 3 doen wol een vermoeden in deze r i c h t i n g rijzen. Op Mari'énhof was in de h e r f s t van 1958 h e t pori'énvolume op het vroege objeot 1,2 v o l . fo hoger, in de h e r f s t van 1959 was het v e r s c h i l

3 v o l , $ . Bij R.L. van den Berg l a g h e t vroeg geploegde o b j e c t aanvan-kelijk 0,8 vol.5^ l a g e r , in de h e r f s t van 1959 was d i t 3,3 v o l . % hoger. In de Wilhelminapolder was het pori'énvolume op het vroeg g e -ploegde o b j e c t in 1957 1,6 v o l . $ g r o t e r , in h e t v o o r j a a r van I96O was d i t 3,5 v o l , ^ .

Op de Oostwaardhoeve l i g t het anders en van h e t p r o e f v e l d bij de Gebra.Meyer zijn wel erg weinig oijfers bekend.

Tabel 12 V e r s c h i l l e n in pori'énvolume tussen vro« voor bewerking ( l a a t minus vroeg)

en l a a t ploegen Tijdstip Ie herfst 1 voorjaar 2e herfst 2e voorjaar 3e herfst 3e voorjaar Gemiddeld Oostwaardhoeve + 0,9 + 1,4 + 1,0 - 0,6 + 0,8 + 2,4 + 1,0 Mari'énhof - 1,2 - 1,4 - 3,0 - 2,1 _ -- 1,9

WilKëlm inap older - 1,6 + 0,5 - 1,7 - 2,9 _ - 3,5 - 1,8 E.L. v.d. Berg + 0,8 - 0,2 - 0,3 - 1,4 - 3,3 - 1,5 - 1,0 Een moeilijkheid i s , dat de cijfers z i c h n i e t zo gemakkelijk l a t e n samenvatten, omdat h e t pori'énvolume n i e t a l l e e n van bedrijf t o t bedrijf v a r i e e r t , m a a r ook met de tijd. Verder bleek r e e d s , dat er ook i n de u i t g a n g s t o e s t a n d v e r s c h i l l e n zijn ( z i e t a b e l 3 ) . A l l e r e e r s t zijn daarom de v e r s c h i l l e n tussen vroeg en l a a t ploegen voor i e d e r e bemonstering a p a r t bepaald ( z i e t a b e l 1 2 ) .

(24)

20

-Het r e l a t i e f hoge poriënvolume dat in de h e r f s t van 1959 tij het vroeg ploegen in de (vil helminap older werd gevonden, i s hierbij ' t u i t e n beschouwing g e l a t e n . Vervolgens i s voor i e d e r proefveld

het gemiddelde v e r s c h i l in pori'énvolume tussen vroeg en l a a t ploegen voor a l l e metingen samen berekend en d i t gemiddelde v e r -s c h i l i -s van de v e r -s c h i l l e n üer bemon-stering afgetrokken ( z i e

t a b e l 1 3 ) .

Tabel 13 Afwijking van de v e r s c h i l l e n in pori'énvolume t u s s e n vroeg en l a a t ploegen van h e t gemiddelde v e r s c h i l p e r p r o e f v e l d

Tijdstip Ie h e r f s t 1 v o o r j a a r 2e h e r f s t 2e v o o r j a a r 3e h e r f s t 3e v o o r j a a r 1. _ . .. — . . . . 0 0 s t w a ar d h 0 e v e - 0,1 + 0,4 + 0,0 - 1,6 - 0,2 + 1,4 Mariënhof + 0,7 + 0,5 - 1,1 - 0,2 _

-Wil helminap ol der + 0,2 + 2,3 + 0,1 - 1,1 — - 1,7 R.L. v.d.Berg + 1,8 + 0,8 + 0,7 - 0,4 - 2,3 - 0,5

Be zo gevonden afwijkingen zijn u i t g e z e t tegen de tijd en wel zodanig, dat h e r f s t 1957 met 1 ir, aangeduid, voorjaar 1958 met 2, n a j a a r 1958 met 3 enz. Dit i s weergegeven in g r a f i e k 6 voor de v i e r proefvelden

waarvan er voldoende gegevens waren. In deze g r a f i e k i s t e n s l o t t e de r e g r e s s i e van de tjjdcijfers op de afwijkingen berekend. D i t l e v e r t een r e g r e s s i e c o ' ê f f i c i e n t van - 0 , 3 4 op met een standaardafwijking van 0 , 1 3 , d.w.z. dat de r e g r e s s i e c o ' ê f f i c i e n t zeker s t a t i s t i s c h betrouwbaar van nul afwijicfc, ook al houdt men rekening met een vrij g r o o t v e r -l i e s van vrijheidsgraden door het in rekening brengen van de

gemid-delde v e r s c h i l l e n .

Verder blijkt u i t de r e g r e s s i e c o ' ê f f i c i e n t van - 0 , 3 4 dat bij een toename van de tijd met 2 eenheden, dus met 1 j a a r , d e

afwijking van het v e r s c h i l in poriënvolume met 0,68 v o l . ^ ten ong u n s t e van het l a a t ploeongen i s ongewijziongd. Gerekend over d r i e p r o e f

j a r e n , dus t o t de h e r f s t van i960 zou d i t dus betekenen dat het v e r -s c h i l in pori'énvolume tu-s-sen vroeg en l a a t ploegen z i c h gemiddeld zo gewijzigd h e e f t , dat het l a a t geploegde object 2 vol.^o gedaald i s . t . o . v . het vroeg geploegde.

Gezien de g r o t e v a r i e . b i l i t e i t van het poriënvolume i s d i t een c o n c l u s i e , die s l e c h t s met v o o r z i c h t i g h e i d u i t d i t g r o t e cijfermateriaal kan worden a f g e l e i d . Anderzijds l a a t deze beschouwing z i e n , dat een p r o e f p e r i o d e van 3 j a a r inderdaad k o r t moet worden g e noemd, want een toename van het v e r s c h i l i n pori'énvolume a l s b e r e -kend werd, zal inderdaad a a n l e i d i n g kunnen zijn t o t belangrijke s t r u c t u u r v e r s c h i l l e n .

(25)

4t De bewerkbaarheid i n het voorjaar

Bij de voorjaarsbewerkingen werden er geen beduidende v e r s c h i l l e n i n v o c h t g e h a l t e g e c o n s t a t e e r d . Ook de gemeten t r e k -krachten l i e p e n in het algemeen weinig u i t e e n . Overigens i s het leggen van een verband tussen t r e k k r a c h t en t o e s t a n d van de grond bij aan eggen en slepen gemeten t r e k k r a c h t e n nog veel moeilijker dan bij aan ploegen gemeten t r e k k r a c h t e n .

De grofheid van het zaaibed werd beoordeeld door op 10 w i l l e k e u r i g e p l a a t s e n binnen een oppervlakte van 10 dm^ de 10 g r o o t s t e aan h e t oppervlak liggende k l u i t e n t e verzamelen en t e wogen. De betrouwbaarheid van de met deze methode verkregen cijfers blijkt e c h t e r t e gering te zijn. Het t e velde u i t z e v e n van monsters van de l o s s e grond in 7 f r a c t i e s g e e f t b e t e r e r e s u l t a t e n . Deze l a a t s t e methode werd bij deze proeven e c h t e r s l e c h t s een

enkele maal t o e g e p a s t , sodat er nog t e weinig cijfers zijn om er een c o n c l u s i e u i t t e kunnen t r e k k e n .

De d i k t e van het zaaibed werd op 30 p l a a t s e n p e r object met een duimstok gemeten. Hierbij bleek er r e e d s binnen eenzelfde

object een enorme v a r i a t i e in dikte t e zijn. Van v e r s c h i l l e n tussen 2 objecten i s t o t nu toe n i e t s gebleken.

(26)

B. De r e a c t i e van de gewassen

Daar de proeven in enkelvoud zijn opgezet, komen a l l e e n duidelijke g e w a s r e a c t i e s voor een nadere b e s t u d e r i n g in aanmerking. Hierom werd aanvankelijk b e s l o t e n a l l e e n dan opbrengstbepalingen

t e l a t e n v e r r i c h t e n a l s de stand van het gewas of de uitkomsten van het bodemfysisch onderzoek daar a a n l e i d i n g toe zouden geven. Het p r o e f v e l d op de Oostwaardhoeve zou hierop een u i t z o n d e r i n g

vormen, omdat de voor de opbrengstbepaling nodige voorzieningen op het bedrijf aanwezig zijn. De opbrengstgegevcns zijn vermeld i n t a b e l 14.

In het e e r s t e j a a r werd de opbrengst n i e t a l l e e n op de Oostwaardhoove, maar ook op het p r o e f v e l d bij F..L. van den Berg bepaald, omdat h i e r het v e r s c h i l in voorvrucht op twee delen van het p r o e f v e l d een op het oog duidelijke r e a c t i e gaf.

In overeenstemming hiermede was op h e t g e d e e l t e met de voorvrucht aardbeien de opbrengst 436 k g / a r e tegenover 389 k g / a r e na de voor-vrucht erwten. Daar hierbij aan een s t i k s t o f re a c t i e werd gedacht werden door de heer D r . I r . G.W. Harmsen van het I . B . nog enige

s t i k s t o f b e p a l i n g e n in gewasmonsters gedaan. H i e r u i t konden e c h t e r geen c o n c l u s i e s worden getrokken over de oorzaak van h e t v e r s c h i l . Het was opmerkelijk dat de gemiddelde opbrengst bij vroeg ploegen 45O k g / a r e bedroeg tegen 391 k g / a r e bij l a a t ploegen. In het gewas v/as n i e t s waargenomen dat d i t v e r s c h i l deed vermoeden. Wel l i g t h e t o b j e o t " l a a t p l o e g e n " h e t d i c h t s t bij een Oost-West verlopende bomenrij, die op een t w i n t i g t a l meters ten Zuiden van het p r o e f v e l d in de l e n g t e r i c h t i n g l a n g s het p r o e f v e l d l o o p t .

Op de Oostwaardhoeve werd eveneens een opbrengstverscb.il tussen vroeg en l a a t ploegen gevonden;; er kon z e l f s van een g r o o t v e r s c h i l worden gesproken. Ook h i e r had de stand van de g e r s t het v e r s c h i l n i e t doen vermoeden.

Er werd b e s l o t e n het tweede j a a r op a l l e proefvelden opbrengstbepalingen t e doen v e r r i c h t e n . Dit i s gebeurd, behalve bij de Gebrs.Meyer, waar de proef toen r u s t t e . Er bleek toen a l l e e n <5p de Oostv/aardhoeve een duidelijk v e r s c h i l op t e t r e d e n , dat e c h t e r ook in de s t a n d van de b i e t e n v/as waargenomen. Een in dat jaa.r i n -g e l a s t e e x t r a r i n -g bemonsterin-g l e v e r d e r e s u l t a t e n op die twijfel

deden rijzen omtrent de gelijkmatigheid van het p r o e f v e l d . Ook in het derde j a a r was de o p b r e n g s t r e a c t i e op de Oostwaardhoeve aanwezig, vooral in het s t r o van de zomertarwe. Door nu tevens oen u i t v o e r i g g r a n u l a i r onderzoek in te s t e l l e n i s e c h t e r voldoende komen vast t e s t a a n dat de ongelijkmatigheid van het proefveld inderdaad s t o r e n d zal hebben kunnen v/erken op de opbrengs tbep al i n g .

Bij de Gebrs.Meyer gaf het l a a t ploegen e e r d e r een hogere dan een l a g e r e opbrengst (zomertarwe). Op Mari'ênhof had de g e r s t zozeer van h e t n a t t e weer t e lijden, dat de uitkomsten van de

opbrongstbepalingen n i e t r e ë e l zijn. Voor het v l a s in de Wilhelmina-p o l d e r en bij R,L, van den Berg g e l d t h e t z e l f d e . Deze cijfers zijn dan

(27)

ook n i e t in t a b e l 14 opgenomen.

Er z;jn dus v/el enkele duidelijke o p b r e n g s t v e r s c h i l l e n j maar deze hangen n i e t voldoende betrouwbaar samen met de gr eind-bewerking om er nu reeds conclusies u i t t e t r e k k e n .

(28)

24 -© -P ra tlD ö o r l , Q

£

H r H © , Q En -P ra *—-bQ © ö U © Cu r< \ . ft,M O • o H ^ © -P M M -P 03 O o ,n 3 ft\

° |

• ^—s r-\ © w o " ?H - — - P © M Î3 -P \ © u ^ rÛ O £ M , - p -—~> ra © ba U U bû X> M < § « -ra ci & © O

ä

1-2 nH M 0) î> O U ÇU -p CD Cj r H -bû O O fH > - P cd cö r H © o in t> -P cö cö H 5*0 CD O FH !> -P Cu CÖ H.. M a) o

£

O r O f -t — 0 0 LH O O O O O O rH H rH C M O O tr— CO CA O O O O O O r H r H r H co co -3-^ L P , -3-^ G \ CM •<-CM •<-CM t - C M t ~ ». r H •» C\J r O CM -=4" 'd-c— 'd-c— -^t-•s r O «^ UA ^ r O CM IT\ VO V£) CM - ^ j - r, i p i i n o \ f " ) UA r t © •P CD •H S r 3 CÖ r l -P •P ffl m ra ry © U -H S o ? o Ü W N CO o . o UA L' -1 VO CA CA CA H H r i © © o X, u cö cö p* •P m o O 1 1 1 1 1 1 1 1 ö o -p © •ri r Q !H © M " H PJ CO co 1 co O r-i O 1 O H 1 t -O r H O 1 o tH m l -<-o ON O 1 - c~-co r-i 1 -N CM UA c— 1 * 00 •xi-© •xi-© FH H lu cö -P -P H in O © £3 a o o N r.<] C A O LP, L P i V C CA H U <x> h, .© m r t r Q O d CA ON r-\ H 1 1 1 1 1 i 1 C - 1 o \ o 1 O 1 r H 1 1 1 1 1 1 co 1 •> 1 -3-UA \o l - i MD UA Ö © -p H M © r ) ft © Pi f i &û ra © u nd +"^ © n S g CÛ m o <î P3 tNi CO C A O m LO,VO CA OA CA rH rH H ^ H o •ä :© •H u cj ^~i l co i o r-t o 1 O 1 r H 1 <-""> 1 o H o 1 O 1 r-i m 1 - 1 o UA UA 1 *• I Vß ^t-o 1 •. 1 CA r O CA 1 - 1 C— r o S © -P © •H r Q r ) © r i ^ œ ra • r i r* CÖ pi d H CO CA O ÜA U-A Vu CA CA CA rH rH rH r l © •xi o ft 7 j s •ri S r H © Xi r H •ri te: 1 O I O H O 1 O 1 H C - t — 1 0 0 CA O O O O 1 r-\ H C— 1 •> 1 CO -3-vo 1 J? ' co ^ f r-i VO CA »- 1 rn UA ^J-O rH UA ^ 1 •xf t - ^J-d © r H © ft r~^ Hi' - P Ti ra ra U h cö < ! Ü ! > CO CA O UA UAVC CA CA CA H r-i r-\ © T ) t> ;^1 W

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De warmte die niet boven de 35 o C geoogst wordt is niet geschikt om zonder warmtepomp voor drogen en bewaren gebruikt te worden, maar tussen de 23 en 35 o C is de warmte wel

In september 2006 heeft Provinciale Staten besloten één structuurvisie te maken voor de provincie Noord-Holland.. Elke overheidslaag is verplicht een structuurvisie op te stellen en

doende ervaren. De operationele knelpunten kenmerken zich doordat deze in de uitvoering zijn op te lossen. De regelgeving hoeft hiervoor niet te worden aangepast maar alleen juist

Als er meerdere voersoorten gebruikt worden, dan dient het voer met het laagste gehalte als basis voor het antwoord?. ☐

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf stelt bij de voorbereiding van en het tot stand brengen van een overheidsopdracht of een speciale-sectoropdracht,

Je moet het probleem niet inpakken, maar aanpakken: naar een kinesist gaan, bekkenbodemspieren trainen, advies vragen aan de dokter, een juiste houding aannemen, vol- doende

aeruginosa strains is the presence or absence of the peptide synthetase, mcyB, in toxin producing and non toxin-producing strains respectively (Dittmann et al.,..

Met andere woorden: je verpleegkundi- ge kan gedeeltelijk zelf bepalen welke zorgen zij nodig acht en dus ook hoe- veel het RIZIV aan het Wit-Gele Kruis (of aan een andere dienst